RvdW 2022/43:Opiumwetdelicten en WWM-delicten. Toepassing controlebevoegdheid ex art. 160 lid 1 WVW 1994. Hof heeft o.m. vastgesteld dat verbalisanten een auto geparkeerd zagen staan, dat verdachte achter deze auto stond en dat zij inzage hebben gevorderd in het rijbewijs van verdachte en het kentekenbewijs. Hof heeft vervolgens geoordeeld dat verbalisanten deze controle hebben uitgevoerd met gebruikmaking van de bevoegdheid ex art. 160 lid 1 WVW 1994. HR: de controlebevoegdheid ex art. 160 lid 1 WVW 1994 kan worden uitgeoefend t.a.v. een bestuurder van een motorrijtuig. Uit ’s Hofs vaststellingen kan niet worden afgeleid dat verdachte, t.t.v. de controle of kort daarvoor, van deze auto de bestuurder was a.b.i. artikel 1 sub o WVW 1994. ’s Hofs oordeel dat verbalisanten gerechtigd waren tot het uitoefenen van deze bevoegdheid, is daarom niet toereikend gemotiveerd. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. HR vernietigt en wijst zaak terug naar hof.