RvdW 2022/40:OM-cassatie. Overbrenging van afvalstof ‘produced water’ van Angola naar Nederland. Klacht dat hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het tenlastegelegde ‘produced water’ een stof is die onder het Marpol-verdrag valt en daarom i.c. o.g.v. art. 1 lid 3 sub a EVOA is uitgezonderd van de werking van de EVOA. HR: Hof heeft o.m. vastgesteld dat het ‘produced water’ meekwam bij oppompen van olie uit olieveld gelegen in de exclusieve economische zone van Angola. Dit water — dat onder gebruikelijke omstandigheden direct wordt teruggepompt in de bron — is i.c. langere tijd opgeslagen in ballasttanks van FPSO, waarbij chemicaliën aan het water zijn toegevoegd om bewaring in de ballasttanks mogelijk te maken. Hof heeft verder vastgesteld dat oliegehalte van dit water het door het Marpol-verdrag voor lozing (‘discharge’) toegestane gehalte, mede gelet op regulation 39 van Annex I van verdrag, aanzienlijk overschreed. Vervolgens is dit water in een zeeschip geladen en overgebracht naar Nederland om het daar te laten verwerken. O.g.v. die vaststellingen — en tegen achtergrond van doelstelling van het Marpol-verdrag — heeft hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting kunnen oordelen dat m.b.t. het in de tenlastelegging bedoelde ‘produced water’ niet langer sprake was van een stof ‘directly’ arising from the exploration, exploitation and associated off-shore processing of seabed mineral resources a.b.i. art. 2 lid 3 onder b sub ii Marpol-verdrag, zodat het in de tenlastelegging bedoelde ‘produced water’ niet was uitgesloten van de werkingssfeer van dat verdrag. O.b.v. het voorgaande kon hof oordelen dat sprake was van afvalstof die onder de werking van het Marpol-verdrag viel, en van een situatie a.b.i. art. 1 lid 3 sub a EVOA, zodat de EVOA toepassing mist. Volgt verwerping. Samenhang met: 19/05585 en 19/05586.