De kwalificatie van de feiten 2 en 3 moet worden gelezen als feitelijk leiding geven aan de door de rechtspersoon [A] B.V. onder randnummer 1 sub 2 en 3 vermelde feiten. Over de gebrekkige kwalificatie wordt in cassatie niet geklaagd. Er is sprake van een kennelijke vergissing van het hof. Ik ga er verder vanuit dat de verdachte dus is veroordeeld voor feitelijk leiding geven aan de door [A] B.V. gepleegde overtreding van art. 69 AWR (feit 2) en art. 420bis jo 420ter Sr (feit 3).
HR, 18-12-2018, nr. 17/01863
ECLI:NL:HR:2018:2331
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-12-2018
- Zaaknummer
17/01863
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2331, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1192
ECLI:NL:PHR:2018:1192, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2331
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑02‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0062
Uitspraak 18‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Leider criminele organisatie, art. 140.3 Sr. Veroordeling t.z.v. (i) feitelijke leiding geven aan door A B.V. (medeplegen van) gewoonte maken van mensensmokkel (art. 197a.2 en 197a.4 Sr), opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting (art. 69.2 AWR) en gewoontewitwassen (art. 420bis.1.b en 420ter Sr), meermalen gepleegd, (ii) vuurwapen- en munitiebezit (art. 26.1 WWM) en (iii) als leider deelnemen aan criminele organisatie (art. 140.1 en 140.3 Sr). Hof heeft geoordeeld dat verdachte leider was van een criminele organisatie die hij vormde met zijn mededader B en A B.V. en die tot oogmerk had het plegen van mensensmokkel, belastingfraude en gewoontewitwassen. Hof heeft vastgesteld dat ook andere personen dan verdachte en B werkzaam waren t.b.v. A B.V. en dat verdachte en B samen leiding gaven aan deze personen, o.m. door hen opdrachten te geven. ’s Hofs daarop gebaseerde oordeel dat verdachte 'leider' was van de organisatie getuigt - mede in het licht van de in de CAG weergegeven wetsgeschiedenis - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het Hof naast de verdachte ook B als 'leider' van de organisatie heeft aangemerkt - en dat in de bewezenverklaring geen andere natuurlijke personen als deelnemers aan die organisatie zijn genoemd - leidt niet tot een ander oordeel. Volgt verwerping. Samenhang met 17/01862.
Partij(en)
18 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/01863
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 april 2017, nummer 22/004509-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde ten onrechte bewezen heeft verklaard dat de verdachte 'leider' als bedoeld in art. 140, derde lid, Sr van de in de bewezenverklaring genoemde organisatie was.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 8 december 2012 te Den Haag of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte en [medeverdachte] en [A] B.V.
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- mensensmokkel en
- het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften omzetbelasting en
- gewoontewitwassen
zulks terwijl hij, verdachte leider binnen die organisatie was."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een geschrift, zijnde een online inzage uittreksel Kamer van Koophandel KVK-nummer [… ] , d.d. 8 maart 2012.
Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -(blz. 2463, 2466-2467):
Rechtsvorm besloten vennootschap
Statutaire naam [A] B.V.
Datum akte van oprichting 12 september 2008
Bezoekadres [a-straat 1] teDen Haag
Activiteiten 'winkels in dameskleding'.
[A] B.V. heeft blijkens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel de volgende nevenvestigingen:
- [b-straat 1] te Spijkenisse;
- [c-straat 1] te Rotterdam;
- [d-straat 1] te Amsterdam;
- [e-straat 1] te 's-Gravenhage;
- [f-straat 1] te Amsterdam.
Enig aandeelhouder en formeel bestuurder van [A] B.V. is [A] Holding B.V., gevestigd aan [g-straat 1] te Den Haag. Enig aandeelhouder en formeel bestuurder van [A] Holding B.V. is [verdachte] .
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 december 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1476):
als de op 9 december 2012 afgelegde verklaring van [verdachte] :
[A] B.V. had een nevenvestiging aan de [h-straat 1] te Rotterdam.
3. Afdruk bedrijfsprofiel eenmanszaak van [medeverdachte] uit het Handelsregister van de KvK d.d. 16 januari 2012, (blz. 2461), inhoudende:
Ten name van medeverdachte [medeverdachte] is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel een eenmanszaak met de omschrijving 'markthandel in textiel, kleding en schoenen' ingeschreven. Deze eenmanszaak is gevestigd aan de [i-straat 1] te Den Haag, het GBA-adres van [medeverdachte] .
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 december 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1374-1377):
als de op 9 december 2012 afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
Mijn telefoonnummers zijn [telefoonnummer 1] of [telefoonnummer 2] .
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 7 februari 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502 Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1406-1407):
als de op 7 februari 2013 afgelegde verklaring van [medeverdachte] :
[verdachte] is eigenaar van [A] B.V. Ik werk op de markt (het hof begrijpt de Haagse Markt in Den Haag) in één kraam, volgens mij nummer [… ] / [… ] . Ik sta achter de kraam en verkoop kleding. De container is mijn kraam. Die werd zo genoemd.
6. Een proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen administratie d.d. 22 maart 2013 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 313-320):
als relaas van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Tijdens een doorzoeking van het pand gelegen aan de [i-straat 1] en het pand gelegen aan [g-straat 1] zijn 9 handmatig ingevulde weekomzetstaten aangetroffen. De weekomzetstaten van 3 juli 2010 en 31 juli 2010 vermelden de volgende tien verkooppunten:
- [… ] / [… ]
- R. Zuid/ [… ]
- [… ]
- Zandvoort
- Container
- [… ]
- [… ] )
- Den Haag ( [… ] )
- Bergen op Zoom/ [… ]
- [… ] /Centrum Den Haag ( [a-straat 1]Den Haag)
De overige 7 weekomzetstaten hebben betrekking op het jaar 2010. De weekstaten hebben betrekking op de volgende 9 verkooppunten:
- [… ]
- R. Zuid/Rotterdam-Zuid
- [… ] Rotterdam
- [… ]
- [… ]
- Container
- [… ]
- [… ]
- [… ]
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 december 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1577-1582):
als de op 9 december 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ben in dienst bij [A] BV. Ze betalen mijn loon contant, dit gaat niet vast per week of per maand dit hangt af hoe goed de zaken gaan. Vader en zoon (het hof begrijpt [medeverdachte] en [verdachte] ) hebben allebei de leiding. [medeverdachte] is samen met [verdachte] de baas. Ik ben medewerker in [… ] aan de [b-straat 1] te Spijkenisse. Ik werk daar al 2,5 of 3 jaar. Ik heb het meeste contact met [medeverdachte] , voor personeel en de omzetten. [medeverdachte] belt mij minimaal 1 keer per dag over de omzet of over de kleding die moet komen. Hij wil altijd de omzet weten, verder overleggen we over welke rekeningen betaald moeten worden. Op zaterdag moet er geld ingeleverd worden, dit is de omzet van vrijdag en zaterdag. De andere dagen kwamen [medeverdachte] of [verdachte] het geld ophalen. De bijeenkomst is iedere zaterdag in het huis aan de [i-straat 1] te Den Haag.[medeverdachte] organiseert deze bijeenkomsten.
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 december 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1591-1592):
als de op 10 december 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik kreeg enveloppen met geld. Iedereen moest geld bij mij brengen. [medeverdachte] of [verdachte] kwam het geld bij mij ophalen.
9. Een proces-verbaal Mobiele telefoons d.d. 19 maart 2013 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 310):
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 3] :
In de fouillering van [betrokkene 2] zijn twee Nokia telefoons aangetroffen. In één van de telefoons staan de volgende berichten naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , een telefoonnummer van [medeverdachte] :
3 oktober 2012: [… ] ;
10 oktober 2012: [… ] ;
17 oktober 2012: [… ] ;
24 oktober 2012: [… ] ;
7 oktober 2012: [… ] ;
7 november 2012: [… ] .
21 november 2012: [… ] ;
28 november 2012: [… ] ;
5 december 2012: [… ] .
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 december 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1719-1721):
als de op 8 december 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 8] :
Ik help mijn oom [medeverdachte] met de post of met geld rekenen. Dat is afkomstig van [A] BV. [A] B.V. is een bedrijf van mijn neef. Hij is aandeelhouder en directeur (het hof begrijpt [verdachte] ). Mijn oom werkt ook voor [A] B.V. Hij is een soort manager, hij regelt voornamelijk de inkoop en verkoop van dameskleding. Ik doe dit nu al zeker 2 jaar. Ik krijg soms van mijn oom [medeverdachte] opdrachten. Ik heb nu 3200 euro gekregen van mijn oom om [medeverdachte] om de achterstallige huur te betalen van de woning aan de [i-straat 1] . Elke zaterdag is er een bijeenkomst in het huis aan de [i-straat 1] waar de inkoop van kleding en de bedrijfsresultaten van [A] B.V. worden besproken. Bij deze bijeenkomst zijn aanwezig [medeverdachte] , [verdachte] , [betrokkene 9] , [betrokkene 2] , [betrokkene 10] .
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 december 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1696-1698):
als de op 8 december 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 7] :
Ik werk al ongeveer 10 à 11 jaar voor [A] B.V.. Ik sta op de Haagsche Markt en soms in de winkels op het [e-straat 1] en in de [a-straat 1] . Ik krijg van [verdachte] en zijn vader opdrachten.
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 januari 2013 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1706-1707):
als de op 17 januari 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 7] :
De baas van [A] B.V. is [verdachte] . Maar [medeverdachte] en [verdachte] zijn mijn baas. Eigenlijk is gewoon [verdachte+medeverdachte] mijn baas. Maakt niet uit welke [verdachte+medeverdachte] . Ik werkte bij marktraam [… ] .
13. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 januari 2013 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1768-1769):
als de op 16 januari 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik werkte in de kraam [… ] . [medeverdachte] en [verdachte] zijn samen de baas van de onderneming. Als er problemen waren belde ik [medeverdachte] wel. Hij nam ook beslissingen. De kraam is van [betrokkene 11] . Ik krijg van hem ongeveer 20 uur in de week betaald, ik krijg voor de tijd dat ik verder in de kraam aan het werk ben betaald door [medeverdachte] . De kleding in de kraam was van [medeverdachte] . Mijn opdrachten kreeg ik van [medeverdachte] , maar soms ook van [verdachte] . Ik weet dat [verdachte+medeverdachte] werk geeft aan illegalen.
14. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 december 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1473 e.v. en 1478 e.v.):
als de op 9 december 2012 afgelegde verklaring van [verdachte] :
Ik ben enig bestuurder van [A] B.V. Ik heb ongeveer 10 tot 12 mensen op de loonlijst staan, onder wie [betrokkene 2] , [betrokkene 14] , [betrokkene 7] , [betrokkene 10] , [betrokkene 12] en [betrokkene 13] . Ik heb contractueel vastgelegd dat ik mijn vader voorzie van kleding en de verkoop 50/50 wordt verdeeld tussen mij en mijn vader. Elke zaterdag komen we bijeen op het adres [i-straat 1] te Den Haag. We bespreken de zaken van de winkels. [medeverdachte] geeft mij advies over hoe ik de zaken beter kan doen. Hij evalueert de zaken en kijkt of alles goed gaat.
15. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 december 2012 van de Inspectie SZW met nr. 6640.2012.502. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1779-1782):
als de op 8 december 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
[A] B.V. staat op naam van [verdachte] , maar zowel [verdachte] als zijn vader [medeverdachte] zijn de baas. Ik werk zo'n 3 à 4 maanden voor [verdachte+medeverdachte] . Ik heb sinds afgelopen woensdag een verblijfsstatus in Nederland, maar ik mag nog niet werken. Ik kreeg mijn loon contant betaald. [medeverdachte] heeft mij aangenomen. Hij weet sinds 2006 al dat ik illegaal was. Ik had toen al vier dagen voor hem gewerkt. Ik krijg van zowel [medeverdachte] als [verdachte] opdrachten. Ik zie hen beiden als mijn baas. Er waren vanavond 2 personen die illegaal zijn en voor [medeverdachte] en [verdachte] werken. Deze 2 personen heten [… ] en [… ] .
16. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 4 juni 2013. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 4 juni 2013 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik was verantwoordelijk voor het personeel, het opmaken van de kassa en het afgeven van de omzet aan [betrokkene 2] of [verdachte] .
17. Een geschrift, zijnde een uitgewerkt tapgesprek d.d. 29 november 2012 tussen [medeverdachte] en [betrokkene 4] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2196):
Op 29 november 2012 is een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 4] afgeluisterd. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen:
"R [ [medeverdachte] . toevoeging hof]: vorige keer had ik tegen je gezegd dat jullie meer spullen aan [betrokkene 5] moeten geven.
J [ [betrokkene 4] , toevoeging hof]: na [… ] worden de spullen aan hem gegeven.
R: na [… ] krijgt hij de spullen en wie krijgt voor [… ] de spullen?
J: [… ] , [… ] , daarna [… ] en [… ] .
R: ja maar aan [… ] , het gaat niet om [… ] of [… ] , hij heeft voorraad van 10.000,- euro.
J: ja broer.
R: jij hebt voorraad van 14.000,- en [… ] heeft voorraad van 15.000,-:
J: ja broer.
R: jullie hebben vijf vijfduizend meer voorraad. Hoeveel heeft spullen heb je van de week gekregen, op maandag?
J: broer, op maandag heb ik voor 4400,- spullen gekregen.
R: jij hebt voor 4000 gekregen en hij heeft het voor 3900 gekregen. Jij hebt meer spullen gekregen.
J: broer, hij heeft meer dan 6000,- spullen gekregen.
R: hij heeft me een briefje van 3900 laten zien.
J: ik weet niet hoe hij het briefje heeft gemaakt. Het kan niet zoveel zijn want [… ] bhai (=broer) had ook naar mij gebeld. Ik zei, [… ] Bhai, hij ( [… ] ) heeft genoeg spullen gekregen. Ik had geen jassen gekregen, ik had ook geen legerbroeken gekregen. En ik kan niet zoveel verschil met hem hebben, broer.
R: wie had heb legerbroek gegeven?
J: broer, hij had wel leger broek gekregen.
R: hij heeft niet gekregen.
[verdachte+medeverdachte] [ [medeverdachte] - toevoeging hof] herhaalt dat [betrokkene 5] voor 3900 euro spullen heeft gekregen en [betrokkene 5] heeft geen sjaals. [betrokkene 4] vertelt dat de 60 stuks sjaal naar [… ] zijn gegaan, 54 stuks naar de container en meer dan 40 stuks zijn naar hem gegaan. [betrokkene 4] zegt dat ze morgen zullen proberen als de andere van een ding twee pakketten zullen krijgen en ze zullen hem ( [betrokkene 5] ) 3 pakketten geven. [verdachte+medeverdachte] zegt dat hij wat minder spullen moet nemen. [betrokkene 4] zegt duidelijk dat ze hem minder spullen moeten geven. [verdachte+medeverdachte] zegt dat [… ] een voorraad van 19.000 heeft. [betrokkene 4] zegt dat [… ] zelf moet denken dat die minder spullen mee moet nemen. [verdachte+medeverdachte] zegt dat [… ] ook een voorraad van 19 a 20 duizend heeft. [betrokkene 4] zegt dat het goed is. [verdachte+medeverdachte] zegt dat de persoon met voorraad heeft die persoon moeten ze 1 keer overslaan. [betrokkene 4] zegt dat ze morgen het probleem op zullen lossen. [verdachte+medeverdachte] zegt dat het goed is."
18. Een geschrift, zijnde een uitgewerkt tapgesprek d.d. 30 november 2012 tussen [medeverdachte] en [betrokkene 5] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2197):
Op 30 november 2012 is een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 5] afgeluisterd. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 3] :
"Ze begroeten elkaar
[verdachte+medeverdachte] [ [medeverdachte] , toevoeging hof] vraagt of [betrokkene 5] [ [betrokkene 5] , toevoeging hof] genoeg spullen heeft gekregen? [betrokkene 5] heeft genoeg spullen van [… ] en [… ] gekregen. [betrokkene 5] vandaag omzet 2500,-. [verdachte+medeverdachte] zegt dat het goed is."
19. Een geschrift, zijnde een uitgewerkt tapgesprek, d.d. 7 december 2012, tussen [medeverdachte] en [betrokkene 6] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2199):
Op 7 december 2012 is een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [betrokkene 6] ([betrokkene 6] ) afgeluisterd. [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen:
"B [ [betrokkene 6] , toevoeging hof]: Ja broer?
R [ [medeverdachte] , toevoeging hof]: vraagt hoe met de zaken ging.
B: Het ging erg slecht maar vergeleken met andere mensen, heb ik niet zo slecht gedaan. Ik heb voor 700 verkocht.
R: Ohh jeetje. Dat is slecht.
(...)
R: Is [… ] daar geweest?
B: Ja, [… ] was gekomen.
R: Komt de nieuwe jongen om te werken? Wij moeten een nieuwe jongen aannemen.
B: Ik zal een nieuwe jongen zoeken.
R: Er was een jongen uit Hydrabad langsgeweest en zijn telefoonnummer achtergelaten en een jongen uit Karachi heeft ook zijn telefoonnummer achtergelaten.
(...)
R: Wij moeten twee jongens aannemen.
B: zegt dat hij iets zal regelen, Oké broer".
20. Een geschrift, zijnde een uitgewerkt tapgesprek d.d. 23 juli 2012 tussen [medeverdachte] en het filiaal [a-straat 1] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven –
(blz. 2090):
Op 23 juli 2012 belt [medeverdachte] naar het filiaal in de [a-straat 1] . [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen:
"NNvI: Morgen met [… ] .
[verdachte+medeverdachte] [ [medeverdachte] , toevoeging hof]: Hallo.
NNvI: Eh wie is dit?
[verdachte+medeverdachte] : Wat wie is dit? Dat moet je netjes vragen, wie is dit?
NNvI: Oh met wie eh met wie spreek ik?
[verdachte+medeverdachte] : Ja wie is dit? Moet je, zo moet je praten wie werkt, je werkt in een winkel, wie is dit?
NNvI: Sorry
[verdachte+medeverdachte] : Ok, geef even [betrokkene 13] .
NNvI: Ok.
NNv2: [… ] met [betrokkene 13] .
[verdachte+medeverdachte] : Hoi met mij.
NNv2: Hoi.
[verdachte+medeverdachte] : Hoi, [betrokkene 13] , kijken die topjes ene plek hangt10 stuk, die mag niet...
NNv2: Welke, welke topjes?
[verdachte+medeverdachte] : ik heb het gister was het ik heb veranderd daar naar daar.
NNv2: Ja?
[verdachte+medeverdachte] : Moet je allemaal proberen 5 euro en 2 model broeken niet eh hangen door jullie, 3 dagen niet.
NNv2: Ja?
[verdachte+medeverdachte] : Die heb ik gegooid in de zijkant, misschien heb je die, [… ] heb jou verteld?
NNv2: Nee nog niet, hij wou het me net gaan vertellen, maar ehm ja.
[verdachte+medeverdachte] : Ja alles moet even prijzen en, jij hebt het meisje gezegd je hoeft niet te komen waarom komt dat meisje weer, die geeft die grote mond tegen [… ] , dat mag toch niet?
NNv2: Deze meisje.
[verdachte+medeverdachte] : Ja?
NNv2: Moet ze niet meer komen?
[verdachte+medeverdachte] : Ja als je grote mond geeft dan mag niet komen toch?
21. Een geschrift, zijnde een uitgewerkt tapgesprek van 24 juli 2012 tussen iemand van het filiaal [a-straat 1] en [medeverdachte] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2097):
Op 24 juli 2012 belt om 12:35 uur iemand van het filiaal in de [a-straat 1] naar [medeverdachte] .
[medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen.
" [verdachte+medeverdachte] [ [medeverdachte] - toevoeging hof] Hallo!
Vrouw: Groeten Uncle.
[verdachte+medeverdachte] : Groeten terug. Zeg maar dochter? (spreekwoordelijk)
Vrouw: Oom, er is een controle geweest.
[verdachte+medeverdachte] : Waarover?
Vrouw: inspectie.
[verdachte+medeverdachte] : Oké.
Vrouw: Zij nemen Imran mee.
[verdachte+medeverdachte] : Ohhhho.
Vrouw: Ja. Ik werk hier drie maanden lang, ben in proefperiode en ik weet verder helemaal niets. Is het goed?
[verdachte+medeverdachte] : Het is goed. Is [betrokkene 13] niet naar het werk gekomen?
Vrouw: Nee, [betrokkene 13] is niet gekomen. [betrokkene 13] heeft mij vanochtend om tien uur gebeld. Zij zei dat zij ziek is en dat ik naar het werk moet gaan.
[verdachte+medeverdachte] : Wat heeft [… ] gezegd? Heb je dat aan hem gevraagd?
Vrouw: Dat weet ik niet. Zij hebben hem naar de achteren meegenomen. Misschien zijn ze aan hem verhoren, dat weet ik niet.
[verdachte+medeverdachte] : Je kunt naar hem toe gaan en hij moet zeggen dat ik een vriend van hem ben en dat hij was gekomen om mij te ontmoeten/bezoeken.. met vakantie is gekomen.
Vrouw: Ik wil afwachten, wat zij gaan zeggen. Gaat hij nu iemand voor mij sturen?
[verdachte+medeverdachte] : Ik zal iets doen, iets regelen.
Vrouw: Oké."
22. Een geschrift, zijnde een uitgewerkt tapgesprek van 24 juli 2012 van iemand van het filiaal [a-straat 1] naar [betrokkene 9] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2098):
Op 24 juli 2012 belt om 12:42 uur iemand van het filiaal in de [a-straat 1] naar [medeverdachte] .
[medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen.
" [verdachte+medeverdachte] : Hallo!
Vrouw: Oom! Weet u hoe het gegaan was?
[verdachte+medeverdachte] : Ja?
Vrouw: Die vrouwen waren van de Inspectie, zij waren eerst als de klanten binnengekomen.
[verdachte+medeverdachte] : Ja.
Vrouw: Hij was aan het kleding hangen en met de kassa bezig. Hij staat achter de kassa.
[verdachte+medeverdachte] : Ja.
Vrouw: Die vrouwen hebben dan de mannen geroepen. Die waren binnengekomen. Hij zei dat hij hier niet werkt. Zij zeiden "Niet liegen, wij hebben jou zelf gezien, met de kassaweken en kleding ophangen." Daarom is hij aangehouden.
[verdachte+medeverdachte] : Dat geeft niet. Hij moet niet zeggen dat hij voor het werk is gekomen. Hij moet zeggen dat hij een vriend is en zomaar is gekomen om te helpen.
Vrouw: Ja, dat heb ik gezegd, ik heb gezegd dat ik niets over dit bedrijf weet. Zo heb ik gezegd... Maar zij hebben wel naar mijn ID gevraagd.
[verdachte+medeverdachte] : Nee... waarom sta je daar... Je moet tegen hem zeggen dat hij een vriend van hem (mij,) is. Hij is met vakantie gekomen en af en toe langs komt. Dat is alles en verder weetje niet.
Vrouw: Ja, Ik heb ook zo gezegd maar ik weet niet wat hij heeft gezegd, die [… ] .
[verdachte+medeverdachte] : Oké.
Vrouw: Het is goed."
23. Een geschrift zijnde een uitgewerkt tapgesprek d.d. 24 juli 2012 tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 2099):
Op 24 juli 2012 om 12:43 uur belt [medeverdachte] naar[verdachte] . [medeverdachte] maakt gebruik van telefoonnummer[telefoonnummer 1] . Het gesprek is als volgt in het dossier opgenomen.
"W: [W.A [verdachte+medeverdachte] , toevoeging hof]: Groeten.
P [ [medeverdachte] , toevoeging hof]: Groeten terug zoon. Zoon! Er is een controle in de winkel geweest. Wil je heel snel daar gaan. Er is niemand daar. Er is een controle over de illegalen of zo geweest. [… ] is bang geworden. Zij staat ook niet in de papieren.
[betrokkene 13] teef is niet gekomen. Alleen [… ] is daar.
W: Shit.
P: Wat? Heel snel..
W: is zij alleen daar?
P: Ja, zij is alleen. Hij werkt niet op papieren anders was ik heel snel daar gegaan... van Rotterdam..
W: Oké, ik zal bellen/spreken.
P: Een beetje snel."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Onder een "organisatie" als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. [A] B.V. kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen als een dergelijke organisatie worden aangemerkt.
Om als criminele organisatie aangemerkt te worden, dient de organisatie het oogmerk tot het plegen van misdrijven te hebben. Ook van een dergelijk oogmerk is naar het oordeel van het hof sprake geweest. Uit al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, blijkt van een langer bestaand en gestructureerd samenwerkingsverband, gericht op mensensmokkel, het doen van onjuiste belastingaangiften en gewoontewitwassen.
[A] B.V. is op initiatief van [verdachte] opgericht. Hij kan daarmee worden aangemerkt als oprichter in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Bovendien hebben zowel [verdachte] als [medeverdachte] als feitelijk leidinggevenden van [A] B.V. bewust een wezenlijke rol gespeeld bij de strafbare activiteiten van deze criminele organisatie."
2.3.1.
2.3.2.
"1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
3. Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd."
2.4.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte leider was van een criminele organisatie, die hij vormde met zijn mededader [medeverdachte] en [A] B.V. en die tot oogmerk had het plegen van, kort gezegd, mensensmokkel, belastingfraude en gewoontewitwassen. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof in dat verband vastgesteld dat ook andere personen dan de verdachte en [medeverdachte] werkzaam waren ten behoeve van [A] B.V. Het Hof heeft tevens vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] samen leiding gaven aan deze personen, onder meer door hen opdrachten te geven. Het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte 'leider' was van de organisatie, zoals bedoeld in art. 140, derde lid, Sr getuigt - mede in het licht van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 en 10 weergegeven wetsgeschiedenis - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het Hof naast de verdachte ook [medeverdachte] als 'leider' van de organisatie heeft aangemerkt - en dat in de bewezenverklaring geen andere natuurlijke personen als deelnemers aan die organisatie zijn genoemd - leidt niet tot een ander oordeel.
2.4.2.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de vraag wie kan worden aangemerkt als leider van een criminele organisatie in de zin van art. 140, derde lid, Sr. De AG stelt zich op het standpunt dat het beroep in cassatie dient te worden verworpen.
Nr. 17/01863 Zitting: 6 november 2018 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 6 april 2017 door het hof Den Haag wegens 1. “een ander uit winstbejag gelegenheid verschaffen tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, begaan door een rechtspersoon die daarvan een gewoonte maakt, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd”, 2. “medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd”, 3. “medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd”,1.4. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 5. “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof een inbeslaggenomen voorwerp verbeurd verklaard, zoals in het arrest omschreven.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 17/01862. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt over een onjuiste toepassing van art. 140 Sr “nu verzoeker veroordeeld is als zijnde leider van een criminele organisatie, terwijl zijn medeverdachte eveneens als leider van diezelfde organisatie is veroordeeld en de organisatie (behoudens een rechtspersoon) blijkens de bewezenverklaring geen andere deelnemers kende.”
5. Ten laste van de verdachte is als feit 5 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 8 december 2012 te Den Haag of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte en [medeverdachte] en [A] B.V. welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten mensensmokkel en het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften omzetbelasting en gewoontewitwassen zulks terwijl hij, verdachte, leider binnen die organisatie was.”
6. De aanvulling met bewijsmiddelen bevat voor wat betreft het bewezenverklaarde feit 5 de volgende overweging:
“Onder een "organisatie" als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. [A] B.V. kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen als een dergelijke organisatie [kan] worden aangemerkt.
Om als criminele organisatie aangemerkt te worden, dient de organisatie het oogmerk tot het plegen van misdrijven te hebben. Ook van een dergelijk oogmerk is naar het oordeel van het hof sprake geweest. Uit al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, blijkt van een langer bestaand en gestructureerd samenwerkingsverband, gericht op mensensmokkel, het doen van onjuiste belastingaangiften en gewoontewitwassen.
[A] B.V. is op initiatief van [verdachte] opgericht. Hij kan daarmee worden aangemerkt als oprichter in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Bovendien hebben zowel [verdachte] als [medeverdachte] als feitelijk leidinggevenden van [A] B.V. bewust een wezenlijke rol gespeeld bij de strafbare activiteiten van deze criminele organisatie.”
7. Artikel 140 Sr luidt – voor zover relevant – als volgt:
“1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(…)
3. Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.
(…)”
8. Sinds 26 februari 1999 geldt de verhoging van het strafmaximum als bedoeld in het derde lid van art. 140 Sr niet alleen voor oprichters en bestuurders, maar ook voor leiders.2.De Memorie van toelichting bij deze wijziging nam als uitgangspunt dat aan het begrip ‘leider’ een andere betekenis toekomt dan aan het begrip ‘feitelijk leidinggevende’ als bedoeld in art. 51, tweede lid onder 2, Sr. Het gaat niet om leiding geven of opdracht geven aan een strafbaar feit, maar om het leiden van een criminele organisatie.3.
9. De vermelde Memorie van toelichting houdt over het begrip ‘leider’ verder in:
“De «leider» hoeft niet de hoogste leider te zijn, en het leiderschap hoeft op geen enkele wijze geformaliseerd te zijn. Van belang is, of andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de betrokkene handelen. «Leider» is diegene die bij het optreden van het verband initiatieven ontplooit waarnaar de andere deelnemers zich richten. Dit ontplooien van initiatieven kan spontaan gebeuren.”4.
10. In de Nota naar aanleiding van het verslag wordt nog opgemerkt:
“Als de betrokkene andere deelnemers bevelen geeft, kan hij eerder als leider gelden dan wanneer hij alleen maar raad verstrekt. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft; een bepaald gezag bezit. Als de betrokkene dwingende aanwijzingen kan geven, kan zo'n machtspositie al gauw worden aangenomen. Dat de betrokkene binnen de organisatie belangrijke initiatieven ontplooit, is eveneens een aanwijzing dat de betrokkene een dergelijke positie heeft, en daarmee een "leider" van de organisatie is. (…) Een dergelijke positie kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de betrokkene aan deelnemers bevelen kan geven, en uit de omstandigheid dat de betrokkene bij het optreden van het verband al dan niet spontane initiatieven ontplooit waarnaar anderen zich richten. (…) Dergelijke aanwijzingen kunnen de rechter tot de overtuiging brengen dat de betreffende deelnemer een leider van de organisatie was. Naar mijn mening is het niet zo, dat bijna alle deelnemers binnen een organisatie vroeger of later als leider kunnen worden aangemerkt. Niet het ontplooien van initiatieven sec, maar het zich daarnaar richten door andere deelnemers is van belang.”5.
11. Leider in de zin van art. 140, derde lid, Sr is degene die behoort tot de categorie personen die het in de organisatie feitelijk voor het zeggen heeft.6.De strafverzwarende omstandigheid duidt op een bijzondere kwaliteit van de dader, te weten degene die een centrale rol speelt binnen de organisatie.7.Het gaat om het vervullen van een zekere hoedanigheid.8.Het leiderschap kan bij meerdere personen tegelijk aanwezig zijn. Ook rechtspersonen kunnen deelnemen aan organisaties als bedoeld in art. 140 Sr, die het plegen van misdrijven tot oogmerk hebben.9.De leider van de betreffende rechtspersoon kan vervolgd worden voor het leidinggeven aan de deelneming van de rechtspersoon aan een criminele organisatie.10.
12. De ‘leider’ onderscheidt zich van de overige deelnemers aan een criminele organisatie door gedragingen als het nemen van initiatieven, het verdelen van taken, het geven van opdrachten, het (eventueel) sanctioneren van overtredingen van binnen de organisatie geldende regels of afspraken of het verdelen van de opbrengst van de criminele activiteiten. Het gaat vooral om een voortdurende feitelijke zeggenschap, de touwtjes in handen hebben.11.Een criminele organisatie hoeft niet groot te zijn, twee personen is genoeg.12.Voor een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr is niet vereist dat sprake is van hiërarchie.13.
13. Ik wijs er op dat volgens de bewezenverklaring de organisatie bestaat uit verdachte, (zijn vader) [medeverdachte] en [A] B.V., maar in de onder randnummer 6 geciteerde bewijsoverweging wordt [A] B.V. eerst aangemerkt als een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr (eerste alinea) en vervolgens wordt (in de tweede alinea) gesproken van een langer bestaand en gestructureerd samenwerkingsverband gericht op mensensmokkel, het doen van onjuiste belastingaangiften en gewoontewitwassen. De bewoordingen van de eerste alinea van de bewijsoverweging14.zijn weinig gelukkig, maar over die bewijsoverweging wordt niet geklaagd. Gelet op de bewezenverklaring moet er van worden uitgegaan dat de organisatie bestond uit verdachte, [medeverdachte] en [A] B.V. De omissie van het hof lijkt te zijn ingegeven door het mijns inziens niet onbegrijpelijke impliciete oordeel van het hof dat vrijwel alle activiteiten van de criminele organisatie in het kader van de mensensmokkel, belastingfraude en witwassen tevens kunnen worden aangemerkt als activiteiten van [A] B.V.
14. Voor zover de steller van het middel als uitgangspunt kiest dat de organisatie slechts wordt gevormd door verdachte en [medeverdachte] mist dat feitelijke grondslag. Dat brengt mee dat de opvatting van de steller van het middel dat niet alle deelnemers tevens leiders kunnen zijn niet verder behoeft te worden besproken. Immers naast beide leiders is er nog [A] B.V. als deelnemer. Ik wijs er desondanks op dat ook ‘gewone’ organisaties soms uitsluitend uit ‘leiders’ bestaan. Het kan zich voordoen bij een vennootschap onder firma: beide vennoten doen alle arbeid en zijn tevens de leiders. Waarom zou dat bij een criminele organisatie niet kunnen? Hoe dan ook mist het middel kans van slagen.
15. Ten overvloede wijs ik nog op het volgende. De bewijsmiddelen 1 t/m 23 in de aanvulling op het arrest zijn opgenomen onder het kopje ‘ [A] B.V. en haar feitelijk leidinggevende(n)’. De activiteiten van [A] B.V. worden omschreven als ‘winkels in dameskleding’. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de B.V. vijf nevenvestigingen heeft (bewijsmiddel 1). Uit weekomzetstaten (bewijsmiddel 6) blijkt dat er tien verkooppunten zijn. Dat de activiteiten van de B.V. werden uitgeoefend door verschillende natuurlijke personen blijkt uit onder meer bewijsmiddel 7 ( [betrokkene 2] ), bewijsmiddel 13 ( [betrokkene 3] en illegalen), bewijsmiddel 16 en 17 (‘personeelsfunctionaris’ [betrokkene 4] ), bewijsmiddel 18 ( [betrokkene 5] ) en bewijsmiddel 19 ( [betrokkene 6] / [betrokkene 7] ). Dat het hof uit deze bewijsmiddelen heeft afgeleid dat de leiding over de criminele rechtspersoon in handen was van verdachte, kennelijk omdat hij zich gelet op de inhoud van die bewijsmiddelen als zodanig (zie de onder randnummer 11 vermelde bijzondere kwaliteiten) gedroeg is niet onbegrijpelijk en wordt voor zover ik het zie in cassatie ook niet bestreden. Dat de criminele organisatie uitsluitend bestond uit twee leiders is ook feitelijk gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen niet serieus vol te houden.
16. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018
Wet van 4 februari 1999, Stb. 1999, 80.
Kamerstukken II 1997-1998, 25 638, nr. 3, p. 3. Zie ook A.N. Kesteloo, Deelneming aan een criminele organisatie. Een onderzoek naar de strafbaarstellingen in artikel 140 Sr (diss. OU), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 100 e.v.
Kamerstukken II 1997-1998, 25 638, nr. 6, p. 2 en 4.
HR 18 januari 1994, DD 94.199 en HR 28 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1194. Zie in dit verband voorts Kamerstukken II 1998-1999, 25 638, nr. 7a, p. 2.
Conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse: ECLI:NL:PHR:2002:AE1194.
Kesteloo, a.w., p. 101. Zie in dit verband voorts A.H.J. Swart, Verboden organisaties en verboden rechtspersonen, in: Naar eer en geweten, Liber Amicorum J. Remmelink, Arnhem: Gouda Quint 1987, p. 621-622.
Kesteloo, a.w., p. 105.
Kesteloo, a.w., p. 99.
Kesteloo, a.w., p. 42.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma. Vgl. ook Rechtbank Groningen 1 maart 2007, ECLI:NL:RBGRO:2007:AZ9729.
Het lijkt er op dat de derde alinea op hetzelfde stramien voortbouwt.
Beroepschrift 19‑02‑2018
De Hoge Raad der Nederlanden
nummer: S17/01863
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verzoeker], verzoeker tot cassatie van een arrest van het Gerechtshof te Den Haag, gewezen op 6 april 2017 (onder parketnummer: 22-004509-14).
Verzoeker tot cassatie dient het navolgende cassatiemiddel in:
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 140 Sr en 350 jo. 415 Sv geschonden, nu verzoeker veroordeeld is als zijnde leider van een criminele organisatie, terwijl zijn medeverdachte eveneens als leider van diezelfde organisatie is veroordeeld en de organisatie (behoudens een rechtspersoon) blijkens de bewezenverklaring geen andere deelnemers kende. Het Gerechtshof heeft daarmee een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 140 Sr.
Toelichting:
1.
Deze zaak hangt samen met de zaak onder nummer S 17/01862 (de zaak tegen [medeverdachte], hierna: [medeverdachte]).
2.
Verzoeker is door het Hof (onder feit 5) veroordeeld voor het als leider deelnemen aan een criminele organisatie, als volgt:
‘Dat hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 8 december 2012 te Den Haag of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte en [medeverdachte] en [A] B.V. … zulks terwijl hij, verdachte, leider binnen die organisatie was.’1.
Het Hof heeft de onderdelen van de telastelegging: ‘(in elk geval)’ en: ‘In elk geval uit één of meer medeverdachte(n) en/of (een) andere (rechts)perso(o)n(en)’, uitgestreept in de bewezenverklaring. Het uitstrepen van deze passages bevestigt het uitdrukkelijke oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde criminele organisatie bestaat uit verzoeker, [medeverdachte] en [A] B.V., dat wil zeggen met uitsluiting van andere natuurlijke en/of rechtspersonen. Het Hof heeft bovendien (zoals te doen gebruikelijk) direct na de uitgestreepte telastelegging overwogen: ‘Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.’ Ook dat onderstreept de weloverwogen bewezenverklaring door het Hof.
3.
[medeverdachte] (S 17/01862) is in zijn eigen zaak op exact dezelfde wijze als verzoeker als leider van de criminele organisatie veroordeeld.
4.
De rechtspersoon [A] B.V. neemt zelf uiteraard niet direct deel aan de organisatie, maar is daartoe afhankelijk van zijn feitelijk leidinggever(s). Uit het arrest van het Hof blijkt dat verzoeker terzake de overige aan hem telastegelegde feiten telkens is veroordeeld als feitelijk leidinggever aan de gedragingen van [A] B.V. Exact hetzelfde geldt voor [medeverdachte]. Verzoeker is bovendien (middels een andere rechtspersoon) enig aandeelhouder en enig bestuurder van [A] B.V.2. Uit de overige inhoud van het arrest van het Hof blijkt voorts dat geen anderen dan verzoeker en [medeverdachte] feitelijk leiding gaven aan [A] B.V.
5
Feitelijk komt het arrest van het Hof er derhalve op neer dat de organisatie in zijn geheel gevormd werd door de gedragingen en beslissingen van verzoeker en [medeverdachte], Zij zijn vervolgens beiden op grond van art. 140 lid 3 Sr als leider van deze organisatie veroordeeld. De organisatie die het Hof voor ogen heeft gehad kent derhalve uitsluitend leiders. Dit komt mij onjuist voor. Waar leiders zijn, moeten immers ook ondergeschikten zijn, anders leidt men in het luchtledige.
6.
Het Hof heeft kennelijk gemeend dat de rollen van verzoeker en [medeverdachte] binnen de organisatie min of meer gelijkwaardig zijn. In dat geval is er geen sprake van een organisatie met alleen maar leiders, maar van een organisatie zonder leiders. De strafverhogende omstandigheid van lid 3 is in zo'n geval niet aanwezig. Het strafverhogende aan de positie van de leider binnen de organisatie zit hem immers in het feit dat men meer gezag heeft dan anderen, dat men beslissingen kan nemen die anderen niet kunnen nemen en/of dat anderen in enigerlei mate aan (het woord van) de leider gebonden zijn. In een organisatie waarin alle deelnemers gelijkwaardig zijn, bestaat dat strafwaardigheidsverhogende onderscheid niet en behoort iedereen aan hetzelfde strafmaximum gebonden te zijn. Logisch gesproken is dat dan het maximum, gebaseerd op lid 1. Dat is immers het strafmaximum dat de wetgever heeft toegedicht aan deelnemers aan een criminele organisatie die qua gezag en invloed in die organisatie en derhalve qua strafwaardigheid niet boven de ander staan. Als alle deelnemers als leider veroordeeld kunnen worden, komt dat neer op een algemene verhoging van het op art. 140 sr. gestelde strafmaximum, hetgeen uiteraard niet de bedoeling kan zijn.
7.
Conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat het Hof, door te oordelen dat er sprake is van een criminele organisatie die louter bestaat uit leiders een onjuiste betekenis heeft toegekend aan artikel 140 Sr.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Falckstraat 15–29, (1017 VV) Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
Amsterdam, 19 februari 2018
M.E. van der Werf