Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van in het buitenlands gewezen scheidsrechterlijke uitspraken, gesloten te New York op 10 juni 1958, Trb. 1958, 145 (Engelse en Franse authentieke teksten) en Trb. 1959, 58 (Nederlandse vertaling). Nederland is hierbij sedert 23 juli 1964 partij en Tsjechië sedert 1 januari 1993 (verklaring van voortgezette gebondenheid).
HR, 15-06-2018, nr. 17/02024
ECLI:NL:HR:2018:918, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2018
- Zaaknummer
17/02024
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:918, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑06‑2018; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:307, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:527, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2018:307, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:918, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑07‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑04‑2017
- Vindplaatsen
NTHR 2018, afl. 4, p. 217
NJ 2019/224 met annotatie van H.J. Snijders
Uitspraak 15‑06‑2018
Inhoudsindicatie
IPR, procesrecht. Erkenning en tenuitvoerlegging van Tsjechisch arbitraal vonnis waaraan in Tsjechisch arbitraal herzieningsvonnis rechtskracht is ontnomen? Toepassing van art. III dan wel art. V lid 1, onder e, Verdrag van New York? Art. 31-33 Weens Verdragenverdrag. Strijd met openbare orde?
Partij(en)
15 juni 2018
Eerste Kamer
17/02024
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
De rechtspersoon naar buitenlands recht DIAG HUMAN SE,gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
t e g e n
de REPUBLIEK TSJECHIË,zetelende te Praag, Republiek Tsjechië,
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Diag en Tsjechië.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak C/13/575493/KG RK 14-2168 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2015 en 12 november 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.183.580/01 van het gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2017.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Diag beroep in cassatie ingesteld. Tsjechië heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De advocaat van Diag en de advocaat van Tsjechië hebben ieder bij brief van 13 april 2018 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) Tussen Diag en Tsjechië is een geschil ontstaan naar aanleiding van een brief van 9 maart 1992 van de toenmalige Minister van Volksgezondheid van Tsjechië aan de handelspartner van Diag, het Deense bedrijf Novo Nordisk. Diag en Tsjechië zijn bij overeenkomst tot arbitrage van 18 september 1996 (hierna: de arbitrageovereenkomst) overeengekomen dat het geschil zal worden beslecht door middel van een arbitraal geding volgens Tsjechisch recht, door onafhankelijke en onpartijdige arbiters. Volgensart. V van de arbitrageovereenkomst kan het arbitrale vonnis op verzoek van (een van) partijen ter herziening worden voorgelegd aan andere arbiters.
- -
ii) Diag heeft het geschil op grond van de arbitrageovereenkomst voorgelegd aan een scheidsgerecht te Praag, Tsjechië. In dat geding is Tsjechië verschenen en heeft zij verweer gevoerd. Op 19 maart 1997 hebben de arbiters een Interim Arbitral Award (hierna: de Interim Award) gewezen.
- -
iii) In een op de voet van art. V van de arbitrageovereenkomst gevoerd geding hebben andere arbiters bij award van 27 mei 1998 (hierna: de Review Interim Award) de Interim Award op de in het kader van het onderhavige geding relevante punten in stand gelaten.
- -
iv) Op 25 juni 2002 hebben arbiters een Partial Arbitration Award (hierna: de Partial Award) gewezen. Blijkens de Engelse vertaling van de in het Tsjechisch gewezen Partial Award (waarin Diag ‘the Claimant’ wordt genoemd en Tsjechië ‘the Respondent’) hebben arbiters, voor zover in cassatie van belang, als volgt beslist:
“The arbitrators decided (…) with justice as follows:
1. The Respondent is obliged to pay to the Claimant an amount of CZK 326,608,334 within five days of legal force of this partial arbitration award.
2. This arbitration award is partial (…).
3. Other parts of the matter at issue including ancillary rights and interest accrued as well as costs of the proceedings shall be decided upon in a final arbitration award.”
- -
v) In een op de voet van art. V van de arbitrageovereenkomst gevoerd geding hebben andere arbiters bij award van 17 december 2002 (hierna: de Review Partial Award) de Partial Award op de in het kader van het onderhavige geding relevante punten in stand gelaten.
- -
vi) Op 4 augustus 2008 hebben arbiters een Final Award (hierna: de Final Award) gewezen. Blijkens de Engelse vertaling van de in het Tsjechisch gewezen Final Award (waarin Diag ‘the plaintiff’ wordt genoemd en Tsjechië ‘the defendant’) hebben arbiters, voor zover in cassatie van belang, als volgt beslist:
“1. The defendant shall pay the plaintiff the amount of damages of 4,089,716,666.00 CZK, within one month from the entry into force of the final arbitral award.
2. The claim for damages in the amount of 1,354,455,000.00 is dismissed.
3. The claim for damages in the amount of 326,608,334.00 CZK proceedings is terminated.”
( vii) In een op de voet van art. V van de arbitrageovereenkomst gevoerd geding hebben (weer) andere arbiters op 23 juli 2014 een Resolution (hierna: de Resolution) gewezen. Blijkens de Engelse vertaling van de in het Tsjechisch gewezen Resolution (waarin Diag ‘Claimant’ wordt genoemd en Tsjechië ‘Defendant’) hebben arbiters, voor zover in cassatie van belang, als volgt beslist:
“I. The proceedings are discontinued.
II. Neither party shall be entitled to compensation of the costs of the proceedings.”
Daartoe is door de arbiters onder meer als volgt overwogen:
“4.4. Plea of res iudicata
In addition to a number of other arguments, briefly speaking, the Defendant defended by the fact that in the above arbitration, a partial arbitral award was issued on 25 June 2002 whereby the Claimant was awarded the right to certain performance (that was paid by the Defendant to the Claimant).
This award was subjected by the Defendant to the review and the then review arbitral panel (speaking very briefly) agreed with the original decision in its award dated 16 December 2002. Because a part of the claim on which the above award decided was not specified in any manner in the award and was not differentiated in any manner from the remaining part of the claim raised, the decision was made on the entire claim, in the Defendant’s opinion (so that further hearing of the matter is prevented by the plea of res iudicata because pursuant to Section 159a (4) of the CPC, as soon as a final and conclusive decision is made on the matter, it cannot be heard any longer or again and the proceedings must be discontinued).
Both parties actually requested that the arbitration be discontinued, although each of them on different grounds: The Claimant, because it considered the review request of the other party to be legally ineffective and withdrew its own request so there is nothing to be heard, while the Defendant, because the matter was actually resolved back in 2002 so there is nothing to be heard and all the subsequent decisions are null and void and all the subsequent procedural acts are ineffective. Both parties identically moved that the proceedings be discontinued while both of them claimed that there was nothing to be heard, although each of them on completely different grounds.
As regards the objections of the Defendant, it is naturally true that for a long time, the judicial practice (for the first time probably under No. V/1968 of the Collection of judicial decisions and opinions) has been of the opinion that the part of the matter being heard, on which a decision may be made by way of a partial decision, may only be one out of more separate claims or, as the case may be, a claim against only one out of more defendants.
It is also true that in case a decision in the matter was already made, the matter cannot be heard again and that subsequent decisions, if any, whereby a decision is made on the issues already decided on, lack any legal effects.
(…)
(…) It is also true that the Act does permit that the court (and also the arbitrators) decides by way of a separate decision only on a part of the subject matter of the proceedings, however, pursuant to the decision of the Supreme Court, file No. 21 Cdo 1509/2010, such decision may only be made on the claim of one of the claimants, on the claim against only one defendant, on one of the matters joined for common proceedings, on cross-action or on a fully separate claim. Naturally, the matter to be heard does not concern more claimants or more defendants or cross action or joining of matters.
It is also true that a partial arbitral award in this matter does not specify in any manner what part of the asserted claim is concerned and the panel that issued the award subject to review dated 4 August 2008 (on page 100) simply subtracted this previously awarded amount from the lost profits. The fact that the court did not decide on the entire asserted claim does not make it a partial decision (as may be inferred, for example, from the reasoning of the Supreme Court, file No. 22 Cdo 411/98) regardless of its name. Each procedural act, including a decision, must be considered from an objective point of view in terms of its contents (as may be inferred from the decision of the Supreme Court, file No. 2 Cdon 1646/96) and the accuracy of the final and conclusive decision can no longer be reviewed or attributed other legal effects, even if it is not correct (as decided by the Supreme Court under file No. 32 Cdo 4343/2013). Pursuant to the decision of the Supreme Administrative Court, file No. 1 Afs 80/2013, the failure to comply with the prescribed form of the decision alone cannot create unlawfulness of the decision and rule out its effects as determined by its contents. The objections of the Defendant that the decision formally titled as partial is not actually such a partial decision must be agreed to.
The plea of res iudicata is established e.g. also by a final and conclusive arbitral award pursuant to decision of the Supreme Court file No. 29 Cdo 2254/2011. The arbitrators believe that this plea did occur by issue of the partial arbitral award.”
3.2.1
In dit geding heeft Diag in eerste aanleg verzocht om erkenning en om verlof tot tenuitvoerlegging van de Final Award, primair op de voet van art. 1075 (oud) Rv in verbinding met het Verdrag van New York over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (Trb. 1958, 145, en 1959, 58; hierna: Verdrag van New York), en subsidiair op de voet van art. 1076 (oud) Rv.
Tsjechië heeft verweer gevoerd en onder meer aangevoerd dat de Resolution de Final Award heeft gediskwalificeerd en dat de Final Award geen arbitraal vonnis is als bedoeld in het Verdrag van New York. Voorts heeft Tsjechië een aantal – al dan niet voorwaardelijke – tegenverzoeken ingediend, waaronder een verzoek strekkende tot erkenning in Nederland van de Resolution.
3.2.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van Diag afgewezen. Daartoe heeft hij – samengevat – overwogen dat de Resolution redelijkerwijs slechts aldus kan worden gelezen dat de Partial Award rechtens geen partial award is maar een final award die gezag van gewijsde heeft verkregen, en dat de proceshandelingen die zijn verricht na de Partial Award, althans na de Review Partial Award, geen effect sorteren.
3.2.3
In hoger beroep heeft Diag haar verzoek vermeerderd en tevens erkenning van de Partial Award verzocht.
3.2.4
Het hof heeft de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen:
“3.6 Naar de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen is uitgangspunt dat het verzoek van Diag om de Final Award te voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging dient te worden getoetst aan artikel 1075 (oud) Rv alsmede het te dezen toepasselijke Verdrag van New York waarbij Nederland en Tsjechië partij zijn. Het hof stelt voorop dat het toepasselijke arbitragerecht het Tsjechische is en dat de arbitrageovereenkomst uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid van onderwerping van een arbitraal vonnis aan herziening door andere arbiters. Artikel III, eerste zin, van het Verdrag van New York veronderstelt de aanwezigheid van een naar het toepasselijke arbitragerecht geldige arbitral award. De vraag in dit geding is dan ook of de Final Award van 4 augustus 2008 een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing is die vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
3.7
Tussen partijen staat vast dat Tsjechië gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de Final Award aan herziening door andere arbiters te onderwerpen. Deze herziening heeft geresulteerd in de Resolution. De Resolution is het sluitstuk van de tussen partijen in Tsjechië gevoerde arbitrageprocedure. Naar het hof voldoende aannemelijk is geworden, is deze Resolution naar Tsjechisch arbitragerecht rechtsgeldig tot stand gekomen. Blijkens de inhoud van de Resolution heeft de Final Award zijn rechtskracht verloren. In de Resolution valt immers te lezen dat met de Partial Award en de Review Partial Award het gehele geschil, dat in de arbitrage voorlag, is beslecht en dat die beslissing in 2002 in kracht van gewijsde is gegaan. Naar het hof begrijpt betekent dit volgens het scheidsgerecht dat de Resolution heeft gewezen, naar Tsjechisch arbitragerecht dat de gehele arbitrage vanaf de Review Partial Award had behoren te worden stopgezet. Omdat sinds 2002 geen enkele arbiter bevoegd was een beslissing te geven in de arbitrageprocedure heeft het Review scheidsgerecht beslist dat de arbitrageprocedure na de Review Partial Award van 17 december 2002 zijn geldigheid heeft verloren. De arbiters hebben in de Resolution geconcludeerd dat zij niet anders konden dan de arbitrageprocedure te beëindigen (in de Engelse vertaling van de in het Tsjechisch gedane uitspraak “had no other choice than to discontinue the arbitration”). Anders dan Diag heeft bepleit betreft deze beëindiging niet de review procedure als zodanig maar blijkens de gebezigde bewoordingen, bezien tegen de achtergrond van de overweging onder 4.4 van de Resolution, de gehele arbitrageprocedure vanaf de Review Partial Award. Daarmee is de Final Award door de Resolution buitenspel gezet en kan de Final Award niet worden aangemerkt als een onherroepelijke finale en partijen bindende arbitrale beslissing in de zin van het Verdrag van New York of artikel 1076 (oud) Rv. Dat de Resolution in het dictum niet expliciet vermeldt dat de Final Award is tenietgedaan zoals Diag heeft gesteld, doet aan het voorgaande niet af. Diag heeft nog betoogd dat de overwegingen van het Review Scheidsgerecht in de Resolution dat met de Partial Award het geschil al definitief was beslist onjuist zijn, maar dat betoog wordt verworpen. Naar hiervoor reeds is weergegeven, is de Resolution naar Tsjechisch arbitragerecht rechtsgeldig tot stand gekomen en staat artikel 985 Rv niet toe dat het hof de zaak in het kader van het onderhavige verzoek aan een nieuwe inhoudelijke beoordeling onderwerpt. Aan de Resolution zou evenwel geen effect toekomen indien deze tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de openbare orde. In dat kader heeft Diag in de eerste plaats weliswaar betoogd dat het Review scheidsgerecht niet volgens de daartoe geldende regels is samengesteld, maar het hof acht dit betoog niet juist. Het Review scheidsgerecht was samengesteld uit de arbiters P. Kužel, M. Kindl en J. Schwarz. Ten aanzien van Kindl geldt dat hij overeenkomstig de arbitrageovereenkomst is benoemd door Tsjechië. De overige arbiters, Kužel en Schwarz, zijn uiteindelijk benoemd door de Tsjechische overheidsrechter (Praag High Court) op 22 oktober 2012 respectievelijk 27 maart 2013 nadat partijen onderling niet tot overeenstemming konden komen. Diag heeft zich tegen laatstgenoemde benoemingen in procedures ten overstaan van de Tsjechische hoogste rechter (Supreme Court) nog verzet, maar zij heeft hangende die procedure dat verzet ingetrokken.
3.8
Naar het hof begrijpt heeft Diag voorts met een beroep op de rechtspraak, gepubliceerd in HR 25 juni 2010, NJ 2012/55, Hof Amsterdam 28 april 2009, TvA 2009/5 (Rosneft/Yukos) en Hof Amsterdam 18 september 2012, TvA 2013/51 (Maximov/NLMK), betoogd dat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek geen rekening kan worden [de Hoge Raad leest: gehouden] met de Resolution aangezien de totstandkoming daarvan in strijd zou zijn met de openbare orde. Dit betoog wordt verworpen. Anders dan in de bedoelde rechtspraak is het hof in het onderhavige geval niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd.
3.9
Aldus moet worden geoordeeld dat de Resolution die zoals gezegd het sluitstuk is van de tussen partijen in Tsjechië gevoerde arbitrageprocedure, de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen. In het midden kan blijven of naar Tsjechisch recht de mogelijkheid heeft bestaan een rechtsmiddel aan te wenden tegen de Resolution. Tussen partijen staat vast dat dit laatste niet is geschied. Het voorgaande brengt mee dat de Final Award niet kan worden voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging als door Diag is verzocht. De omstandigheid dat de Final Award in Tsjechië is voorzien van een clause of legal force, waarvan overigens onduidelijk is gebleven wanneer en op welke wijze deze is tot stand gekomen, leidt niet tot een ander oordeel. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
3.10
Gelet op deze uitkomst behoeft het in hoger beroep vermeerderde verzoek van Diag strekkende tot erkenning van de Partial Award geen bespreking. Hetzelfde geldt voor de door Tsjechië incidenteel gedane verzoeken. Al deze verzoeken, voor zover nog aan de orde, worden bij gebrek aan belang afgewezen.”
3.3
Het middel keert zich tegen het hiervoor in 3.2.4 weergegeven oordeel van het hof, waarbij onderdeel 1 ziet op de wijze waarop het hof het Verdrag van New York heeft toegepast, onderdeel 2 op de betekenis van de Resolution voor de rechtskracht van de Final Award, en onderdeel 3 op het oordeel van het hof over de openbare orde.
3.4.1
Onderdeel 2A onder (i) betoogt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zich – voor de vaststelling van de betekenis van de Resolution voor de rechtskracht van de Final Award – te beperken tot de tekst van de Resolution. Het hof heeft miskend dat daarvoor mede acht moet worden geslagen op het toepasselijke Tsjechische recht en op de overige door Diag gestelde omstandigheden van het geval, aldus de klacht.
3.4.2
In rov. 3.6 heeft het hof vooropgesteld dat op de arbitrageprocedure het Tsjechische arbitragerecht van toepassing is. Dit uitgangspunt is in cassatie niet bestreden. Derhalve dient naar Tsjechisch recht te worden bepaald welke betekenis de Resolution heeft voor de rechtskracht van de Final Award. Blijkens de rov. 3.7 en 3.9 heeft het hof toepassing gegeven aan het Tsjechische arbitragerecht. De klacht dat het hof bij zijn uitleg van de Resolution geen acht heeft geslagen op het Tsjechische arbitragerecht, mist dan ook feitelijke grondslag.
De klacht dat het hof – niet alleen op basis van het partijdebat, maar ook ambtshalve – had moeten vaststellen wat naar Tsjechisch recht de betekenis van de Resolution is voor de rechtskracht van de Final Award, miskent dat het hof de Resolution wel met inachtneming van Tsjechisch arbitragerecht moest uitleggen (en heeft uitgelegd, zie hiervoor), maar dat het als exequaturrechter niet zijn eigen oordeel over de vraag welke betekenis de Resolution naar Tsjechisch recht heeft voor de rechtskracht van de Final Award, in de plaats mocht stellen van het oordeel van de arbiters daaromtrent in de Resolution.
Voor zover in het onderdeel de klacht besloten ligt dat het hof bij zijn uitleg van de Resolution het Tsjechische arbitragerecht op onjuiste wijze heeft toegepast, stuit deze af op het bepaalde in art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO. Voor zover het onderdeel zich met motiveringsklachten keert tegen de wijze waarop het hof aan de hand van het Tsjechische recht heeft beoordeeld welke betekenis de Resolution heeft voor de rechtskracht van de Final Award, verdient opmerking dat dergelijke klachten zich in dit geval niet laten beoordelen zonder daarbij ook de juistheid van het oordeel van het hof omtrent de inhoud en de uitleg van dat recht te betrekken, hetgeen meebrengt dat deze motiveringsklachten eveneens afstuiten op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO. Dit laatste geldt ook voor zover het onderdeel klaagt dat het hof heeft verzuimd acht te slaan op de overige door Diag gestelde omstandigheden die ertoe strekken dat de Resolution niet de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen en heeft kunnen ontnemen.
Op grond van het vorenstaande kan onderdeel 2A onder (i) niet tot cassatie leiden.
3.4.3
Onderdeel 2B klaagt in de eerste plaats (onder (i) en (iii)) dat het hof onvoldoende heeft gerespondeerd op de stelling van Diag dat, nu er naar Tsjechisch recht geen rechtsmiddel openstaat tegen de Resolution, de betekenis van de Resolution niet kan zijn dat deze de rechtskracht aan de Final Award ontneemt, respectievelijk dat het hof zonder toereikende motivering heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de Final Award is voorzien van een ‘clause of legal force’, niet tot een ander oordeel leidt.
3.4.4
Blijkens het eerste deel van rov. 3.7 heeft het hof de in art. V van de arbitrageovereenkomst voorziene mogelijkheid dat het arbitrale vonnis op verzoek van (een van) partijen ter herziening kan worden voorgelegd aan andere arbiters, in het licht van het Tsjechische arbitragerecht aldus uitgelegd dat het arbitrale vonnis (hier: de Final Award) zijn rechtskracht kan verliezen door de arbitrale uitspraak (hier: de Resolution) van de met de herziening belaste arbiters, en dat laatstgenoemde uitspraak het sluitstuk is van de tussen partijen in Tsjechië gevoerde arbitrageprocedure. Deze uitleg van de – door partijen zelf in overeenstemming met het Tsjechische arbitragerecht gekozen – inrichting van de arbitrageprocedure is niet onbegrijpelijk.
Diag mist belang bij de klacht dat het hof(in rov. 3.9) niet in het midden had mogen laten of naar Tsjechisch recht de mogelijkheid heeft bestaan een rechtsmiddel aan te wenden tegen de Resolution, in het licht van het vaststaande feit dat zij geen poging heeft ondernomen om tegen de Resolution een rechtsmiddel (bij de Tsjechische overheidsrechter) aan te wenden.
In het licht van de hiervoor bedoelde uitleg van de inrichting van de arbitrageprocedure is voorts niet onbegrijpelijk dat het hof (in rov. 3.9) niet van belang heeft geacht dat de Final Award in Tsjechië is voorzien van een ‘clause of legal force’. De inrichting van de arbitrageprocedure bracht immers mee dat de Final Award kon worden onderworpen aan herziening door andere arbiters, en dat hun oordeel (in de Resolution) de rechtskracht aan de Final Award zou kunnen ontnemen, ongeacht of de Final Award is voorzien van een ‘clause of legal force’.
De hiervoor in 3.4.3 weergegeven motiveringsklachten van onderdeel 2B kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
3.4.5
Onderdeel 2B klaagt voorts (onder (ii) en (iv)) dat het hof een onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd oordeel heeft gegeven door te oordelen dat het feit dat de Resolution in het dictum niet expliciet vermeldt dat de Final Award is tenietgedaan, niet tot een ander oordeel kan leiden, respectievelijk dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de Resolution door doorslaggevende betekenis toe te kennen aan rov. 4.4 daarvan.
3.4.6
Deze klachten treffen evenmin doel. De door het hof aan de Resolution gegeven uitleg is niet onbegrijpelijk. Blijkens de hiervoor in 3.1 onder (vii) aangehaalde rov. 4.4 van de Resolution hebben arbiters toepassing gegeven aan het Tsjechische arbitragerecht en zich rekenschap gegeven van de rechtspraak van de hoogste rechters in Tsjechië. De door het hof in rov. 3.7 aangehaalde conclusie van arbiters dat voor hen “no other choice than to discontinue the arbitration” bestond, en de daaraan door het hof gegeven uitleg dat arbiters daarmee doelden op de gehele arbitrageprocedure vanaf de Review Partial Award, omdat met de Partial Award en de Review Partial Award het gehele geschil dat in de arbitrage voorlag, reeds was beslecht, strookt met rov. 4.4 van de Resolution. In het licht van een en ander is niet onbegrijpelijk dat het hof geen betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat het dictum van de Resolution niet expliciet vermeldt dat de Final Award is tenietgedaan.
3.4.7
3.4.8
Ten slotte keert onderdeel 2A onder (ii) zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.10) dat het in hoger beroep vermeerderde verzoek van Diag strekkende tot erkenning van de Partial Award geen bespreking meer behoeft.
3.4.9
Ook deze klacht faalt. Blijkens de gedingstukken beoogt Diag met haar verzoek tot erkenning van de Partial Award louter te bewerkstelligen dat zij zich in Nederland erop kan beroepen dat volgens de Partial Award slechts over een deel van haar vorderingen is beslist en dat over het resterende deel nog moet worden beslist. Nu het hof (in rov. 3.7) heeft geoordeeld – kort gezegd – dat in de Resolution is beslist dat met de Partial Award en de Review Partial Award het gehele geschil dat in de arbitrage voorlag, was beslecht, en deze uitleg van de Resolution in cassatie tevergeefs wordt bestreden (zie hiervoor in 3.4.6), kon het hof oordelen dat Diags verzoek tot erkenning van de Partial Award geen bespreking meer behoeft.
3.4.10
Het vorenstaande betekent dat onderdeel 2 niet tot cassatie kan leiden.
3.5.1
Het hof heeft aan zijn oordeel dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen, de gevolgtrekking verbonden dat de Final Award niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing in de zin van art. III, eerste volzin, Verdrag van New York (rov. 3.6 en 3.7), en dat de Final Award daarom niet kan worden voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging op de voet van art. 1075 (oud) Rv in verbinding met het Verdrag van New York, dan wel art. 1076 (oud) Rv (rov. 3.9).
Dit oordeel wordt door onderdeel 1 bestreden op de grond – kort gezegd – dat het hof de betekenis van de Resolution voor de rechtskracht van de Final Award ten onrechte heeft beoordeeld in het kader van art. III Verdrag van New York, in plaats van in het kader van art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York.
3.5.2
Onderdeel 1 kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Immers, ook indien – zoals onderdeel 1 betoogt en anders dan het hof heeft overwogen – tot uitgangspunt wordt genomen dat de Final Award een scheidsrechterlijke uitspraak is in de zin van art. III in verbinding met art. I lid 2 Verdrag van New York, is geen andere conclusie mogelijk dan dat de erkenning en tenuitvoerlegging van de Final Award moet worden geweigerd op de in art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York genoemde weigeringsgrond. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.5.3
Art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York luidt in de authentieke Engelse tekst:
“1. Recognition and enforcement of the award may be refused, at the request of the party against whom it is invoked, only if that party furnishes to the competent authority where the recognition and enforcement is sought, proof that:
(…)
(e) The award has not yet become binding on the parties, or has been set aside or suspended by a competent authority of the country in which, or under the law of which, that award was made.”
In de authentieke Franse tekst luidt deze bepaling:
“1. La reconnaissance et l’exécution de la sentence ne seront refusées, sur requête de la partie contre laquelle elle est invoquée, que si cette partie fournit à l’autorité compétente du pays où la reconnaissance et l’exécution sont demandées la preuve:
(…)
(e) Que la sentence n’est pas encore devenue obligatoire pour les parties ou a été annulée ou suspendue par une autorité compétente du pays dans lequel, ou d’après la loi duquel, la sentence a été rendue.”
In de Nederlandse vertaling luidt deze bepaling:
“1. De erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraak zullen slechts dan, op verzoek van de partij tegen wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan, geweigerd worden, indien die partij aan de bevoegde autoriteit van het land waar de erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht, het bewijs levert:
(…)
(e) dat de uitspraak nog niet bindend is geworden voor partijen of is vernietigd of haar tenuitvoerlegging is geschorst door een bevoegde autoriteit van het land waar of krachtens welks recht die uitspraak werd gewezen.”
3.5.4
De uitleg van de bepalingen van het Verdrag van New York dient te geschieden aan de hand van de maatstaven van de art. 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1972, 51 en 1985, 79; hierna: Verdrag van Wenen), die moeten worden beschouwd als codificatie van het geldende volkenrecht inzake de uitleg van verdragen (vgl. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2363, NJ 2018/144 (High Point/KPN), rov. 4.1.4, en HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2992 (Maximov/NLMK), rov. 3.4.2).
Op grond van art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen moet een verdrag te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen volgt dat behalve met de context ook rekening dient te worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van verdragspartijen inzake de uitleg van het verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van dat verdrag vormt.
3.5.5
Volgens de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden kan de uitkomst van een herziening van een arbitraal vonnis door andere arbiters (zogenoemde appelarbiters) ertoe leiden dat het bindend effect aan dat arbitraal vonnis wordt ontnomen, en vormt het ontbreken van bindend effect in dat geval een weigeringsgrond als bedoeld in art. V lid 1, aanhef enonder e, Verdrag van New York (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.20).
3.5.6
In het onderhavige geval heeft Tsjechië gebruikgemaakt van de in art. V van de arbitrageovereenkomst voorziene mogelijkheid om de Final Award aan herziening door andere arbiters te onderwerpen. Deze herziening heeft geresulteerd in de Resolution.Het hof heeft de Resolution aldus uitgelegd dat deze de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen. Laatstgenoemd oordeel wordt door onderdeel 2 tevergeefs bestreden (zie hiervoor in 3.4.1-3.4.10).
De omstandigheid dat de Resolution – in de uitleg van het hof – de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen, moet op een lijn worden gesteld met het in art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York bedoelde geval dat een bevoegde autoriteit de arbitrale uitspraak heeft vernietigd (vgl. HR 7 november 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD7489, NJ 1976/274 (SEEE/Joegoslavië II)). In dit verband komt geen betekenis toe aan de omstandigheid dat het dictum van de Resolution niet met zoveel woorden vermeldt dat de Final Award is vernietigd.
3.5.7
Een en ander betekent dat de erkenning en tenuitvoerlegging van de Final Award afstuit op de weigeringsgrond van art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York. Dit staat in de weg aan toewijzing van Diags primaire verzoek op de voet van art. 1075 (oud) Rv in verbinding met het Verdrag van New York (zie hiervoor in 3.2.1).
Art. 1076 lid 1, aanhef en onder A onder e, (oud) Rv bevat een met art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York overeenstemmende weigeringsgrond, hetgeen in de weg staat aan toewijzing van Diags subsidiaire verzoek op de voet van art. 1076 (oud) Rv (zie hiervoor in 3.2.1).
3.5.8
Opmerking verdient nog dat Diag in de feitelijke instanties niet het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2992 (Maximov/NLMK), rov. 3.4.6, op grond waarvan de Final Award moet worden erkend of van verlof tot tenuitvoerlegging moet worden voorzien, hoewel daaraan de rechtskracht is ontnomen door de Resolution. Overigens valt ook niet in te zien dat zich hier een dergelijk bijzonder geval voordoet.
3.6.1
Onderdeel 3 richt klachten tegen de verwerping door het hof (in rov. 3.7 en 3.8) van het betoog van Diag dat de Resolution is tot stand gekomen op een wijze die strijdig is met de openbare orde.
3.6.2
Het hof heeft (in rov. 3.7) terecht overwogen dat aan de Resolution geen effect zou toekomen indien deze tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de openbare orde. Vervolgens heeft het hof (in rov. 3.8) geoordeeld dat in dit geval niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden aangemerkt. Laatstgenoemd oordeel is niet onjuist of onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat een groot deel van de door Diag genoemde feiten en omstandigheden geen betrekking heeft op de wijze waarop de Resolution tot stand is gekomen, dan wel zonder nadere toelichting niet valt in te zien waarom die feiten en omstandigheden de gevolgtrekking zouden rechtvaardigen dat de Resolution op een met de openbare orde strijdige wijze tot stand is gekomen.
3.6.3
Opmerking verdient nog dat de klacht over de wijze van samenstelling van het scheidsgerecht dat de Resolution heeft gewezen, miskent dat het enkele feit dat de Tsjechische overheidsrechter tot benoeming van twee arbiters is overgegaan, niet betekent dat de Resolution, waarbij Tsjechië als partij is betrokken, in strijd met de openbare orde tot stand is gekomen. Deze wijze van benoeming van de arbiters strookte met de tussen partijen gemaakte afspraak, die inhield dat de overheidsrechter tot benoeming van arbiters zou overgaan indien partijen hierin niet binnen de gestelde termijn in onderling overleg zouden slagen.
3.7
De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.8
Het principale beroep faalt. Daarmee is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld niet vervuld, zodat het geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Diag in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Tsjechië begroot op € 854,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president G. de Groot op 15 juni 2018.
Conclusie 30‑03‑2018
Inhoudsindicatie
IPR, procesrecht. Erkenning en tenuitvoerlegging van Tsjechisch arbitraal vonnis waaraan in Tsjechisch arbitraal herzieningsvonnis rechtskracht is ontnomen? Toepassing van art. III dan wel art. V lid 1, onder e, Verdrag van New York? Art. 31-33 Weens Verdragenverdrag. Strijd met openbare orde?
Zaaknr: 17/02024
mr. P. Vlas
Zitting: 30 maart 2018
Conclusie inzake:
Diag Human SE, gevestigd te Vaduz, Liechtenstein
tegen
De Republiek Tsjechië, zetelend te Praag, Tsjechië
In deze zaak gaat het om de erkenning en de tenuitvoerlegging in Nederland van een Tsjechisch arbitraal vonnis dat krachtens de arbitrageovereenkomst onderworpen is geweest aan herziening door andere arbiters. In cassatie heeft het geschil betrekking op de vraag of het arbitraal vonnis door de uitkomst van de arbitrale herzieningsprocedure bindende kracht mist. Aan de orde is de vraag of art. III van het Arbitrageverdrag van New York (hierna: Verdrag van New York)1.in die zin moet worden uitgelegd dat het ontbreken van bindende kracht in de weg staat aan de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis onder het Verdrag.
1.Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.2.Tussen Diag Human SE (hierna: Diag) en de Republiek Tsjechië (hierna: Tsjechië) is een geschil ontstaan naar aanleiding van de brief van 9 maart 1992 van de toenmalige Minister van Volksgezondheid van Tsjechië aan de handelspartner van Diag, het Deense bedrijf Novo Nordisk. Diag en Tsjechië zijn bij arbitrale overeenkomst van 18 september 1996 overeengekomen dat het geschil beslist zal worden door middel van een arbitraal geding volgens Tsjechisch recht, door onafhankelijke en onpartijdige arbiters. Daarnaast zijn partijen in art. V van de arbitrale overeenkomst overeengekomen dat het arbitrale vonnis op verzoek van één of beide partijen ter herziening kan worden voorgelegd aan andere arbiters.
1.2
Diag heeft het geschil op grond van de arbitrale overeenkomst voorgelegd aan een scheidsgerecht te Praag, Tsjechië. In dat geding is Tsjechië verschenen en heeft zij verweer gevoerd. Op 19 maart 1997 hebben de arbiters een Interim Arbitral Award (hierna: de Interim Award) gewezen.
1.3
In een op de voet van art. V van de arbitrale overeenkomst gevoerd geding hebben andere arbiters bij award van 27 mei 1998 (hierna: de Review Interim Award) de Interim Award op de in het kader van het onderhavige geding relevante punten in stand gelaten.
1.4
Op 25 juni 2002 hebben arbiters een Partial Arbitration Award (hierna: de Partial Award) gewezen. Die award waarin Diag in de Engelse vertaling van de in het Tsjechisch gedane uitspraak ‘the Claimant’ wordt genoemd en Tsjechië ‘the Respondent’, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘The arbitrators decided (...) with justice as follows:
1. The Respondent is obliged to pay to the Claimant an amount of CZK 326,608,334 within five days of legal force of this partial arbitration award.
2. This arbitration award is partial (...).
3. Other parts of the matter at issue including ancillary rights and interest accrued as well as costs of the proceedings shall be decided upon in a final arbitration award.’
1.5
In een op de voet van art. V van de arbitrale overeenkomst gevoerd geding hebben andere arbiters bij award van 17 december 2002 (hierna: de Review Partial Award) de Partial Award op de in het kader van het onderhavige geding relevante punten in stand gelaten.
1.6
Op 4 augustus 2008 hebben arbiters een Final Award (hierna: de Final Award) gewezen. Die award waarin Diag in de Engelse vertaling van de in het Tsjechisch gedane uitspraak ‘the plaintiff’ wordt genoemd en Tsjechië ‘the defendant’, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. The defendant shall pay the plaintiff the amount of damages of 4,089,716,666.00 CZK within one month from the entry into force of the final arbitral award.
2. The claim for damages in the amount of 1,354,455,000.00 is dismissed.
3. The claim for damages in the amount of 326 608 334.00 CZK proceedings is terminated.’
1.7
In een op de voet van art. V van de arbitrale overeenkomst gevoerd geding hebben (weer) andere arbiters bij Resolution van 23 juli 2014 (hierna: de Resolution), waarin Diag in de Engelse vertaling van de in het Tsjechisch gedane uitspraak ‘claimant’ wordt genoemd en Tsjechië ‘defendant’, onder meer en voor zover hier van belang, beslist:
‘I The proceedings are discontinued.
II Neither party shall be entitled to compensation of the costs of the proceedings.’
1.8
Diag heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verzocht om de Final Award van 4 augustus 2008 te erkennen en van verlof tot tenuitvoerlegging te voorzien op de voet van art. 1075 Rv (oud) en art. III Verdrag van New York. Tsjechië heeft verweer gevoerd en een aantal – al dan niet voorwaardelijke – tegenverzoeken ingediend, onder meer strekkend tot erkenning van de Resolution in Nederland en het opleggen van een verplichting aan Diag tot het stellen van zekerheid als de voorzieningenrechter het verzochte verlof tot tenuitvoerlegging zou verlenen.
1.9
Bij beschikking van 12 november 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van Diag afgewezen. Daartoe heeft hij – samengevat – overwogen dat in de Resolution slechts kan worden gelezen dat de Partial Award rechtens geen partial award is maar een final award die gezag van gewijsde heeft verkregen en dat de proceshandelingen die zijn verricht na de Partial Award, althans de Review Partial Award, geen effect sorteren.
1.10
Diag is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het hof Amsterdam. Bij beschikking van 21 februari 2017 heeft het hof, kort samengevat, het volgende overwogen. Het verzoek van Diag dient te worden getoetst aan art. 1075 (oud) Rv alsmede aan het Verdrag van New York waarbij Nederland en Tsjechië partij zijn. Daarnaast is het Tsjechische arbitragerecht van toepassing en voorziet de arbitrageovereenkomst uitdrukkelijk in de mogelijkheid van onderwerping van een arbitraal vonnis aan herziening door andere arbiters. Art. III, eerste zin, Verdrag van New York veronderstelt de aanwezigheid van een naar het toepasselijke arbitragerecht geldige ‘arbitral award’. De vraag in dit geding is dan ook of de Final Award van 4 augustus 2008 een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing is die vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland (rov. 3.6). Tussen partijen staat vast dat Tsjechië gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de Final Award aan herziening door andere arbiters te onderwerpen en dat dit heeft geresulteerd in de Resolution die het sluitstuk van de arbitrageprocedure vormt en naar Tsjechisch arbitragerecht rechtsgeldig tot stand is gekomen. Blijkens de inhoud van de Resolution heeft de Final Award zijn rechtskracht verloren daar met de (Review) Partial Award het gehele geschil is beslecht, welke beslissing in 2002 in kracht van gewijsde is gegaan. Dit heeft tot gevolg dat de arbitrageprocedure na de Review Partial Award had behoren te worden stopgezet en dat deze daarmee zijn geldigheid heeft verloren. De arbiters hebben in de Resolution geconcludeerd dat zij niet anders konden dan de arbitrageprocedure te beëindigen (in de Engelse vertaling: ‘had no other choice than to discontinue the arbitration’) hetgeen niet de reviewprocedure als zodanig betreft, maar de gehele arbitrageprocedure vanaf de Review Partial Award. De Final Award kan derhalve niet worden aangemerkt als een onherroepelijke, finale en partijen bindende arbitrale beslissing in de zin van art. III Verdrag van New York of van art. 1076 (oud) Rv. Aan de Resolution kan geen effect worden ontzegd op grond van strijdigheid met de openbare orde (rov. 3.7 en 3.8). De Resolution heeft de rechtskracht aan de Final Award ontnomen, waarbij in het midden kan blijven of naar Tsjechisch recht de mogelijkheid heeft bestaan een rechtsmiddel tegen de Resolution aan te wenden. Het voorgaande brengt mee dat het verlof tot tenuitvoerlegging van de Final Award niet kan worden verleend. Dat de Final Award in Tsjechië is voorzien van een ‘clause of legal force’ doet hieraan niet af. Het hof Amsterdam heeft de bestreden beschikking bekrachtigd (rov. 3.9). Gelet op deze uitkomst behoeft het verzoek van Diag tot erkenning van de Partial Award geen bespreking (rov. 3.10).
1.11
Diag heeft tegen de beschikking van het hof (tijdig)3.beroep in cassatie ingesteld. Tsjechië heeft een verweerschrift ingediend en daarin geconcludeerd tot verwerping van het principaal cassatieberoep, alsmede een (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld. Diag heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel cassatieberoep.
2.Bespreking van het principale cassatiemiddel
2.1
Na een inleiding waarin geen klachten zijn opgenomen, bevat het principale cassatiemiddel drie onderdelen, die nader zijn uitgewerkt en toegelicht.
2.2
2.2 Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 3.6 t/m 3.9 van de bestreden beschikking en valt in drie subonderdelen (A, B en C) uiteen. Het onderdeel betoogt in de kern genomen dat het hof met zijn oordelen een onjuiste uitleg heeft gegeven aan art. I, III en V van het Verdrag van New York en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over de consequenties van de Resolution voor de Final Award.
2.3
2.3 Onderdeel 1A voert aan dat het hof een rechtens onjuiste uitleg heeft gegeven aan art. III Verdrag van New York. Het hof heeft in rov. 3.6 ten onrechte geoordeeld dat het voor de toepassing van art. III Verdrag van New York van belang is of het arbitraal vonnis volgens het toepasselijke arbitragerecht rechtsgeldig, finaal en voor partijen bindend is.4.De mogelijke consequenties die de Resolution naar Tsjechisch recht heeft voor de rechtsgeldigheid en de verbindendheid van de Final Award dienen, anders dan het hof heeft overwogen, niet te worden beoordeeld in het kader van art. III, maar in het kader van art. V, lid 1, onder e Verdrag van New York.5.De door het hof gevolgde weg heeft het onwenselijke gevolg dat de bewijslast van de bindende kracht van de Final Award in strijd met de ratio van het Verdrag van New York wordt verschoven van Tsjechië naar Diag, aldus het onderdeel.6.
2.4
In cassatie is onbestreden dat op de onderhavige zaak van toepassing is het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dit luidde vóór 1 januari 2015, op welk tijdstip de Wet van 2 juni 2014 (modernisering van het arbitragerecht) in werking is getreden.7.Eveneens is in cassatie onbestreden dat in de onderhavige zaak het Verdrag van New York van toepassing is, waarbij zowel Nederland als Tsjechië partij zijn.8.Het Verdrag van New York is ingevolge art. I van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale uitspraken die zijn gewezen op het grondgebied van een andere Staat dan die waar de erkenning en tenuitvoerlegging van zodanige uitspraken wordt verzocht. Art. III verplicht iedere Verdragsluitende Staat arbitrale uitspraken als bindend te erkennen en ten uitvoer te leggen overeenkomstig het nationale procesrecht van de Staat van tenuitvoerlegging, indien is voldaan aan de voorwaarden neergelegd in het Verdrag. Art. IV vereist dat ter verkrijging van de erkenning en tenuitvoerlegging de partij die de erkenning en tenuitvoerlegging verzoekt, bij haar verzoek moet overleggen een origineel of een gewaarmerkt afschrift van het arbitraal vonnis en van de overeenkomst tot arbitrage. Art. V bevat een limitatieve opsomming van de gronden voor weigering van de erkenning en de tenuitvoerlegging van een arbitrale uitspraak. De weigeringsgronden genoemd in het eerste lid van art. V dienen te worden aangevoerd en bewezen door de partij tegen wie een beroep op de arbitrale uitspraak wordt gedaan, terwijl de weigeringsgronden genoemd in het tweede lid van art. V ambtshalve door het gerecht kunnen worden toegepast.
2.5
Het hof heeft in rov. 3.6 overwogen dat art. III, eerste zin, van het Verdrag van New York de aanwezigheid veronderstelt van een naar het toepasselijke arbitragerecht geldige arbitrale uitspraak. Volgens het hof rijst derhalve de vraag of de Final Award van 4 augustus 2008 een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing is die vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland. Het hof heeft deze vraag in rov. 3.7-3.9 ontkennend beantwoord. In rov. 3.7 heeft het hof geoordeeld dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen en dat de Final Award derhalve niet kan worden aangemerkt als een onherroepelijke, finale en partijen bindende arbitrale beslissing in de zin van het Verdrag van New York. In rov. 3.8 heeft het hof overwogen dat niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd. Vervolgens is het hof in rov. 3.9 tot de conclusie gekomen dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen en dat derhalve de Final Award niet van een verlof tot tenuitvoerlegging kan worden voorzien.
2.6
Het onderdeel stelt de vraag aan de orde of het oordeel van het hof in strijd is met art. III (jo. art. I) Verdrag van New York, omdat nadere eisen worden gesteld aan een arbitraal vonnis. Het hof zou daarmee het systeem van het Verdrag van New York hebben miskend.
2.7
De authentieke Engelse tekst van art. III Verdrag van New York luidt als volgt:
‘Each Contracting State shall recognize arbitral awards as binding and enforce them in accordance with the rules of procedure of the territory where the award is relied upon, under the conditions laid down in the following articles. There shall not be imposed substantially more onerous conditions or higher fees or charges on the recognition or enforcement of arbitral awards to which this Convention applies than are imposed on the recognition or enforcement of domestic arbitral awards.’
De authentieke Franse tekst van art. III Verdrag van New York luidt als volgt:
‘Chacun des Etats contractants reconnaîtra l'autorité d'une sentence arbitrale et accordera l’exécution de cette sentence conformément aux règles de procédure suivies dans le territoire où la sentence est invoquée, aux conditions établies dans les articles suivants. Il ne sera pas imposé, pour la reconnaissance ou l’exécution des sentences arbitrales auxquelles s’applique la présente Convention, de conditions sensiblement plus rigoureuses, ni de frais de justice sensiblement plus élevés, que ceux qui sont imposés pour la reconnaissance ou l’exécution des sentences arbitrales nationales.’
De Nederlandse vertaling van art. III Verdrag van New York luidt als volgt:
‘Iedere Verdragsluitende Staat zal onder de in de volgende artikelen vervatte voorwaarden scheidsrechterlijke uitspraken als bindend erkennen en ze ten uitvoer leggen overeenkomstig de regelen van rechtsvordering, geldende in het gebied waar een beroep op de uitspraak wordt gedaan. De erkenning of tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken waarop dit Verdrag van toepassing is, zal niet worden onderworpen aan aanzienlijk drukkender voorwaarden of aanzienlijk hogere gerechtskosten dan die waaraan de erkenning of tenuitvoerlegging van de nationale scheidsrechterlijke uitspraken zijn onderworpen.’
2.8
Uit art. III Verdrag van New York volgt dat de verplichting tot erkenning en tenuitvoerlegging onder het Verdrag alleen bestaat in het geval dat sprake is van ‘arbitral awards’/‘une sentence arbitrale’, of – in de Nederlandse vertaling – van ‘scheidsrechterlijke uitspraken’. Ook in art. I lid 1 Verdrag van New York, waarin het materieel toepassingsgebied van het Verdrag is aangegeven, is bepaald dat het Verdrag alleen van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken.
2.9
Een definitie van het begrip ‘scheidsrechterlijke uitspraak’ ontbreekt in het Verdrag. Bij gebreke daarvan rijst een vraag van uitleg. Vooropgesteld kan worden dat de uitleg van bepalingen van het Verdrag van New York dient te geschieden aan de hand van de uitlegregels van art. 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (hierna: WVV).9.Deze regels kunnen worden beschouwd als codificatie van het geldende volkenrecht inzake de uitleg van verdragen.10.Art. 31 WVV bepaalt dat een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag. Art. 32 WVV bepaalt dat een beroep kan worden gedaan op aanvullende middelen van uitlegging en in het bijzonder op de voorbereidende werkzaamheden (travaux préparatoires) en de omstandigheden waaronder het desbetreffende verdrag is gesloten. Art. 33 WVV heeft betrekking op de uitlegging van in twee of meer talen opgestelde authentieke teksten. Art. 33 lid 4 WVV bepaalt dat indien de vergelijking met de authentieke verdragsteksten een verschil in betekenis oplevert dat niet door de toepassing van art. 31-32 WVV wordt weggenomen, de betekenis moet worden aangenomen die, rekening houdend met het voorwerp en doel van het verdrag, deze teksten het best met elkaar verzoent. Het doel van het Verdrag van New York is het faciliteren van de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken met toepassing van een eenvoudige en snelle procedure. Zoals reeds opgemerkt, geeft het Verdrag van New York geen definitie van het begrip ‘scheidsrechterlijke uitspraak’. Ook uit de travaux préparatoires van het Verdrag van New York blijkt niet wat onder dit begrip moet worden verstaan. De Verdragsluitende Staten konden geen overeenstemming bereiken over een definitie, zodat uiteindelijk is besloten om het begrip ongedefinieerd te laten.11.
2.10
In art. I lid 2 Verdrag van New York is slechts het volgende bepaald:
‘The term “arbitral awards” shall include not only awards made by arbitrators appointed for each case but also those made by permanent arbitral bodies to which the parties have submitted’.
In de authentieke Franse tekst:
‘On entend par “sentences arbitrales” non seulement les sentences rendues par des arbitres nommés pour des cas déterminés, mais également celles qui sont rendues par des organes d'arbitrage permanents auxquels les parties se sont soumises’.
In de Nederlandse vertaling:
‘De uitdrukking “scheidsrechterlijke uitspraken” omvat niet alleen uitspraken, gewezen door voor een bepaald geval benoemde scheidsmannen, doch tevens uitspraken, gewezen door permanente scheidsrechterlijke instanties waaraan partijen zich hebben onderworpen’.
Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b WVV volgt dat behalve met de context ook rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitleg van het verdrag is ontstaan. Hieruit volgt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van het desbetreffende verdrag vormt.12.
2.11
In zijn beschikking van 26 oktober 1973 inzake SEEE/Joegoslavië I heeft de Hoge Raad het begrip ‘scheidsrechterlijke uitspraak’ onder het Verdrag van New York nader geduid.13.De Hoge Raad heeft het volgende overwogen:
‘dat volgens art. I, lid 2, en II, lid 1, van het Verdrag de term ‘scheidsrechterlijke uitspraken’ alle uitspraken omvat, welke door scheidsmannen zijn gewezen ingevolge een overeenkomst, waarbij pp. zich hebben verbonden aan een uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen alle of bepaalde geschillen welke tussen hen zijn gerezen of welke tussen hen zouden kunnen rijzen naar aanleiding van een bepaalde al dan niet contractuele rechtsbetrekking’.
Met een scheidsrechterlijke uitspraak wordt gedoeld op beslissingen die volgens een regeling inzake arbitrage tot stand zijn gekomen. Het Verdrag van New York is derhalve niet van toepassing op met arbitrage vergelijkbare rechtsfiguren zoals het bindend advies.14.Geconcludeerd kan worden dat een scheidsrechterlijke uitspraak aan de volgende voorwaarden moet voldoen: (i) de beslissing moet afkomstig zijn van een arbitraal tribunaal, (ii) de beslissing moet zijn tot stand gekomen naar aanleiding van een overeenkomst tot arbitrage, en (iii) de beslissing moet een definitief (final) inhoudelijk oordeel inhouden over (een deel van de) vorderingen in een juridisch geschil tussen partijen.15.Voor de toepassing van het Verdrag van New York gaat het dus vooral om de vraag of een beslissing is aan te merken als een scheidsrechterlijke uitspraak dan wel als een ander type beslissing waarop het Verdrag niet van toepassing is.
2.12
Een van de kenmerken van het Verdrag van New York is dat – anders dan onder de toepassing van het Arbitrageverdrag van Genève16.het geval was – een ‘dubbel exequatur’ niet wordt verlangd. Een dubbel exequatur houdt in dat erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis slechts mogelijk is indien in het land van herkomst verlof tot tenuitvoerlegging is verleend.17.Krachtens art. 1, lid 2, onder d, van het Verdrag van Genève gold als vereiste voor het verkrijgen van verlof tot tenuitvoerlegging dat het arbitraal vonnis definitief (final) was geworden in het land van herkomst. Het woord definitief (final) kon aldus worden uitgelegd dat tegen het arbitraal vonnis in het land van herkomst niet langer rechtsmiddelen met een korte beroepstermijn open stonden.18.Op grond van art. 4 lid 2 Verdrag van Genève diende de partij die tenuitvoerlegging verzocht te bewijzen dat de beslissing definitief was geworden. Uit art. 1, aanhef en onder d, van het Verdrag van Genève volgde dat een arbitraal vonnis niet als definitief (final) kon worden beschouwd indien daartegen nog verzet, beroep of voorziening in cassatie (in de landen waar deze rechtsmiddelen bestaan) mogelijk was, of indien een geding aanhangig was om de geldigheid van de uitspraak te betwisten. In de praktijk kon de verzoekende partij hieraan slechts voldoen door het overleggen van een exequatur verleend in het land van herkomst van het arbitraal vonnis. Aangezien in het land waar tenuitvoerlegging werd verzocht ook een exequatur werd verlangd, leidde dit tot het systeem van het ‘dubbele exequatur’. Door de opstellers van het Verdrag van New York werd dit systeem belastend en ontoereikend geacht. Het woord final is daardoor in art. III Verdrag van New York vervangen door het woord binding. Daarnaast verplicht art. III Verdrag van New York een Verdragsluitende Staat scheidsrechterlijke uitspraken te erkennen en ten uitvoer te leggen met toepassing van een eenvoudige en snelle procedure, terwijl art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York onder meer bepaalt dat tenuitvoerlegging kan worden geweigerd indien een arbitraal vonnis nog niet bindend is geworden.
2.13
Onder het Verdrag van New York is de bewijslast aangaande (het ontbreken van) de bindende kracht van een scheidsrechterlijke uitspraak verschoven naar de partij tegen wie een beroep op de scheidsrechterlijke uitspraak wordt gedaan.19.Op grond van art. IV Verdrag van New York worden aan de partij die de erkenning en de tenuitvoerlegging van een scheidsrechterlijke uitspraak verzoekt, derhalve geen andere eisen gesteld dan de overlegging van een origineel of een gewaarmerkt afschrift van die uitspraak en van de overeenkomst tot arbitrage. De partij tegen wie beroep op de uitspraak wordt gedaan dient het bewijs te leveren van het bestaan van een weigeringsgrond onder art. V lid 1 Verdrag van New York. Daarnaast kunnen de weigeringsgronden van art. V lid 2 Verdrag van New York ambtshalve door de rechter worden toegepast.
2.14
Art. V lid 1 Verdrag van New York luidt, voor zover thans van belang, in de Engelse authentieke tekst als volgt:
‘1. Recognition and enforcement of the award may be refused, at the request of the party against whom it is invoked, only if that party furnishes to the competent authority where the recognition and enforcement is sought, proof that:
(…)
(e) The award has not yet become binding on the parties, or has been set aside or suspended by a competent authority of the country in which, or under the law of which, that award was made.’
In de Franse authentieke tekst:
‘1. La reconnaissance et l’exécution de la sentence ne seront refuses, sur requête de la partie contre laquelle elle est invoquée, que si cette partie fournit à l’autorité compétente du pays où la reconnaissance et l’exécution sont demandées la preuve:
(…)
(e) Que la sentence n’est pas encore devenue obligatoire pour les parties ou a été annulée ou suspendue par une autorité compétente du pays dans lequel, ou d’après la loi duquel, la sentence a été rendue.’
In de Nederlandse vertaling:
‘1. De erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraak zullen slechts dan, op verzoek van de partij tegen wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan, geweigerd worden, indien die partij aan de bevoegde autoriteit van het land waar de erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht, het bewijs levert:
(…)
(e) dat de uitspraak nog niet bindend is geworden voor partijen of is vernietigd of haar tenuitvoerlegging is geschorst door een bevoegde autoriteit van het land waar of krachtens welks recht die uitspraak werd gewezen.’
2.15
Het bindende karakter van een scheidsrechterlijke uitspraak onder het nationale recht is derhalve geen constitutief vereiste van een scheidsrechterlijke uitspraak in de zin van het Verdrag van New York. Het ontbreken van bindend effect levert daarentegen wel een weigeringsgrond op onder art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York.20.Slechts indien prima facie blijkt dat een beslissing geen scheidsrechterlijke uitspraak is in de zin van het Verdrag van New York, mist het Verdrag toepassing en zal om die reden de erkenning en de tenuitvoerlegging moeten worden geweigerd. Indien een beslissing daarentegen voldoet aan de hierboven genoemde vereisten en dus niet prima facie blijkt dat het geen scheidsrechterlijke uitspraak is, zal de partij tegen wie een beroep op die uitspraak wordt gedaan zich moeten beroepen op de gronden van art. V lid 1 Verdrag van New York om weigering van de erkenning en de tenuitvoerlegging te bewerkstelligen.21.
2.16
Het hierboven uiteengezette systeem van het Verdrag van New York blijkt ook uit de reeds genoemde beslissing van de Hoge Raad inzake SEEE/Joegoslavië I. Deze zaak betrof de erkenning en de tenuitvoerlegging in Nederland van een in Lausanne (Zwitserland) gegeven beslissing door twee arbiters in een geschil tussen de Franse vennootschap SEEE en Joegoslavië. In een door Joegoslavië aanhangig gemaakte procedure tot vernietiging van de arbitrale beslissing heeft de rechter in het Zwitserse kanton Vaud (waarin Lausanne is gelegen) geoordeeld dat deze beslissing niet voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het door de arbiters getekende stuk geen arbitraal vonnis is in de zin van het toepasselijke arbitragerecht van het kanton Vaud op grond waarvan een oneven aantal arbiters is vereist. Het hof ’s-Gravenhage heeft het verlof tot tenuitvoerlegging van de beslissing geweigerd, omdat het stuk niet voldeed aan de vereisten van het Zwitserse arbitragerecht (van het kanton Vaud) en daarmee niet is een scheidsrechterlijke uitspraak ‘gewezen als in het Verdrag [van New York, A-G] bedoeld op het grondgebied van een andere verdragsstaat dan Nederland’. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd, omdat het hof op onjuiste gronden tot dit oordeel was gekomen. De Hoge Raad heeft, kort samengevat, overwogen dat het hof de erkenning en de tenuitvoerlegging van de arbitrale beslissing niet had mogen weigeren buiten het kader van een onderzoek naar de in art. V lid 1 Verdrag van New York genoemde weigeringsgronden. Het verband tussen het arbitraal vonnis en het recht van het land waar dit vonnis is gewezen, behoeft slechts aan de orde te komen in het kader van het onderzoek naar het bestaan van weigeringsgronden van art. V lid 1 Verdrag van New York en in het bijzonder de weigeringsgronden genoemd in sub a, d en e, aldus de Hoge Raad.
2.17
Dat in de onderhavige zaak de Final Award bepaalt dat het arbitraal vonnis final and binding is in de zin van art. III Verdrag van New York onder het voorbehoud van de mogelijkheid de Final Award te onderwerpen aan een herziening, maakt het voorgaande niet anders. Zoals hierboven is uiteengezet, volgt uit het systeem van het Verdrag van New York dat de vraag of een scheidsrechterlijke uitspraak onder het toepasselijke nationale recht bindende kracht mist, slechts aan de orde komt bij de weigeringsgrond van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York.
2.18
Gelet op het voorgaande heeft het hof in rov. 3.6 het systeem van het Verdrag van New York en de daarin opgenomen bewijslastverdeling miskend door te oordelen dat art. III, eerste zin, van het Verdrag van New York de aanwezigheid veronderstelt van een naar het toepasselijke arbitragerecht geldige scheidsrechterlijke uitspraak en dat het Verdrag slechts van toepassing is indien er sprake is van een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing. Het hof heeft daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zodat de klacht slaagt.
2.19
Nu de klacht van onderdeel 1A naar mijn mening slaagt, dient in de procedure na verwijzing alsnog te worden beoordeeld of in het licht van de door het Verdrag van New York voorgeschreven bewijslastverdeling de tenuitvoerlegging moet worden geweigerd op grond van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York.22.In dat kader kan de betekenis van de Resolution aan de orde komen.
2.20
De vraag of een arbitraal vonnis bindend is geworden in de zin van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York, moet worden beantwoord door het nationale recht van het land van herkomst van de scheidsrechterlijke uitspraak.23.In het algemeen wordt een arbitraal vonnis in ieder geval als niet bindend beschouwd indien daartegen arbitraal hoger beroep openstaat bij een overheidsrechter of bij appelarbiters.24.In het onderhavige geval is sprake van herziening door andere arbiters, hetgeen als een gewoon rechtsmiddel kan worden aangemerkt. De mogelijkheid van herziening dan wel de uitkomst van die herziening staat derhalve aan het aannemen van bindende kracht in de weg.25.Het ontbreken van bindend effect kan in dat geval een weigeringsgrond opleveren.
2.21
2.21 Onderdeel 1B betoogt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof met toepassing van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York de door Diag verzochte erkenning en het verlof tot tenuitvoerlegging niet had mogen weigeren, nu de Resolution een procesrechtelijke beslissing is en daarmee niet een beslissing die in Nederland kan worden erkend. Aan de voorwaarden van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York is niet voldaan, aldus het onderdeel.
2.22
De klacht van onderdeel 1B berust op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking. Het hof heeft – weliswaar onjuist – art. III, eerste zin, Verdrag van New York toegepast en niet art. V, lid 1, aanhef en onder e. De klacht kan derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het onderdeel faalt.
2.23
2.23 Onderdeel 1C betoogt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat de Resolution zowel onder de vigeur van art. III (jo. art. I) als van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York niet kan leiden tot een door de Nederlandse rechter verplicht te erkennen rechtskrachtverlies van de Final Award. De uitleg die het hof heeft gegeven aan de Resolution impliceert immers dat aan Diag rechten worden ontnomen zonder dat aan haar rechtsbescherming toekomt. Het Verdrag van New York dient te worden uitgelegd in overeenstemming met internationaal aanvaarde maatstaven, waaronder art. 6 en 13 EVRM, art. 1 EP EVRM en art. 14 IVBPR. Daarnaast heeft het hof, voor zover de Resolution moet worden gezien vanuit de weigeringsgronden van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York, miskend dat geen verplichting bestaat voor de aangezochte rechter tot weigering van een verzoek om erkenning en van het verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis, aldus het onderdeel.
2.24
Voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat het hof het verlenen van het verlof tot tenuitvoerlegging heeft geweigerd op grond van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York, gaat het uit van een verkeerde lezing van de beschikking en kan het bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het hof heeft immers de tenuitvoerlegging geweigerd op de grond van art. III Verdrag van New York.
2.25
Voor het overige geldt dat het hof in rov. 3.7 en 3.9 heeft geoordeeld dat de Final Award blijkens de inhoud van de Resolution rechtskracht heeft verloren, dan wel dat de Resolution rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen. Vervolgens heeft het hof in rov. 3.9, voor zover relevant, het volgende overwogen:
‘(…) In het midden kan blijven of naar Tsjechisch recht de mogelijkheid heeft bestaan een rechtsmiddel aan te wenden tegen de Resolution. Tussen partijen staat vast dat dit laatste niet is geschied. Het voorgaande brengt mee dat de Final Award niet kan worden voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging als door Diag is verzocht. (…)’.
2.26
Met deze overweging is het hof ingegaan op de tweede grief van Diag, waarin is betoogd dat de Resolution niet toetsbaar is door de Tsjechische overheidsrechter, omdat het geen arbitraal vonnis is waartegen een rechtsmiddel kan worden ingesteld. Met deze grief is Diag opgekomen tegen het oordeel van de voorzieningenrechter in rov. 4.9.6 van de beschikking van 12 november 2015 dat het met betrekking tot de betekenis van de Resolution voor de Final Award niet de bedoeling is om een onderzoek in te stellen naar de merites van de Resolution, aangezien de bevoegdheid daartoe is voorbehouden aan de gewone rechter in Tsjechië als de rechter van het land van herkomst van de Resolution. In hoger beroep hebben partijen getwist over de vraag of onder het toepasselijke Tsjechische recht een rechtsmiddel openstond tegen de Resolution.26.Het hof is uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat in het midden kan blijven of een rechtsmiddel tegen de Resolution openstond, omdat partijen geen rechtsmiddel hebben aangewend.
2.27
Het hof heeft in rov. 3.6 – onbestreden in cassatie – geoordeeld dat het Tsjechische recht het toepasselijke arbitragerecht is. Het is aan de rechter in feitelijke instanties om te bepalen of naar Tsjechisch recht een rechtsmiddel tegen de Resolution kan worden aangewend. Dat partijen niet hebben gepoogd een rechtsmiddel in te stellen kan niet tot de conclusie leiden dat in het midden kan blijven of naar Tsjechisch recht die mogelijkheid heeft bestaan.
2.28
Nog onlangs heeft Uw Raad geoordeeld dat art. V lid 1 Verdrag van New York:
‘de rechter een zekere beoordelingsruimte toekent om een buitenlands arbitraal vonnis te erkennen en van verlof tot tenuitvoerlegging te voorzien, ook indien zich in het concrete geval een of meer van de in deze bepaling vervatte weigeringsgronden aandienen’.27.
De Hoge Raad heeft daarbij voorts overwogen dat nu deze beoordelingsruimte een uitzondering vormt op het stelsel van art. V lid 1 Verdrag van New York, de rechter daarvan slechts in bijzondere gevallen gebruik kan maken. Op de partij die in weerwil van het bestaan van een weigeringsgrond erkenning of tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis verzoekt, rust in dat geval de stelplicht en de bewijslast van het bestaan van feiten en omstandigheden die rechtvaardigen dat aan die weigeringsgrond(en) wordt voorbijgegaan.28.In de onderhavige zaak is het na verwijzing aan de feitenrechter om te oordelen of Diag voldoende heeft gesteld en heeft bewezen dat aan de weigeringsgrond voorbij moet worden gegaan (zie ook onder 2.19 van deze conclusie). De rechter zal dan eveneens moeten beoordelen in hoeverre daarbij de omstandigheid een rol speelt dat tegen de Resolution al dan niet een rechtsmiddel kan worden ingesteld. De klacht slaagt derhalve.
2.29
2.29 Onderdeel 2 komt met rechts-en motiveringsklachten op tegen de oordelen van het hof in rov. 3.7, 3.9 en 3.10 van de bestreden beschikking over de uitleg en de consequenties van de Resolution voor de Final Award. Het onderdeel valt in twee subonderdelen (A en B) uiteen, die gezamenlijk kunnen worden behandeld.
2.30
2.30 Onderdeel 2A klaagt onder (i) dat het hof in rov. 3.7 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zich, na de vaststelling dat de Resolution naar Tsjechisch arbitragerecht rechtsgeldig tot stand is gekomen, te beperken tot uitsluitend (een interpretatie van bepaalde delen van) de tekst van de Resolution voor de vaststelling van de betekenis daarvan voor de (rechtskracht van de) Final Award zonder de Resolution naar Tsjechisch recht te duiden met inachtneming van de overige door Diag aangevoerde omstandigheden van het geval. Onder (ii) klaagt het onderdeel dat het hof ten onrechte het verzoek tot erkenning van de (Review) Partial Award onbesproken heeft gelaten. Onderdeel 2B richt motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof dat de Resolution de rechtskracht heeft ontnomen aan de Final Award. Tegenover de stellingen van Diag en mede in het licht van de door het hof miskende stelplicht- en bewijslastverdeling zoals neergelegd in het Verdrag van New York, is het oordeel van het hof ontoereikend gemotiveerd, aldus het onderdeel.
2.31
Zoals hierboven opgemerkt, is in cassatie onbestreden het uitgangspunt van het hof dat het Tsjechische recht het toepasselijke arbitragerecht is. Voor zover het onderdeel inhoudt dat het hof het Tsjechische recht onjuist heeft toegepast, stuit het af op het bepaalde in art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO. Wel kan in cassatie worden getoetst of het hof een begrijpelijk dan wel voldoende gemotiveerd oordeel heeft gegeven over de inhoud en strekking van de Resolution.
2.32
In rov. 3.7 heeft het hof geoordeeld dat de Resolution naar Tsjechisch arbitragerecht rechtsgeldig tot stand is gekomen en heeft het hof uitleg gegeven aan de inhoud van de Resolution. Hierbij is het hof niet ingegaan op de discussie die in feitelijke instanties tussen partijen is gevoerd over het karakter van een Resolution naar Tsjechisch recht en de vraag welk effect een Resolution kan hebben op de bindende kracht van een arbitraal vonnis dat aan herziening is onderworpen. Het hof heeft kennelijk gemeend dat kan worden volstaan met het geven van uitleg aan de Resolution, waarin het Review Scheidsgerecht het Tsjechische recht heeft toegepast. Volgens het hof valt in de Resolution te lezen dat met de Partial Award en de Review Partial Award het gehele geschil, dat in arbitrage voorlag, is beslecht en dat die beslissing in 2002 in kracht van gewijsde is gegaan. Vervolgens heeft het hof overwogen dat dit volgens het scheidsgerecht dat de Resolution heeft gewezen, naar Tsjechisch arbitragerecht betekent dat de gehele arbitrage vanaf de Review Partial Award had behoren te worden stopgezet en dat de Final Award zijn geldigheid heeft verloren. Het hof heeft overwogen dat het Review Scheidsgerecht om die reden heeft geoordeeld dat de arbitrageprocedure moest worden beëindigd. Volgens het hof is de Final Award aldus buitenspel gezet en kan deze niet worden aangemerkt als een onherroepelijke, finale en partijen bindende arbitrale beslissing in de zin van het Verdrag van New York of van art. 1076 (oud) Rv.
2.33
In rov. 3.7 heeft het hof uitleg gegeven aan de Resolution, in het bijzonder aan punt 4.4 en het dictum daarvan. In punt 4.4 van de Resolution heeft het Review Scheidsgerecht overwogen dat de uitspraak die formeel als gedeeltelijk wordt betiteld (de Partial Award) in feite geen gedeeltelijke uitspraak is. Ik citeer uit de Nederlandse vertaling van de in het Tsjechisch gestelde Resolution, waarbij de Partial Award is aangeduid als ‘Gedeeltelijke Uitspraak’:
‘Het feit dat de rechtbank niet over de gehele beweerde vordering uitspraak doet, maakt van zijn uitspraak nog geen gedeeltelijke uitspraak (…), ongeacht de naam van die uitspraak. (…)
De bezwaren van de verwerende partij [Tsjechië, A-G] dat de uitspraak die formeel als gedeeltelijk wordt betiteld in feite geen gedeeltelijke uitspraak is, dient dus te worden bevestigd.
Overeenkomstig het arrest van het Hooggerechtshof, dossiernummer 29 Cdo 2254/2011, wordt het gezag van gewijsde bijvoorbeeld ook door een arbitraal vonnis met een finaal karakter verkregen. De arbiters zijn dan ook van mening dat het gezag van gewijsde door het wijzen van de Gedeeltelijke Uitspraak werd verkregen’.29.
Het Review Scheidsgerecht is derhalve van mening dat het gezag van gewijsde werd verkregen door het wijzen van de Partial Award en de Review Partial Award, waarin is beslist dat de Partial Award in stand moet worden gelaten. Het Review Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat, gelet op het bovenstaande, de arbiters niet anders konden dan de arbitrageprocedure te beëindigen. In rov. 3.7 van de bestreden beschikking heeft het hof de inhoud van de Resolution, in het bijzonder punt 4.4 daarvan, weergegeven en overwogen dat de beëindiging niet de review procedure als zodanig betreft, maar blijkens de gebezigde bewoordingen, bezien tegen de achtergrond van de overweging onder 4.4 van de Resolution, de gehele arbitrageprocedure vanaf de Review Partial Award.
2.34
Aan het onderdeel kan worden toegegeven dat de tekst van de Resolution niet geheel duidelijk is, omdat uit een andere passage van de Resolution lijkt te volgen dat de herziening geen rechtsgevolgen heeft voor de Final Award.30.In punt 4.2 van de Resolution is immers het volgende overwogen:
‘Het bezwaar van de eisende partij kan in die zin niet worden aanvaard. Dat neemt niet weg dat het verzoek tot herziening van het arbitraal vonnis geen rechtsgevolgen sorteert, maar dit echter om geheel andere redenen (zie verder)’.31.
Gelet op deze dubbelzinnigheid hebben partijen in feitelijke instanties onder verwijzing naar juridische opinies uitvoerig gedebatteerd over het karakter van een Resolution en de vraag wat het rechtsgevolg kan zijn van een Resolution door onder meer in te gaan op het onderscheid tussen een ‘arbitral award’ en een ‘resolution’.32.In zoverre had het, gelet op het door partijen gevoerde debat, op de weg van het hof gelegen om vast te stellen wat naar Tsjechisch recht het effect van een Resolution op de bindende kracht van een arbitraal vonnis kan zijn. In dit licht bezien meen ik dan ook dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is dan wel onvoldoende gemotiveerd. Het onderdeel slaagt in zoverre.
2.35
2.35 Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 3.7 en 3.8 van de bestreden beschikking en betoogt dat het hof heeft miskend dat aan de Resolution geen effect toekomt omdat deze tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de openbare orde. Volgens het onderdeel heeft het hof daarmee zijn taak als exequaturrechter onder art. V, lid 2, aanhef en onder b Verdrag van New York veronachtzaamd. Het onderdeel valt uiteen in twee subonderdelen (A en B).
2.36
2.36 Onderdeel 3A voert aan dat het hof het betoog van Diag in rov. 3.7 gedenatureerd heeft weergegeven en in rov. 3.8 heeft nagelaten behoorlijk en toereikend gemotiveerd te responderen op de door Diag concreet gesteld en te bewijzen aangeboden feiten, die erop duiden dat het Review Scheidsgerecht dat de Resolution heeft gegeven, niet voldeed aan basale vereisten van (schijn van) onpartijdigheid en onafhankelijkheid en dat het hof daarmee ten onrechte erkenning en tenuitvoerlegging van de Final Award heeft geweigerd op grond van art. III (jo. art. I) en/of art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York.
2.37
Het hof heeft in rov. 3.7 geoordeeld dat de manier waarop het Review Scheidsgerecht is samengesteld niet in strijd is met de openbare orde. In tegenstelling tot hetgeen het middel onder 3.1.2 betoogt, heeft het hof de stellingen van Diag niet te beperkt uitgelegd. Diag heeft namelijk gesteld dat het Review Scheidsgerecht niet onpartijdig en onafhankelijk was, omdat alle (drie) arbiters door Tsjechië zijn benoemd, althans dat Tsjechië overwegende invloed had op de benoeming van deze drie arbiters. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof deze stellingen aldus heeft opgevat dat Diag bezwaren had tegen de manier waarop het scheidsgerecht is samengesteld. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat nu het Review Scheidsgerecht volgens de daartoe geldende regels is samengesteld, van strijd met de openbare orde geen sprake is. Anders dan het middel betoogt, heeft het hof niet nagelaten om de desbetreffende stellingen te behandelen in het kader van de vraag of het toekennen van betekenis aan de Resolution c.q. de erkenning ervan in Nederland in strijd zou komen met de openbare orde. De klacht faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.38
Het oordeel van het hof dat het Review Scheidsgerecht volgens de daartoe geldende regels is samengesteld, is niet onbegrijpelijk.33.Het hof heeft overwogen dat één arbiter overeenkomstig de arbitrageovereenkomst is benoemd en dat de andere twee arbiters vervolgens zijn benoemd door de overheidsrechter, omdat partijen niet tot overeenstemming konden komen. Zoals het hof in rov. 3.6 heeft overwogen is het Tsjechische arbitragerecht van toepassing. Het hof heeft aldus geoordeeld dat de benoeming van de arbiters conform het Tsjechische arbitragerecht heeft plaatsgevonden. Dit is in lijn met de stellingen van Tsjechië in feitelijke instanties.34.Daartegenover heeft Diag niets gesteld over de partijdigheid of afhankelijkheid van de overheidsrechter die de arbiters heeft benoemd. Zij heeft evenmin betoogd dat de benoeming heeft plaatsgevonden in strijd met het toepasselijke Tsjechische arbitragerecht. Het onderdeel faalt op dit punt.
2.39
Wel heeft Diag zich tegen de benoemingen door de overheidsrechter in procedures ten overstaan van de Tsjechische hoogste rechter verzet. Het hof heeft dit in rov. 3.7 van de bestreden beschikking onderkend, maar heeft, anders dan het cassatiemiddel betoogt, geen betekenis toegekend aan de intrekking door Diag van dit verzet. Het hof heeft zijn oordeel dat het Review Scheidsgerecht volgens de daartoe geldende regels is samengesteld, niet mede gegrond op de intrekking door Diag van het verzet tegen de benoemingen van arbiters door de Tsjechische overheidsrechter. In tegenstelling tot hetgeen het middel onder 3.1.4 aanvoert, behoefde het hof derhalve niet in te gaan op de redenen van de intrekking door Diag, zodat het onderdeel ook op dit punt faalt.
2.40
Wat betreft de door Diag aangevoerde stellingen inzake de partijdigheid en afhankelijkheid van het Review Scheidsgerecht, zoals weergegeven onder 3.1.5 van het middel, geldt het volgende. Van belang is dat voor het aannemen van de uitzondering dat geen effect kan toekomen aan de Resolution wegens strijd met de openbare orde, slechts plaats is indien de aanwijzingen die daartoe aanleiding geven voldoende specifiek betrekking hebben op het concreet te beoordelen geval. In het kader van de in het middel genoemde stellingen die zien op de betrokkenheid van arbiters bij fraude, heeft Diag niet aangegeven op welke manier die omstandigheden invloed hebben gehad op de totstandkoming van de Resolution. Diag heeft immers gesteld dat het gaat om diplomafraude aan een universiteit, fraude waarvan het Tsjechische Ministerie van Financiën slachtoffer is geworden en fraude in een andere zaak. Diag heeft niet verduidelijkt wat de relevantie hiervan is voor de Review procedure. Gelet op het bovenstaande is het oordeel van het hof dat niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd, niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Tevens kon om die reden het bewijsaanbod ten aanzien van die feiten door het hof worden gepasseerd, omdat de uitkomst van de bewijslevering niet aan de beoordeling van het geschil zou bijdragen.35.Ook deze klacht faalt derhalve.
2.41
Wat betreft de overige in punten 3.1.1 en 3.1.3 van het middel weergegeven stellingen van Diag, die zien op de beïnvloeding en manipulatie door Tsjechië van de arbitrageprocedure, geldt het volgende. Diag heeft het beweerde onderbouwd met brieven van het Ministerie van Volksgezondheid van 21 november 199636.en een brief van politiecommissaris Tomica van 7 december 2004.37.Daarnaast heeft Diag gesteld dat de beïnvloeding en manipulatie van de arbitrageprocedure wordt ondersteund door passages uit de Final Award. In rov. 3.8 heeft het hof geoordeeld dat in het onderhavige geval niet gebleken is van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd. In het licht van de gedingstukken en bij gebrek aan onderbouwing door Diag van haar stellingen dat de desbetreffende omstandigheden ertoe hebben geleid dat de Resolution het resultaat is van partijdige en afhankelijke rechtspraak, is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd. Ook op dit punt faalt het onderdeel.
2.42
Ten overvloede wijs ik erop dat, anders dan Diag heeft gesteld, uit de genoemde brieven van het Ministerie van Volksgezondheid niet blijkt dat Tsjechië de politie en de Tsjechische veiligheidsdienst heeft ingeschakeld om te zoeken naar belastend materiaal. In de desbetreffende brief is slechts verzocht tot overlegging van beschikbare informatie.38.Daarnaast volgt niet uit de brief van de politiecommissaris dat het indienen van processtukken in de arbitrage tegen Tsjechië zou worden aangemerkt als een strafbaar feit. De brief behelst een verzoek aan Diag om de voorzittende arbiter van het scheidsgerecht dat de Final Award heeft gewezen, te ontheffen van zijn geheimhoudingsplicht. Diag heeft niet te kennen gegeven op welke manier die brief concreet heeft bijgedragen aan de partijdigheid en afhankelijkheid van de arbiters die de Resolution hebben gewezen of anderszins van invloed is geweest op de totstandkoming van de Resolution. Evenmin blijkt uit de passage in de Final Award dat ‘de politie en het Ministerie van Volksgezondheid hebben geprobeerd de arbitrage op een ontoelaatbare wijze te sturen’. Het oordeel van het hof is voldoende gemotiveerd en getuigt, in tegenstelling tot hetgeen Diag in punt 3.1.7 van het cassatiemiddel betoogt, ook niet van een onjuiste rechtsopvatting.
2.43
2.43 Onderdeel 3B betoogt dat het hof blijkens rov. 3.8 zijn taak als exequaturrechter heeft veronachtzaamd doordat het niet op de grondslag van de stellingen van Diag en zo nodig met ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden heeft onderzocht of, en dientengevolge heeft beslist dat wegens het ontbreken van effectieve rechtsbescherming het toekennen van betekenis aan de Resolution c.q. erkenning daarvan in Nederland afstuit op fundamentele beginselen van een behoorlijke (arbitrale) rechtspleging en/of art. 6 en 13 EVRM en art. 1 EP EVRM en/of art. 14 IVBPR.
2.44
Dit onderdeel behoeft in het licht van de bespreking van onderdeel 1C geen behandeling. Het onderdeel faalt, waarbij ik volsta met verwijzing naar punten 2.24-2.28 van mijn conclusie.
2.45
De slotsom is dat het principaal cassatieberoep op onderdelen slaagt.
3.Bespreking van het voorwaardelijk incidentele cassatiemiddel
3.1
Het incidenteel cassatieberoep is ingesteld onder de voorwaarde dat één of meer onderdelen van het principale beroep gegrond worden bevonden. Nu het principaal beroep naar mijn mening op onderdelen slaagt, is de voorwaarde vervuld waaronder het incidentele middel is ingesteld en moet dit incidentele middel worden behandeld. Het incidentele cassatiemiddel is gericht tegen rov. 3.7 en 3.9 van de bestreden beschikking. Het middel betoogt dat de overwegingen van het hof dat de Final Award blijkens de inhoud van de Resolution zijn rechtskracht heeft verloren (rov. 3.7) en dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen (rov. 3.9), onbegrijpelijk zijn. Volgens het middel veronderstellen beide overwegingen dat de Final Award ooit rechtskracht had, welke veronderstelling onverenigbaar is met de andere overwegingen van het hof, mede bezien in het licht van de stellingen van Tsjechië en de expertopinies van beide partijen. De Final Award heeft nimmer rechtskracht gekregen, aldus het middel.
3.2
In rov. 3.7 heeft het hof overwogen dat de Final Award blijkens de inhoud van de Resolution rechtskracht heeft verloren. Vervolgens heeft het hof overwogen dat de Final Award door de Resolution buitenspel is gezet en om die reden niet kan worden aangemerkt als een onherroepelijke, finale en partijen bindende arbitrale beslissing in de zin van het Verdrag van New York of van art. 1076 (oud) Rv. Hiermee heeft het hof kennelijk de in rov. 3.6 geformuleerde vraag beantwoord, namelijk of de Final Award een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing is die vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland. Volgens het hof is deze vraag gerezen omdat art. III, eerste zin, Verdrag van New York de aanwezigheid veronderstelt van een naar het toepasselijke arbitragerecht geldige arbitral award. In rov. 3.9 heeft het hof tevens overwogen dat de Resolution rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen en dat dit meebrengt dat de Final Award niet kan worden voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging.
3.3
Zoals ik reeds bij de bespreking van het principale cassatiemiddel heb uiteengezet, geldt onder het Verdrag van New York als één van de weigeringsgronden voor erkenning en tenuitvoerlegging dat het arbitraal vonnis nog niet bindend is geworden (art. V, lid 1, aanhef en sub e). In de Engelse authentieke tekst wordt de term binding gebruikt. Het is dus onder het Verdrag van New York van belang of een arbitraal vonnis bindend is geworden tussen de partijen. Uit de tekst van het Verdrag blijkt niet eenduidig wat onder de term binding moet worden verstaan. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling was het doel van de opstellers te verzekeren dat weigering van erkenning en tenuitvoerlegging mogelijk is zolang er nog gewone rechtsmiddelen tegen een arbitraal vonnis openstaan. Zoals ik onder punt 2.20 van mijn conclusie heb uiteengezet, wordt hieronder verstaan dat tegen het arbitraal vonnis hoger beroep openstaat bij een overheidsrechter of bij appelarbiters. De mogelijkheid van herziening door andere arbiters, zoals in het onderhavige geval, staat in het algemeen in de weg aan het aannemen van bindende kracht.39.
3.4
Partijen zijn het erover eens dat de mogelijkheid van herziening invloed heeft op de bindende kracht van het arbitraal vonnis. In feitelijke instanties hebben zij naar voren gebracht dat naar Tsjechisch recht een arbitraal vonnis in het geval van een herzieningsverzoek niet direct bindende kracht heeft, maar pas bindend wordt als (i) binnen de termijn om review proceedings in te stellen geen procedureel effectief verzoek is ingediend, of (ii) is beslist op het ingediende herzieningsverzoek en het arbitraal vonnis is bevestigd.40.Tussen partijen is derhalve niet in geschil of de Final Award gedurende de herzieningsprocedure bindend was, maar slechts of de Final Award door de Resolution alsnog finaal en bindend is geworden.41.
3.5
Daarnaast volgt zowel uit de arbitrageovereenkomst als uit de Final Award zelf dat de Final Award niet direct bindend is geworden tussen partijen, omdat het is onderworpen aan herziening. Ik wijs in dit verband op Art. V van de arbitrageovereenkomst, waarvan de Nederlandse vertaling als volgt luidt:
‘De partijen zijn verder overeengekomen dat het arbitrale vonnis onderworpen zal zijn aan een herziening door andere arbiters, die door de partijen op de zelfde manier gekozen worden, indien het verzoek tot herziening aan de wederpartij binnen 30 dagen voorgelegd wordt, te rekenen vanaf de dag waarop de verzoekende partij het arbitraal vonnis heeft ontvangen. De art. II. tot IV. van deze overeenkomst zijn op overeenkomstige wijze van toepassing voor een herziening. Wanneer het verzoek tot herziening niet aan de wederpartij binnen deze termijn voorgelegd wordt, verkrijgt het vonnis gezag van gewijsde en de partijen binden zich uit vrije wil hieraan te voldoen binnen de termijn die door de arbiters bepaald wordt, anders kan deze ten uitvoer worden gelegd door een bevoegde rechtbank.’42.(mijn cursivering, A-G)
In de Final Award is in rov. 14 onder meer het volgende bepaald:
‘The arbitral award is final and binding, both parties shall take note that the final effect as of a judicial decision and in accordance with § 28 para 2 of Act No. 216/1994 Coll. on arbitration and the enforcement of arbitral awards, as amended, and article III of the Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards of 10 May 1958 will be judicially enforceable, subject to the possibility of implementation of the arbitration clause contained in the arbitration agreement of 18 September 1996, such that the award will be reviewed by arbitration under§ 27 of the law. A request for reconsideration of the arbitral award may be submitted to the other party within 30 days from the date on which the requesting party receives the arbitral award’.43.
3.6
Uit de beschikking van het hof, waarin zowel wordt gesproken van ‘de rechtskracht’ van de Final Award als van het vereiste van een partijen bindende beslissing, volgt niet eenduidig wat het hof met de term ‘rechtskracht’ heeft bedoeld. Voor zover het hof daarmee heeft gedoeld op de bindende kracht (gezag van gewijsde), welk begrip aansluit bij de door het Verdrag van New York gebezigde term binding, is het oordeel van het hof dat blijkens de inhoud van de Resolution de Final Award zijn rechtskracht heeft verloren, respectievelijk dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen, in het licht van het bovenstaande onbegrijpelijk. Voor zover het hof een andere betekenis heeft toegekend aan de term ‘rechtskracht’, is het oordeel van het hof zonder een nadere motivering die ontbreekt, niet goed begrijpelijk.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat het incidentele cassatieberoep slaagt.
4.Conclusie
De conclusie strekt zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2018
Zie rov. 2.1 (i)-(vii) van de beschikking van het hof Amsterdam van 21 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:527, alsmede rov. 2.1-2.8 van de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2015.
Zie onder 1.1.8 van het Verzoekschrift tot cassatie zijdens Diag.
Zie onder 1.1.10 van het Verzoekschrift tot cassatie zijdens Diag.
Zie onder 1.1.11 van het Verzoekschrift tot cassatie zijdens Diag.
Zie Stb. 2014, 200 en het Besluit van 30 juni 2014, Stb. 2014, 254.
Zie ook voetnoot 1.
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, Trb. 1972, 51.
Zie ook HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2992, RvdW 2017/1257, rov. 3.4.2 en punt 2.10 van mijn conclusie vóór genoemd arrest (ECLI:NL:PHR:2017:929).
Zie o.a. Domenico Di Pietro, What Constitutes an Arbitral Award Under the New York Convention?, in: Emmanuel Gaillard & Domenico Di Pietro (eds.), Enforcement of Arbitration Agreements and International Arbitral Awards, 2009, p. 139-140; Bernd Ehle, Article I, in: Reimar Wolff (ed.), New York Convention, Commentary, 2012, art. I, para. 13, p. 32.
Zie ook HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2992, RvdW 2017/1257, rov. 3.4.2.
HR 26 oktober 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD7487, NJ 1974/361, m.nt. P. Zonderland en H.F. van Panhuys (SEEE/Joegoslavië I).
Zie ook G.J. Meijer, Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/6.2.2.6; Domenico Di Pietro, a.w., p. 142-143; Bernd Ehle, a.w., art. I, para. 32, p. 37.
Zie o.a. Gary B. Born, International Commercial Arbitration, Volume III International Arbitral Awards, 2014, p. 2923; Redfern and Hunter on International Arbitration, 6th ed., 2015, nr. 9.08, p. 503; Bernd Ehle, a.w., art. I, para. 22, p. 34-35; Domenico Di Pietro, a.w., p. 139-140.
Verdrag nopens de tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechterlijke uitspraken, gesloten te Genève op 26 september 1927, Stb. 1931, 399. Ingevolge art. VII, lid 2 Verdrag van New York is het Verdrag van Genève opgehouden van kracht te zijn voor landen die gebonden zijn aan het Verdrag van New York.
A.J. van den Berg, The New York Convention of 1958, diss. EUR 1981, p. 333; Meijer, a.w., 2011/6.2.2.5-6.2.2.6.
Van den Berg, a.w., diss. 1981, p. 333.
Zie voor een uitvoerige beschrijving van het besluitvormingsproces hieromtrent: Van den Berg, a.w., diss. 1981, p. 333-337; C. Liebscher, in: Reinmar Wolff (ed.), New York Convention, Commentary, 2012, art. V, para. 355-356, p. 357-358.
Bernd Ehle, a.w., art. I, para. 79, p. 52; Meijer, a.w., 2011/6.2.2.5-6.2.2.6; Nadia Darwazeh, Article V(1)(e), in: Herbert Kronke e.a. (eds.), Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards. A Global Commentary on the New York Convention, 2010, p. 311. Zie ook het vonnis van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel van 6 juni 2016 waarin de exequaturrechter het verzoek van Diag tot tenuitvoerlegging van de Final Award in België heeft geweigerd op grond van art. V, lid 1, onder e Verdrag van New York (Productie 15 van de Ingebrachte producties zijdens Tsjechië van 30 september 2016).
Zie ook Meijer, a.w., 2011/6.2.2.6.
Zie ook HR 26 oktober 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD7487, NJ 1974/361, m.nt. P. Zonderland en H.F. van Panhuys (SEEE/Joegoslavië I); HR 7 November 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD7489, NJ 1976/274, m.nt. P. Zonderland (SEEE/Joegoslavië II).
Van den Berg, a.w., diss. 1981, p. 357.
A.J. van den Berg, R. van Delden en H.J. Snijders, Arbitragerecht, 1992, p. 183; Redfern and Hunter on International Arbitration, 6th ed., 2015, nr. 11.87, p. 634; Gary B. Born, a.w., 2014, p. 3610, 3615-3616; Nadia Darwazeh, a.w., p. 313; Van den Berg, a.w., diss. 1981, p. 357.
Gary B. Born, a.w., 2014, p. 3615-3616. Zie ook HR 7 November 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD7489, NJ 1976/274, m.nt. P. Zonderland (SEEE/Joegoslavië II) waarin de Hoge Raad art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York analogisch heeft toegepast: ‘dat immers, al kwam die uitspraak voor vernietiging door de Zwitserse rechter niet in aanmerking, omdat deze die uitspraak niet als een scheidsrechterlijke uitspraak in de zin van zijn recht beschouwde en de in het desbetreffende procesrecht ten aanzien van de arbitrage gegeven voorschriften daarop dus niet toepasselijk oordeelde, de beslissing van die rechter, als gevolg waarvan aan de uitspraak van de heren Ripert en Panchaud [de arbiters, A-G] door een bevoegde autoriteit van het land waar deze werd gewezen, de mogelijkheid van tenuitvoerlegging als scheidsrechterlijke uitspraak in dat land werd ontnomen, in de onderhavige zaak op een lijn moet worden gesteld met het in art. V, lid 1, onder e, Verdrag genoemde geval waarin de desbetreffende autoriteit de tenuitvoerlegging van zo’n uitspraak door een vernietiging daarvan onmogelijk heeft gemaakt’.
Zie punten 118 t/m 122 van het Beroepschrift en punten 57 t/m 59 van de Pleitnota zijdens Diag; voetnoot 31 van het Verweerschrift en p. 10 van de Pleitnota zijdens Tsjechië.
Zie HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2992, RvdW 2017/1257, rov. 3.4.5.
Zie HR 24 november 2017, reeds aangehaald, rov. 3.4.5 en punt 2.11 van mijn conclusie vóór genoemd arrest (ECLI:NL:PHR:2017:929).
Resolution onder 4.4, in fine (productie 2 bij het verweerschrift tegen het verzoek tot erkenning en het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van een Tsjechisch arbitraal vonnis van 15 april 2015).
Zie punt 2.4.2 van het cassatiemiddel zijdens Diag.
Zie ook punt 75 van het Beroepschrift zijdens Diag.
Punt 68 t/m 73 en 81 van het Beroepschrift zijdens Diag; Verweerschrift in Hoger Beroep zijdens Tsjechië, p. 15, waar wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de Schriftelijke Reactie zijdens Tsjechië, productie 3 (zie punten 38 t/m 52) en productie 8 (zie punt 4).
Zie punt 3.1.3 van het cassatiemiddel.
Verweerschrift in hoger beroep zijdens Tsjechië, p. 11-12.
Zie Asser Procesrecht/Asser 3 2017/220; HR 7 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1562, JBPr 2003/41, m.nt. C.J.M. Klaassen.
Akte overlegging producties van 14 september 2016 zijdens Diag, productie 40 en 41.
Akte overlegging producties van 14 september 2016 zijdens Diag, productie 44.
Het verzoek luidt als volgt: ‘(…) please provide available information in this matter’.
Zie ook Gary B. Born, a.w., 2014, p. 3615-3616.
Beroepschrift zijdens Diag, punt 66; Verweerschrift in hoger beroep zijdens Tsjechië, p. 19-20; Pleitnota in hoger beroep zijdens Tsjechië, p. 5 en 7. Zie ook punten 31 (v-ix) en 32 van het Verweerschrift, tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijdens Tsjechië; punt 16 van het Verweerschrift in (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep zijdens Diag.
Verweerschrift in hoger beroep zijdens Tsjechië, p. 20; Beroepschrift zijdens Diag, punt 66 en punt 81-82.
Productie 1 bij het Verzoekschrift zijdens Diag (deze productie ontbreekt in het B-dossier).
Productie 6 bij het Verzoekschrift zijdens Diag.
Beroepschrift 07‑07‑2017
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VERWEERSCHRIFT, TEVENS
VOORWAARDELIJK
INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
inzake:
DE REPUBLIEK TSJECHIË,
(‘Tsjechie’)
met zetel te Praag, Republiek Tsjechië,
verweerster in cassatie in principaal cassatieberoep,
verzoekster in voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep advocaat: mr. M. Ynzonides,
tegen:
DIAG HUMAN SE,
(‘Diag’)
statutair gevestigd te Vaduz,
Liechtenstein,
verzoekster tot cassatie in principaal cassatieberoep,
verweerster in voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen
Inleiding
1.
Deze zaak draait om een Tsjechisch arbitraal vonnis waarvan de Nederlandse rechter tot in hoogste feitelijke instantie heeft vastgesteld dat het rechtskracht ontbeert. Het verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechterlijke uitspraken (‘Verdrag van New York’)1. en, in het verlengde daarvan, art. 1076 (oud) Rv verplichten de Nederlandse rechter geenszins om dan, gelijk Diag blijft proberen, toch verlof tot tenuitvoerlegging ervan te verlenen. Het Verdrag van New York is in dit opzicht een gesloten stelsel: iets dat rechtskracht ontbeert, moet worden geweerd. Die situatie doet zich voor in drie gevallen: (i) er is geen arbitraal eindvonnis met rechtskracht (‘not final and binding’); (ii) een arbitraal eindvonnis met rechtskracht verkregen (‘not yet binding’) bijvoorbeeld door de schorsende werking van een gewoon rechtsmiddel; of (iii) een arbitraal eindvonnis is nadien de rechtskracht ontnomen door vernietiging (‘set aside’) (of een procedure die daarmee op een lijn kan worden gesteld).
2.
In deze zaak is sprake van het onder (i) genoemde geval. Partijen zijn overeengekomen dat een tussen hen gewezen arbitraal vonnis geen rechtskracht krijgt wanneer het wordt onderworpen aan herziening. Het onderhavige arbitrale vonnis is aan herziening onderworpen en daarin niet bevestigd, maar nietig en ongeldig verklaard. Diag betoogt in cassatie niet langer dat het Verdrag verplicht om dan verlof te verlenen.2. Toch probeert zij met een klassiek ABC'tje Uw Raad tot die slotsom te bewegen. De redenering in haar middel is dat (A) het hof ten onrechte verlof weigerde op de grond dat het Verdrag het bestaan veronderstelt van een eindvonnis met rechtskracht; (B) het hof niet art. III maar art. V van het Verdrag van New York had moeten toepassen; en (C) art. V van het Verdrag van New York niet toepasselijk was, nu de relevante weigeringsgronden in dat artikel alleen zien op de hierboven onder (ii) en (iii) genoemde gevallen. Echter, de slotsom onthult reeds de onhoudbaarheid van het middel: het hof zou verlof moeten verlenen voor een vonnis dat rechtskracht ontbeert.3. Het middel nodigt voor het overige slechts uit tot een hernieuwde beoordeling van een, aan het hof als feitenrechter voorbehouden, waardering van stellingen van partijen en uitleg van gedingstukken, welke hernieuwde beoordeling de taak van de cassatierechter te buiten gaat.4. Daarbij dient bedacht te worden dat een belangrijk deel van die stellingen gaat over de uitleg van Tsjechisch arbitragerecht door een bevoegd scheidsgerecht. Diag probeert in dit beroep Uw Raad te verleiden zich daarover uit te laten.5. Die verleiding stuit echter af op de beperkte taak van de exequaturrechter vanwege het révision au fond-verbod (art. 985 Rv) en in cassatie mede op art. 79 lid 1 onder b RO. Ook overigens falen de klachten in de verschillende onderdelen van het middel, hetgeen hierna zal worden toegelicht.
Feiten en procesverloop
3.
De zaak betreft een langlopend geschil tussen Tsjechië en Diag. Het geschil ontstond naar aanleiding van een brief van 9 maart 1992 van de toenmalige Minister van Volksgezondheid van Tsjechië (Martin Bojar) aan de handelspartner van Diag (toen nog Conneco geheten), het Deense bedrijf Novo Nordisk.6. In de brief uitte Bojar zorgen over Diag (hij had informatie ontvangen van de Tsjechische politie dat strafrechtelijk onderzoek werd gedaan naar Diag voor onder meer de ongeoorloofde export van methaqualon).7. Novo Nordisk beëindigde vervolgens de samenwerking met Diag. Diag stelde dat zij daardoor schade had geleden waarvoor Tsjechië aansprakelijk was.8.
4.
Partijen kozen op 18 september 1996 vrijwillig voor ad hoc arbitrage in Tsjechië naar Tsjechisch recht.9.
5.
Partijen spraken verder af dat een tussen hen gewezen arbitraal vonnis op verzoek van partijen als onderdeel van dezelfde arbitrale instantie kon worden herzien door andere (review) arbiters,10. dit in de zin van art. 27 van de Tsjechische arbitragewet:
‘The parties may agree in their arbitration agreement that the arbitral award may be subject to review by other arbitrators at the request of either party or both parties. Unless the arbitration agreement provides otherwise, a motion for review shall be sent to the other party no later than 30 days of receipt of the arbitral award by the party requesting the review. A review of an arbitral award shall constitute part of the arbitration proceedings and shall be subject to the provisions of this Act.’
(nadruk toegevoegd).
6.
De afspraak hield dus mede in dat een arbitraal vonnis dat (tijdig) aan herziening wordt onderworpen, geen arbitraal eindvonnis is dat de arbitrale instantie beëindigt en rechtskracht verkrijgt. Beide partijen hebben deskundigen geraadpleegd die dat bevestigen,11. op grond van art. 28 lid 2 van de Tsjechische arbitragewet:
‘If the arbitral award cannot be subject to review pursuant to Section 27 or if the time limit for filing the motion for review pursuant to Section 27 has expired without the motion having been lodged, the award has the effects of a final and conclusive court judgment and is enforceable by courts upon receipt.’
(nadruk toegevoegd).
7.
Op 4 augustus 2008 is het arbitrale vonnis in kwestie gewezen, de ‘Final Award’.12. Dit vonnis bevestigt expliciet de afspraak van partijen dat het vonnis pas een eindvonnis met rechtskracht (‘final and binding’) is, wanneer het niet aan herziening wordt onderworpen:13.
‘The arbitral award is final and binding, both parties shall take note that the final effect as of a judicial decision and in accordance with § 28 para 2 of Act No. 216/1994 Coll. on arbitration and the enforcement of arbitral awards, as amended, and article III of the Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards of 10 May 1958 will be judicially enforceable, subject to the possibility of implementation of the arbitration clause contained in the arbitration agreement of 18 September 1996, such that the award will be reviewed by arbitration under § 27 of the law. A request for reconsideration of the arbitral award may be submitted to the other party within 30 days from the date on which the requesting party receives the arbitral award.’
(nadruk toegevoegd).
8.
Beide partijen hebben om herziening verzocht van de Final Award.14. De arbitrale instantie liep dus door en de Final Award werd geen arbitraal eindvonnis met rechtskracht (‘not final and binding’). Het Review scheidsgerecht oordeelde in zijn ‘Resolution’ van 23 juli 2014 dat Diag haar herzieningsverzoek weer heeft ingetrokken. Diag deed dat op basis van het betoog dat het herzieningsverzoek van Tsjechië ongeldig zou zijn, dit in een poging de Final Award alsnog rechtskracht te laten verkrijgen.15. Het Review scheidsgerecht oordeelde echter dat het herzieningsverzoek van Tsjechië wel degelijk geldig was.16. Als gevolg van deze gang van zaken lag alleen nog het herzieningsverzoek van Tsjechië ter beslissing door het Review scheidsgerecht voor.17.
9.
Tsjechië baseerde haar herzieningsverzoek onder meer op de stelling dat het geschil tussen de partijen al in 2002 geheel was afgedaan. Dat was gedaan in de tussen partijen op 25 juni 2002 gewezen ‘Partial Award’, die op 17 december 2002 in de ‘Review Partial Award’ was bevestigd. Volgens Tsjechië was dat vonnis, uitgaande van vaste jurisprudentie over Tsjechisch recht, geen deelvonnis maar een eindvonnis, waarna niets resteerde om nog over te oordelen. Gevolg is dan dat beslissingen later in de arbitrage nietig en ongeldig waren en procedurele handelingen daarna geen effect sorteerden.
10.
In de woorden van het Review scheidsgerecht:18.
‘Both parties actually requested that the arbitration be discontinued, although each of them on different grounds: The Claimant [Diag], because it considered the review request of the other party to be legally ineffective and withdrew its own request so there is nothing to be heard, while the Defendant [Tsjechië], because the matter was actually resolved back in 2002 so there is nothing to be heard and all the subsequent decisions are null and void and all the subsequent procedural acts are ineffective.’
(nadruk toegevoegd).
11.
Het Review scheidsgerecht achtte het verzoek van Tsjechië gegrond:
‘The objections of the Defendant that the decision formally titled as partial is not actually such a partial decision must be agreed to.’
(nadruk toegevoegd).
12.
Het Review scheidsgerecht overwoog daartoe dat de (Review) Partial Award naar Tsjechisch recht geen deelvonnis maar een eindvonnis was, waarmee de zaak geheel is afgedaan (‘res iudicata’), zodat de arbitrage daarna beëindigd had moeten worden. Volgens het scheidsgerecht was het wezen en niet de vorm bepalend voor de aard van een arbitraal vonnis. Het Review scheidsgerecht voegde daar aan toe dat onder het toepasselijke Tsjechische arbitragerecht een deelvonnis slechts mogelijk is bij meerdere vorderingen, partijen of vorderingen over en weer in een zaak, terwijl in de zaak in kwestie sprake was van één vordering, die niet gedeeltelijk kon worden afgedaan:19.
‘4.4. Plea of res iudicata
In addition to a number of other arguments, briefly speaking, the Defendant defended by the fact that in the above arbitration, a partial arbitral award was issued on 25 June 2002 whereby the Claimant was awarded the right to certain performance (that was paid by the Defendant to the Claimant).
This award was subjected by the Defendant to the review and the then review arbitral panel (speaking very briefly) agreed with the original decision in its award dated 16 December 2002. Because a part of the claim on which the above award decided was not specified in any manner in the award and was not differentiated in any manner from the remaining part of the claim raised, the decision was made on the entire claim, in the Defendant's opinion (so that further hearing of the matter is prevented by the plea of res iudicata because pursuant to Section 159a (4) of the CPC, as soon as a final and conclusive decision is made on the matter, it cannot be heard any longer or again and the proceedings must be discontinued).
Both parties actually requested that the arbitration be discontinued, although each of them on different grounds; The Claimant, because it considered the review request of the other party to be legally ineffective and withdrew its own request so there is nothing to be heard, while the Defendant, because the matter was actually resolved back in 2002 so there is nothing to be heard and all the subsequent decisions are null and void and all the subsequent procedural acts are ineffective. Both parties identically moved that the proceedings be discontinued while both of them claimed that there was nothing to be heard, although each of them on completely different grounds.
As regards the objections of the Defendant, it is naturally true that for a long time, the judicial practice (for the first time probably under No. V/1968 of the Collection of judicial decisions and opinions) has been of the opinion that the part of the matter being heard, on which a decision may be made by way of a partial decision, may only be one out of more separate claims or, as the case may be, a claim against only one out of more defendants.
It is also true that in case a decision in the matter was already made, the matter cannot be heard again and that subsequent decisions, if any, whereby a decision is made on the issues already decided on, lack any legal effects. […]
It is also true that the Act does permit that the court (and also the arbitrators) decides by way of a separate decision only on a part of the subject matter of the proceedings, however, pursuant to the decision of the Supreme Court, file No. 21 Cdo 1509/2010, such decision may only be made on the claim of one of the claimants, on the claim against only one defendant, on one of the matters joined for common proceedings, on cross-action or on a fully separate claim. Naturally, the matter to be heard does not concern more claimants of more defendants or cross action or joining of matters.
It is also true that a partial arbitral award in this matter does not specify in any matter what part of the asserted claim is concerned and the panel that issued the award subject to review dated 4 August 2008 (on page 100) simply subtracted this previously awarded amount from the lost profits. The fact that the court did not decide on the entire asserted claim does not make it a partial decision (as may be inferred, for example, from the reasoning of the Supreme Court, file No. 22 Cdo 411/98) regardless of its name. Each procedural act, including a decision, must be considered from an objective point of view in terms of its contents (a may be inferred from the decision of the Supreme Court, file No. 2 Cdon 1646/96) and the accuracy of the final and conclusive decision can no longer be reviewed or attributed other legal effects, even if it is not correct (as decided by the Supreme Court under file No. 32 Cdo 4343/2013).
Pursuant to the decision of the Supreme Administrative Court, file No. 1 Afs 80/2013, the failure to comply with the prescribed form of the decision alone cannot create unlawfulness of the decision and rule out its effects as determined by its contents. The objections of the Defendant that the decision formally titled as partial is not actually such a partial decision must be agreed to.
The plea of res iudicata is established e.g. also by a final and conclusive arbitral award pursuant to decision of the Supreme Court file No. 29 Cdo 2254/2011. The arbitrators believe that this plea did occur by issue of the partial arbitral award.’
(nadruk toegevoegd).
13.
Uit de Resolution blijkt kortom dat de Final Award door Tsjechië aan herziening is onderworpen, zodat om te beginnen reeds op die grond geen sprake was van een arbitraal eindvonnis met rechtskracht ( ‘not final and binding’). Verder blijkt uit de Resolution dat de Final Award is herzien (nietig en ongeldig is verklaard), zodat de Final Award ook niet alsnog een arbitraal eindvonnis met rechtskracht is geworden. Om die reden heeft het Review scheidsgerecht de arbitrage beëindigd (wat volgens het scheidsgerecht al na de (Review) Partial Award had gemoeten):
- ‘I.
The proceedings are discontinued.
- II.
Neither party shall be entitled to compensation of the costs of the proceedings.’
14.
Desondanks heeft Diag bij verzoekschrift van 4 november 2014 om verlof tot tenuitvoerlegging van de Final Award verzocht. De voorzieningenrechter heeft op 12 november 2015 verlof geweigerd. Daartoe overwoog de voorzieningenrechter — kort samengevat — dat in de Resolution slechts kan worden gelezen dat de Partial Award rechtens geen partial award (deelvonnis) is maar een final award (eindvonnis) die gezag van gewijsde heeft verkregen en dat de na de Partial Award, althans de Review Partial Award, verrichte proceshandelingen geen effect sorteren.
15.
Het hof heeft op 21 februari 2017 de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Volgens het hof in rov. 3.6 is de vraag in deze zaak, gezien de overeengekomen mogelijkheid van herziening en art. III van het Verdrag van New York, of de Final Award een ‘rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing is die vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland’.
16.
Het hof beantwoordt deze vraag vervolgens ontkennend. Daartoe overweegt het hof in rov. 3.7 en 3.8 dat:
- (i)
vast staat dat Tsjechië de Final Award aan herziening heeft onderworpen;
- (ii)
de herziening resulteerde in de Resolution;
- (iii)
de Resolution het sluitstuk is van de arbitrage;
- (iv)
de Resolution naar Tsjechisch arbitragerecht rechtsgeldig tot stand is gekomen;
- (v)
de Final Award blijkens de inhoud van de Resolution zijn rechtskracht heeft verloren20. nu (a) in de Resolution valt te lezen dat met de (Review) Partial Award het gehele geschil dat in de arbitrage voorlag, is beslecht en dat die beslissing in 2002 in kracht van gewijsde is gegaan; (b) dit volgens het Review scheidsgerecht naar Tsjechisch arbitragerecht betekent dat de gehele arbitrage vanaf de Review Partial Award had behoren te worden stopgezet; (c) het Review scheidsgerecht heeft beslist dat de arbitrageprocedure na de Review Partial Award zijn geldigheid heeft verloren, omdat geen enkele arbiter bevoegd was nog een beslissing te geven; en (d) het Review scheidsgerecht daarom heeft geconcludeerd dat het niets anders kon dan de arbitrage te beëindigen;
- (vi)
art. 985 Rv niet toestaat dat het hof de zaak aan een nieuwe inhoudelijke beoordeling onderwerpt; en
- (vii)
niet is komen vast te staan dat de Resolution in strijd is met de Nederlandse openbare orde tot stand is gekomen, omdat (a) niet juist is dat het Review scheidsgerecht niet volgens de geldende regels was samengesteld; en (b) niet gebleken is van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd.
17.
Op basis van deze overwegingen oordeelt het hof in rov. 3.9 dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen,21. zodat de Final Award niet kan worden voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging en de beschikking van de voorzieningenrechter dus zal worden bekrachtigd. Daaraan voegt het hof nog toe dat (i) vast staat dat Diag geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de Resolution, zodat in het midden kan blijven of dat wel mogelijk was; en (ii) het oordeel van het hof niet anders wordt door de omstandigheid dat de Final Award op enig (onduidelijk) moment is voorzien van een clause of legal force.
18.
Tot slot oordeelt het hof (voor zover in cassatie nog van belang) dat gelet op deze uitkomst — het oordeel in rov. 3.9 — het in hoger beroep vermeerderde verzoek van Diag strekkende tot erkenning van de Partial Award geen bespreking behoeft.
19.
Het hof bekrachtigt tegen die achtergrond de beschikking van de voorzieningenrechter waartegen het beroep was gericht.
Diag schetst in cassatie een beeld van de zaak dat het hof juist verwerpt
20.
Diag leidt haar middel in met een ‘Globale schets van de zaak’22. en een deel ‘Feiten en procesverloop’.23. Diag schetst daar echter een onjuist beeld van de arbitrage dat is gebaseerd op irrelevante en niet concreet onderbouwde en, voor het overige, door het hof reeds verworpen stellingen. Volgens Diag zou zelfs sprake zijn van een ontluisterend24. optreden van Tsjechië waardoor de arbitrage zou zijn gecorrumpeerd.25. Tsjechië zou geen middel onbenut hebben gelaten om aan een veroordeling te ontkomen, aldus Diag.26. Tsjechië zou bij herhaling ongeoorloofde druk uitgeoefend hebben op Diag, haar advocaten en de arbiters.27. Verder zou Tsjechië het Review scheidsgerecht hebben doen samenstellen uit frauderende, partijdige en van haar afhankelijke arbiters,28. die door haar werden betaald.29. Tot slot zou de Final Award aan Diag zijn ontnomen zonder rechtsbescherming;30. het Review scheidsgerecht zou een kunstgreep hebben toegepast door geen eindvonnis te wijzen, maar een resolution waartegen geen rechtsmiddel zou hebben opengestaan.31.
21.
Tsjechië stelt voorop dat Diags schets van de zaak een hoog ‘de pot verwijt de ketel’-gehalte heeft. Partijen hebben elkaar over en weer verwijten gemaakt met betrekking tot een geschil dat meer dan twintig jaar heeft geduurd.32. Diag heeft in de ogen van Tsjechië zelf de herzieningsprocedure gefrustreerd. Illustratief is dat Diag de heer Della Ca — een Zwitser, zonder enige kennis van de Tsjechische taal — als arbiter meende te moeten benoemen.33. Dat terwijl de arbitrage Tsjechisch was en het procesdossier 16.000 pagina's aan Tsjechische tekst omvatte.34. Verder trok Diag haar eigen herzieningsverzoek pas in toen de inhoudelijke behandeling al bijna voltooid was.35. De volgende dag trok Della Ca zich ook nog eens terug.36.
22.
Overigens is het beeld dat Diag schetst ook onjuist. Diag uit ernstige beschuldigingen, maar onderbouwt die slechts met irrelevante, ongegronde dan wel door het hof reeds verworpen stellingen. In de eerste plaats betreffen Diags stellingen (voor het overgrote deel)37. niet de procedure die leidde tot de Resolution, waartegen Diag zich verzet, maar de procedure die uitmondde in de Final Award, waarvan Diag nu juist verlof tot tenuitvoerlegging verzoekt. Die stellingen doen niet ter zake.38. Overigens zijn zij ook onjuist:39.
- (i)
uit de brieven van het Ministerie van Volksgezondheid van 21 november 199640. die Diag aanhaalt, blijkt, anders dan Diag stelt, niet dat Tsjechië haar diensten opdracht heeft gegeven ‘om te zoeken naar belastend materiaal’.41. De brieven bevatten uitsluitend een verzoek om beschikbare informatie over te leggen die de diensten reeds in bezit hebben (‘please provide available information in this matter held by [de betreffende autoriteit]’). Dat verzoek is overigens ook niet onbegrijpelijk voor een overheid die bestaat uit verscheidene ministeries en diensten, en die als geheel wordt aangesproken in een arbitrage. Dat is temeer het geval in de onderhavige zaak, nu informatie van deze diensten dat Diag zich schuldig maakte aan strafbare feiten, de reden was voor de brief van 9 maart 1992 die uiteindelijk de aanleiding was voor het geschil.
- (ii)
in de brief van 7 december 2004 van politiecommissaris Tomica volgt, anders dan Diag stelt, niet dat ‘het indienen van processtukken in de arbitrage tegen Tsjechië zou worden aangemerkt als een strafbaar feit’.42. De brief informeert Kalvoda over een niet tegen hem gerichte verdenking van fraude in de arbitrage.43. Uit de brief volgt niet dat het enkele indienen van processtukken in de arbitrage behandeld zou worden als een strafbaar feit. Overigens blijkt uit de tekst van de Final Award die Diag aanhaalt, dat de arbitrage door het onderzoek niet ten nadele van Diag is beïnvloed.
- (iii)
uit de Final Award blijkt niet dat ‘de politie en het Ministerie van Volksgezondheid hebben geprobeerd de arbitrage op een ontoelaatbare wijze te sturen’.44. Dat volgt als gezegd niet uit de bovengenoemde brief van 7 december 2004. Ook het enige andere verwijt dat Diag aanhaalt — een verklaring van een minister naar aanleiding van een persverklaring van het ministerie dat Diag geen schade heeft aangetoond en dat Tsjechië de zaak zou winnen als die door een overheidsrechter zou worden behandeld — rechtvaardigt ontegenzeggelijk niet het ernstige verwijt dat sprake zou zijn geweest van een ontoelaatbare poging tot het sturen van de arbitrage.
23.
In de tweede plaats heeft het hof de stellingen van Diag die wél de procedure betreffen die leidde tot de Resolution, reeds uitdrukkelijk verworpen in rov. 3.7 en 3.8. Het hof overweegt immers als volgt:
- (i)
het Review scheidsgerecht is volgens de daartoe geldende regels samengesteld (de heer [naam 3] is benoemd overeenkomstig de arbitrageovereenkomst en de overige arbiters, de heren [naam 4] en [naam 7], zijn benoemd door de overheidsrechter nadat partijen er onderling niet uitkwamen);
- (ii)
Diag heeft haar verzet tegen de samenstelling van het Review scheidsgerecht uiteindelijk vrijwillig ingetrokken; en
- (iii)
niets is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van partijdige en afhankelijke rechtspraak.
24.
In het licht van het voorgaande baten Diags stellingen over frauderende arbiters die door Tsjechië zouden zijn betaald, haar niet. Overigens stelt Diag helemaal niets over fraude in de arbitrage. Het blijft bij irrelevante geruchten (over diplomafraude), niet onderbouwde berichtgeving over een geheel andere zaak (een krantenbericht) en een veroordeling van een van de arbiters die dateert van geruime tijd nadat de arbitrage al was beëindigd (2015), die niets met de arbitrage te maken heeft en die bovendien niet onherroepelijk is.45. Daar komt bij dat Tsjechië (evenals Diag overigens) vooralsnog niets heeft betaald aan de Review arbiters, in tegenstelling tot wat Diag suggereert. De enige toezegging die Tsjechië heeft gedaan, is om de helft te betalen van de in Tsjechië gebruikelijke kosten in plaats van de fixed fee die bij aanvang van de arbitrage in 1996 was overeengekomen (en die achterhaald was in verband met de sterk toegenomen complexiteit van de zaak).46. Dat laatste heeft Diag overigens zelf ook gedaan in de Final Award-procedure (zij weigerde dat echter voor de herzieningsprocedure).47.
25.
Tot slot is Diags (herhaalde) stelling onjuist dat rechtsbescherming tegen de Resolution zou hebben ontbroken. Voorop staat dat het hof in rov. 3.9 vaststelt dat Diag daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Het hof heeft deze stelling dus wel degelijk beoordeeld. Het hof verwerpt in rov. 3.7 bovendien Diags uitleg van de Resolution als ‘een procedurele beslissing zonder een beslissing ten gronde in het dictum’48. die ‘voor haar gunstig was’.49. Diag voerde deze door het hof verworpen uitleg van de Resolution aan als reden waarom zij geen rechtsmiddel kon instellen.50. Dat Diag geen rechtsmiddel heeft aangewend, was dus het gevolg van Diags eigen onjuiste uitleg van de Resolution en niet het gevolg van de onmogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel. Diag had een rechtsmiddel tegen de Resolution kunnen aanwenden als zij zich op het standpunt had gesteld dat de Resolution haar een omvangrijk, in een arbitraal eindvonnis toegekend vorderingsrecht had ontnomen.51. Gezien het voorgaande faalt ook Diags (in cassatie nieuwe) stelling dat het scheidsgerecht een kunstgreep zou hebben toegepast door een resolution te wijzen waartegen geen rechtsmiddel open zou staan.52.
26.
Uit het voorgaande volgt dat het beeld dat Diag schetst onjuist is en berust op merendeels irrelevante en niet concreet onderbouwde stellingen. Voor zover relevant heeft het hof Diags stellingen verworpen. Anders dan Diag beweert, heeft het hof dus Diags ‘kernstellingen’ geenszins zonder respons gelaten.53. Het hof heeft Diags stellingen wel degelijk gewogen, maar te licht bevonden. Daar zal Diag het mee moeten doen.
Voorwaardelijk incidenteel beroep
27.
Tsjechië ziet op één punt aanleiding tot het instellen van voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep. De voorwaarde is gegrondbevinding van één of meer onderdelen van het principale beroep en vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing. Bij verwerping van het principale beroep doet deze kwestie er verder niet meer toe en kan het incidentele beroep onbesproken blijven. Mocht Uw Raad echter onverhoopt tot een vernietiging en verwijzing komen, dan meent Tsjechië dat dit punt alsnog rechtgetrokken zou moeten worden.
28.
Dit beroep richt zich tegen twee overwegingen in respectievelijk rov. 3.7 en rov. 3.9. Het hof oordeelt daar dat de Final Award blijkens de inhoud van de Resolution haar rechtskracht heeft ‘verloren’ (r.ov. 3.7, vierde zin) respectievelijk dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ‘ontnomen’ (r.ov. 3.9, eerste zin). Beide overwegingen zijn onbegrijpelijk.54. Beide overwegingen veronderstellen dat de Final Award ooit rechtskracht had. Die veronderstelling is echter onverenigbaar met de andere overwegingen van het hof, mede bezien in het licht van de stellingen van Tsjechië en de expertopinies van beide partijen.55.
29.
Daaruit blijkt dat de Final Award nimmer rechtskracht kreeg. De Final Award werd namelijk conform de arbitrageovereenkomst aan herziening onderworpen (zodat de arbitrale instantie doorliep) en door het Review scheidsgerecht niet bevestigd, maar nietig en ongeldig verklaard. Dat deed het Review scheidsgerecht op de grond dat de hele zaak al was afgedaan in de (Review) Partial Award. Daarna was er geen bevoegdheid om nog een beslissing te nemen in de arbitrage, zodat het scheidsgerecht onbevoegd was om de Final Award te wijzen.
30.
Het hof overweegt in rov. 3.7 dat (i) in de Resolution valt te lezen dat met de Partial Award en de Review Partial Award het gehele geschil, dat in de arbitrage voorlag, is beslecht en dat die beslissing in 2002 in kracht van gewijsde is gegaan; (ii) dit volgens het Review scheidsgerecht naar Tsjechisch arbitragerecht betekent dat de gehele arbitrage vanaf de Review Partial Award had behoren te worden stopgezet; (iii) sinds 2002 dus geen enkele arbiter bevoegd was een beslissing te geven in de arbitrageprocedure, zodat het Review scheidsgerecht heeft beslist dat de arbitrageprocedure na de Review Partial Award van 17 december 2002 zijn geldigheid heeft verloren; (iv) de arbiters in de Resolution om die reden concluderen dat zij niet anders konden dan de arbitrageprocedure te beëindigen; en (v) deze beëindiging blijkens de gebezigde bewoordingen, bezien tegen de achtergrond van rov. 4.4 van de Resolution, de gehele arbitrageprocedure vanaf de Review Partial Award betreft.
31.
Bezien in het licht van de stellingen van Tsjechië en de door partijen ingebrachte expertopinies, was op die basis maar één conclusie mogelijk, te weten dat de Final Award nooit rechtskracht heeft gekregen. Tsjechië heeft immers het volgende gesteld onder verwijzing naar de arbitrageovereenkomst, de tekst van de Final Award, en de expertopinies van beide partijen:
- (i)
bij arbitrageovereenkomst hebben partijen afgesproken dat een tussen hen gewezen arbitraal vonnis onderworpen is aan herziening door andere (review) arbiters:56.
‘De partijen zijn verder overeengekomen dat het arbitrale vonnis onderworpen zal zijn aan een herziening door andere arbiters, die door de partijen op de zelfde manier gekozen worden, indien het verzoek tot herziening aan de wederpartij binnen 30 dagen voorgelegd wordt, te rekenen vanaf de dag waarop de verzoekende partij het arbitraal vonnis heeft ontvangen. De artikelen II. tot IV. van deze overeenkomst zijn op overeenkomstige wijze van toepassing voor een herziening. […].’
(nadruk toegevoegd).
- (ii)
de Final Award bepaalt (conform de arbitrageovereenkomst)57. dat het een eindvonnis met rechtskracht (‘final and binding’) is in de zin van art. III van het Verdrag van New York onder het voorbehoud van de mogelijkheid het te onderwerpen aan herziening:58.
‘The arbitral award is final and binding, both parties shall take note that the final effect as of a judicial decision and in accordance with § 28 para 2 of Act No. 216/1994 Coll. on arbitration and the enforcement of arbitral awards, as amended, and article III of the Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards of 10 May 1958 will be judicially enforceable, subject to the possibility of implementation of the arbitration clause contained in the arbitration agreement of 18 September 1996, such that the award will be reviewed by arbitration under§ 27 of the law. A request for reconsideration of the arbitral award may be submitted to the other party within 30 days from the date on which the requesting party receives the arbitral award.’
(nadruk toegevoegd).
- (iii)
herziening maakt onderdeel uit van één en dezelfde arbitrale instantie in de arbitrageprocedure.59. Dat volgt uit art. 27 van de Tsjechische arbitragewet:
‘In de arbitrageovereenkomst kunnen partijen overeenkomen dat een arbitraal vonnis op verzoek van een of beide partijen aan andere arbiters kan worden voorgelegd voor herziening. Tenzij in de arbitrageovereenkomst anders is bepaald, dient een verzoek om herziening binnen 30 dagen na de datum van betekening van het arbitraal vonnis aan de verzoekende partij, te worden gezonden aan de wederpartij. Herziening van een arbitraal vonnis maakt deel uit van de arbitrageprocedure en is onderworpen aan deze wet.’
(nadruk toegevoegd).
- (iv)
de deskundigen van beide partijen bevestigen dit. Herziening is niet te beschouwen als een afzonderlijke procedure maar maakt een integraal deel uit van de arbitrageprocedure:
- —
Bělohlávek-rapport zijdens Diag:60.
‘I agree with the Report presented to me to the extent that the review proceedings cannot be seen as separate proceedings and form an integral part of the arbitral proceedings (together with the process leading up to the review).’
- —
Banyáiová-rapport zijdens Diag:61.
‘As mentioned above the review proceedings is a part of the pertinent pending arbitration proceeding.’
- —
Aanvullend Gerloch/Balaš-rapport zijdens Tsjechië:62.
‘It is clear from the legal opinions that the parties agree on a number of points but the conclusions drawn on each side diverge significantly. One of the points that are not in dispute is that the review proceedings do not represent separate proceedings but constitute an integral part of the arbitration proceedings themselves.’
- (v)
art. 28 lid 2 van de Tsjechische arbitragewet bepaalt dan ook dat een tussen de partijen gewezen vonnis pas rechtskracht krijgt en de arbitrale instantie beëindigt (comes into effect as a final […] decision) wanneer het vonnis niet (meer) aan herziening kan worden onderworpen:63.
‘An arbitral award that cannot be reviewed under Section 27 of the Arbitration Act or for which a request for review under Section 27 has not been submitted within the set time limit comes into effect as a final (i.e. in legal force) court decision […] upon its service on the parties.’
(nadruk toegevoegd).
- (vi)
de deskundigen van beide partijen bevestigen tegen die achtergrond dan ook dat (i) een vonnis dat wél (tijdig) aan herziening is onderworpen, pas rechtskracht verkrijgt ná diens bevestiging door de review arbiters en de betekening van hun beslissing, respectievelijk (ii) een vonnis dat niet wordt bevestigd, nimmer rechtskracht verkrijgt:64.
- —
Banyáiová-rapport zijdens Diag:65.
- ‘39.
As mentioned above the review proceedings is a part of the pertinent pending arbitration proceeding. This means that as a result of timely request for review of the initial arbitration award the initial arbitration award is subject to review and does not become final, enforceable and binding upon the parties to the dispute.’
En:66.
‘In case the review arbitral award confirms the initial arbitral award, the initial arbitral award is in full force and effect and binding upon the parties upon delivery of the review arbitral award to the parties to the dispute.’
(nadruk toegevoegd).
- —
Aanvullend Gerloch/Balaš-rapport zijdens Tsjechië:67.
‘An award that is subject of review proceedings thus needs to be confirmed by the review tribunal, in other words requires a positive outcome of such review proceedings, in order to come into legal force and become enforceable. If the review tribunal does not confirm the award, the initial award will not come into legal force. Bělohlávek supports this in his commentary to the CAA […].
[…]
- 10.
Banyáiová, too, acknowledges that in cases where review procedure is agreed upon and made use of, the initial arbitral award only becomes binding and enforceable when the review tribunal confirms it […].’
(nadruk toegevoegd).
- (vii)
Tsjechië heeft zelf ook om herziening verzocht van de Final Award, zodat dat vonnis ook op die grond de arbitrale instantie niet beëindigde en geen rechtskracht verkreeg;68.
- (viii)
van een eindvonnis met rechtskracht kon nadien alleen sprake zijn als de Final Award zou zijn bevestigd door het Review scheidsgerecht;69.
- (ix)
het Review scheidsgerecht heeft de Final Award juist niet bevestigd. Blijkens de Resolution was het verzoek van Tsjechië om stopzetting van de arbitrage gegrond, omdat de zaak al in 2002 geheel was beslecht, waardoor alle navolgende beslissingen, waaronder de Final Award, nietig en ongeldig zijn, zodat de Final Award ook niet alsnog rechtskracht verkreeg.70.
32.
Uit de overwegingen van het hof in rov. 3.7, mede bezien in het licht van de stellingen van Tsjechië en de expertopinies van beide partijen, blijkt dus dat de Final Award nimmer rechtskracht heeft verkregen, nu het conform de arbitrageovereenkomst aan herziening werd onderworpen, zodat de arbitrale instantie niet al eindigde met de Final Award. Er was dus geen sprake van een ‘final and binding’ arbitraal vonnis dat hangende de Review procedure al rechtskracht had. Verder volgt uit het voorgaande dat de Final Award ook niet later alsnog rechtskracht verkreeg, omdat het Review scheidsgerecht het vonnis juist niet bevestigde, maar de arbitrageprocedure ná de Review Partial Award — inclusief de Final Award — nietig en ongeldig verklaarde. De Final Award verkreeg dus nimmer rechtskracht.
33.
In het licht van het voorgaande is onbegrijpelijk (in niet cassatiejargon: het is mogelijk een slip of the pen omdat wij in Nederland natuurlijk met een dergelijk mechanisme volledig onbekend zijn) dat het hof oordeelt dat de Final Award rechtskracht heeft verloren of is ontnomen. In zoverre, maar onder de hiervoor genoemde voorwaarde, kan de beschikking van het Hof niet in stand blijven.71.
Bespreking van het principale cassatiemiddel
34.
Het cassatiemiddel van Diag valt uiteen in een drietal onderdelen.
Onderdeel 1
35.
Onderdeel 1 richt zich tegen rov. 3.6 t/m 3.9. Het onderdeel bestaat uit drie subonderdelen (1A t/m C).
Onderdeel 1A
36.
Onderdeel 1A richt zich specifiek tegen rov. 3.6.72. Het hof overweegt daar dat art. III eerste zin van het Verdrag van New York de aanwezigheid veronderstelt van een naar het toepasselijke arbitragerecht geldige arbitral award, zodat de vraag is of de Final Award een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing is die vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland.
37.
Diag klaagt erover dat het hof daarmee art. III van het Verdrag van New York onjuist zou hebben uitgelegd.73. Het hof zou de consequenties van de Resolution voor de Final Award naar Tsjechisch recht, ten onrechte hebben beoordeeld in het kader van art. III en ten onrechte niet in het kader van art. V lid 1 onder e van het Verdrag van New York.74.
38.
Het hof zou in het verlengde van deze onjuiste uitleg van art. III ten onrechte de stelplicht en de bewijslast van de bindende kracht van de Final Award hebben verschoven naar Diag, terwijl die behoren te liggen bij Tsjechië aangezien dat de partij is die zich verzet tegen erkenning en tenuitvoerlegging van de Final Award.75.
Verweer
39.
De klacht kan niet tot cassatie leiden, zelfs al zou Uw Raad onverhoopt oordelen dat het hof art. III van het Verdrag van New York inderdaad verkeerd heeft uitgelegd. De bestreden beslissing van het hof is immers in dat geval qua uitkomst juist op een andere rechtsgrond, te weten die van art. V lid 1 aanhef en onder e, die Tsjechië in hoger beroep ook aangevoerd heeft.76. Cassatie zou slechts de vervanging van de voor Diag nadelige beslissing door een andere, voor haar even ongunstige, met zich brengen.77. Het hof oordeelt in rov. 3.9 immers dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen, zodat de Final Award niet voorzien kan worden van een verlof tot tenuitvoerlegging als door Diag is verzocht. De Resolution kan in dit geval conform SEEE/Joegoslavië II op een lijn worden gesteld met het in art. V lid 1 aanhef en onder e van het Verdrag van New York (en art. 1076 lid 1 A onder e (oud) Rv) genoemde geval waarin de desbetreffende autoriteit de tenuitvoerlegging van zo'n uitspraak door een vernietiging daarvan onmogelijk heeft gemaakt.78. Genoemde uitspraak van het Review scheidsgerecht heeft in dit geval hetzelfde effect gehad als door vernietiging teweeg zou zijn gebracht.79. Diag ontbeert daarom een rechtens te respecteren belang bij haar klacht.
40.
De klacht is echter ook tevergeefs voorgedragen. Diag miskent dat het hof zich in rov. 3.6 terecht de vraag stelt of de Final Award een beslissing is die vatbaar is voor erkenning en tenuitvoerlegging op de voet van het Verdrag van New York of, in het verlengde daarvan, art. 1076 (oud) Rv. Het Verdrag van New York veronderstelt immers op grond van art. I lid 2 en art. III de aanwezigheid van een arbitraal eindvonnis met rechtskracht tussen de partijen (een beslissing van arbiters die ‘final and binding’ is).80. Deze voorwaarde voor de toepasselijkheid van het Verdrag van New York wordt algemeen aanvaard (ook in de internationale arbitrageliteratuur die Diag aanhaalt).81. Zo bevestigen respectievelijk Born en Paulsson dat:82.
‘(a) the award must result from an agreement to ‘arbitrate,’ (b) the award must have certain minimal formal characteristics that are inherent in the concept of an ‘award’, and (c) the award must finally resolve a substantive issue, not a procedural matter. Unless all of these conditions are satisfied, an instrument will not be considered an award and will not be subject to the pro-arbitration regime of the New York Convention (or other international arbitration conventions) and national arbitration legislation.’
(nadruk toegevoegd).
41.
En:83.
‘To fall under the Convention, awards must resolve a difference between parties and be final in nature.’
(nadruk toegevoegd).
42.
Ook het UNCITRAL Secretariaat bevestigt die voorwaarde op basis van een evaluatie van de rechtspraak bijvoorbeeld als volgt:84.
‘Courts have found that only those decisions made by arbitrators that determine all or some aspects of the dispute, including jurisdiction, in a final and binding manner, can be considered ‘arbitral awards’ within the meaning of the New York Convention. Accordingly, courts have found that in order for a decision to be considered an ‘arbitral award’ under the New York Convention it needs to (i) be made by arbitrators, (ii) resolve a dispute or part thereof in a final manner, and (iii) be binding.’
85.(nadruk toegevoegd).
43.
Het hof heeft in lijn met SEEE/Joegoslavië I — te weten, conform de wijze waarop volgens de opzet en de inrichting van het Verdrag van New York het rechterlijk onderzoek dat aan de erkenning en het geven van verlof moet voorafgaan, heeft te verlopen — (feitelijk) kunnen vaststellen dat de Final Award geen ‘arbitral award’ is in de zin van art. I lid 2 en art. III van het Verdrag van New York.86. Dat was immers mogelijk op basis van de documenten die Diag op grond van art. IV lid 1 van Verdrag en art. 21 Rv heeft overgelegd bij haar verzoek om verlof tot erkenning en tenuitvoerlegging, te weten de Final Award, de arbitrageovereenkomst en de Resolution.87. Uit die documenten blijkt al op het eerste gezicht dat de Final Award geen ‘arbitral award’ is in de zin van het Verdrag van New York:
- (i)
de Final Award bepaalt zelf dat het geen eindvonnis met rechtskracht (‘final and binding’) is in de zin van art. III van het Verdrag wanneer gebruik wordt gemaakt van de bij arbitrageovereenkomst afgesproken mogelijkheid om het te onderwerpen aan herziening;88.
- (ii)
Diag en Tsjechië hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de Final Award aan herziening door andere arbiters te onderwerpen;89.
- (iii)
het herzieningsverzoek van Tsjechië heeft geresulteerd in de Resolution;90. en
- (iv)
de Final Award is door de Resolution buitenspel gezet (nietig en ongeldig verklaard en zeker niet bevestigd)91..
44.
Het hof oordeelt in rov. 3.7 dus terecht dat de Final Award niet kan worden aangemerkt als een ‘finale en partijen bindende arbitrale beslissing’ in de zin van het Verdrag van New York of art. 1076 (oud) Rv. Die conclusie is overigens ook in lijn met hetgeen Tsjechië heeft aangevoerd.92.
45.
Tot slot, van een verschuiving van de bewijslast is geen sprake geweest. Ter zake van het rechterlijk onderzoek dat aan de beslissing over erkenning en tenuitvoerlegging moest voorafgaan — te weten, de vraag over de toepasselijkheid van Verdrag van New York — kon het hof als gezegd op basis van de door Diag op de voet van art. IV van het Verdrag en art. 21 Rv overgelegde documenten (feitelijk) vaststellen dat geen sprake was van een ‘arbitral award’ in de zin van art. I lid 2 en art. III van het verdrag.93. Dit onderzoek door de rechter die een verlofverzoek beoordeelt, impliceert dus niet het opleggen van een stelplicht en bewijslast in strijd met het verdrag. In geval van art. V lid 1 aanhef en onder e van het verdrag: Tsjechië heeft gesteld en — voor zover nodig — bewezen dat de Final Award nooit rechtskracht heeft verkregen, dan wel dat aan de Final Award de rechtskracht is ontnomen. Het Hof heeft de zaak afgedaan op de grond dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen. Het hof heeft dus niet in strijd met art. V van het Verdrag van New York de bewijslast verschoven naar Diag. Ook deze klacht faalt derhalve.
Onderdeel 1B
46.
Onderdeel 1B richt klachten tegen rov. 3.7.94.
47.
Volgens Diag geeft rov. 3.7 van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting in die zin dat het hof zou miskennen dat de Resolution een ‘procesrechtelijke beslissing’ is die niet kan worden erkend, noch bij verdrag (als het Verdrag van New York) noch op grond van het commune internationaal privaatrecht.95. Het hof zou zijn oordeel in het licht van Diag's stellingen ook onvoldoende gemotiveerd hebben.96.
48.
Het hof zou verder miskennen dat in de omstandigheden van het geval niet voldaan is aan de voorwaarden van art. V lid 1 aanhef en onder e van het Verdrag van New York.97. Weigering van erkenning op deze grond zou (voor zover relevant in deze zaak) slechts kunnen plaatsvinden bij (daadwerkelijke) vernietiging, bij dictum, van het arbitraal vonnis.98. Van vernietiging van de Final Award is geen sprake, aldus Diag.99.
Verweer
49.
De klacht miskent dat het hof terecht art. III van het Verdrag van New York en in het verlengde daarvan art. 1076 (oud) Rv heeft toegepast door te oordelen dat de Final Award geen arbitraal eindvonnis met rechtskracht tussen de partijen is dat voor erkenning en tenuitvoerlegging vatbaar is.100. In zoverre gaat de klacht uit van een verkeerde lezing van de beschikking van het hof.
50.
Ook overigens faalt de klacht. Het ontnemen van rechtskracht aan de Final Award door het Review scheidsgerecht in de Resolution moet als gezegd101. immers voor zover nodig op een lijn worden gesteld met het in art. V lid 1 aanhef en onder e van het Verdrag van New York (en art. 1076 lid 1 A onder e (oud) Rv) genoemde geval waarin de autoriteit tenuitvoerlegging door vernietiging ervan onmogelijk heeft gemaakt.102. Nu de Resolution in de uitleg die het hof eraan geeft, hetzelfde effect had als door vernietiging door een bevoegde autoriteit te weeg zou zijn gebracht, had het hof ook op die grond de erkenning en tenuitvoerlegging van de Final Award moeten weigeren.103. Het hof heeft de Resolution namelijk zo uitgelegd dat die de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen.104. Voor zover Diag in haar verzoekschrift nog refereert aan de problematiek van ‘not yet binding’ in art. V lid 1 aanhef en onder e van het Verdrag van New York,105. geldt dat die problematiek hier in elk geval geen rol speelt. In de uitleg die het hof aan de Resolution geeft,106. is aan de Final Award rechtskracht ontnomen, zodat ‘not yet binding’ een gepasseerd station is.107.
51.
Diag miskent overigens dat het label ‘procesrechtelijke beslissing’, dat Diag plakt op de Resolution van het Review scheidsgerecht, aan het bovenstaande niet afdoet. Gezien de uitleg die het hof aan de Resolution geeft, die feitelijk is,108. is de Resolution ontegenzeggelijk (i) een uitspraak van arbiters (op basis van een overeenkomst tot arbitrage); (ii) een einde maakt aan de arbitrale instantie; en (iii) een uitspraak met rechtskracht tussen de partijen.109. Het hof heeft dat vastgesteld in rov. 3.7 en 3.9: de Resolution is (i) een uitspraak van arbiters; (ii) anders dan Diag stelt, het sluitstuk van de tussen partijen in Tsjechië gevoerde arbitrageprocedure; en (iii) rechtsgeldig tot stand gekomen en heeft tussen partijen effect (de Resolution ontneemt immers rechtskracht aan de Final Award).110. Het hof kon dus op basis van de Resolution oordelen dat er geen grond was voor toewijzing van het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van de Final Award. Ook hier blijkt overigens weer de onhoudbaarheid van de redenering van Diag over de juiste interpretatie van het Verdrag en art. 1076 Rv al uit de onvermijdelijke gevolgtrekking van die redenering, te weten dat verlof zou moeten worden verleend voor een vonnis zonder rechtskracht. Daar komt bij dat volgens vaste jurisprudentie een Nederlandse rechter zonder meer betekenis kan toekennen aan in het buitenland rechtsgeldig tot stand gekomen rechtsfeiten, zoals de nietig en ongeldig verklaring van een arbitraal vonnis als de Final Award.111.
52.
Tot slot doet aan het voorgaande niet af de stelling van Diag dat het vereiste van rechtszekerheid zou meebrengen dat een ‘set aside’ uit het dictum zou moeten blijken.112. Het dictum van de Resolution moet (overigens ook naar Nederlands recht) uiteraard in samenhang met de voorafgaande overwegingen worden gelezen en uitgelegd.113.
Onderdeel 1C
53.
Onderdeel 1C klaagt dat de Resolution niet kan leiden tot een door de Nederlandse rechter verplicht te erkennen rechtskrachtsverlies van de Final Award en de weigering van verlof tot tenuitvoerlegging.114.
54.
Diag stelt dat 's hofs uitleg van de Resolution de ontneming van rechten aan Diag impliceert zonder dat Diag rechtsbescherming had.115. Het hof zou miskennen dat het Verdrag van New York — uitgelegd conform art. 14 IVBPR en art. 6 en art. 13 EVRM, en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM — in die omstandigheden niet toelaat dat het hof betekenis toekent aan de Resolution.116. Ook de aangehaalde mensenrechtenbepalingen zouden dat niet toelaten.117.
55.
Tot slot zou het hof in die omstandigheden ten onrechte geen gebruik hebben gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van art. V van het Verdrag van New York om, niettegenstaande de Resolution, de Final Award te erkennen en verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen.118. Het hof zou Diag als gevolg de toegang tot de rechter ontzeggen.119.
Verweer
56.
Diag miskent dat het hof terecht niet toekwam aan de (theoretische) vraag wat onder het Verdrag van New York de implicaties zouden zijn van een situatie waarin geen rechtsmiddel open heeft gestaan.120. Die situatie deed zich immers niet voor.
57.
Diag suggereert ten onrechte dat Tsjechië zou hebben erkend dat geen rechtsmiddel heeft opengestaan tegen de Resolution.121. Tsjechië heeft nadrukkelijk gesteld dat uit Tsjechische rechtspraak volgt dat wél een rechtsmiddel open stond in Tsjechië, maar dat Diag van dat rechtsmiddel geen gebruik gemaakt heeft:122.
‘Op basis van Tsjechische rechtspraak zou bij de Tsjechische overheidsrechter een rechtsmiddel tegen de Review Resolution kunnen worden ingesteld, maar beide partijen hebben daarvan binnen de daarvoor geldende periode geen gebruik gemaakt […].’
58.
Tsjechië refereerde daarbij aan een uitspraak van het Tsjechische Grondwettelijk Hof van 3 juli 2014, die drie weken voor de Resolution werd gewezen (op 23 juli 2014).123. Die uitspraak bevestigt dat rechtsbescherming in Tsjechië naar het recht aldaar wel degelijk open staat indien een resolution eigendomsrechten aantast. Dat Diag geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen de Resolution is dus niet het gevolg van de onmogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel, maar van Diags eerdere eigen onjuiste (en door het hof in rov. 3.7 en 3.9 verworpen) uitleg van de Resolution als een procedurele beslissing zonder een beslissing ten gronde in het dictum die voor haar gunstig was.124. Diag erkent dat die uitleg van de Resolution de reden was waarom zij geen rechtsmiddel tegen de Resolution heeft ingesteld en meende te kunnen instellen.125. Van een situatie zonder rechtsbescherming is dus geen sprake, zodat de gestelde schendingen van het recht op toegang tot de rechter niet aan de orde zijn. De klacht faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
59.
Overigens miskent Diag dat het hof in rov. 3.9 overweegt dat in het midden kan blijven of een rechtsmiddel open stond tegen de Resolution omdat vast staat dat Diag géén rechtsmiddel heeft aangewend. Die overweging is juist. Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat een partij alle beschikbare rechtsmiddelen moet aanwenden voordat zij in een andere staat kan klagen over een gebrek aan rechtsbescherming.126. In dat verband geldt het vermoeden dat er een effectief rechtsmiddel bestaat waarmee een gestelde tekortkoming kan worden geadresseerd.127. Bij twijfel of met dat rechtsmiddel de gestelde tekortkoming kan worden geadresseerd, moet die vraag in rechte voorgelegd worden (voordat over het gebrek aan een rechtsmiddel in het buitenland kan worden geklaagd).128. Diag kon en moest er dus van uitgaan dat er in Tsjechië naar het aldaar geldende recht een effectief rechtsmiddel was tegen de Resolution, voor zover die haar rechten zou aantasten. Bij twijfel had Diag die vraag in Tsjechië in rechte moeten voorleggen. Nu Diag dat heeft nagelaten, heeft het Hof terecht het antwoord op de vraag of er in Tsjechië een rechtsmiddel heeft opengestaan in het midden gelaten.
60.
Voor zover Diag er nog over klaagt dat voor het hof geen verplichting bestond om exequatur te weigeren omdat art. V lid 1 verdrag van New York spreekt over ‘may be refused’,129. gaat ook die vlieger niet op. Om te beginnen ontbreekt de door Diag voorgestelde grondslag voor haar redenering: ‘Bij de hierboven tot uitgangspunt genomen gang van zaken’.130. Die situatie — dat geen rechtsmiddel open stond tegen de Resolution — doet zich immers niet voor (zie hiervoor).131. Maar ook los daarvan faalt het betoog. De woorden ‘may be refused’ kunnen immers bij geen enkele uitleg van art. V worden omgebogen naar de door Diag gewenste ‘must be granted’. Het is Tsjechië ambtshalve bekend dat bij Uw Raad momenteel een andere cassatie loopt waarin specifiek die problematiek speelt (Maximov / NLMK, zaaknummer C16/5686). Meer hoeft er wat Tsjechië betreft in deze zaak niet over te worden gezegd.
Onderdeel 2
61.
Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 3.7, 3.9 en 3.10.132. Het onderdeel is in tweeën opgedeeld (2A en 2B).
Onderdeel 2A
62.
Onderdeel 2A is weer verder onderverdeeld in twee subonderdelen — 2A(i) en 2A(ii) — die Tsjechië achtereenvolgens bespreekt.
Onderdeel 2A(i)
63.
Diag klaagt dat het hof bij de vaststelling van de betekenis van de Resolution ten onrechte niet (zo nodig ambtshalve)133. acht heeft geslagen op het toepasselijke Tsjechische recht en de door Diag gestelde omstandigheden, waaruit zou blijken dat de Resolution niet de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen.134.
64.
Het hof zou ook ten onrechte nagelaten hebben vast te stellen wat naar Tsjechisch recht het rechtsgevolg van de Resolution is.135. Het révision au fond-verbod van art. 985 Rv zou daaraan niet in de weg staan.136. Diag zou niet uitsluitend de juistheid van de Resolution naar Tsjechisch recht hebben bestreden; haar primaire verweer zou zijn geweest dat naar Tsjechisch recht de Resolution niet het rechtsgevolg had dat de Final Award zijn rechtskracht verloor.137.
65.
Het hof zou ook niet hebben geoordeeld dat de Resolution beslissingen bevat over het rechtsgevolg dat het Tsjechische recht aan de Resolution verbindt, als reden waarom het hof niet zou mogen treden in een beoordeling van Diags stellingen over Tsjechisch recht.138. Een daartoe strekkend impliciet oordeel zou het hof onbegrijpelijk en/of ontoereikend hebben gemotiveerd.139. Het hof zou er daarentegen ten onrechte van uitgegaan zijn dat het aan de beslissingen in het lichaam van de Resolution was gebonden.140.
Verweer
66.
Diags klacht komt er naar de kern genomen op neer dat het hof heeft miskend dat het Tsjechisch recht moest toepassen. Deze klacht faalt.
67.
Diag miskent dat het hof de werking van de Resolution door de uitleg ervan, in het licht van de stellingen van partijen en de gedingstukken, (feitelijk) kon vaststellen.141. Dat heeft het hof gedaan in rov. 3.7. Het hof stelt daar (alleszins begrijpelijk)142. vast dat het Review scheidsgerecht in de Resolution, met toepassing van Tsjechisch arbitragerecht, de arbitrageprocedure ná de Review Partial Award (dus inclusief de Final Award) nietig en ongeldig verklaart en op die basis (bij dictum) de arbitrage beëindigt. Het hof treedt in het kader van zijn rol als exequaturrechter terecht niet in de vraag of het Review scheidsgerecht bij zijn oordeel Tsjechisch recht juist heeft uitgelegd en toegepast.143. Op de keper beschouwd, nodigt het onderdeel slechts uit tot een hernieuwde beoordeling van een, aan het hof als feitenrechter voorbehouden, waardering van stellingen van partijen en uitleg van gedingstukken, welke hernieuwde beoordeling de taak van de cassatierechter te buiten gaat.144.
68.
Ook overigens faalt de klacht. Het Review scheidsgerecht heeft geoordeeld met toepassing van Tsjechisch recht. Die toepassing is in de ogen van Tsjechië terecht. Het hof heeft in rov. 3.7 geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat de Resolution naar Tsjechisch arbitragerecht rechtsgeldig tot stand is gekomen, en heeft vervolgens als gezegd de Resolution uitgelegd en geaccepteerd, inclusief de toepassing door het Review scheidsgerecht van Tsjechisch recht. Voor zover het onderdeel dus verkapte klachten bevat over de juiste toepassing van Tsjechisch recht, stuiten die klachten ook af op het bepaalde in art. 79 lid 1 onder b RO.145. De motiveringsklachten in randnr. 2.1.2 e.v. falen eveneens.146. Hoogstens had het hof beter kunnen oordelen dat de Final Award nimmer rechtskracht heeft gekregen, maar voor de uitkomst van deze zaak doet dit er zoals gezegd niet toe (zie het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep).147.
Onderdeel 2A(ii)
69.
Diag meent dat het hof ten onrechte het verzoek tot erkenning van de (Review) Partial Award onbesproken heeft gelaten.148. Diag klaagt in dit verband dat het hof het gezag van gewijsde van het (Review) Partial Award negeert, terwijl het hof (i) voorrang had moeten geven aan de (Review) Partial Award boven de Resolution of (ii) miskent dat het hof de juistheid van de Resolution mocht beoordelen in het licht van het toepasselijke Tsjechische recht en het gewijsde van de (Review) Partial Award.149.
70.
Diag klaagt in dit verband verder dat zij geen aanleiding had om een rechtsmiddel in te stellen tegen de (Review) Partial Award en dat geen rechtsmiddel open stond tegen de Resolution en de daarin volgens het hof aan de (Review) Partial Award gegeven uitleg.150. De (Review) Partial Award zou als ‘arbitral award’ bovendien voorrang hebben op de Resolution, die slechts een ‘procedural order’ zou zijn.151.
Verweer
71.
Het wordt een herhaling van zetten. Evenals in onderdeel 2A(i) miskent Diag dat het hof een (feitelijk) oordeel moest geven over de uitleg van de Resolution.152. Het hof heeft dat gedaan in rov. 3.7 en 3.9 met inachtneming van de overwegingen van het Review scheidsgerecht over de uitleg en de gevolgen van de (Review) Partial Award naar Tsjechisch recht voor de geldigheid van de Final Award.153. Van strijd tussen Resolution en Partial Award is dus geen sprake. Het révision au fond-verbod van art. 985 Rv betekent ook in dit verband dat het niet de taak was van het hof als exequaturrechter om het oordeel van het Review scheidsgerecht — inclusief zijn overwegingen over de uitleg en de gevolgen van de (Review) Partial Award naar Tsjechisch recht — inhoudelijk te toetsen.154. Het hof overweegt in rov. 3.7 terecht dat dit oordeel niet aan een nieuw onderzoek kan worden onderworpen.
72.
In het verlengde hiervan oordeelt het hof in rov. 3.10 terecht dat het vermeerderde verzoek tot erkenning van de Partial Award (lees: gegeven de uitleg die daaraan in de Resolution is gegeven), geen bespreking behoeft. Tsjechië heeft immers aan de veroordeling in de Partial Award voldaan, zodat Diag geen rechtens te respecteren belang heeft bij een exequatur op dat, naar het wezen gezien, arbitrale eindvonnis.
73.
Tot slot merkt Tsjechië op dat Diags stelling niet opgaat dat haar beroep op het gezag van gewijsde van de (Review) Partial Award essentieel zou zijn omdat naar Tsjechisch recht geen rechtsmiddel tegen de Resolution zou openstaan. Tsjechië heeft bij de bespreking van Onderdeel 1C al toegelicht dat wél een rechtsmiddel openstond tegen de Resolution. Dat Diag geen rechtmiddel heeft aangewend, was het gevolg van haar eigen onjuiste en door het hof verworpen uitleg van de Resolution, niet van de onmogelijkheid van het instellen van een rechtmiddel.155. Ook onjuist is Diags stelling dat de Resolution slechts een latere procedurele beslissing is. Dat heeft Tsjechië toegelicht bij de bespreking van Onderdeel 1B.156.
Onderdeel 2B
74.
Onderdeel 2B richt motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof in rov. 3.9 dat de Resolution de rechtskracht heeft ontnomen aan de Final Award.157. Het hof zou dat oordeel ontoereikend gemotiveerd hebben in het licht van vijf stellingen van Diag.
Verweer
75.
De uitleg die het hof in rov. 3.7 en rov. 3.9 geeft aan de Resolution — de Resolution heeft de rechtskracht ontnomen158. aan de Final Award — is als gezegd feitelijk.159. Diags stellingen doen dan niet af aan de begrijpelijkheid van 's hofs uitleg.160.
76.
Stelling (i) dat de beslissing van het Review scheidsgerecht slechts een procedurele beslissing zou zijn die naar zijn aard en naar Tsjechisch recht geen rechtskracht kon ontnemen aan de Final Award en waartegen geen rechtsmiddel open stond,161. heeft het hof verworpen. De stelling kon Diag blijkens rov. 3.7 en 3.9 niet baten, omdat de Resolution volgens het hof naar Tsjechisch recht rechtsgeldig is tot stand gekomen, uit de tekst ervan blijkt dat de Final Award zijn rechtskracht heeft verloren en Diag heeft nagelaten daartegen een rechtsmiddel aan te wenden in Tsjechië.162. Bij de bespreking van Onderdeel 1B heeft Tsjechië al toegelicht dat de stelling onjuist is dat de Resolution slechts een latere procedurele beslissing is.163.
77.
Stelling (ii) dat alleen het dictum van de Resolution naar Tsjechisch recht bindende kracht heeft en het dictum uitsluitend de procedure tot herziening betreft, en niet de arbitrage, zodat de Resolution geen gevolgen zou hebben voor de rechtskracht van de Final Award, is eveneens verworpen.164. Het hof doet dat in rov. 3.7 met de overweging dat anders dan Diag heeft betoogd, het dictum (dat overigens ook naar Nederlands recht uiteraard altijd in samenhang met de voorafgaande overwegingen moet worden gelezen en uitgelegd)165. wel degelijk de gehele arbitrageprocedure vanaf de Review Partial Award betreft en dat blijkens de Resolution het Review scheidsgerecht de arbitrageprocedure bij dictum heeft beëindigd omdat de arbitrageprocedure vanaf de Review Partial Award — dus inclusief de Final Award — nietig was en zijn geldigheid had verloren. Zoals toegelicht bij de bespreking van onderdeel 2A(i) en 2A(ii) kon het hof het dictum van de Resolution zo (feitelijk) uitleggen in het licht en met inachtneming van de overwegingen die aan het dictum ten grondslag liggen.166. Overigens ligt die uitleg ook alleszins voor de hand in het licht van rov. 4.4 van de Resolution, zoals het hof terecht overweegt in rov. 3.7. Daar komt bij dat het dictum van de Resolution expliciet bepaalt dat ‘[g]elet op het bovenstaande, konden de arbiters niet anders dan de arbitrageprocedure te beëindigen.’167. Partijen en hun deskundigen zijn het er bovendien over eens dat de Review procedure onderdeel uitmaakt van één en dezelfde arbitrageprocedure.168.
78.
Stelling (iii) dat een arbiter die onderdeel uitmaakte van het scheidsgerecht dat de Final Award gewezen heeft, de Final Award heeft voorzien van een clause of legal force nadat de Resolution is gewezen,169. heeft het hof verworpen omdat de omstandigheid dat de Final Award is voorzien van een clause of legal force, waarvan volgens het hof overigens onduidelijk is gebleven wanneer en op welke wijze deze is tot stand gekomen, niet leidt tot een ander oordeel. Het valt inderdaad eerlijk gezegd in het geheel niet in te zien waarom het voorzien van een clause of legal force van een reeds nietig en ongeldig verklaard vonnis, het hof tot een ander oordeel had moeten leiden. Tsjechië laat dan ook verder rusten wat überhaupt de status is van zo'n door slechts één van de drie arbiters getekend document.
79.
Stelling (iv) houdt in dat de uitleg die het hof geeft aan de Resolution, in strijd zou zijn met het partijen bindende dictum van de (Review) Partial Award.170. Ook deze stelling heeft Diag niet kunnen baten omdat het hof bij de uitleg van het dictum van de Resolution in rov. 3.7 heeft vastgesteld dat het Review scheidsgerecht de betekenis van het (Review) Partial Award naar Tsjechisch recht heeft bepaald en dat het niet de taak van de exequaturrechter is om dat oordeel van het scheidsgerecht naar Tsjechisch recht opnieuw te doen.171.
80.
Tot slot houdt stelling (v) in dat het dictum van de Resolution zou responderen op Diags verzoek tot beëindiging van de review proceedings, en niet op het verzoek van Tsjechië tot herziening van de Final Award. Ook zou volgens deze stelling onnavolgbaar zijn dat het Review scheidsgerecht beoogde om de veroordeling tot schadevergoeding in de Final Award te ontnemen.172. Deze stelling staat haaks op de tekst van de Resolution in rov. 4.4, zoals weergegeven in rov. 2.1 onder vii van de beschikking van het hof. Daar overweegt het Review scheidsgerecht, op basis van zijn uitleg van de gedingstukken in de herzieningsprocedure, nadrukkelijk dat Diag haar verzoek tot herziening heeft ingetrokken (‘withdrew its own request’), zodat het scheidsgerecht daarover niet meer kon oordelen. Verder overweegt het Review Scheidsgerecht dat Tsjechië heeft verzocht om beëindiging van de arbitrage op de grond dat de zaak eigenlijk was afgedaan in 2002, zodat er niets meer te beslissen viel en alle latere beslissingen en procedurele handelingen nietig en ongeldig zijn. In het licht van deze overweging van het Review scheidsgerecht is alleszins begrijpelijk dat het hof in rov. 3.7 overweegt dat (i) Tsjechië gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de Final Award aan herziening te onderwerpen en dat (ii) ‘[d]eze herziening heeft geresulteerd in de Resolution.’ Anders gezegd: de stelling van Diag dat het dictum van de Resolution zou responderen op haar herzieningsverzoek, valt niet te rijmen met de gedingstukken.
Onderdeel 3
81.
Onderdeel 3 bestaat uit twee subonderdelen (A en B) die Diag weer verder doet uiteenvallen in verscheidene deelklachten, die dan tezamen de conclusie zouden rechtvaardigen dat het hof zijn taak als exequaturrechter veronachtzaamd heeft.173. Ook dit onderdeel faalt integraal.
Onderdeel 3A
82.
Onderdeel 3A richt motiveringsklachten tegen rov. 3.7 en 3.8.174.Het hof verwerpt in rov. 3.7 het betoog van Diag dat aan de Resolution geen effect zou toekomen aangezien deze tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de openbare orde, in die zin dat het Review scheidsgerecht niet volgens de daartoe geldende regels was samengesteld. Het hof overweegt daartoe dat:
- (i)
het Review scheidsgerecht was samengesteld uit de arbiters P. [naam 4], M. [naam 3] en J. [naam 7];
- (ii)
[naam 3] overeenkomstig de arbitrageovereenkomst is benoemd door Tsjechië;
- (iii)
de overige arbiters, [naam 4] en Schwarz, uiteindelijk benoemd zijn door de Tsjechische overheidsrechter nadat partijen onderling niet tot overeenstemming konden komen;
- (iv)
Diag zich tegen de benoemingen door de overheidsrechter heeft verzet in procedures ten overstaan van de Tsjechische hoogste rechter (Supreme Court); en
- (v)
Diag haar verzet tegen die benoemingen hangende die procedure heeft ingetrokken.
83.
In rov. 3.8 verwerpt het hof bovendien het betoog van Diag dat bij de beoordeling van haar verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van de Final Award geen rekening kan worden gehouden met de Resolution aangezien de totstandkoming daarvan in strijd zou zijn met de openbare orde. Daartoe overweegt het hof dat niet gebleken is van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van partijdige en afhankelijke rechtspraak.
84.
Het oordeel van het hof dat geen sprake is van strijd met de openbare orde, omdat niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd, zou onbegrijpelijk en in elk geval ontoereikend gemotiveerd zijn in het licht van de stellingen van Diag.175.
85.
In het licht van deze stellingen zou het hof ook ten onrechte (ongemotiveerd) een concreet getuigenbewijsaanbod van Diag ten aanzien van die stellingen gepasseerd hebben.176.
86.
Tot slot zou het oordeel van het hof blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het hof impliciet zou hebben geoordeeld dat Diags stellingen onvoldoende zijn voor de conclusie dat sprake was van afhankelijkheid en partijdigheid (en dus voor een weigering van het toekennen van betekenis eraan of de erkenning ervan).177.
Verweer
87.
Zoals Tsjechië reeds eerder in dit verweerschrift heeft toegelicht in reactie op het onjuiste beeld van de zaak dat Diag schetst, is de motivering in rov. 3.7 en 3.8 van het oordeel van het hof dat geen sprake is van strijd met de openbare orde voldoende begrijpelijk in het licht van de stellingen van Diag.178.
88.
Ten aanzien van het bewijsaanbod van Diag geldt in het licht van het bovenstaande dat het aanbod betrekking had op niet ter zake dienende feitelijke stellingen (voor zover het hof die stellingen niet heeft geadresseerd).179. Daarbij komt dat het bewijsaanbod van Diag in het Beroepschrift, randnr. 135 — 136, onvoldoende concreet was nu dat aanbod in het geheel niet duidelijk maakt op welk van haar stellingen dit bewijs dan betrekking zou hebben en wie daarover dan een verklaring zou(den) kunnen afleggen. Hetzelfde gebrek kleeft aan het bewijsaanbod in de Pleitnota in hoger beroep, randnr. 40. Ook deze klacht faalt derhalve.
89.
Tot slot faalt de klacht voor zover die er van uitgaat dat het hof slechts impliciet zou hebben geoordeeld dat de stellingen van Diag geen aanleiding geven voor de conclusie dat sprake was van afhankelijke en partijdige rechtspraak.180. Diag miskent daarmee dat het hof in rov. 3.8 expliciet (feitelijk) heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd. Die klacht ontbeert feitelijke grondslag.
Onderdeel 3B
90.
In onderdeel 3B betoogt Diag dat het hof zijn taak als exequaturrechter zou hebben veronachtzaamd door te verzuimen te onderzoeken en te beslissen dat het toekennen van betekenis aan de Resolution dan wel erkenning daarvan in Nederland afstuit op fundamentele beginselen van behoorlijke (arbitrale) rechtspleging, art. 6 en art. 13 EVRM, art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM, en art. 14 IVBPR.181. Het hof had deze fundamentele beginselen ambtshalve moeten toepassen.182. Diag zou geen rechtsbescherming tegen de Resolution hebben gehad, terwijl de Resolution wel aan Diag rechten ontneemt, te weten het recht onder de Final Award en het vorderingsrecht dat daaraan ten grondslag ligt.183.
Verweer
91.
Dit onderdeel faalt om dezelfde redenen als onderdeel 1C.
92.
Tsjechië merkt overigens nog op dat de Final Award ook niet kwalificeerde als eigendom (‘possession’) in de zin van art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Diag verwijst naar EHRM 9 december 1994, zaaknummer no. 13427/87 (Stran Greek Refineries c.s./Griekenland), rov. 61 — 62.184. Anders dan in onderhavige zaak was in die zaak wél sprake van een ‘arbitration award [that] had given rise to a debt in their favour that was sufficiently established to be enforceable’,185. omdat ‘[a]ccording to its wording, the award was final and binding’186.. De Final Award was als gezegd nimmer een arbitraal eindvonnis met rechtskracht tussen de partijen (‘final and binding’).187. De Final Award kwalificeerde als gevolg niet als eigendom in de in de zin van art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Ook om die reden faalt de klacht.
Redenen waarom
Tsjechië verzoekt de Hoge Raad het ingestelde principale beroep te verwerpen. Tsjechië verzoekt de Hoge Raad het voorwaardelijke incidentele beroep te honoreren met vernietiging van de bestreden beschikking op dat punt. Tsjechië verzoekt de Hoge Raad Diag te veroordelen in de kosten van het geding in cassatie.
Amsterdam, 7 juli 2017
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑07‑2017
New York, 10 juni 1958, Trb. 1958, 145.
Dat deed Diag in beroep nog wel. Zie Beroepschrift, randnr. 116.
Onderdeel 1A en 1B.
Onderdeel 1C, 2 en 3.
Onderdeel 2A(i) en 2A(ii).
Zie nader Beschikking, rov. 2.1 onder i t/m vii.
Anders dan Diag stelt (zie Verzoekschrift tot cassatie, Inleiding, randnr. B(v)) volgt uit de brief van 9 maart 1992 niet dat Novo Nordisk haar relatie met Diag diende te beëindigen.
Anders dan Diag stelt (zie Verzoekschrift tot cassatie, Inleiding, randnr. A(i)) heeft Tsjechië altijd het bestaan van enige toerekenbare schade betwist.
Arbitrageovereenkomst van 18 september 1996 (Productie 1 zijdens Tsjechië).
Arbitrageovereenkomst van 18 september 1996 (Productie 1 zijdens Tsjechië), art. V (‘De partijen zijn verder overeengekomen dat het arbitrale vonnis onderworpen zal zijn aan een herziening door andere arbiters, die door de partijen op de zelfde manier gekozen worden, indien het verzoek tot herziening aan de wederpartij binnen 30 dagen voorgelegd wordt, te rekenen vanaf de dag waarop de verzoekende partij het arbitraal vonnis heeft ontvangen. […]’).
Zie hierna nader randnr. 31 onder (iv) en (vi).
Final Award van 4 augustus 2008 (Productie 6 zijdens Diag).
Final Award van 4 augustus 2008 (Productie 6 zijdens Diag), p. 2 laatste alinea.
Diag stelt overigens ten onrechte dat Tsjechië alleen een verzoek tot wijziging van de Final Award zou hebben ingesteld (Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.6.1). Die stelling is onjuist (zie Pleitnota in beroep zijdens Tsjechië, p. 7) en staat haaks op rov. 4.4 van de Resolution.
Resolution van 23 juli 2014 (Productie 7 zijdens Diag), rov. 4.4 (aangehaald door het hof in rov. 2.1 onder vii). Voor de Nederlandse vertaling, zie Productie 2 zijdens Tsjechië.
Resolution van 23 juli 2014 (Productie 7 zijdens Diag), rov. 4.2.
Resolution van 23 juli 2014 (Productie 7 zijdens Diag), rov. 4.4.
Resolution van 23 juli 2014 (Productie 7 zijdens Diag), rov. 4.4.
Resolution van 23 juli 2014 (Productie 7 zijdens Diag), rov. 4.4.
Zie hierna het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, randnr. 27 e.v.
Zie hierna het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, randnr. 27 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, A.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, B.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. A(ii).
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. B(xv).
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. A(ii).
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. A(ii).
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. A(ii).
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. B(xiv), tweede alinea.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. A(iii).
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. A(ii).
Vgl. in gelijke zin in de Engelse exequaturprocedure, de High Court van 22 mei 2014 (Mr. Justice Eder), rov. 32 (‘For its part, the Czech Republic makes various criticisms of Diag Human's conduct in relation to the proceedings.’). Schriftelijke reactie zijdens Tsjechië, p. 15.
Verweerschrift in beroep, p. 11.
Verweerschrift in beroep, p. 11.
Diag stelde zich op het standpunt dat het herzieningsverzoek van Tsjechië niet bevoegdelijk zou zijn ingediend. Verweerschrift in beroep, p. 11.
Verweerschrift in beroep, p. 11.
Zie voor de bespreking van de overige stellingen randnr. 23 e.v.
Vgl. de overweging van de Engelse High Court van 22 mei 2014 (Mr. Justice Eder), rov. 32 (‘[deze verwijten over en weer] do not bear on anything that I have to decide in these proceedings and I propose to say nothing more about them.’). Zie Schriftelijke reactie zijdens Tsjechië, p. 15.
Schriftelijke reactie zijdens Tsjechië, p. 15.
Productie 40 en 41 zijdens Diag.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. B(xv) onder a.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. B(xv) onder b.
Productie 44 zijdens Diag.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. B(xv) onder c.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.1.5 onder i en ii.
Brief van 10 december 2015 (Productie 26 zijdens Diag) (‘Originally, the arbitrators in the dispute of Diag Human, SE against the Czech Republic were offered, in writing, fees of ten million for each arbitrator, but later on, the Ministry of Health approached the arbitrators in writing asking whether they would agree that the fees be determined as the ‘usual price’ i.e. as in case of arbitrators of the court of arbitration established by law while the State would pay one half of that amount. The Office for Government Representation in Property Affairs agreed with that then, too, as well as the arbitrators and so an agreement on fees was already made which, fees, however, have not been paid to date under such agreement.’).
Final Award (Productie 2 zijdens Diag), randnr. 202.
Beroepschrift, randnr. 120, met verwijzing naar Diags schriftelijke reactie in eerste aanleg, randnr. 43.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. B(xiv), tweede alinea. Zie ook Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.1.4, waar Diag nogmaals bevestigt dat haar (onjuiste) lezing van de Resolution steeds is geweest dat ‘het Review Scheidsgerecht het verzoek tot review namens Tsjechië ‘procedurally ineffective’ en zonder rechtsgevolgen verklaarde en de op Diags verzoek gegeven Resolution slechts de review proceedings beëindigde.’ Zie daarvoor Beroepschrift, randnr. 2.
Beroepschrift, randnr. 120, met verwijzing naar Diags schriftelijke reactie in eerste aanleg, randnr. 43 (‘Andersom kan Diag niet de vernietiging van de Resolution vorderen omdat dat geen arbitraal vonnis is maar slechts een procedurele beslissing zonder een beslissing ten gronde in het dictum.’).
Zie nader de bespreking van onderdeel 1C, randnr. 53 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. A(ii).
Verzoekschrift tot cassatie, inleiding, randnr. A(iii).
Aangezien het hier een kwestie van Tsjechisch arbitragerecht betreft, moet Tsjechië noodgedwongen zijn toevlucht nemen tot een motiveringsklacht.
Zie nader randnr. 31.
Pleitnota zijdens Tsjechië in hoger beroep, p. 2, met verwijzing naar art. V van de arbitrageovereenkomst (Productie 1 zijdens Diag).
De arbitrageovereenkomst verwijst naar ‘právní moci’. Die term duidt op rechtskracht zoals nader omschreven in het Aanvullend Gerloch/Balaš-rapport (beëdigde Nederlandse vertaling; Productie 9 zijdens Tsjechië), randnr. 5: ‘Het begrip rechtskracht (in het Tsjechisch: právní moc) omvat naar Tsjechisch recht (i) de bindende kracht van een uitspraak (zgn. inhoudelijke aspect van rechtskracht), hetgeen betekent dat de partijen gebonden zijn zich aan de uitspraak te houden, en (ii) het finale karakter van een uitspraak (zgn. formele aspect van rechtskracht), hetgeen betekent dat de zaak niet opnieuw kan worden behandeld (res judicata).’
Pleitnota zijdens Tsjechië in hoger beroep, p. 5.
Pleitnota zijdens Tsjechië in hoger beroep, p. 5 en 7.
Productie 15 zijdens Diag, p. 16. In voetnoot 25 voegt de deskundige daaraan nog toe: ‘Section 27 of the Arbitration Act is very specific in this respect and does not leave space for different interpretation.’
Productie 17 zijdens Diag, p. 10–11.
Productie 9 zijdens Tsjechië, randnr. 2.
Pleitnota zijdens Tsjechië in hoger beroep, p. 5. Zie Aanvullend Gerloch/Balaš-rapport (Productie 8 zijdens Tsjechië), randnr. 6; en Bělohlávek-rapport (Productie 15 zijdens Diag), randnr. 43.
Pleitnota zijdens Tsjechië in hoger beroep, p. 7.
Productie 17 zijdens Diag, p. 9, randnr. 39.
Productie 17 zijdens Diag, p. 11, randnr. 41 onder b.
Productie 8 zijdens Tsjechië, p. 4, randnr. 9. Zie ook Gerloch/Balaš-rapport (Productie 3 zijdens Tsjechië), p. 18.
Pleitnota zijdens Tsjechië in hoger beroep, p. 3 (onder verwijzing naar Beroepschrift, randnr. 66).
Pleitnota zijdens Tsjechië in hoger beroep, p. 7.
Pleitnota zijdens Tsjechië in hoger beroep, p. 7.
Vgl. Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/219. Aan het resultaat in de zaak doet dit niet af, aangezien het verzoek van Diag alsnog moet worden afgewezen. Zie nader de bespreking van Onderdeel 1A.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.1 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.1.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.1.10.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.1.11.
Verweerschrift in hoger beroep, randnr. 4.4.b (‘Een en ander dient primair tot niet-ontvankelijkheid te leiden [vanwege de herziening, waarvan het resultaat is neergelegd in de Resolution, kwalificeert de Final Award niet als een arbitraal vonnis in de zin van het verdrag van New York respectievelijk 1076 Rv]. Wanneer die conclusie niet wordt aanvaard, dient de exequatur in ieder geval te worden geweigerd op grond van (analoge) toepassing van de weigeringsgronden in de artikelen V lid 1 sub e van het verdrag van New York en/of 1076 lid 1 aanhef en onder Ad Rv, zoals de Hoge Raad inSEEE / Joegoslaviëheeft geoordeeld. Hoe dan ook is erkenning en tenuitvoerlegging van de Final Award, anders dan Diag betoogt, uitgesloten.’) (nadruk toegevoegd). In dit licht is de stelling van Diag (zie Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.4.1) dat Tsjechië zou hebben gesteld dat het Review scheidsgerecht niet kwalificeert als ‘competent authority’ in de zin van art. V lid 1 onder e Verdrag onjuist. Die stelling heeft geen basis in de gedingstukken die Diag aanhaalt en, gezien het verweer van Tsjechië, ligt een dergelijk standpunt overigens ook geenszins voor de hand.
Asser Procesrecht 7 Cassatie in burgerlijke zaken, nr. 48.
Vgl. HR 7 november 1975, NJ 1976/274 (SEEE/Joegoslavië II). Diag erkent overigens dat de Resolution met een vernietiging op een lijn kan worden gesteld. Zie Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.2.3.
Zie in gelijke zin de Belgische exequaturrechter in zijn vonnis van 6 juni 2016 (Productie 15 zijdens Tsjechië), p. 8, aangehaald in Pleitnota in hoger beroep zijdens Tsjechië, p. 14.
Deze beperking van het toepassingsbereik onder het Verdrag van New York tot arbitrale eindvonnissen, moet niet verward worden met de (stevig bekritiseerde en in het Verdrag van New York verlaten) voorwaarde onder het Verdrag van Genève van 1927 dat bewijs moest worden overgelegd van het feit dat de arbitrale uitspraak waarvoor verlof tot tenuitvoerlegging werd verzocht ‘definitief’ was in die zin dat er geen gewoon rechtsmiddel tegen open stond of in rechte aanhangig was. Zie Verdrag nopens de tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechterlijke uitspraken, Genève, 26 september 1927, Stb. 1931, 399, art. 1 aanhef en onder d.
Zie Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.1.5 — 1.1.6, waar Diag erkent dat wil een beslissing worden gekwalificeerd als een ‘arbitral award’ in de zin van art. I lid 2 en art. III van het Verdrag, ‘[h]et moet gaan om een beslissing die ‘final’ is’ in die zin dat ‘(een deel van) de vorderingen definitief zijn afgedaan.’ (nadruk toegevoegd).
G.B. Born, International Commercial Arbitration (Second Edition) (Kluwer Law International 2014), p. 2922.
M.R.P. Paulsson, The 1958 New York Convention in Action (Kluwer International Law 2016), p. 115.
Guide on the Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (New York, 1958), randnr. 21.Van het inlezen van impliciete vereisten door het hof is anders dan Diag stelt dus geen sprake (zie Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1 vierde alinea).
Zie voorts:— E. Gaillard en J. Savage, Fouchard Gaillard Goldman on International Commercial Arbitration (Kluwer Law International 1999), randnr. 1353 (‘a final decision by the arbitrators on all or part of the dispute submitted to them, whether it concerns the merits of the dispute, jurisdiction, or a procedural issue leading them to end the proceedings’);— D. Di Pietro en M. Platte, Enforcement of International Arbitration Awards (International Law) (Cameron May 2001), p. 30 (‘in practice, the term award should be reserved for decisions which finally determine the substantive issues they deal with’);— J-F. Poudret en S. Besson, Comparative Law of International Arbitration (Sweet & Maxwell 2007), randnr. 884 (‘decision from the arbitrators deciding finally on whole or on part the disputed issues on the merits or on a procedural issue which may end the arbitral procedure, or recording a settlement between the parties, rendered in an arbitration connected to the legal order of a State which is in principle the State of the seat of the arbitration’);— D.St.J. Sutton, J. Gill en M. Gearing, Russell on Arbitration (Sweet & Maxwell 2015), randnr. 6-001 (‘in principle, an award is a final determination of a particular issue or claim in the arbitration’);— N. Blackaby, M.J. Hunter, C. Partasides en A. Redfern, Redfern and Hunter on International Arbitration (Sixth edition) (Oxford University press 2015), randnr. 9.08 (‘The term ‘award’ should generally be reserved for decisions that finally determine the substantive issues which they deal’). (nadruk toegevoegd).
HR 26 oktober 1973, NJ 1974/361 (SEEE/Joegoslavië I).
In zoverre wijkt onderhavige zaak af van SEEE/Joegoslavië I. In die zaak liet het hof de toepasselijkheid van het Verdrag immers wél afhangen van de vraag of sprake was van een scheidsrechterlijke uitspraak volgens het recht van een bepaald land, te weten art. 516 CPC van Vaud. Hiermee valt dus het doek voor het betoog van Diag op basis van SEEE/Joegoslavië I (Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.1.5–1.1.11). Van het niet voldaan zijn aan een lokaal vereiste is hier geen sprake.
Zie nader randnr. 7.
Diag heeft haar verzoek echter weer ingetrokken zodat het Review scheidsgerecht daarover niet heeft geoordeeld. Zie nader randnr. 8.
Zie nader randnr. 12
Zie nader randnr. 12.
Zie nader randnr. 31.
Zie HR 26 oktober 1973, NJ 1974/361 (SEEE/Joegoslavië I). Zie nader randnr. 43.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.2 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.2.5 — 1.2.6.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.2.8.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.3 — 1.4.4.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.4.2.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.4.3.
Zie nader randnr. 40 e.v.
Zie al randnr. 39.
Vgl. HR 7 november 1975, NJ 1976/274 (SEEE/Joegoslavië II).
Vgl. HR 7 november 1975, NJ 1976/274 (SEEE/Joegoslavië II).
Zie over dit oordeel evenwel het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, randnr. 27 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.2.2.
En dat geldt temeer tegen de achtergrond van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep. Zie randnr. 27 e.v.
Tsjechië heeft in hoger beroep overigens gewezen op uitspraken in de buitenlandse exequaturprocedures, die dateren van vóór de Resolution, waarin verlof tot tenuitvoerlegging werd geweigerd op deze grond. Het betreft de uitspraken van de Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) van 16 april 2013 (Productie 10 zijdens Tsjechië); Canton de Geneve (Zwitserland) van 24 juni 2013 (Productie 11 zijdens Tsjechië); Cour de Cassation (Frankrijk) van 5 maart 2014 (Productie 12 zijdens Tsjechië); en High Court of Justice (Verenigd Koninkrijk) van 22 mei 2014 (Productie 13 zijdens Tsjechië). Zie Pleitnota in hoger beroep zijdens Tsjechië, p. 11 e.v.
HR 22 mei 2015, RvdW 2015, 670, rov. 3.5.3. Zie nader Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/110.
Zie Guide on the Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (New York, 1958), randnr. 21 (‘Accordingly, courts have found that in order for a decision to be considered an ‘arbitral award’ under the New York Convention it needs to (i) be made by arbitrators, (ii) resolve a dispute or part thereof in a final manner, and (iii) be binding.’).
Diag suggereert dan ook ten onrechte dat Tsjechië Diags karakterisering van de Resolution niet zou hebben bestreden (zie Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.2.5, voetnoot 69). Zie nader Schriftelijke reactie zijdens Tsjechië, p. 51, voetnoot 132.
Vgl. HR 24 november 1916, NJ 1917, blz. 5. Zie recentelijk hof Amsterdam 9 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1695, rov. 4.14.2.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.4.4.
Vgl. HR 23 januari 1998, NJ 2000/544. Zie nader Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/110. Overigens heeft het dictum van de Resolution zoals het hof terecht vaststelt in rov. 3.7 ontegenzeggelijk betrekking op de Final Award. Zie nader randnr. 77.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5. e.v.
Het middel verwijst naar het recht onder de Final Award (de veroordeling) en het recht op vergoeding van schade boven het bij Partial Award toegekende bedrag. Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5.1.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5.2.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5.3.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5.3.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5.1 — 1.5.3.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5 onder verwijzing naar randnr. 59 van haar pleitnota in beroep.
Verweerschrift in hoger beroep, p. 12.
Zaaknr. III.US 2407/13, zoals aangehaald en geciteerd in het Gerloch/Balaš-rapport (Productie 3 zijdens Tsjechië), p. 13, voetnoot 10 (‘a limited court review must be permitted even in case of resolutions that substantially affect the property of the parties to the proceedings’).
Zie randnr. 25.
Beroepschrift, randnr. 120, met verwijzing naar Diags schriftelijke reactie in eerste aanleg, randnr. 43. Zie nader randnr. 25.
Zie laatstelijk EHRM 23 mei 2016, zaaknr. 17502/07 (Avotiņš / Letland), rov. 118.
EHRM 23 mei 2016, zaaknr. 17502/07 (Avotiņš / Letland), rov. 118 (‘This is a precondition which pursues the aim of ensuring the proper administration of justice in a spirit of procedural economy and which is based on an approach similar to that underpinning the rule of exhaustion of domestic remedies set forth in Article 35 § 1 of the Convention. This approach comprises two strands. Firstly, States are dispensed from answering before an international body for their acts before they have had an opportunity to put matters right through their own legal system and, secondly, it is presumed that there is an effective remedy available in the domestic system in respect of the alleged breach (see, mutatis mutandis, Akdivar and Others v. Turkey, 16 September 1996, § 65, Reports of Judgments and Decisions 1996-IV, and Sargsyan v. Azerbaijan [GC], no. 40167/06, § 115, ECHR 2015).’) (nadruk toegevoegd).
EHRM 23 mei 2016, zaaknr. 17502/07 (Avotiņš / Letland), rov. 122 (‘The Court has consistently held that if there is any doubt as to whether a given remedy offers a real chance of success, that point must be submitted to the domestic courts (see, for example, Akdivar and Others, cited above, § 71, and Naydenov v. Bulgaria, no. 17353/03, § 50, 26 November 2009).’) (nadruk toegevoegd).
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5.3.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 1.5.3.
Zie nader randnr. 56–59.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.2.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1 e.v. Diag verwijst ter zake in randnr. 2.1.2 en 2.1.5 naar haar stellingen dat (i) de beslissing van het Review scheidsgerecht ‘resolution’ heet en een resolution naar zijn aard geen rechtskracht kan ontnemen aan een arbitraal vonnis (Verzoekschrift tot cassatie,randnr. 2.3.1 — 2.3.4); (ii) alleen het dictum van een arbitraal bindend is, terwijl het dictum van de Resolution uitsluitend de procedure tot herziening betreft, en niet de arbitrage als geheel (Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.4.1 — 2.4.2); (iii) een arbiter die onderdeel uitmaakte van het scheidsgerecht dat de Final Award gewezen heeft, de Final Award heeft voorzien van een ‘clause of legal force’ nadat de Resolution is gewezen (Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.5.1); en (iv) de uitleg die het Hof geeft aan de Resolution is in strijd met het partijen bindende dictum van de (Review) Partial Award (Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.5.2). Zie nader de bespreking van Onderdeel 2B.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.1.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.1.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.2.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.3.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.3.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.4.
HR 22 mei 2015, RvdW 2015, 670, rov. 3.5.3. Zie nader Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/110. Overigens gaat de vergelijking die Diag maakt met het gezag van gewijsde van een vonnis niet op (zie Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.1). Gezag van gewijsde is immers een rechtsgevolg dat niet blijkt uit het vonnis maar dat aan het vonnis bij wet wordt toegekend, terwijl het nietig en ongeldig verklaren van een arbitraal vonnis een werking is die blijkt uit de Resolution zelf (en die door uitleg ervan kan worden vastgesteld).
Zie nader de bespreking van Onderdeel 2B, randnr. 74 e.v.
HR 7 november 1975, NJ 1976/274. Zie in dit verband P. Vlas in GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 985 Rv, aant. 5 (‘en inderdaad: hoe zou de Nederlandse rechter zich kunnen aanmatigen het vonnis van de vreemde rechter opnieuw te beoordelen, althans voor zover deze zijn eigen recht toepast?’). Dat gaat ook op wanneer drie Tsjechische arbiters Tsjechisch recht toepassen.a Van een schending door het hof van art. 25 en 149 Rv en art. 10:2 BW is dus geen sprake (zie Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.1.2).
HR 24 april 2009, NJ 2010/171, rov. 4.4.2.
Zie nader randnr. 75–80.
Zie randnr. 36 en 50.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.2 en 2.2.1.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.2.2.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.2.2.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.2.2 — 2.2.3.
HR 22 mei 2015, RvdW 2015, 670, rov. 3.5.3. Zie nader Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/110.
Vgl. (ook in Nederland) HR 23 januari 1998, NJ 2000/544. Zie nader Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/110.
HR 7 november 1975, NJ 1976/274. Zie in dit verband P. Vlas in GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 985 Rv, aant. 5 (‘en inderdaad: hoe zou de Nederlandse rechter zich kunnen aanmatigen het vonnis van de vreemde rechter opnieuw te beoordelen, althans voor zover deze zijn eigen recht toepast?’). Dat gaat ook op wanneer drie Tsjechische arbiters Tsjechisch recht toepassen.
Zie randnr. 57–58.
Zie nader randnr. 51.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.3 e.v.
Zie over dit element wel het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep.
Zie nader randnr. 67 en 71.
Dat ligt anders ten aanzien van de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof in rov. 3.7 en 3.9 dat de Final Award zijn rechtskracht heeft verloren respectievelijk is ontnomen in het licht van de overwegingen van het hof in rov. 3.7, de stellingen van Tsjechië en de expertopinies van de deskundigen van beide partijen. Zie nader het voorwaardelijke incidenteel cassatieberoep, randnr. 27 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.3.1 — 2.3.4.
Zie over het oordeel van het hof in rov. 3.7 en 3.9 dat de Final Award zijn rechtskracht heeft verloren respectievelijk is ontnomen, het voorwaardelijke incidenteel cassatieberoep, randnr. 27 e.v.
Zie nader randnr. 51.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.4 — 2.4.2.
HR 23 januari 1998, NJ 2000/544. Zie nader Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2016/110.
Zie nader randnr. 67 en 71.
Resolution (Productie 2 zijdens Tsjechië), slotalinea.
Zie nader randnr. 31 onder (iii).
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.5.1.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.5.2.
Zie nader randnr. 71–71.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 2.6.1–2.6.2.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.1 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.1.1 — 3.1.5.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.1.6.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.1.7.
Zie nader randnr. 20 e.v.
Zie nader randnr. 22.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.1.7.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.2 e.v.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.2.6 — 3.2.8.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.2; 3.2.1; en 3.2.5.
Verzoekschrift tot cassatie, randnr. 3.2.2, voetnoot 137.
EHRM 9 december 1994, zaaknummer no. 13427/87 (Stran Greek Refineries c.s./Griekenland), rov. 59.
EHRM 9 december 1994, zaaknummer no. 13427/87 (Stran Greek Refineries c.s./Griekenland), rov. 61.
Zie nader randnr. 27 e.v., en 43–44.
Beroepschrift 21‑04‑2017
Verzoekschrift tot cassatie (exequaturprocedure ex artikel 1075 Rv jo Verdrag van New York 19581. en artikel 1076 Rv)
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
Verzoekster tot cassatie is
de rechtspersoon naar vreemd recht DIAG HUMAN SE, gevestigd te Vaduz, Liechtenstein
(hierna: ‘Diag’).
Diag kiest voor deze zaak woonplaats te (1082 PR) Amsterdam aan de Beethovenstraat 400 ten kantore van NautaDutilh N.V. Advocaten Notarissen Belastingadviseurs, van welk kantoor mrs. P.E. Ernste, G.J. Meijer en F.E. Vermeulen de zaak behandelen en van wie mr. F.E. Vermeulen als advocaat bij de Hoge Raad dit verzoekschrift tot cassatie ondertekent en indient.
Met dit verzoekschrift stelt Diag cassatieberoep in van de onder zaaknummer 200.183.580/01 gegeven en op 21 februari 2017 uitgesproken beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, afdeling civiel recht en belastingrecht, team I (hierna: ‘Hof’).
Als geïntimeerde is bij het Gerechtshof Amsterdam in die procedure verschenen:
DE REPUBLIEK TSJECHIË, zetelend te Praag, Tsjechië (hierna: ‘Tsjechië’).
Tsjechië heeft in de vorige instantie woonplaats gekozen ten kantore van zijn advocaat mr. N.P.F.E. van der Peet.
Diag voert tegen de onder 200.183.580/01 gegeven en op 21 februari 2017 uitgesproken beschikking van het Gerechtshof Amsterdam aan het volgende
Middel van cassatie:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld en beslist zoals weergegeven in zijn hiervoor vermelde tussen Diag en Tsjechië gegeven beschikking van 21 februari 2017, zulks om één of meer van de volgende, waar nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen.
Inleiding | 3 | |||
A. | Globale schets van de zaak | 3 | ||
B. | Feiten en procesverloop | 4 | ||
Onderdeel 1 — Verdrag van New York | 13 | |||
Inleiding | 13 | |||
Algemene klacht | 14 | |||
A. | Artikel III Verdrag van New York | 15 | ||
B. | Artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York | 23 | ||
(i) | Resolution is geen voor erkenning in Nederland vatbare beslissing | 23 | ||
(ii) | Aan voorwaarden artikel V aanhef en lid 1 onder e Verdrag van New York is niet voldaan | 27 | ||
C. | Resolution zoals uitgelegd door het Hof voldoet niet aan minimale eisen van het Verdrag Van New York | 29 | ||
Onderdeel 2 — Resolution en review proceedings | 31 | |||
A. | Onjuiste uitgangspunten; toetsingskader | 32 | ||
(i) | Resolution duiden naar Tsjechisch recht en met inachtneming van overige omstandigheden van het geval | 32 | ||
(ii) | Gezag van gewijsde Partial Award ten onrechte genegeerd | 35 | ||
B. | Nadere uitwerking en toelichting; motiveringsklachten | 37 | ||
(i) | Onderscheid arbitral award en resolution qua strekking en rechtsgevolg;ontbreken rechtsmiddel tegen Resolution | 37 | ||
(ii) | Uitsluitend dictum is bindend; ‘discontinuation’ in dictum treft rechtens alleen review proceedings | 39 | ||
(iii) | Clause of legal force; conflicterende beslissingen in (Review) Partial Award | 41 | ||
(iv) | Onbegrijpelijke uitleg Resolution | 42 | ||
Onderdeel 3 — Openbare orde | 43 | |||
Inleiding | 43 | |||
Algemene klacht | 44 | |||
A. | Ontbreken onafhankelijkheid en onpartijdigheid Review Scheidsgerecht | 45 | ||
B. | Ontbreken van effectieve rechtsbescherming | 50 | ||
Verzoek | 55 |
Inleiding
A. Globale schets van de zaak
(i)
In deze zaak verzoekt Diag de erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van tussen haar en de Republiek Tsjechië gewezen arbitrale vonnissen. De onderliggende feiten spelen in 1992. Nadat het Tsjechische scheidsgerecht de onrechtmatigheid van het aan Tsjechië verweten handelen had vastgesteld, wees dit scheidsgerecht na zes jaar procederen een deelvonnis dat, naar de huidige wisselkoersen2., een eerste, onbetwist, bedrag aan schadevergoeding van EUR 12,3 miljoen toewees aan Diag. Dit deelvonnis kreeg gewijsde en werd in 2008, na weer zes jaar procederen, gevolgd door een arbitraal eindvonnis, waarin op de resterende vordering van Diag een schadevergoeding werd toegekend van omgerekend EUR 153,9 miljoen, te vermeerderen met rente en kosten.
(ii)
Het door Diag in feitelijke instanties geschetste beeld van het optreden van verschillende Tsjechische autoriteiten in deze zaak is ontluisterend. Tsjechië heeft volgens het gemotiveerde, gedocumenteerde en te bewijzen aangeboden betoog van Diag geen middel onbenut gelaten om aan zijn veroordeling in het eindvonnis te ontkomen.3. Tsjechië heeft bij herhaling ongeoorloofde druk uitgeoefend op Diag, haar advocaten en op de arbiters.4. Tsjechië heeft een scheidsgerecht in review proceedings van het arbitrale eindvonnis doen samenstellen uit frauderende, partijdige en van haar afhankelijke arbiters.5. Dit scheidsgerecht heeft een kunstgreep toegepast door de procedure bij zgn. resolution (de ‘Resolution’) te beëindigen, zelf geen eindvonnis te wijzen maar tegelijkertijd in de Resolution wél overwegingen op te nemen, die volgens het Hof erop neerkomen dat de arbitrage met het deelvonnis is geëindigd en het eindvonnis rechtskracht heeft verloren.
(iii)
Het gevolg hiervan is dat aan Diag, zonder enige vorm van rechtsbescherming in Tsjechië, een zeer omvangrijk in het arbitrale eindvonnis toegekend vorderingsrecht is ontnomen, terwijl de door het Hof als bindend aangemerkte overwegingen in de Resolution volgens 's Hofs uitleg ervan rechtsverlies impliceren van de onderliggende schadevergoedingsvordering boven het bedrag van (thans en omgerekend) EUR 12,3 miljoen. De twee Nederlandse feitenrechters in deze exequaturprocedure hebben dit onrecht niet gekeerd: zij hebben daarentegen beschikkingen gegeven die de kernstellingen van Diag zonder respons laten en geen enkele reflectie tonen van het onaanvaardbare rechtsbeschermingstekort dat in deze zaak dreigt.6. Bij Diag bestaat de vrees dat deze rechters mogelijk hun taak in een exequaturprocedure te beperkt hebben opgevat vanwege de internationale/politieke gevoeligheid van de zaak.
(iv)
Wat Diag aan Uw Raad vraagt, is dat de Nederlandse rechter wél voorziet in rechtsbescherming. Het middel bevat daartoe klachten in twee sporen. Het eerste strekt ertoe dat de Resolution op een aantal principiële arbitragerechtelijke gronden niet, laat staan in Nederland, het rechtsgevolg kan hebben dat rechtskracht is ontnomen aan het arbitrale eindvonnis en dat, zonder rechtsbescherming daartegen, daarbij een vorderingsrecht van ruim EUR 150 miljoen in hoofdsom is verdampt. Het tweede spoor ziet erop dat, als dit anders is, de Resolution en de overwegingen daarin in elk geval niet voor erkenning in Nederland vatbaar zijn, omdat erkenning in strijd zou komen met de openbare orde. Het middel stelt daarbij een verschillende aan de orde die van wezenlijk belang zijn voor de internationale arbitragepraktijk. De Nederlandse overheidsrechtspraak en de cassatierechter in het bijzonder heeft daarin een ook internationaal belangrijke rechtsvormende taak. Hieronder worden de voor cassatie relevante feiten kort uiteengezet, waarbij de Engelstalige aanduiding van de uitspraken en procedures in Tsjechië wordt aangehouden.
B. Feiten en procesverloop
(v)
Tussen Diag en Tsjechië is een geschil ontstaan naar aanleiding van een brief die door Martin Bojar, de voormalige Minister van Volksgezondheid, is gestuurd aan Novo Nordisk, de belangrijkste handelspartner van Diag. In deze brief poneerde Bojar onjuiste beschuldigingen aan het adres van Diag en suggereerde hij dat, indien Novo Nordisk nog zaken in Tsjechië wilde doen zij haar zakelijke relatie met Diag diende te beëindigen. Deze brief heeft er toe geleid dat Novo Nordisk haar zakelijke relatie met Diag beëindigde. Diag was in Tsjechië actief op het gebied van ‘contract fraction’. Dit is het in opdracht van bloedbanken, ziekenhuizen, ministeries van gezondheid etcetera verder bewerken en distribueren van bloedplasma en plasmaproducten. Door de essentiële rol die Novo Nordisk in dit bedrijfsproces innam, kon Diag haar activiteiten niet meer voortzetten in Tsjechië. Diag heeft hierdoor zeer aanzienlijke schade geleden.7.
(vi)
Ter beslechting van het geschil over de door Diag geleden schade zijn partijen op 18 september 1996 een overeenkomst tot arbitrage (de ‘Overeenkomst tot Arbitrage’) overeengekomen.8. Op grond van deze overeenkomst is het geschil voorgelegd aan een scheidsgerecht (het ‘Scheidsgerecht’). De plaats van arbitrage was Tsjechië, Praag. Op de arbitrage was het oude Tsjechische arbitragerecht geldend tot 1 april 2012 van toepassing.9. Het betrof een ad hoc arbitrage, de arbitrage werd niet geadministreerd door een arbitrage-instituut en daarop waren geen andere regels van toepassing dan de regels van het Tsjechische arbitragerecht.
(vii)
In de Overeenkomst tot Arbitrage zijn partijen overeengekomen dat een door het Scheidgerecht gewezen arbitraal vonnis ter herziening (review) kon worden voorgelegd aan een ander scheidsgerecht (een ‘review scheidsgerecht’). In artikel V van de Overeenkomst tot Arbitrage is bepaald:
‘De partijen zijn verder overeengekomen dat het arbitrale vonnis onderworpen zal zijn aan een herziening door andere arbiters, die door de partijen op de zelfde manier gekozen worden, indien het verzoek tot herziening aan de wederpartij binnen 30 dagen voorgelegd wordt, te rekenen vanaf de dag waarop de verzoekende partij het arbitraal vonnis heeft ontvangen. De artikelen II, tot IV, van deze overeenkomst zijn op overeenkomstige wijze van toepassing voor een herziening. Wanneer het verzoek tot herziening niet aan de wederpartij binnen deze termijn voorgelegd wordt, verkrijgt het vonnis gezag van gewijsde en de partijen binden zich uit vrije wil hier aan te voldoen binnen de termijn die door de arbiters bepaald wordt, anders kan deze ten uitvoer worden gelegd door een bevoegde rechtbank.’10.
(viii)
In de arbitrale procedure heeft het Scheidsgerecht verschillende arbitrale vonnissen gewezen die alle ook zijn voorgelegd aan een review scheidsgerecht.
(ix)
Op 19 maart 1997 is een interim award (een tussenvonnis) gewezen (de ‘Interim Award’).11. In deze Interim Award oordeelde het Scheidsgerecht dat Tsjechië aansprakelijk is voor de door Diag geleden schade als gevolg van het handelen van Bojar. Het dictum van de Interim Award is bekrachtigd bij review interim award van 27 mei 1998 (de ‘Review Interim Award’).12.
(x)
Vervolgens heeft het Scheidsgerecht op 25 juni 2002 een partial award (de ‘Partial Award’) gewezen.13. In de Partial Award is slechts een eerste (minimum-)bedrag aan schadevergoeding toegewezen, welk bedrag tussen partijen niet meer in geschil was. Het dictum van de Partial Award luidt als volgt:
‘The Arbitrators decided (…) with justice as follow:
- 1.
The respondent is obliged to pay to the Claimant an amount of CKZ 326,608,334 within five days of legal force of this partial arbitration award.
- 2.
This award is partial (…).
- 3.
Other parts of the matter at issue including ancillary rights and interest accrued as well as costs of proceedings shall be decided upon in a final arbitration award.’14.
(xi)
De Partial Award is bevestigd bij review partial award van 17 december 2002 (de ‘Review Partial Award’).15.
(xii)
Op 4 augustus 2008 heeft het Scheidsgerecht een final award gewezen (de ‘Final Award’). In de Final Award is het resterende geschil afgewikkeld en is de resterende schade die door Diag is geleden vastgesteld.16. In het dictum van de Final Award is Tsjechië veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van CKZ 4.089.716.666, te vermeerderen met rente en kosten.17.
(xiii)
Na het wijzen van de Final Award zijn review proceedings gestart op grond van artikel V van de Overeenkomst tot Arbitrage. Het Review Scheidsgerecht heeft op 23 juli 2014 de Resolution gewezen. Het dictum van deze Resolution vermeldt:
- ‘I.
The proceedings are discontinued.
- II.
Neither party shall be entitled to compensation of the costs of the proceedings. ‘18.
Dit dictum respondeerde op Diags verzoek tot beëindiging van de review proceedings. Tsjechië had wijziging (vernietiging) van de Final Award verzocht en dat verzoek is in de Resolution niet toegewezen.19.
(xiv)
Diag heeft gedurende de review proceedings verschillende rechterlijke procedures gestart in het leader van de benoeming van het Review Scheidsgerecht. De reden daarvoor was dat Tsjechië volgens Diag invloed had gehad op de benoeming van de arbiters. De heer [naam 3] is benoemd door Tsjechië. Diag benoemde de heer [naam 1]. Terwijl [naam 3] en [naam 1] nog aan het onderhandelen waren over de benoeming van de derde arbiter, werd op uitdrukkelijk verzoek van Tsjechië de heer [naam 4] benoemd. Toen de door Diag benoemde arbiter [naam 1] terugtrad, benoemde Diag de heer [naam 5] als arbiter. Ondanks deze benoeming wendde Tsjechië zich toch tot de rechter om een vervanger voor [naam 1] te benoemen en verzocht Tsjechië daarbij uitdrukkelijk om de heer [naam 7] te benoemen. De Prague Municipal Court benoemde uiteindelijk [naam 7] ook als arbiter.
Het Review Scheidsgerecht bestond dus uit drie arbiters die uiteindelijk allen door Tsjechië werden benoemd of door Tsjechië zijn voorgedragen.20. De door Tsjechië benoemde arbiter [naam 3] is door de arbiters verkozen als voorzitter van het Review Scheidsgerecht.21. Zij werden ook door Tsjechië betaald. Een van de Overeenkomst tot Arbitrage afwijkende honorariumafspraak werd op enig moment voorafgaand aan de Resolution overeengekomen 22. Diag heeft zich in verschillende rechterlijke procedures verzet tegen de benoemingen van [naam 7] en [naam 4].23. Dit verzet werd overigens niet alleen ingegeven door de overwegende invloed die Tsjechië had op deze benoemingen, maar ook door de ongeschiktheid van [naam 4] en [naam 7] om als arbiter op te treden, omdat zij door de media in verband werden gebracht met fraude.24. De procedures betreffende de benoeming hebben geresulteerd in 19 rechterlijke beslissingen. Nadat het Review Scheidsgerecht de Resolution had gewezen, heeft Diag haar verzet in rechte tegen de benoemingen van arbiters ingetrokken, omdat het oordeel van het Review Scheidsgerecht voor haar gunstig was: de Resolution beëindigde slechts de review proceedings en kan rechtens ook alleen die strekking hebben.25.
(xv)
Behalve uit de wijze waarop het Review Scheidsgerecht tot stand is gekomen, blijkt ook uit andere feiten en omstandigheden dat de arbitrage waarin Diag zich tegenover Tsjechië zag gesteld, gecorrumpeerd is.
- (a)
Uit brieven van het Ministerie van Volksgezondheid van 21 november 1996 blijkt dat Tsjechië ten tijde van de arbitrale procedure die heeft geleid tot de Interim Award de politie en de Tsjechische veiligheidsdienst heeft in geschakeld om te zoeken naar belastend materiaal dat in de arbitrale procedure tegen Diag kon worden ingezet.26.
- (b)
In een brief van 7 december 2004 van politiecommissaris Tomica aan de heer [naam 2], advocaat van Diag in de arbitrage, is aan [naam 2] tijdens de procedure leidend tot de Final Award in duidelijke woorden te verstaan gegeven dat:
- (i)
het indienen van processtukken in de arbitrage tegen Tsjechië zou worden aangemerkt als een strafbaar feit;
- (ii)
Diag het (vertrouwelijk) arbitragedossier toegankelijk moest maken voor de politie; en
- (iii)
Diag moest instemmen met de opheffing van de verplichting tot vertrouwelijkheid van één van de arbiters in het scheidsgerecht dat de Final Award zou wijzen.27.
- (c)
In de Final Award wordt bevestigd dat de politie en het Ministerie van Volksgezondheid hebben geprobeerd de arbitrage op een ontoelaatbare wijze te sturen.28. Zie met name rov. 215 van de Final Award:
‘215.
(…)The Ministry of Health in the statement of 25 July 2008 stated that Diag Human had not demonstrated how it had suffered a loss, and therefore it was not possible to reach a conclusion about its level. Health Minister MUDr. Julinek in a statement said that if the case came before a court, not the arbitration tribunal, the state would win such a dispute statement.’ The arbitrators considered unjustified this interference in their decisions through public questioning of their professional expert opinion and an attack on their independence. (…)
In partial justification of the award of 25 June 2006, we also refer to the defendant's submission that ‘… contains an obvious threat to the arbitrators when it points out that the way the report was referred to the specified expert is now seen as an offence, and the matter is, according to the information of the defendant, subject to investigation by the organs active in criminal proceedings.’
(onderstreping toegevoegd).29.
(xvi)
Bij inleidend verzoekschrift van 5 november 2014 heeft Diag de voorzieningenrechter in de Rechtbank Amsterdam verzocht om de erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van de Final Award op grond van artikel 1075 jo. het Verdrag van New York althans artikel 1076 Rv. Tsjechië heeft als voorwaardelijk, zelfstandig verzoek verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van de Resolution voor het geval de Final Award in Nederland wordt erkend en verlof tot tenuitvoerlegging wordt verleend.30. Het verzoek van Diag is door de voorzieningenrechter afgewezen. De voorzieningenrechter wees Diags verzoek af op grond van de overweging dat geen sprake was van een geldig arbitral award in de zin van artikel III van het Verdrag van New York, omdat de Final Award door de Resolution was ‘gediskwalificeerd’. De voorzieningenrechter komt tot deze conclusie na de volgende lezing van de Resolution:
- (a)
Het verzoek van Tsjechië tot herziening van de Final Award is op zichzelf rechtsgeldig.
- (b)
De ‘andere arbiters’ zijn bevoegd om van dat verzoek kennis te nemen.
- (c)
De Partial Award is rechtens geen partial award maar een final award die gezag van gewijsde heeft verkregen.
- (d)
Behandeling van de aldus afgedane zaak ten tweeden male (i.e., in de fase na de Partial Review Award) is niet mogelijk.
- (e)
De na de Partial Award, althans de Review Partial Award, verrichte proceshandelingen, de Final Award en het verzoek van Tsjechië tot herziening van de Final Award sorteren dan ook geen effect.
- (f)
De ‘andere arbiters’ concluderen dat zij ‘had no other choice than to discontinue the arbitration/niet anders (konden) dan de arbitrageprocedure te beëindigen’. Deze conclusie betreft niet slechts de procedure tot herziening van de Final Award maar — zoals ook uit de bewoordingen blijkt — de gehele arbitrageprocedure vanaf de Partial Award, althans de Review Partial Award.
Gezien de afwijzing van het verzoek van Diag heeft de voorzieningenrechter het voorwaardelijk, zelfstandig verzoek van Tsjechië niet behandeld.
(xvii)
Van de beschikking van de voorzieningenrechter is Diag in hoger beroep gegaan, waarbij zij haar verzoek in eerste aanleg heeft vermeerderd/gewijzigd door eveneens erkenning van de (Review) Partial Award te vorderen. Kort samengevat heeft het Hof het beroep van Diag op de volgende gronden verworpen:
- (a)
De Final Award is door de Resolution ‘buitenspel gezet’ waardoor de Final Award niet kan worden aangemerkt als een onherroepelijke finale en partijen bindende arbitrale beslissing in de zin van het Verdrag van New York. Het Hof heeft aan dit oordeel het volgende ten grondslag gelegd:
- (1)
Blijkens de inhoud van de Resolution heeft de Final Award zijn rechtskracht verloren. In de Resolution valt volgens het Hof te lezen dat met de Partial Award en de Review Partial Award het gehele geschil is beslecht en dat de Partial Award in kracht van gewijsde is gegaan. Naar het Hof begrijpt, betekent dit volgens het Review Scheidsgerecht dat de gehele arbitrage vanaf de Review Partial Award is stopgezet. De arbitrageprocedure heeft volgens het Hof zijn geldigheid verloren na de Review Partial Award van 17 december 2002, omdat sinds 2002 geen enkele arbiter meer bevoegd was om een beslissing te geven in de arbitrageprocedure. De arbiters hebben in de Resolution geconcludeerd dat zij niet anders konden dan de arbitrageprocedure te beëindigen.
- (2)
Volgens het hof blijkt uit de bewoordingen van de Resolution, bezien tegen de achtergrond van de overweging onder 4.4, dat de beëindiging niet de review proceedings als zodanig betreft, maar de gehele arbitrage vanaf de Review Partial Award.
- (3)
Volgens het Hof is niet relevant dat de Resolution in het dictum niet uitdrukkelijk vermeldt dat de Final Award teniet is gegaan ((1) t/m (3) in rov. 3.7).
- (b)
Het Hof gaat niet in op het betoog van Diag over de onjuistheid van de overwegingen in de Resolution dat met de Partial Award het geschil al definitief is beslist. De Resolution is volgens het Hof naar Tsjechisch recht rechtsgeldig tot stand gekomen en het is het Hof op grond van artikel 985 Rv niet toegestaan om de zaak aan een nieuwe inhoudelijke beoordeling te onderwerpen (rov. 3.7).
Het Hof verwerpt het betoog van Diag dat aan de Resolution geen effect kan toekomen wegens strijd met de openbare orde. Volgens het Hof is het betoog van Diag dat het Review Scheidsgerecht niet volgens de daarvoor geldende regels is samengesteld niet juist (rov. 3.7). Het Hof overweegt onder verwijzing naar HR 25 juni 2010, NJ 2012/55, Hof Amsterdam 25 april 2008, TvA 2009/5(Rosneft/Yukos) en Hof Amsterdam 18 september 2012, TvA 2013/51 dat niet is gebleken van andere feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd (rov. 3.8).
- (c)
De Resolution is het sluitstuk van de tussen partijen in Tsjechië gevoerde arbitrale procedure en heeft de rechtskracht aan de Final Award ontnomen. In het midden kan blijven of naar Tsjechisch recht de mogelijkheid heeft bestaan om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de Resolution, aldus het Hof. Het voorgaande brengt mee, aldus het Hof, dat de Final Award niet kan worden voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging als door Diag verzocht. De omstandigheid dat de Final Award in Tsjechië is voorzien van een clause of legal force leidt niet tot een ander oordeel (rov. 3.9).
- (d)
Volgens het Hof hoeft het zich gelet op de uitkomst niet uit te laten over het vermeerderde verzoek van Diag strekkende tot erkenning van de (Review) Partial Resolution.
(xviii)
Het hieronder voorgestelde middel richt zich, sterk verkort samengevat, tegen de rechtens onjuiste toepassing van het Verdrag van New York door het Hof (onderdeel 1), tegen het ten onrechte onbesproken laten althans ongemotiveerd passeren van stellingen van Diag met de strekking dat de Resolution geen rechtskracht heeft ontnomen en kan hebben ontnomen aan de Final Award (onderdeel 2) alsook tegen het op onjuiste gronden en ongemotiveerd passeren van de stellingen dat de openbare orde zich verzet tegen erkenning van rechtskrachtverlies van de Final Award als gevolg van de Resolution (onderdeel 3).
(xix)
Op deze procedure tot erkenning van de Final Award is op grond van artikel IV overgangsrecht van de Arbitragewet 2015 het arbitragerecht van toepassing dat gold tot 1 januari 2015.31.
Onderdeel 1 — Verdrag van New York
Inleiding
0.1
Het Hof oordeelt in rov. 3.6 dat artikel III, eerste zin, van het toepasselijke Verdrag van New York de aanwezigheid veronderstelt van een naar het toepasselijke arbitragerecht geldige arbitral award. Volgens het Hof staat in hoger beroep de vraag centraal of de Final Award naar Tsjechisch recht een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing is die vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland. Ter beantwoording van deze vraag beoordeelt het Hof in rov. 3.7 en 3.8 de gevolgen van de Resolution voor de Final Award. In rov. 3.9 oordeelt het Hof dat de Resolution de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen.
0.2
Diag heeft in feitelijke instanties uitvoerig gemotiveerd gesteld dat het beoordelingskader van haar verzoek tot erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging het Verdrag van New York is en dat de beoordeling van de consequenties van de Resolution niet plaats dient te vinden binnen het kader van artikel I jo. artikel III van dat Verdrag, maar binnen het kader van artikel V van het Verdrag van New York.32. Het Hof heeft daarover geen uitdrukkelijke beslissing gegeven. Rov. 3.6 duidt erop dat het Hof dit betoog van Diag heeft verworpen, maar 's Hofs verwijzing in rov. 3.9 (en 3.7) naar een rechtskrachtontnemend effect van de Resolution maakt zijn beschikking niet eenduidig.
Algemene klacht
1.
Het Hof heeft door aldus te oordelen in rov. 3.6 t/m 3.9 van zijn beschikking in meerdere opzichten blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals in onderdeel 1A nader wordt uitgewerkt en toegelicht, heeft het Hof een rechtens onjuiste uitleg gegeven aan artikel III van het Verdrag van New York. Zoals in onderdeel 1B nader wordt uitgewerkt en toegelicht, heeft het Hof voorts blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het Hof met toepassing van artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York de door Diag verzochte erkenning en het verlof tot tenuitvoerlegging niet had mogen weigeren, nu de Resolution niet een beslissing is die in Nederland kan worden erkend. Zoals in onderdeel 1C nader wordt uitgewerkt en toegelicht, heeft het Hof zowel bij toepasselijkheid van artikel I jo. III als van artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York op rechtens onjuiste gronden geoordeeld dat de Resolution aan de Final Award rechtskracht heeft ontnomen.
Bij de hieronder voorgestelde klachten dient het volgende tot uitgangspunt.
Uit artikel I van het Verdrag van New York vloeit voort dat dit Verdrag van toepassing is op de erkenning en verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken, afkomstig van ad hoc benoemde scheidsmannen of een permanent scheidsgerecht, gewezen op het grondgebied van een andere staat dan die waar de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechtelijke uitspraken wordt verzocht. Artikel III van het Verdrag van New York behelst de verplichting om een scheidsrechterlijke uitspraak te erkennen en verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen indien aan de voorwaarden neergelegd in het Verdrag van New York is voldaan. Artikel IV van het Verdrag van New York stelt een aantal formele vereisten. De verzoeker dient ter verkrijging van erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging een origineel of een gewaarmerkt afschrift van het arbitraal vonnis en de overeenkomst tot arbitrage over te leggen.33. Het verzoek tot erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging mag, als deze formele vereisten zijn vervuld, slechts worden geweigerd wanneer zich één of meer weigeringsgronden van artikel V van het Verdrag voordoen. Artikel V voorziet in limitatieve weigeringsgronden. Deze gronden dienen door de partij tegen wie erkenning wordt verzocht te worden gesteld en zo nodig bewezen.34.
Een van de wezenlijke wijzigingen van het Verdrag van New York ten opzichte van het daarvoor vigerende Geneefse verdrag35. en protocol36., was juist, kort gezegd, dat arbitrale vonnissen, indien is voldaan aan een aantal formele vereisten, zonder exequatur of ander bewijs van geldigheid en executeerbaarheid uit het land van herkomst, in de aangezochte verdragsstaat moeten kunnen worden erkend en tenuitvoergelegd (het zgn. verbod van ‘dubbel exequatur’).37. Alle verweren met de strekking dat er iets schort aan de geldigheid of de bindende kracht van een arbitraal vonnis zijn principieel ten laste van degene gebracht, die zich wil verzetten tegen erkenning van het arbitrale vonnis, en zij zijn bovendien limitatief omschreven in artikel V van het Verdrag van New York.38. Uw Raad heeft in de beschikking SEEE/Joegoslavië I39. dit verdragssysteem nauwkeurig onder elkaar gezet en daaruit de consequentie getrokken dat, waar het artikel I en III van het Verdrag van New York betreft, aan lokale vereisten voor een arbitraal vonnis rechtens geen betekenis toekomt onder het Verdrag. Wat het Hof in zijn beschikking heeft gedaan — het ‘inlezen’ van impliciete nadere vereisten in artikel III — is in strijd met het wezen van het systeem van het Verdrag van New York.
A. Artikel III Verdrag van New York
1.1
Het Hof heeft een rechtens onjuiste uitleg gegeven aan artikel III van het Verdrag van New York.
1.1.1
In artikel III van het Verdrag van New York is een verplichting opgenomen om een buitenlands scheidsrechtelijke uitspraak als bedoeld in artikel I van het Verdrag van New York40. te erkennen en daarvoor verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen wanneer aan de voorwaarden van het Verdrag van New York is voldaan. Artikel III van het Verdrag van New York bepaalt:
‘Each Contracting State shall recognize arbitral awards as binding and enforce them in accordance with the rules of procedure of the territory where the award is relied upon, under the conditions laid down in the following articles.’
1.1.2
Uit artikel III van het Verdrag van New York vloeit voort dat deze verplichting slechts bestaat in het geval dat sprake is van een ‘arbitral award’. Het Verdrag van New York bevat echter geen definitie van de term ‘arbitral award’.41. Artikel I lid 2 van het Verdrag van New York bepaalt slechts:
‘The term ‘arbitral awards’ shall include not only awards made by arbitrators appointed for each case but also those made by permanent arbitral bodies to which the parties have submitted.’
In het Nederlands:
‘De uitdrukking ‘scheidsgerechtelijke [sic] uitspraken’ omvat niet alleen uitspraken, gewezen door voor een bepaald geval benoemde scheidsmannen, doch tevens uitspraken, gewezen door permanente scheidsrechterlijke instanties waaraan partijen zich hebben onderworpen.’
[toevoeging tussen haken van ondergetekende]
1.1.3
Uw Raad heeft in de beschikking SEEE/Joegoslavië I42. het begrip ‘scheidsrechterlijke uitspraken’ als bedoeld in artikel I lid 2 van het Verdrag van New York nader geduid:
‘(…) dat volgens art. I lid 2 en II, lid 1 van het Verdrag de term ‘scheidsrechtelijke uitspraken’ alle uitspraken omvat welke door scheidsmannen zijn gewezen ingevolge een overeenkomst, waarbij pp. zich hebben verbonden aan de een uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen alle of bepaalde geschillen welke tussen hen zijn gerezen of welke tussen hen zouden kunnen rijzen naar aanleiding van een bepaalde al dan niet contractuele rechtsbetrekking. (…)’
1.1.4
Deze uitleg van de term ‘scheidsrechte[r]lijke uitspraken’ is in overeenstemming met de internationale arbitrageliteratuur en rechtspraak.43. Het begrip ‘arbitral award’ moet verdragsautonoom worden geïnterpreteerd.44. Er zijn objectieve criteria nodig om te bepalen of een beslissing een ‘arbitral award’ is in de zin van het Verdrag van New York en daarmee of dit verdrag van toepassing is. In de literatuur is door verschillende auteurs getracht een dergelijke definitie aan de hand van objectieve criteria te formuleren.45. Zo heeft Born46. bijvoorbeeld de volgende definitie gegeven van ‘arbitral award’:
‘Structurally, both international arbitration conventions and national arbitration legislation impose three basic conditions in conjunction with the concept of an ‘arbitral award’: (a) the award must result from an agreement to ‘arbitrate, ’ (b) the award must have certain minimal formal characteristics that are inherent in the concept of an ‘award’, and (c) the award must finally resolve a substantive issue, not a procedural matter. Unless all of these conditions are satisfied, an instrument will not be considered an award and will not be subject to the pro-arbitration regime of the New York Convention (or other international arbitration conventions) and national arbitration legislation.’
In Redfern and Hunter on International Arbitration wordt de term ‘arbitral award’ als volgt gedefinieerd:
‘The term ‘award’ should generally be reserved for decisions that finally determine the substantive issues with which they deal.’47.
1.1.5
Uit de definities in de internationale arbitrageliteratuur48. kunnen verschillende elementen worden gedestilleerd die relevant worden geacht, wil een beslissing worden gekwalificeerd als een ‘arbitral award’ als bedoeld in artikel I lid 2 en artikel III van het Verdrag van New York. Het gaat om de volgende elementen:
- (i)
De uitspraak moet zijn gewezen op basis van een overeenkomst tot arbitrage.
- (ii)
Het moet gaan om een beslissing die ‘final’ is.
- (iii)
De beslissing dient een inhoudelijke beslissing te zijn en niet een procedurele beslissing.
1.1.6
In de internationale arbitrageliteratuur wordt aangenomen dat een arbitraal vonnis ‘final’ is, wanneer in een arbitraal vonnis (een deel van) de vorderingen definitief zijn afgedaan.49. Hierdoor worden niet slechts arbitrale eindvonnissen onder het Verdrag van New York gebracht, maar ook een gedeeltelijk eindvonnis.50. Een ‘procedural order’ wordt daarentegen niet aangemerkt als een ‘arbitral award’ als bedoeld in artikel I lid 2 van het Verdrag van New York. Illustratief is Di Pietro die over het begrip ‘finality’ het volgende opmerkt:
‘It is advocated that only orders which finally settle one or more of the issues which have validly come within the jurisdiction of the arbitral tribunal should qualify for recognition and enforcement under the Convention. These awards are not necessarily those that exhaust the mandate of the tribunal and after the issue of which the tribunal can be defined as functus officio. According to the so-called ‘finality test’, the awards that qualify for recognition and enforcement under the Convention are all the awards which finally adjudicate one of the several likely disputes which have been submitted to the jurisdiction of an arbitral tribunal. The word final implies that once the issue has been adjudicated it would be no longer possible, not even if the tribunal wished to reopen the issue.’51.
1.1.7
De Final Award voldoet zonder meer aan de definitie van ‘scheidsrechterlijke uitspraken’ zoals door Uw Raad geformuleerd in het arrest SEEE/Joegoslavië 1 zoals weergegeven onder 1.1.3 en bevat eveneens de elementen weergegeven onder 1.1.5 die in de internationale literatuur relevant worden geacht om een beslissing aan te merken als een scheidsrechtelijke beslissing als bedoeld in artikel I lid 2 en III van het Verdrag van New York. De Final Award is immers tot stand gekomen op basis van de Overeenkomst tot Arbitrage van 18 september 1996 waarin Diag en Tsjechië zijn overeengekomen dat het tussen hen bestaande geschil wordt onderworpen aan arbitrage. De Final Award beslecht het resterende deel van het gevorderde, nadat een deel van het door Diag gevorderde al werd toegewezen in de Partial Award en geeft over het resterende gedeelte een definitieve beslissing.52.
1.1.8
Het Hof oordeelt daarom in rov. 3.6 ten onrechte dat voor toepassing van artikel III van het Verdrag van New York van belang is of een arbitraal vonnis volgens het toepasselijke arbitragerecht — hier: het Tsjechische arbitragerecht — een rechtsgeldige, finale en partijen bindende ‘arbitral award’ is.
1.1.9
Zoals gezegd is deze kwestie in feite al beslist in de beschikking SEEE/Joegoslavië I53.. In de beschikking a quo had het hof geoordeeld dat de beslissing van het Tribunal Cantonal de Vaud, dat was gewezen door twee arbiters, geen geldige scheidsrechterlijke beslissing was in de zin van het Zwitserse artikel 516 CPC en daarmee ook geen scheidsrechtelijke uitspraak in de zin van het Verdrag van New York. Dit oordeel werd vernietigd. Uw Raad wees 's hofs op het Zwitserse recht gebaseerde benadering af ten faveure van een strikte verdragsautonome benadering. Over de afwijkende opvatting van het hof oordeelde Uw Raad:
‘dat deze opvatting echter in de tekst van het Verdrag geen steun vindt en ook niet beantwoordt aan de wijze waarop volgens de opzet en de inrichting van het Verdrag het rechterlijk onderzoek dat aan de beslissing nopens de erkenning en tenuitvoerlegging moet voorafgaan, heeft te verlopen;’
Vervolgens werden de opzet en inrichting van dit rechterlijk onderzoek nauwkeurig onder elkaar gezet. Deze overwegingen zijn volgens Diag dusdanig relevant, dat het loont deze volledig te citeren:
‘dat volgens art. I, lid 2, en II, lid 1, van het Verdrag de term ‘scheidsrechterlijke uitspraken’ alle uitspraken omvat, welke door scheidsmannen zijn gewezen ingevolge een overeenkomst, waarbij pp. zich hebben verbonden aan een uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen alle of bepaalde geschillen welke tussen hen zijn gerezen of welke tussen hen zouden kunnen rijzen naar aanleiding van een bepaalde al dan niet contractuele rechtsbetrekking;
dat voorts door art. IV aan de partij die de erkenning en tenuitvoerlegging van zo'n uitspraak verzoekt, geen andere eisen worden gesteld dan de overlegging van a het behoorlijk gelegaliseerde origineel van de uitspraak of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan, b het origineel van de in art. II bedoelde overeenkomst of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift daarvan;
dat volgens art. V, lid 1, de door die partij gevraagde erkenning en tenuitvoerlegging slechts dan zal worden geweigerd, indien de partij tegen wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan het bewijs levert dat een der in het eerste lid van dat art. onder a t/m e genoemde beletselen bestaan, terwijl volgens het tweede lid de erkenning en tenuitvoerlegging ook kan worden geweigerd, indien de bevoegde autoriteit van het land waar de erkenning en tenuitvoerlegging wordt gevraagd, constateert a. dat het onderwerp van geschil volgens het recht van dat land niet vatbaar is voor beslissing door arbitrage of b. de erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraak in strijd zou zijn met de openbare orde van dat land;
dat noch in de tekst, noch in de geschiedenis van het Verdrag een aanwijzing kan worden gevonden dat, afgezien van een beroep op de in art. V, lid 1, van het Verdrag vermelde beletselen, de bevoegde autoriteit van het land waar de erkenning en tenuitvoerlegging van een op het grondgebied van een andere staat gewezen scheidsrechterlijke uitspraak wordt gevraagd, alvorens zijn beslissing te geven, zal hebben te onderzoeken welk verband tussen die uitspraak en het recht van het land waar deze werd gewezen of enig ander land bestaat en bij het ontbreken van zulk een verband de erkenning en tenuitvoerlegging zou mogen weigeren;
dat het verband tussen de uitspraak en het recht van een bepaald land slechts aan de orde behoeft te komen in het kader van het onderzoek dat naar aanleiding van een beroep op het bestaan van de in art. V, lid 1, genoemde beletselen moet worden ingesteld en in het bijzonder bij een beroep op die genoemd onder a, d en e vragen kunnen rijzen welke slechts in het recht van een bepaald land hun antwoord kunnen vinden;
dat de desbetreffende verdragsbepalingen voor dat geval een aantal verwijzingsregels naar het recht van een bepaald land bevatten, welke bij de beantwoording van die vragen in acht moeten worden genomen;
dat hieruit volgt dat het Hof door buiten het kader van een onderzoek naar de in art. V, lid 1, genoemde beletselen, waarop Joegoslavie zich heeft beroepen, en zonder inachtneming van de daar vermelde verwijzingsregels de erkenning en tenuitvoerlegging van het aan het Hof als scheidsrechterlijke uitspraak overgelegde ‘door de heren Ripert en Panchaud ondertekende stuk d.d. 2 juli 1956’ te weigeren op grond dat dit stuk door het Tribunal Cantonal de Vaud niet is erkend als een scheidsrechterlijke uitspraak in de zin van art. 516 CPC van Vaud, op onjuiste gronden tot zijn beslissing is gekomen; (…)’
1.1.10
Uw Raad heeft dus uitdrukkelijk beslist dat het verband tussen de beslissing en het op de arbitrage toepasselijke recht niet aan de orde komt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een Arbitral Award in de zin van artikel 1 lid 2 van het Verdrag van New York en daarmee — gelet op het gebruik van dezelfde term Arbitral Award — ook artikel III54., maar dat dit slechts aan de orde komt in het kader van onderzoek dat wordt gedaan naar aanleiding van een beroep op één van de weigeringsgronden van artikel V aanhef en lid 1 van het Verdrag van New York, in het bijzonder de gronden a, d en e.55. De mogelijke consequenties die de Resolution naar Tsjechisch recht heeft voor de rechtsgeldigheid en verbindendheid van de Final Award dienen dan ook, anders dan het Hof heeft gedaan, niet te worden beoordeeld in het kader van artikel III, maar in het kader van artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York.56. Zie in dit verband ook Wolff:
‘The binding character is not a constitutive element of an arbitral award. Instead, the lack of binding effect may prevent recognition and enforcement of an award under the Convention. Accordingly, the requirement does not flow from the wording of Article I, but from Article V(1)(e), which provides that recognition and enforcement of an arbitral award may be refused, when the party against whom it is invoked can show that the award has not yet become ‘binding on the parties’. (…)’57.
1.1.11
Het oordeel van het Hof in rov. 3.6 dat artikel III, eerste volzin, van het Verdrag van New York een rechtsgeldige, finale en partijen bindende beslissing vereist, is dan ook rechtens onjuist. Het Hof heeft een rechtens onjuiste toepassing gegeven aan artikelen I en III, eerste zin, van het Verdrag van New York door te oordelen dat de Final Award geen scheidsrechtelijke uitspraak is als bedoeld in deze verdragsbepalingen. De door het Hof gevolgde weg heeft bovendien het onwenselijke gevolg dat de bewijslast van de bindende kracht van de Final Award in strijd met de ratio van het Verdrag van New York wordt verschoven van Tsjechië naar Diag. In de gedachtegang van het Hof dient immers degene die verzoekt om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging te stellen en te bewijzen dat sprake is van een bindend en finaal arbitraal vonnis. De stelplicht en de bewijslast dat iets schort aan de geldigheid of de bindende kracht van een arbitraal vonnis hebben de opstellers van het Verdrag van New York echter juist willen leggen bij degene die zich tegen de erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging verzet. Degene die zich tegen de erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging verzet, dient zich te beroepen op de weigeringsgronden van artikel V van het Verdrag van New York.58. Dit is een wezenskenmerk van het Verdrag van New York. Het Hof heeft dit miskend en is bij de beoordeling van de vraag wat de gevolgen van de Resolution zijn voor de Final Award uitgegaan van een onjuiste verdeling van stelplicht en bewijslastverdeling. De hieronder door onderdeel 2 voorgestelde klachten dienen zo nodig mede in het licht van de onjuiste opvatting omtrent de stelplicht en bewijslastverdeling te worden bezien, die volgt uit 's Hofs onjuiste rechtsopvatting omtrent artikel III (jo. I) van het Verdrag van new York.
B. Artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York
(i) Resolution is geen voor erkenning in Nederland vatbare beslissing
1.2
Het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het Hof, als het artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York had toegepast, de door Diag verzochte erkenning en het verlof tot tenuitvoerlegging niet had mogen weigeren, nu de Resolution, zoals Diag gemotiveerd heeft gesteld, niet een beslissing is die in Nederland kan worden erkend.
1.2.1
Artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York bevat twee weigeringsgronden.59.
1.2.2
In de eerste plaats kan erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging worden geweigerd, wanneer degene tegen wie erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht stelt en, bij gemotiveerde betwisting, bewijst dat het arbitraal vonnis ‘has not yet become binding’. Het begrip ‘not yet become binding’ dient verdragsautonoom te worden uitgelegd.60. Een autonome interpretatie brengt volgens de meerderheid van (internationale) auteurs mee dat voor beantwoording van de vraag of een arbitraal vonnis ‘has not yet become binding’ uitsluitend van belang is of nog een gewoon rechtsmiddel (lees: arbitraal hoger beroep) openstaat tegen een arbitraal vonnis,61. waarbij voor de beantwoording van deze vraag wel dient te worden gekeken naar het nationale procesrecht.62. Een andere benadering die is geopperd, maar volgens de literatuur niet de voorkeur verdient, is dat het antwoord op de vraag of een arbitraal vonnis bindend is geworden afhankelijk is van het op het arbitraal vonnis toepasselijke arbitragerecht en de volgens dat recht geldende voorwaarden om een arbitraal vonnis als bindend aan te merken.63.
1.2.3
Ten tweede kan erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging worden geweigerd wanneer degene tegen wie erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging wordt verzocht, stelt en, bij gemotiveerde betwisting, bewijst dat het arbitraal vonnis is vernietigd (‘set aside’) door een bevoegde autoriteit (‘competent authority’). Deze grond is in onderhavige zaak slechts van toepassing wanneer het begrip ‘competent authority’ ruim wordt uitgelegd. Verdedigbaar is dat onder het begrip ‘bevoegde autoriteit’ tevens een ‘arbitrale autoriteit’ moet worden gerekend. Dit heeft dan tot gevolg dat artikel V aanhef en lid 1 onder e tweede gedeelte van het Verdrag van New York mede de situatie bestrijkt dat een arbitraal vonnis wordt vernietigd door een arbitraal scheidsgerecht.64. Zie in dit verband Frank-Bernd Weigand:
‘According to Article V(1) (e), an award shall not be enforced if the award has been vacated or suspended ‘by competent authority’. Here, the provision provides only one way in which a once binding award may lose its binding effect; i.e. due to a decision by the authorities at the arbitration site. However, because the notion of enforcing awards in foreign countries which are not binding under the laws of the arbitration site is not consistent with the Convention, the second alternative of Art. V(1)(e) is to be broadly interpreted. Thus, this second alternative covers any and all types of cases where the arbitral award loses its binding force due to subsequent events.’65.
(onderstreping toegevoegd)
En ook Born:
‘As discussed in greater detail below, a court may also suspend a recognition decision where an annulment application has been made to a court or other competent authority of the ‘country in which, or under the law of which, that award was made.’66.
(onderstreping toegevoegd)
1.2.4
Voor de beide weigeringsgronden van artikel V aanhef en lid 1 onder e geldt dat in dit kader aan de Resolution slechts effect mag worden toegekend dan wel mag worden erkend indien en voor zover de Resolution op basis van een erkenningsverdrag of het commune internationaal privaatrecht in Nederland voor erkenning in aanmerking komt.67. Uit rov. 3.7 en de daarin opgenomen verwijzing naar artikel 985 Rv wijst erop dat ook het Hof ervan uitgaat dat erkenning van de Resolution in Nederland een voorwaarde is voor het ontnemen van de bindende kracht aan de Final Award. De Resolution komt echter noch op basis van een erkenningsverdrag noch op basis van het commune internationaal privaatrecht voor erkenning in aanmerking.
1.2.5
De Resolution kan niet door de Nederlandse rechter worden erkend op grond van het Verdrag van New York.68. Zowel in een verdragsautonome uitleg als naar Tsjechisch recht dient de Resolution, zoals Diag heeft gesteld, te worden aangemerkt als een procesrechtelijke beslissing.69. De door Tsjechië geïnstrueerde deskundigen prof. Gerloch en Dr. Balaš hebben in hun legal opinion van 14 april 2015 over het onderscheid tussen een arbitral award en een resolution verklaard:
‘(…) an arbitral award is issued where the decision concerns the merits of the case, i. e. the pursued claim, while a resolution is issued in cases where the decision concerns procedural issues.’70.
1.2.6
Onder het Verdrag van New York komen procesrechtelijke beslissingen echter niet voor erkenning in aanmerking.71. Zie in dit verband bijvoorbeeld Born:
‘Leading international arbitration conventions and national arbitration statutes apply only to ‘arbitral awards,’ and not to other instruments or decisions. Other types of decisions (e.g., procedural or interim orders by arbitral tribunals) may be entitled to judicial deference or non-interference, but not to judicial recognition and enforcement under international arbitration conventions and national arbitration legislation.’72.
(onderstreping toegevoegd)
1.2.7
Naast het Verdrag van New York bestaat geen under verdrag op basis waarvan een Nederlandse rechter de Resolution zou kunnen erkennen.73. Erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging kan dan wel worden beoordeeld in het kader van artikel 1076 Rv. Toepassing van artikel 1076 Rv leidt echter niet een andere uitkomst, nu bij de uitwerking van deze bepaling aansluiting is gezocht bij het Verdrag van New York.74.
1.2.8
Het Hof heeft aldus miskend dat de Resolution niet in Nederland kan worden erkend en heeft ten onrechte op de grondslag van de Resolution de erkenning en het verlof tot tenuitvoerlegging van de Final Award op grond van artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York geweigerd.75. 's Hofs oordeel is in elk geval tegenover Diags in dit subonderdeel aangehaalde stellingen ontoereikend gemotiveerd.
(ii) Aan voorwaarden artikel V aanhef en lid 1 onder e Verdrag van New York is niet voldaan
1.3
Het Hof heeft zijn beslissing niet gebaseerd op de weigeringsgrond ‘not yet become binding’ of ‘set aside’ in artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York. Voor zover dat anders is, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent deze bepaling.
1.3.1
Een rechtens geboden verdragsautome uitleg van de zinsnede ‘not yet become binding’ houdt in dat erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging slechts mag worden geweigerd indien nog een gewoon rechtsmiddel openstaat.76. De vraag of dit het geval is, dient naar Tsjechisch procesrecht te worden beantwoord. Tsjechië zou slechts dan een beroep kunnen doen op deze weigeringsgrond, indien nog een mogelijkheid tot review van de Final Award open zou staan of de review proceedings van de Final Award nog aanhangig zouden zijn. Tussen partijen is echter in confesso dat geen review proceedings aanhangig zijn en ook dat geen review meer openstaat, waardoor op grond van de autonome interpretatie van ‘not yet become binding’ de erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging niet kan worden geweigerd.77.
1.3.2
Mocht Uw Raad van oordeel zijn dat het begrip ‘not yet become binding’ niet verdragsautonoom moet worden uitgelegd, maar dat gekeken dient te worden naar het Tsjechisch recht, dan heeft het Hof ten onrechte geen acht geslagen op de door Diag naar voren gebrachte stellingen over de Resolution en de review proceedings ter onderbouwing van het standpunt dat de Resolution geen rechtskrachtsverlies van de Final Award tot gevolg heeft, althans heeft het hof deze stellingen ontoereikend gemotiveerd gepasseerd. Deze klacht wordt nader uitgewerkt in onderdeel 2. Onderdeel 2 wordt eveneens voorgesteld voor het geval Uw Raad oordeelt dat de gevolgen van de Resolution voor de Final Award dienen te worden beoordeeld in het kader van artikel III (jo. I) van het Verdrag van New York.
1.4
Indien het Hof zich mede heeft gebaseerd op de weigeringsgrond ‘set aside’ van artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York, heeft het Hof ten onrechte op deze grond verlof geweigerd.
1.4.1
Volgens Tsjechië doet deze weigeringsgrond zich in onderhavige zaak niet voor, omdat volgens Tsjechië een ‘competent authority’ slechts een rechterlijke instantie kan zijn.78. Zoals reeds onder 1.2.3 is uiteengezet, is verdedigbaar dat onder het begrip ‘competent authority’ ook een ‘arbitrale autoriteit’ valt, zoals het Review Scheidsgerecht.
1.4.2
Weigering van erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging op deze grond kan, zoals uit de tekst van artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York blijkt, echter slechts plaatsvinden indien sprake is van een (daadwerkelijke) vernietiging van het arbitraal vonnis.
1.4.3
In de review proceedings is de Final Award echter niet vernietigd. Het dictum van de Resolution is immers duidelijk en luidt:
- ‘I.
The proceedings are discontinued.
- II.
Neither party shall be entitled to compensation of the costs of the proceedings.’
1.4.4
Een vernietiging van een arbitraal vonnis is één van de dicta waartoe een review of een arbitraal appel kan leiden.79. De rechtszekerheid brengt mee dat een vernietiging van een eerder arbitraal vonnis dient te geschieden door een uitdrukkelijk dictum. Naar Nederlands recht kan immers ook slechts aan de hand van een uitdrukkelijk dictum worden bepaald of sprake is van een arbitraal of rechterlijk eindvonnis, waaronder een vonnis dat strekt tot vernietiging van een uitspraak in eerste aanleg.80.
C. Resolution zoals uitgelegd door het Hof voldoet niet aan minimale eisen van het Verdrag Van New York
1.5
Het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat de Resolution zowel onder vigeur van artikel III (jo. artikel I) als van artikel V aanhef en lid 1 onder e, in beide onderdelen daarvan, onder een verdragsautonome uitleg van deze bepalingen en/of naar Nederlands recht niet kan leiden tot een door de Nederlandse rechter verplicht te erkennen rechtskrachtsverlies van de Final Award.
Volgens 's Hofs uitleg van de Resolution bevat (het lichaam van) deze beslissing — door het Hof kennelijk voor hem bindend geachte — inhoudelijke oordelen met het rechtsgevolg dat met de (Review) Partial Award het gehele geschil dat in arbitrage voorlag is beslecht. 's Hofs uitleg van de Resolution heeft tot gevolg dat aan Diag, zonder enige vorm van rechtsbescherming in Tsjechië, een zeer omvangrijk vorderingsrecht uit hoofde van de Final Award is ontnomen, terwijl de door het Hof als bindend aangemerkte overwegingen in de Resolution rechtsverlies impliceren van de onderliggende schadevergoedingsvordering boven het bedrag van (thans en omgerekend) EUR 12,3 miljoen. Diag had na de (Review) Partial Award, waarvan het lichaam en het dictum nadrukkelijk een beslissing op haar restantvorderingen openliet, geen grond en ook geen enkele aanleiding om een rechtsmiddel in te stellen, terwijl van de Resolution — waaraan geen inhoudelijke behandeling van het geschil ten grondslag ligt — geen rechtsmiddel openstaat.81. Deze gang van zaken mag in rechte geen gehoor vinden, wat er ook zij van de door onderdeel 2 bestreden uitleg die het Hof aan de Resolution heeft gegeven.
1.5.1
Het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat noch artikel III (jo. artikel I), noch artikel V aanhef lid 1 onder e, in beide onderdelen daarvan, van het Verdrag van New York verplichten om aan een dergelijke gang van zaken betekenis toe te kennen. Een scheidsrechterlijke beslissing met een dergelijke strekking en rechtsgevolg kan rechtens niet in de weg staan aan de rechtskracht/bindende kracht van de Final Award en kan geen rechtskrachtverlies daarvan tot gevolg hebben. Het Verdrag van New York laat niet toe dat aan een dergelijke, al dan niet met het plaatselijke recht overeenstemmende, gang van zaken betekenis wordt toegekend. Het Verdrag van New York, en meer in het bijzonder de hier bedoelde bepalingen, dient immers te worden uitgelegd in overeenstemming met internationaal aanvaarde maatstaven, waaronder — maar niet uitsluitend — artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 6 en artikel 13 EVRM, alsmede artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
1.5.2
Uit de internationale arbitrageliteratuur82. volgt dat het Verdrag van New York grenzen stelt aan wat naar het recht van de plaats van arbitrage met effect voor andere verdragsluitende staten rechtskracht kan ontnemen aan een arbitraal vonnis. Daarbij is deze literatuur vooral gericht op de meest voorkomende gevallen, namelijk dat in het land van herkomst op van internationale standaarden afwijkende gronden, een arbitraal vonnis terzijde wordt gesteld door een plaatselijke overheidsrechter. Niets verzet zich ertegen dezelfde verdragsautonome, internationale benadering te volgen als het gaat om de uitleg van artikel III (jo. artikel I) en V aanhef en lid 1 onder (e), eerste gedeelte (‘not yet become binding’) van het Verdrag. Een dergelijke uitleg strookt met artikel 31 lid 1 en lid 3 onder (c) van het Weens Verdragenverdrag. Volgens lid 1 moeten verdragen worden uitgelegd ‘in good faith in accordance with the ordinary meaning to be given to the terms of the treaty in their context and in the light of its object and purpose.’ Het doel van het Verdrag van New York is onder meer om uniforme wetgevingsstandaarden te geven voor de erkenning van arbitrageovereenkomsten en buitenlandse arbitrale vonnissen.83.
Volgens lid 3 onder (c) dient voorts bij verdragsuitlegging mede acht te worden geslagen op ‘any relevant rules of international law applicable in the relations between the parties.’ Zowel Nederland als Tsjechië zijn partij bij genoemde mensenrechtenverdragen. De aangehaalde bepalingen daarvan laten niet toe dat betekenis wordt toegekend aan de Resolution met het in 1.5 bedoelde rechtsgevolg daarvan.
1.5.3
Voor zover de Resolution moet worden bezien vanuit de weigeringsgronden van (een van beide onderdelen van) artikel V aanhef en lid 1 onder e van het Verdrag van New York, geldt dat er geen verplichting bestaat voor de aangezochte rechter tot weigering van een verzoek om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis (‘recognition and enforcement of the award may be refused […]’). Bij de hierboven tot uitgangspunt genomen gang van zaken dient de exequaturrechter onder het Verdrag van New York gebruik te maken van zijn bevoegdheid om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis niet te weigeren. Dat dient hij in elk geval (ook) te doen naar Nederlands recht. Immers, de hierboven bedoelde direct werkende verdragsbepalingen van het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten brengen met zich dat de Nederlandse rechter van de aan hem door artikel V van het Verdrag van New York verleende bevoegdheid ook gebruik maakt. Dat dient hij bovendien te doen, omdat fundamentele beginselen van een behoorlijke (arbitrale) rechtspleging en/of artikel 6 EVRM en artikel 17 Gw, hem verplichten rechtsgevolg aan de Resolution in Nederland te ontzeggen. Het Hof heeft door dit niet te doen Diag de toegang tot de rechter ontzegd. Zie nader onderdeel 3.
Onderdeel 2 — Resolution en review proceedings
2.
Onderdeel 2 bestrijdt rov. 3.7, 3.9 en 3.10 van 's Hofs beschikking. De subonderdelen onder A bevatten hoofdzakelijk rechtsklachten over, kort gezegd, de geïsoleerde en ontoelaatbaar beperkte wijze waarop het Hof het effect van de Resolution voor de Final Award heeft vastgesteld. De subonderdelen onder B bevatten motiveringsklachten over 's Hofs oordeel over de betekenis van de Resolution voor de Final Award en over de uitleg van de Resolution door het Hof, welke klachten dienen te worden beoordeeld binnen het in onderdeel 1A geschetste kader van het Verdrag van New York en de daarin neergelegde verdeling van de stelplicht en de bewijslast.
A. Onjuiste uitgangspunten; toetsingskader
(i) Resolution duiden naar Tsjechisch recht en met inachtneming van overige omstandigheden van het geval
2.1
Het Hof heeft in rov. 3.7 blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zich, na zijn vaststelling dat de Resolution naar Tsjechisch arbitragerecht rechtsgeldig tot stand is gekomen, te beperken tot uitsluitend (een interpretatie van bepaalde delen van) de tekst van de Resolution voor de vaststelling van de betekenis daarvan voor de (rechtskracht van de) Final Award. Het Hof heeft aldus miskend dat, zoals Diag heeft betoogd, daarvoor (mede) acht moet worden geslagen op het toepasselijke Tsjechische recht en op de overige, door Diag gestelde, omstandigheden die ertoe strekken dat de Resolution niet de rechtskracht aan de Final Award heeft ontnomen en heeft kunnen ontnemen.
2.1.1
Het Hof heeft ten onrechte nagelaten vast te stellen wat naar Tsjechisch recht het rechtsgevolg van de Resolution is. 's Hofs oordeel in rov. 3.7 dat artikel 985 Rv in de weg staat aan een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de Resolution, laat onverlet dat het Hof het rechtsgevolg van de Resolution mede in het licht van het toepasselijke Tsjechische recht behoorde vast te stellen. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat artikel 985 Rv zich daartegen verzet, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, het verbod van een nieuwe inhoudelijke behandeling (révision au fond), zoals mede ligt besloten in het Verdrag van New York84., verzet zich niet ertegen dat een buitenlandse beslissing in het licht van het daarop toepasselijke recht wordt geduid en uitgelegd. Integendeel, het rechtsgevolg van een beslissing zoals de Resolution dient mede in het licht van het daarop toepasselijke recht te worden vastgesteld.85. Het Hof diende daarom te responderen op Diags hieronder bij subonderdeel 2.3 en subonderdeel 2.4 vermelde stellingen over het rechtsgevolg van de Resolution naar Tsjechisch recht en de betekenis daarvan voor de rechtskracht van de Final Award. Door dit na te laten heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.1.2
Voor zover het Hof Diags stellingen heeft uitgelegd in de zin dat zij uitsluitend de inhoudelijke juistheid van de Resolution naar Tsjechisch recht heeft bestreden, is dat oordeel onbegrijpelijk. Diag heeft immers consistent nadrukkelijk als haar primaire verweer tegen het beroep van Tsjechië op de Resolution aangevoerd dat de Resolution, mede gelet op het toepasselijke Tsjechische recht, rechtens niet het rechtsgevolg heeft gehad en ook niet kan hebben gehad dat de Final Award rechtskracht heeft verloren.86. Bovendien behoorde het Hof ook ambtshalve op de voet van artikelen 25 en 149 Rv en artikel 10:2 BW vast te stellen welk rechtsgevolg het toepasselijke Tsjechische recht aan de Resolution verbindt. Het Hof heeft dat ten onrechte nagelaten en daarmee deze wettelijke bepalingen geschonden. Daarbij geldt dat uit de hieronder bij subonderdeel 2.3 en subonderdeel 2.4 vermelde stellingen reeds volgt dat Diag in cassatie belang heeft bij deze klacht, omdat het Hof met toepassing van Tsjechisch recht tot de conclusie had behoren te komen dat de Final Award geen rechtskracht is ontnomen door de Resolution. De rechtsklacht dat het Hof zijn verplichting tot — zo nodig: ambtshalve — toepassing van Tsjechisch recht heeft geschonden is toelaatbaar in het licht van artikel 79 lid 1 onder b Wet RO.87. Deze klacht strekt niet tot een beoordeling in cassatie van de juistheid van beslissingen van het Hof over Tsjechisch recht. Het Hof heeft daarover immers ten onrechte geen oordeel gegeven.
2.1.3
Het Hof heeft niet geoordeeld dat de Resolution beslissingen bevat over het rechtsgevolg dat het Tsjechische recht aan een beslissing als de Resolution verbindt en het Hof heeft evenmin geoordeeld dat het daarom niet mocht treden in een beoordeling van Diags stellingen over dat Tsjechische recht. Het Hof beperkt zich in rov. 3.7 immers tot enerzijds het oordeel dat de Resolution naar Tsjechisch recht rechtsgeldig tot stand gekomen is en anderzijds tot oordelen over wat er in de tekst van de Resolution valt te lezen. Voor zover het Hof (impliciet) zou hebben geoordeeld dat de Resolution (impliciete) beslissingen bevat over de rechtsgevolgen ervan naar Tsjechische recht, is dat oordeel onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd. De Resolution laat die uitleg niet toe en uit de door het Hof in rov. 3.7 aangehaalde overwegingen in de Resolution volgt niet, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, dat daarmee beslissingen zijn gegeven over het volgens het Tsjechische recht aan de Resolution verbonden rechtsgevolg. Bovendien mocht het Hof zich rechtens niet beperken tot wat volgens de tekst van de Resolution naar Tsjechisch recht het rechtsgevolg van de Resolution voor de Final Award is. Een (scheids)rechterlijke uitspraak of procedurele beslissing kan niet in zichzelf en geabstraheerd van het daarop toepasselijke recht rechtsgevolgen in het leven roepen en kan in elk geval niet zonder acht te slaan op dat toepasselijke recht worden geduid en begrepen.88. Dat dit naar Tsjechisch recht anders is, heeft Tsjechië niet gesteld en ook het Hof niet beslist.
2.1.4
Het Hof is er, mede blijkens zijn verwijzing naar artikel 985 Rv, ten onrechte vanuit gegaan dat het aan de oordelen/overwegingen in het lichaam van de Resolution was gebonden. Voor zover het Hof echter heeft bedoeld dat het zich, los van een binding aan deze oordelen/overwegingen, mocht laten leiden door de tekst van de Resolution voor de vraag wat de rechtsgevolgen daarvan naar Tsjechisch recht zijn, mocht het Hof zich niet tot die tekst beperken, maar diende het Hof gemotiveerd te reageren op hieronder vermelde stellingen van Diag. Bovendien behoorde het Hof, als het niet was gebonden aan de oordelen/overwegingen in het lichaam van de Resolution, tegenover Diags stellingen en zo nodig ambtshalve vast te stellen wat naar Tsjechisch recht het rechtsgevolg van de Resolution voor de Final Award is.
2.1.5
Gelet op het voorgaande is rechtens onjuist dat het Hof — zonder acht te slaan op (Diags stellingen over) het Tsjechische recht — in rov. 3.7 oordeelt dat niet alleen de review proceedings maar de gehele arbitrageprocedure vanaf de (Review) Partial Award is geëindigd, alsmede dat eraan kan worden voorbijgegaan dat het dictum van de Resolution niet (expliciet) vermeldt dat de Final Award is tenietgegaan (zie subonderdeel 2.4). Evenzeer onjuist is dat het Hof vervolgens in rov. 3.9 het beroep van Diag op het ontbreken van een rechtsmiddel tegen de Resolution passeert en haar beroep op de door het scheidsgerecht aan de Final Award na de Resolution verleende clause of legal force verwerpt, welke duidt op een bij het scheidsgerecht bestaande overtuiging dat de Resolution de rechtskracht van de Final Award niet heeft aangetast. Zoals bij subonderdeel 2.5 nader wordt toegelicht, waren Diags stellingen hierover onmiskenbaar erop gericht dat de Resolution, gelet op deze kenmerken en omstandigheden, naar Tsjechisch recht niet de rechtskracht ontneemt en ook niet kan ontnemen aan de Final Award.
(ii) Gezag van gewijsde Partial Award ten onrechte genegeerd
2.2
's Hofs oordeel in rov. 3.10 dat Diags verzoek tot erkenning van de (Review) Partial Award geen bespreking meer behoeft, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ontoereikend gemotiveerd tegenover de stellingen van Diag.
2.2.1
De in review proceedings bevestigde en in kracht van gewijsde gegane (Review) Partial Award strekt ertoe dat slechts over een deel van Diags vordering(en) is beslist, dat over een ander deel nog moest worden beslist en dat zulks rechtens toelaatbaar is onder Tsjechisch recht.89. Diag heeft de erkenning van deze (Review) Partial Award verzocht om zich op het gezag van gewijsde ervan te kunnen beroepen. Dit gewijsde conflicteert met dat van de Resolution, als de Resolution voor erkenning in Nederland vatbaar is en als daaraan de betekenis toekomt die het Hof eraan heeft gegeven. Die betekenis is volgens het Hof immers dat volgens de Resolution met de (Review) Partial Award het gehele geschil dat in arbitrage voorlag, is beslecht (rov. 3.7, 6e volzin) en dat met de (Review) Partial Award het geschil al definitief was beslist (rov. 3.7, p. 7, 2e volzin). Het Hof heeft, mede blijkens zijn verwijzing naar artikel 985 Rv, tot uitgangspunt genomen dat de Nederlandse exequaturrechter aan deze oordelen/overwegingen van het Review Scheidsgerecht in de Resolution is gebonden.
2.2.2
Het Hof behoorde rechtens voorrang te geven aan het gezag van gewijsde van de (Review) Partial Award althans heeft het Hof, mede blijkens zijn verwijzing naar artikel 985 Rv, miskend dat het de vrijheid had om zich een oordeel te vormen over de juistheid van de Resolution in het licht van het toepasselijke Tsjechische recht en het gewijsde van het dictum van de (Review) Partial Award, dat nadrukkelijk een nadere beslissing op Diags nog niet toegewezen vorderingen toeliet. Het beroep van Diag op het gezag van gewijsde van de (Review) Partial Award is essentieel. Immers, in 's Hofs uitleg van de Resolution, wordt Diag achteraf geconfronteerd met een uitleg en rechtsgevolg van de (Review) Partial Award, waarop zij indertijd niet bedacht was of kon zijn, namelijk een finale geschilbeslechting die noodzakelijkerwijs een afwijzing van haar bij de Partial (Review) Award niet-toegewezen vorderingen inhoudt. Tegen die achteraf bedachte uitleg van de (Review) Partial Award heeft Diag indertijd geen rechtsmiddel ingesteld, nu zij hierbij geen belang had. Nu voor haar naar Tsjechisch recht evenmin een rechtsmiddel tegen de Resolution openstaat, komt (doorslaggevende) betekenis toe aan het gezag van gewijsde van de nadrukkelijk beslissing in de (Review) Partial Award dat over de omvangrijke resterende vordering van Diag nog kon en moest worden beslist.
2.2.3
De in subonderdeel 2.2.2 bedoelde voorrang berust erop dat de (Review) Partial Award, zoals Diag onbestreden heeft gesteld90., een award is die op de voet van artikel III (en artikel I jo. artikel IV) van het Verdrag van New York jo. artikel 1075 Rv in Nederland (zelfstandig) moet worden erkend.91. De Resolution daarentegen is, volgens de door het Hof niet-verworpen en dus ten minste veronderstellenderwijs vaststaande stellingen92. van Diag, geen arbitral award maar een procedural order. Als daaraan, anders dan subonderdeel 1.2 hierboven betoogt, rechtens betekenis kan toekomen voor de Nederlandse exequaturrechter, dan kan een dergelijke scheidsrechterlijke beslissing geen afbreuk doen aan de rechtskracht en het gezag van gewijsde van de verplicht te erkennen (Review) Partial Award. Aan zo een (latere) procedurele beslissing komt onder vigeur van het Verdrag van New York — gelet op subonderdeel 1.2: in elk geval — minder gezag toe dan aan een award, omdat daaraan geen inhoudelijke behandeling en beslissing van het geschil ten grondslag ligt. Dit heeft, naar het Hof heeft miskend, tot gevolg dat, zoals volgt uit het dictum van de (Review) Partial Award, tussen partijen vaststaat dat een arbitraal deelvonnis kon worden gewezen en dat over de nog onbesliste vordering bij een later (Final) Award een beslissing kon en moest volgen. Het Hof mocht daarom niet tot uitgangspunt nemen dat met de (Review) Partial Award het gehele geschil, dat in de arbitrage voorlag, is beslecht. Voor zover de (Review) Partial Award en de Resolution met gelijk gezag voor erkenning vatbaar zouden zijn, had het Hof rechtens de vrijheid om het gezag van de (Review) Partial Award te laten prevaleren en diende het Hof een daarop gerichte (kenbare en toereikend gemotiveerde) beslissing te geven.
B. Nadere uitwerking en toelichting; motiveringsklachten
2.3
In hoger beroep heeft Diag op de grondslag van rechtsbronnen van Tsjechich recht en legal opinions betoogd dat de Resolution wegens haar aard niet het rechtsgevolg heeft en kan hebben gehad dat zij rechtskracht heeft ontnomen aan de Final Award. Voor zover het Hof, door hieraan integraal voorbij te gaan, geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, is zijn beschikking in elk geval tegenover de stellingen van Diag — en zo nodig mede in het licht van de door het Hof miskende stelplicht- en bewijslastverdeling zoals neergelegd in het Verdrag van New York (zie onderdeel 1A) — ontoereikend gemotiveerd.
(i) Onderscheid arbitral award en resolution qua strekking en rechtsgevolg; ontbreken rechtsmiddel tegen Resolution
2.3.1
Diag heeft gemotiveerd gesteld dat naar Tsjechisch recht een wezenlijk verschil bestaat tussen een arbitral award en een resolution als sluitstuk van review proceedings. Waar met een arbitral award een inhoudelijke beslissing wordt genomen, behelst een resolution slechts een procedurele beslissing die, anders dan een award, aan partijen geen rechten en verplichtingen kan opleggen of ontzeggen.93. Partijen zijn het hierover eens.94. Review proceedings kunnen, aldus Diag, uitsluitend resulteren ofwel in een award ofwel in een resolution. Een bevestiging of wijziging (vernietiging) in review proceedings van een (inhoudelijk) arbitral award van het eerste scheidsgerecht door het review scheidsgerecht kan slechts bij arbitral award geschieden.95. Bij resolution gegeven procedurele beslissingen, zoals een onbevoegdverklaring, kunnen niet ingrijpen in de rechten en verplichtingen van partijen in hun onderliggende rechtsverhouding. Tegen een resolution staat, zoals Diag gemotiveerd heeft gesteld96. met verwijzing naar verschillende legal opinions97., dan ook geen rechtsmiddel open, wat strookt met het niet-inhoudelijke en louter procedurele karakter ervan naar Tsjechisch recht.
2.3.2
In cassatie staat vast dat de Resolution geen award is, maar een resolution in de zin van de artikelen 27 en 23 van de Tsjechische Arbitragewet.98. In cassatie staat eveneens — ten minste: veronderstellenderwijs — vast dat, zoals Diag gemotiveerd heeft gesteld, tegen de Resolution geen rechtsmiddelen openstaan.99. Volgens 's Hofs uitleg van de Resolution bevat (het lichaam van) deze beslissing echter — door het hof kennelijk voor hem bindend geachte — inhoudelijke oordelen met de strekking dat met de (Review) Partial Award het gehele geschil dat in arbitrage voorlag is beslecht: een finale geschilbeslechting, die noodzakelijkerwijs een (retrospectieve) afwijzing van haar bij de (Review) Partial Award niet-toegewezen vorderingen inhoudt. Zoals Diag gemotiveerd heeft gesteld, laat het Tsjechische recht niet toe dat bij resolution een beslissing met dit rechtsgevolg wordt gegeven en kan een resolution dit rechtsgevolg dus ook niet hebben, juist omdat daartegen geen enkele rechtsbescherming bestaat. Immers, Diag had na de (Review) Partial Award, die nadrukkelijk een beslissing op haar restantvorderingen openliet, geen grond en geen enkele aanleiding om een rechtsmiddel in te stellen, terwijl van de Resolution geen rechtsmiddel openstaat. Diags vordering zou daarmee in rook opgaan.100.
2.3.3
Het Hof mocht niet, laat staan zonder motivering, aan deze stellingen van Diag voorbijgaan. Deze stellingen zijn essentieel, omdat de Resolution in dit licht naar Tsjechisch recht niet het rechtsgevolg kan hebben dat de Final Award op de in de Resolution gebezigde gronden rechtskracht heeft verloren.
(ii) Uitsluitend dictum is bindend; ‘discontinuation’ in dictum treft rechtens alleen review proceedings
2.4
Diag heeft, mede in verbinding met het voorgaande, op de grondslag van verschillende specifieke rechtsbronnen en legal opinions gemotiveerd gesteld dat naar Tsjechisch recht uitsluitend een (uitdrukkelijk101.) dictum van een award of een resolution bindende kracht of rechtskracht heeft voor partijen. Diag heeft gesteld dat daarom aan de overwegingen in het lichaam van de Resolution, waaruit evenmin uitdrukkelijk blijkt dat de Final Award is gewijzigd/teniet gedaan, geen bindende kracht of rechtskracht toekomt. Het dictum behelst niets over een wijziging of tenietdoening van de Final Award102. en kan ook daarom naar Tsjechisch recht geen gevolgen hebben voor de rechtskracht van de Final Award, dat aldus onverkort in stand is gebleven. Diag heeft voorts onder verwijzing naar literatuur en legal opinions gemotiveerd gesteld dat het dictum van de Resolution rechtens uitsluitend de review proceedings kan betreffen.
Dit dictum sluit ook aan bij het verzoek van Diag om de review proceedings te beëindigen.103. Bovendien heeft Diag gesteld dat als gevolg van de discontinuation van de review proceedings de Final Award definitief rechtskracht verkrijgt. Gezien het verzoek van Diag tot beëindiging van de review proceedings kan de beëindiging van de proceedings geen gevolgen hebben gehad voor de Final Award.104.
2.4.1
Tegen deze achtergrond is 's Hofs oordeel in rov. 3.7 dat ‘[de] Resolution in het dictum niet expliciet vermeldt dat de Final Award is tenietgedaan […] aan het voorgaande niet af[doet]’ onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd. Immers, uit Diags stellingen en de daarbij aangehaalde bronnen volgt dat uitsluitend het dictum van een resolution bindende kracht/rechtskracht heeft. Het Hof heeft zich niet, laat staan kenbaar althans toereikend gemotiveerd, gebaseerd op het dictum van de Resolution, maar heeft uitsluitend betekenis toegekend aan oordelen/overwegingen in het lichaam daarvan. Het Hof behoorde tegenover Diags stellingen kenbaar te verantwoorden waarom het niettemin (doorslaggevende) betekenis heeft toegekend aan de oordelen/overwegingen in het lichaam van de Resolution.
2.4.2
's Hofs oordeel in rov. 3.7 dat de beëindiging volgens het dictum van de Resolution niet de review proceedings als zodanig, maar de gehele arbitrageprocedure vanaf de (Review) Partial Award betreft, is ontoereikend gemotiveerd tegenover Diags stellingen105. dat dit naar Tsjechisch recht niet het rechtsgevolg van een beëindigingsbeslissing in het dictum van een resolution kan zijn. De procedure die heeft geleid tot de Final Award en de review proceedings moeten worden gezien als aparte procedures (ondanks het feit dat zij deel uitmaken van dezelfde arbitrage), waardoor het Review Scheidsgerecht slechts de review proceedings kan hebben beëindigd. Dit wordt bevestigd door de door Diag ingeroepen legal opinions die mede afkomstig zijn van Tsjechië.106.
Beëindiging van slechts de review proceedings is eveneens in lijn met het verzoek van Diag in de review proceedings.
(iii) Clause of legal force; conflicterende beslissingen in (Review) Partial Award
2.5
Het Hof heeft voorts ten onrechte geen rekenschap gegeven van Diags stellingen dat ook uit een tweetal andere omstandigheden (die niet zozeer de inhoud van het Tsjechische recht betreffen) volgt dat de Resolution niet het rechtsgevolg had dat daarmee rechtskracht is ontnomen aan de Final Award.
2.5.1
In de eerste plaats heeft het Hof zonder toereikende motivering in rov. 3.9 geoordeeld dat de omstandigheid dat de Final Award in Tsjechië is voorzien van een clause of legal force niet leidt tot een ander oordeel. Zoals Diag heeft gesteld107., is op de Final Award een clause of legal force gesteld door de heer Rusek, de door Tsjechië benoemde arbiter in het scheidsgerecht dat de Final Award wees, nadat de Resolution is gewezen. Verlening van een clause of legal force bevestigt dat geen hoger beroep meer openstaat en dat de Final Award — op voorwaarde van rechterlijk verlof — een executoriale titel oplevert.108. Diag heeft daarbij onder meer verwezen naar de legal opinion van Gerloch van 3 juli 2012109. nr. 42, met de strekking dat zo'n clause of legal force wel degelijk licht werpt op de strekking en het rechtsgevolg van de Resolution. Het scheidsgerecht dat de Final Award wees, zou daarop immers geen clause of legal force hebben gesteld, als de Resolution het door Hof gestelde rechtskrachtontnemend effect zou hebben gehad voor de Final Award.
2.5.2
In de tweede plaats is dat de omstandigheid dat volgens de (Review) Partial Award wel degelijk een deelvonnis kon worden gewezen, waarin Diags vorderingen gedeeltelijk werden toegewezen en gedeeltelijk werden gereserveerd voor een latere beslissing in de arbitrage. Daarbij is in het bijzonder van belang dat de door het Hof gevolgde uitleg die Tsjechië geeft aan rov. 4.4 van de Resolution — kort samengevat dat de (Review) Partial Award een final award is en over de restantvordering niet mocht worden beslist — tegenstrijdig is met het — naar Tsjechisch recht: partijen uitsluitend bindende — dictum van het (Review) Partial Award inhoudende dat dat een deel van de vordering wordt toegewezen, zijnde het onbetwiste deel, en dat over het overige (meren)deel van de vordering plus rente nog moet worden beslist.110.
(iv) Onbegrijpelijke uitleg Resolution
2.6
's Hofs uitleg van (de tekst van) de Resolution is onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
2.6.1
De Resolution is een ondoorgrondelijke beslissing.111. Diag heeft gesteld112. dat uit rov. 4 en 4.5 van de Resolution volgt dat het dictum daarvan respondeerde op Diags verzoek aan het (Review) Scheidsgerecht tot beëindiging van de review proceedings. Dit correspondeert met de overweging in rov. 4.2 van de Resolution dat het verzoek tot review van Tsjechië procedurally ineffective is gebleven. Het Hof heeft op onbegrijpelijke gronden doorslaggevende betekenis toegekend aan rov. 4.4 betreffende de plea of res judicata, terwijl uit de stelling dat het dictum respondeert op het verzoek van Diag volgt dat rov. 4.4 geen dragende overweging kan zijn en slechts kan worden gezien als een obiter dictum.113. Tsjechië heeft geen met zijn verzoek tot wijziging van de Final Award corresponderend dictum kunnen bewerkstelligen.114. Het Hof heeft bij zijn uitleg van de Resolution ten onrechte geen althans niet kenbaar acht geslagen op deze stellingen. Dat had het Hof wel behoren te doen. Uit deze stellingen volgt immers dat het rechtsgevolg van de Resolution niet is en — nu de beëindigingsbeslissing respondeerde op Diags verzoek — ook niet kón zijn dat rechtskracht werd ontnomen aan de Final Award. Het spreekt immers voor zich dat Diags verzoek erop was gericht rechtskracht te behouden van de Final Award, waarin Tsjechië was veroordeeld tot schadevergoeding ten belope van EUR 151 miljoen plus rente en kosten.115.
2.6.2
Last but not least: 's Hofs uitleg van de Resolution is bovendien onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd, omdat niet navolgbaar is dat het Review Scheidsgerecht zou hebben beoogd Diags aanspraken uit hoofde van de Final Award — laat staan op haar eigen verzoek — aan haar te ontnemen, op de grondslag van het gezag van gewijsde van de (Review) Partial Award, met de strekking dat daarin in retrospectief over alle vorderingen in de arbitrage finaal is beslist. 's Hofs uitleg is te meer onbegrijpelijk, omdat het niet heeft vastgesteld dat het Review Scheidsgerecht aldus, door middel van de Resolution als een onaantastbare ‘superbeslissing’, zou hebben beoogd Diags fundamentele rechten op zo grove wijze te schenden.
Onderdeel 3 — Openbare orde
Inleiding
0.1
Diag heeft met verwijzing naar Hof Amsterdam 28 april 2009, TvA 2009/5(Yukos/Rosneft) en Hof Amsterdam 18 september 2012, TvA 2013/51 (Maximov/NLMK)116. op grond van concrete feiten en omstandigheden gesteld dat met de Resolution geen rekening mag worden gehouden en dat aan de Resolution in Nederland geen effect toekomt, omdat, als aan de Resolution al effect kan toekomen in Nederland, het toekennen van betekenis aan de Resolution c.q. erkenning ervan in strijd komt met de openbare orde, zodat de erkenning moet worden geweigerd op grond van artikel V lid 2 aanhef en onder b van het Verdrag van New York.
0.2
In rov. 3.7 en 3.8 overweegt het Hof:
‘3.7
(…) Aan de Resolution zou evenwel geen effect toekomen indien deze tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de openbare orde. In dat kader heeft Diag in de eerste plaats weliswaar betoogd dat het Review scheidsgerecht niet volgens de daartoe geldende regels is samengesteld, maar het hof acht dit betoog niet juist. Het Review scheidsgerecht was samengesteld, maar het hof acht dit betoog niet juist. Het Reviewscheidsgerecht was samengesteld uit de arbiters [naam 4], [naam 3] en [naam 7]. Ten aanzien van [naam 3] geldt dat hij overeenkomstig de arbitrageovereenkomst is benoemd door Tsjechië. De overige arbiters, [naam 4] en [naam 7], zijn uiteindelijk benoemd door de Tsjechische overheidsrechter (Praag High Court) op 22 oktober 2012 respectievelijk 27 maart 2013 nadat partijen onderling niet tot overeenstemming konden komen. Diag heeft zich tegen laatstgenoemde benoemingen in procedures ten overstaan van de Tsjechische hoogste rechter (Supreme Court) nog verzet, maar zij heeft hangende die procedure dat verzet ingetrokken.
3.8
Naar het hof begrijpt heeft Diag voorts met een beroep op de rechtspraak gepubliceerd in HR 25 juni 2010, NJ 2012/55, Hof Amsterdam 28 april 2009, TvA 2009/5 (Rosneft/Yukos) en Hof Amsterdam 18 september 2012, TvA 2013/51 (Maximov/NLMK), betoogd dat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek geen rekening kan worden met de Resolution aangezien de totstandkoming daarvan in strijd zou zijn met de openbare orde. Dit betoog wordt verworpen. Anders dan in de bedoelde rechtspraak is het hof in het onderhavige geval niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd.’
Algemene Klacht
3.
Het Hof heeft door aldus te oordelen zijn taak als exequaturrechter onder artikel V lid 2 aanhef en onder b van het Verdrag van New York veronachtzaamd. Zoals in subonderdeel 3.1 nader wordt uitgewerkt en toegelicht, heeft het Hof het werkelijke betoog van Diag in rov. 3.7 gedenatureerd weergegeven en heeft het Hof in rov. 3.8 nagelaten behoorlijk en toereikend gemotiveerd te responderen op de door Diag concreet gesteld en te bewijzen aangeboden feiten, die erop duiden dat het Review Scheidsgerecht dat de Resolution gaf, niet voldeed aan basale vereisten van (schijn van) onpartijdigheid en onafhankelijkheid en daarmee ten onrechte erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van de Final Award heeft geweigerd op grond van artikel III (jo. artikel I) en/of artikel V aanhef lid 1 onder e van het Verdrag van New York (zie onderdeel 1). Zoals in subonderdeel 3.2 nader wordt uitgewerkt en toegelicht, heeft het Hof bovendien zijn taak als exequaturrechter verzaakt, doorat het niet op de grondslag van Diags stellingen en zo nodig met ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden heeft onderzocht of en beslist dat het toekennen van betekenis aan de Resolution c.q. erkenning daarvan in Nederland afstuit op fundamentele beginselen van een behoorlijke (arbitrale) rechtspleging en/of de artikelen 6 en 13 EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (‘EP’) en artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
A. Ontbreken onafhankelijkheid en onpartijdigheid Review Scheidsgerecht
3.1
's Hofs oordeel in rov. 3.7 en 3.8, kort gezegd, dat geen sprake is van strijd met de openbare orde omdat niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd, is onbegrijpelijk en is in elk geval ontoereikend gemotiveerd tegenover de stellingen van Diag. Door het algeheel ontbreken van enige gemotiveerde respons op de hieronder weergegeven stellingen van Diag, heeft het Hof zijn taak als exequaturrechter onder artikel V lid 2 aanhef en onder b van het Verdrag van New York veronachtzaamd.
3.1.1
In de arbitrage waarin Diag tegenover Tsjechië stond, heeft, zoals reeds in de Inleiding is uiteengezet117., Tsjechië er alles aan gedaan om de arbitrage op een oneigenlijke wijze te beïnvloeden. Zoals Diag gemotiveerd heeft gesteld, heeft Tsjechië politie en justitie ingeschakeld om belastend materiaal te verzamelen dat in de arbitrage tegen Diag kon worden ingezet en heeft Tsjechië op ontoelaatbare wijze de arbitrageprocedure proberen te manipuleren.118. Tsjechië heeft bovendien overwegende invloed gehad bij de benoeming van de arbiters en deze arbiters zijn, ondanks Diags verzet daartegen, toch benoemd. Diag heeft concrete en gemotiveerde stellingen aangevoerd ter onderbouwing van het ontbreken van onpartijdigheid en onafhankelijkheid en daarop heeft het Hof in rov. 3.8 (en rov. 3.7) niet, laat staan toereikend gemotiveerd, gerespondeerd.
3.1.2
Diag heeft allereerst gesteld dat het Review Scheidsgerecht niet onpartijdig en onafhankelijk was doordat alle drie de arbiters zijn benoemd door Tsjechië, althans Tsjechië overwegende invloed had op de benoeming van de drie arbiters. Het Hof heeft de stellingen van Diag onbegrijpelijk (namelijk veel te beperkt) uitgelegd, omdat het Hof deze stellingen blijkens het samenstel van rov. 3.7 en 3.9, uitsluitend heeft behandeld in verband met de vraag of het Review Scheidsgerecht ‘volgens de daartoe geldende regels is samengesteld’, en niet, althans niet kenbaar, in de context van de in rov. 3.8 behandelde vraag of het toekennen van betekenis aan de Resolution c.q. erkenning ervan in Nederland in strijd zou komen met de openbare orde.
3.1.3
De stellingen van Diag waren erop gericht dat sprake is van een dusdanig gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid, dat erkenning van de Resolution in strijd zou komen met de openbare orde. Ter onderbouwing hiervan heeft Diag het volgende aangevoerd.
- (i)
Beide partijen benoemden een Review Arbiter. Tsjechië benoemde de heer [naam 3] en Diag benoemde de heer [naam 1].119.
- (ii)
[naam 3] en [naam 1] hadden vervolgens op grond van de Overeenkomst tot Arbitrage 30 dagen om overeenstemming te bereiken over de derde arbiter. Gedurende deze 30 dagen hadden zij namen voor een derde arbiter uitgewisseld, maar waren zij nog niet tot overeenstemming gekomen. Terwijl de arbiters nog verder aan het onderhandelen waren over de derde arbiter, heeft Tsjechië een procedure gestart tot benoeming van de derde arbiter. In dit verzoek om een derde arbiter te benoemen heeft Tsjechië uitdrukkelijk om benoeming van de heer [naam 4] verzocht. Ondanks bezwaren van Diag is [naam 4] vervolgens door de rechtbank benoemd.120. Door de rechtbank is geen andere arbiter dan de door Tsjechië voorgedragen arbiter overwogen.
- (iii)
Op 30 maart 2010 trad [naam 1] terug als arbiter, zulks vanwege de druk die op hem werd uitgeoefend om de rechtspersoon Towit als interveniërende partij toe te laten tot de procedure. Diag benoemde de heer [naam 5] in plaats van de door haar benoemde arbiter [naam 1]. Ondanks deze benoeming startte Tsjechië een procedure. In deze procedure verzocht Tsjechië de heer [naam 7] te benoemen ter vervanging van [naam 1]. Overeenkomstig het verzoek en ondanks de bezwaren van Diag iS [naam 7] door de rechter benoemd als arbiter ter vervanging van [naam 1], zonder enig andere persoon als arbiter te overwegen.121.
- (iv)
Arbiter [naam 7] heeft nauwe banden met de rechtspersoon Towit, één van de partijen die in de arbitrale procedure intervenieerde. [naam 7] was, samen met [naam 6], lid van het bestuur van Nadance. Nadance is een groepvennootschap van Towit. [naam 6], medebestuurder van [naam 7], trad eveneens op als advocaat van Towit in de arbitrageprocedure.122.
- (v)
Het Review Scheidsgerecht heeft uitsluitend Tsjechië benaderd met een brief aangaande het honorarium voor de door hen verrichte diensten. Daaruit blijkt dat alle drie de arbiters door of vanwege Tsjechië zijn benoemd, aangezien Tsjechië ook, in elk geval in de visie van de leden van het Review Scheidsgerecht, uitsluitend verantwoordelijk is voor de betaling hiervan. Uit deze brief blijkt eveneens dat het Review Scheidsgerecht slechts met Tsjechië een van artikel III van de Overeenkomst tot Arbitrage afwijkende afspraak betreffende het honorarium van arbiters is overeengekomen.123.
In het licht van deze stellingen is het oordeel van het Hof in rov. 3.7, dat de benoeming op een correcte wijze heeft plaatsgevonden, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
3.1.4
Daarbij heeft het Hof bovendien ten onrechte betekenis toegekend aan de intrekking door Diag van haar verzet bij de Tsjechische Hoge Raad tegen de benoeming van de arbiters. Het Hof is hierbij ten onrechte geheel ongemotiveerd voorbij gegaan aan de door Diag gemotiveerd gestelde redenen voor intrekking van haar verzet. Op het moment dat de Resolution werd gewezen waren er nog procedures aanhangig bij de Tsjechische Hoge Raad. Na ontvangst van de Resolution was Diag van oordeel dat deze procedures hun belang verloren, omdat het Review Scheidsgerecht het verzoek tot review namens Tsjechië ‘procedurally ineffective’ en zonder rechtsgevolgen verklaarde en de op Diags verzoek gegeven Resolution slechts de review proceedings beeindigde. Dit vormde voor Diag de reden voor intrekking van het verzet tegen de benoeming.124. Diag heeft bovendien niet halfhartig geprotesteerd tegen de benoemingen van [naam 7] en [naam 4]. Zij heeft zich in talrijke rechterlijke procedures verzet tegen de benoeming van deze twee arbiters. Op het moment van intrekking, in het najaar 2014, waren er reeds meer dan 19 rechterlijke beslissingen genomen over de benoeming van deze arbiters.125.
3.1.5
Voorts heeft Diag verschillende — door het Hof ten onrechte genegeerde — stellingen aangevoerd die zien op de ongeschiktheid van de verschillende arbiters, die eveneens duiden op een gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid bij het Review Scheidsgerecht. Diag heeft daartoe het volgende gesteld:
- (i)
Arbiter [naam 4] was in 2008 als voorzitter van de ‘Economic Chamber of the Czech Republic’ samen met vertegenwoordigers van het Tsjechische Ministerie van Financiën betrokken geweest bij fraude, waarvan ook het Ministerie van Financiën slachtoffer is geworden. De strafrechtelijke procedure loopt nog, maar in 2015 werd [naam 4] in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar.126.
- (ii)
Arbiter [naam 3] is meerdere malen in verband gebracht met diplomafraude aan de Universiteit van Pilsen waar destijds ook de keer [naam 4] student was).127. Uit een krantenbericht blijkt bovendien dat [naam 3] betrokken is geweest bij fraude in de hoedanigheid van alleenzittend arbiter in een andere (niet aan de zaak van Diag gelieerde) zaak.128.
3.1.6
Het oordeel van het Hof in rov. 3.8 dat in onderhavige zaak niet gebleken is van concrete feiten en omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de Resolution het resultaat is van rechtspraak die als partijdig en afhankelijk moet worden gekwalificeerd, is in het licht van de hierboven weergegeven — en door Tsjechië in essentie niet (gemotiveerd) bestreden — stellingen van Diag onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd. Het Hof heeft Diag bovendien ten onrechte niet, overeenkomstig haar concrete getuigenbewijsaanbod, tot getuigenbewijslevering toegelaten van de door haar gestelde feiten en omstandigheden. Diag heeft in hoger beroep specifiek bewijs aangeboden van haar in subonderdeel 3.1.5 weergegeven stellingen.129. Het Hof heeft dit bewijsaanbod ten onrechte zonder (toereikende) motivering gepasseerd.130.
3.1.7
Indien het Hof zich van al het voorgaande rekenschap heeft gegeven, maar impliciet heeft geoordeeld dat al deze stellingen van Diag onvoldoende zijn voor een dusdanig gebrek aan onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Review Scheidsgerecht, dat het toekennen van betekenis aan de Resolution c.q. erkenning ervan in strijd komt met de openbare orde, dan heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De hierboven weergegeven stellingen duiden namelijk op een (uit objectieve omstandigheden volgende131.) feitelijke afhankelijkheid en/of partijdigheid132. van het Review Scheidsgerecht althans geven aanleiding tot een zo emstige mate van twijfel daarover dat — zo nodig: mede gelet op onderdeel B hieronder — de Nederlandse (internationale) openbare orde wordt geschonden als aan de Resolution in Nederland de betekenis en het effect wordt toegekend die het Hof daaraan heeft toegekend.133. In elk geval is 's Hofs oordeel — gelet op de voorgaande subonderdelen134. — in het licht van deze maatstaf ontoereikend gemotiveerd.
B. Ontbreken van effectieve rechtsbeseherming
3.2
Het Hof heeft blijkens rov. 3.8 zijn taak als exequaturrechter veronachtzaamd doordat het niet op de grondslag van Diags stellingen en zo nodig met ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden heeft onderzocht of en beslist dat het toekennen van betekenis aan de Resolution c.q. erkenning daarvan in Nederland afstuit op fundamentele beginselen van een behoorlijke (arbitrale) rechtspleging en/of artikelen 6 en 13 EVRM en artikel 1 EP en/of artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
Zoals hierboven andermaal is toegelicht, bevat de Resolution volgens 's Hofs uitleg ervan — door het Hof kennelijk voor hem bindend geachte — inhoudelijke oordelen met het rechtsgevolg dat met de (Review) Partial Award het gehele geschil dat in arbitrage voorlag is beslecht. 's Hofs uitleg van de Resolution heeft tot gevolg dat aan Diag, zonder enige vorm van rechtsbeseherming in Tsjechië, een zeer omvangrijk vorderingsrecht uit hoofde van de Final Award is ontnomen, terwijl de door het Hof als bindend aangemerkte overwegingen in de Resolution rechtsverlies impliceren van de onderliggende schadevergoedingsvordering boven het bedrag van (thans en omgerekend) EUR 12,3 miljoen. Diag had na de (Review) Partial Award, waarvan het lichaam en het dictum nadrukkelijk een beslissing op haar restantvorderingen openliet, geen grond en ook geen enkele aanleiding om een rechtsmiddel in te stellen, terwijl van de Resolution — waaraan geen inhoudelijke behandeling van het geschil ten grondslag ligt — geen rechtsmiddel openstaat.135.
3.2.1
Het Hof had moeten onderzoeken of en beslissen dat erkenning van dit rechtsgevolg van de Resolution in strijd komt met de Nederlandse openbare orde. Het feit dat Diag aldus, bij 's Hofs uitleg van de Resolution, elke vorm van rechtsbescherming tegen de rechtsgevolgen van de Resolution zou ontberen,136. leidt ertoe dat erkenning van de Resolution strijd komt met artikel 6 en 13 EVRM en artikel 1 EP alsmede met artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politiek rechten en/of met de daarin verankerde beginselen overeenstemmende (nationaalrechtelijke) fundamentele beginselen van een behoorlijke (arbitrale) rechtspleging.
3.2.2
Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot eigendomsbescherming van artikel 1 EP, waarbinnen ook de in arbitrageprocedures toegekende bedragen vallen137., is vereist dat:
‘any interference with the peaceful enjoyment of possessions must be accompanied by procedural guarantees affording to the individual or entity concerned a reasonable opportunity of presenting their case to the responsible authorities for the purpose of effectively challenging the measures interfering with the rights guaranteed by this provision’.138.
3.2.3
In dit verband had het Hof acht dienen te slaan op de ex artikel 1 EVRM op hem rustende verplichting om bij te dragen aan de verzekering en effectuering van de door het EVRM beoogde rechtsbescherming. Zoals immers uit het arrest Pellegrini139. blijkt, rust volgens het EHRM op de nationale rechter een zelfstandige verplichting om, alvorens over te gaan tot erkenning van een elders gewezen vonnis, te toetsen of een dergelijke erkenning geen strijd oplevert met de fundamentele beginselen die zijn verankerd in bijvoorbeeld artikel 6 EVRM. Het gaat daarbij volgens het EHRM aldus om de vraag of de aangezochte rechters ‘duly satisfied themselves that the relevant proceedings fulfilled the guarantees of Article 6’140. (of, zo zou men kunnen toevoegen, enige andere relevante verdragsbepaling); alleen dan is het de nationale rechter toegestaan om over te gaan tot erkenning in de eigen rechtsorde van het elders gewezen vonnis. In het arrest Saccoccia/Oostenrijk141. heeft het EHRM de verplichting die op grond van het EVRM op de nationale exequaturrechter rust, nog eens benadrukt. Ook in dit arrest toetste het EHRM — zowel in de context van artikel 6 EVRM als van artikel 1 EP — op een ‘comprehensive’142. manier of de gevolgde procedures aan het betrokken individu wel een ‘reasonable opportunity of putting his or her case to the relevant authorities for the purpose of effectively challenging the measures interfering with the rights guaranteed by this provision’143. hadden geboden. Ook uit deze rechtspraak blijkt dat op de aangezochte exequaturrechter een zelfstandige verplichting rust om erkenning van een elders tot stand gekomen beslissing, indien zij bovenstaande toets niet kan doorstaan, achterwege te laten.
3.2.4
Ook in de internationale (arbitrage)literatuur wordt deze verplichting erkend. Zo stelt Petrochilos144. dat
‘states must have in place checks to ensure that the requirements of ‘fair trial’ in Article 6(1) [ECHR] are given effect to by arbitral tribunals. For when the courts of a state enforce or confirm an arbitral award, they are stamping it with their seal of approval. By so doing, a state endorses the award and the process that led to it, and may as a result of such endorsement incur international responsibility.’
En, in lijn met bovenstaand citaat:
‘It would be an unnatural reading of those provisions [Article I(1) and Article 6(1) ECHR] to suggest that they require of a state only to organize its judiciary and court procedure so that court proceedings will comply with Article 6(1), but otherwise allow a state not to extend such guarantees to those persons who have chosen to arbitrate.
Article 6(1) implies two types of duty for a state. First, a duty of abstention, that is, a duty not to enforce or otherwise give effect to an award or an arbitration which falls foul of Article 6(1). For a state to do so would be to ‘acknowledge and adopt the conduct [of the arbitral tribunal] as its own’. Secondly, a duty of positive action, that is, a duty for each state to provide, in its own courts, for remedies and substantive law rules sufficient and appropriate to ‘secure’ the guarantees of Article 6(1) in arbitration proceedings. It follows that a tribunal must in principle comply with Article 6(1): if it does not, its award and proceedings cannot be given effect to by state authorities, which are bound by Article 6(1).’145.
Ook Meijer146. benadrukt dat het de nationale exequaturrechter niet is toegestaan om schendingen van artikel 6 EVRM te accorderen:
‘Voorts blijkt uit de Europese jurisprudentie dat de rechter die een arbitraal vonnis bevestigt dat in strijd met bepaalde resterende waarborgen van art. 6 EVRM is totstandgekomen, zelf ook in strijd handelt met art. 6 EVRM en dat daarover kan worden geklaagd bij het Hof in Straatsburg. Aldus is ook een beroep op een schending van de resterende waarborgen van art. 6 EVRM in arbitrage bij de gewone rechter mogelijk. De gewone rechter mag immers niet handelen in strijd met art. 6 EVRM en zal, ter voorkoming van de bevestiging van een arbitraal vonnis dat in strijd is met art. 6 EVRM, zo nodig verlof tot tenuitvoerlegging weigeren of het arbitraal vonnis vernietigen, dit hoogstwaarschijnlijk op de grond dat het arbitraal vonnis, of de wijze van totstandkoming daarvan, in strijd is met de openbare orde.’
3.2.5
Het ontbreken van de door het EHRM in het kader van zowel artikel 6 EVRM als artikel 1 EP zo belangrijk geachte ‘procedural guarantees’ en ‘reasonable opportunities’ om de eigendomsontnemende gevolgen van de Resolution op effectieve wijze aan te kunnen vechten brengt dus, gelet op de rechtspraak van het EHRM en de internationale (arbitrage)literatuur, met zich dat het Hof had moeten oordelen dat de Resolution wegens strijd met de in artikel 6 en 13 EVRM en/of artikel 1 EP neergelegde fundamentele rechtsbeginselen (of daarmee overeenstemmende nationaalrechtelijke beginselen) niet voor erkenning in de Nederlandse rechtsorde in aanmerking komt. Door dit niet te doen heeft het Hof Diag het recht op toegang tot de rechter ontzegd.
3.2.6
Het enkele feit dat Diag zich in feitelijke instanties niet uitdrukkelijk op de bescherming van artikel 6/13 EVRM en artikel 1 EP heeft beroepen doet niet eraan af dat het Hof als exequaturrechter was gehouden op de grondslag van Diags stellingen te onderzoeken of en beslissen dat deze verdragsbepalingen door erkenning van de Resolution zouden worden geschonden. Diag heeft zich expliciet uitgelaten over het gebrek aan rechtsbescherming dat de Resolution in de door Tsjechië daaraan gegeven uitleg teweeg zou brengen.147.
3.2.7
Daarbij dient te worden bedacht dat volgens vaste rechtspraak van het EHRM partijen zich bij de nationale feitenrechter niet uitdrukkelijk op verdragsbepalingen als artikel 6/13 EVRM en artikel 1 EP behoeven te beroepen om in Straatsburg ontvankelijk te worden verklaard: voldoende is wanneer een klager ‘at least in substance’ argumenten voor de nationale rechter heeft aangedragen.148. In dat kader zou het volgens het EHRM van ‘excessive formalism’ getuigen wanneer de klager op een niet-ontvankelijkverklaring zou stuiten indien hij zich hierbij niet ‘in express terms’ op de bescherming van bepaalde verdragsbepalingen heeft beroepen.149. Dit door het EHRM zelf onder vigeur van artikel 34 EVRM gehanteerde toetsingskader brengt met zich mee dat de door Diag in feitelijke instanties aangevoerde stellingen a fortiori in cassatie dienen te worden begrepen als een ‘in substance’-beroep op verdragsbepalingen als artikel 6 lid 1 en 13 EVRM en artikel 1 EP.
3.2.8
Nu het ontbreken van enige vorm van rechtsbescherming tegen de rechtsgevolgen van de Resolution exact hetgeen is waarover Diag zich in hoger beroep in expliciete bewoordingen heeft beklaagd150., had het Hof — in lijn met de jurisprudentie van het EHRM en zo nodig ambtshalve op voet van artikel 25 Rv — moeten oordelen dat erkenning van de Resolution strijd oplevert met de in genoemde verdragsbepalingen neergelegde fundamentele rechtsbeschermingsbeginselen en/of met fundamentele beginselen van een behoorlijke (arbitrale) rechtspleging en/of artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politiek rechten.
Verzoek
Op grond van het voorgaande verzoekt verzoekster tot cassatie Uw Raad om de met zaaknummer 200.183.580/01 gegeven en op 21 februari 2017 uitgesproken beschikking van het Gerechtshof Amsterdam te vernietigen, en de zaak zo veel mogelijk op de voet van artikel 429 lid 2 jo. artikel 420 Rv zelf af te doen, met voorziening in de kosten zoals Uw Raad vermeent te behoren.
Amsterdam, 21 april 2017
Advocaat bij de Hoge Raad
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 21‑04‑2017
Verdrag over de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechtelijke uitspraken, New York, 10 juni 1958, Trb.158, 145 (het ‘Verdrag van New York’).
Per datum indiening verzoekschrift tot cassatie.
Zie Beroepschrift, nrs 16–28, Akte overlegging producties 14 september 2016, productie 40, 41 en 44; Plta II, nrs. 22, 28 en 29.
Zie Plta II, nrs. 22, 27 en 28; Verzoekschrift I, productie 6 (de Final Award), para. 215.
Zie onderdeel 3A, met vindplaatsen van stellingen in feitelijke instanties. Zie ook Beroepschrift, nrs 16–28; Plta II, nrs. 33–40
Zie Verzoekschrift tot cassatie, onderdeel 3B. Zie ook Beroepschrift, nrs. 70, 119–120 en 131, Plta II, nr. 12.
Zie Verzoekschrift, nrs. 1–6; Beroepschrift, nrs. 5–8; Plta II, 18–20; Beschikking, nrs. 2.1 onder (i)
Zie Verzoekschrift, productie 1; Plta II, nr. 21.
Zie Verzoekschrift, nr. 7; Beroepschrift, nrs. 9–11.
Zie Beroepschrift, nr. 12; Beschikking, rov. 2.1 onder (i).
Zie Verzoekschrift, productie 2; Beroepschrift, nr. 13 onder (i).
Zie Verzoekschrift, productie 3; Beroepschrift, nr. 13 onder (ii); Plta II, nr. 24–26.
Zie Verzoekschrift, productie 4 (Partial Award); Beroepschrift, nr. 13 onder (iii).
Zie Verzoekschrift I, productie 4 (Partial Award), p. 2461–2462. Zie voor de motivering van de beslissing Verzoekschrift I, productie 4 (Partial Award), rov. III (p. 2471–2475).
Zie Beroepschrift, nr. 13 onder (iv) en productie 32.
Zie Verzoekschrift, productie 6; Beroepschrift, nr. 13 onder (v).
Het bedrag aan rente bedraagt ongeveer: (i) CZK 4.244.879.686 aan samengestelde rente over de periode van 1 juli 1992 tot 30 juni 2007; (ii) CZK 1.287.877 per dag vanaf 1 juli 2007. Daarnaast zijn er nog rentebedragen over aanvullende vorderingen.
Zie Verzoekschrift, productie 7.
Zie Beroepschrift, ms. 74 en 75; Plta II, nr. 46–53. Zie ook onderdeel 2.4.
Zie Beroepschrift, nr. 16–30; Plta n, nr. 33–40.
Zie Verzoekschrift I, productie 7 (de Resolution), p. 5, 6 en 16.
Zie Beroepschrift, nr. 28; Beroepschrift, productie 26; Plta II, nr. 34. Zie ook onderdeel 3A.
Tsjechië staat op de lijst van Judicial Independence op de 50ste plek. Deze lijst ziet op de vraag in hoeverre de rechtspraak onafhankelijk is van de regering, individuele personen en bedrijven. Zie Plta II, nr. 31.
Zie Plta II, nrs. 35–40.
Zie Beroepschrift, nr. 27; Plta II, nr. 39.
Zie Plta I, nr. 21; Akte overlegging producties van 14 september 2016, productie 40 en 41; Pita II, nr. 22.
Zie Plta I, nr. 21; Akte overlegging producties van 14 september 2016, productie 44; Plta II, nrs. 28–29.
Zie Plta I, nr. 21; Plta II, nr. 27; Verzoekschrift I, productie 6 (Final Award), rov. 93, 215 en 216.
De beschreven zorgelijke ervaringen van het scheidsgerecht dat de Final Award heeft gewezen en van Diag met de Tsjechische rechtbanken en autoriteiten zijn in lijn met onafhankelijke indexen die aangeven in hoeverre Tsjechische overheidsdiensten, inclusief rechters, onafhankelijk kunnen opereren. Tsjechië staat, zoals gezegd, op de lijst van Judicial Independence op de 50ste plek. Deze lijst ziet op de vraag in hoeverre de rechtspraak onafhankelijk is van de regering, individuele personen en bedrijven. Tsjechië staat bovendien op de lijst van Favortism in decisions of government officials op plek 94 (van de 140 landen; dit is vier plaatsen onder Rusland). Zie Plta II, nr. 31.
Zie Verweerschrift I, p. 19–21.
Stb. 2014,200. Nu de erkenning van de Partial Award is verzocht in het Beroepschrift van 13 januari 2016 is op de erkenning van de (Review) Partial Award de arbitragewet van toepassing die geldt sinds 1 januari 2015.
Zie Plta I, nrs. 48–60; Schriftelijke reactie Diag na mondelinge behandeling, nrs. 33–40; Beroepschrift, nrs. 49–54 en nr. 114–117.
Diag heeft aan deze formele voorwaarden voldaan, zie Verzoekschrift I, nr. 16 en productie 1, 6 en 8.
Zie over het tekortschieten van Tsjechië in haar stelplicht en bewijslast: Verzoekschrift I, nrs. 15–16; Plta I, nrs. 18–19; Beroepschrift, nr. 36–40 en 49–55; Plta II, nr. 93–95.
Geneva Convention on the Execution of Foreign Arbitral Awards 1927. Te raadplegen via www.newyorkconvention.org.
Geneva Protocol on Arbitration Clauses of 1923. Te raadplegen via: https://treaties.un.org/doc/Publication/MTDSG/Volume%20II/LON/PARTII-6.en.pdf.
Zie A.J. van den Berg, The New York Arbitration Convention of 1958 (diss. Rotterdam), The Hague/Deventer: Asser/ Kluwer 1981, p. 7; Gary B. Born, International Commercial Arbitration /2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 3606–3607.
Zie R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 79 (p. 52). In gelijke zin Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 3607. CPG Vlas nr. 2.3 vóór HR 24 december 2010, NJ 2011/15 (Vastint/Svensson).
HR 26 oktober 1973, NJ 1974/361 m.nt. P. Zonderland & H.F. van Panhuys (SEEE/Joegoslavië 1).
Zie Frank-Bernd Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbitration, München: Verlag C.H. Beck 2002, para. 6 (p. 73); Marike Paulsson, The 1958 New York Convention in action, Kluwer Law International 2016, p. 97.
Zie Emmanuel Gaillard & John Savage, Fouchard Gaillard Goldman On International Commercial Arbitration, The Hague/Boston/London 1999, para. 1350 (p. 735); Emmanuel Gaillard & Domenico Di Pietro, Enforcement of arbitration agreements and international arbitral awards: the New York Convention in practice, London: Camera May 2008, p. 140; Frank-Bernd Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbitration, München: Verlang C.H. Beck 2002, para. 3–46 (p. 419); R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H.Beck — Hart -Nomos 2012, Article I, para. 13 (p. 32); Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 2921; Marike Paulsson, The 1958 New York Convention in Action, Kluwer Law International 2016, p. 98.
HR 26 oktober 1973, NJ 1974/361 m.nt. P. Zonderland & H.F. van Panhuys (SEEE/Joegoslavië I).
Zie voor buitenlandse rechtspraak op dit punt :Frank-Bernd Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbiration, München: Verlang C.H. Beck 2002, para. 46 (p. 419), voetnoot 150.
Zie Frank-Bernd Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbitration, München: Verlang C.H. Beck 2002, para. 3–46 (p. 419); Emmanuel Gaillard & Domenico Di Pietro, Enforcement of arbitration agreements and international arbitral awards: the New York Convention in practice, London: Camera May 2008, p. 140; Jean-François Poudret & Sébastien Besson, Comparative Law of International Arbitration, Sweet & Maxwell 2007, para. 884; R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 20 (p. 34); Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 2921.
Emmanuel Gaillard & John Savage, Fouchard Gaillard Goldman On International Commercial Arbitration, The Hague/Boston/ London 1999, para. 1353 (p. 736): Jean-François Poudret & Sébastien Besson, Comparative Law of International Arbitration, Sweet & Maxwell 2007, para. 884: R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign. Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 21 (p. 34); Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 2922; Nigel Blackaby & Constantine Partasides et al., Redfern and Hunter on International Arbitration (6th edition), Kluwer Law International; Oxford University Press 2015, para. 9.08.
Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 2922.
Nigel Blackaby & Constantine Partasides et al., Redfern and Hunter on International Arbitration (6th edition), Kluwer Law International; Oxford University Press 2015, para 9.08.
Zie Emmanuel Gaillard & John Savage, Fouchard Gaillard Goldman On International Commercial Arbitration, The Hague/Boston/London 1999, para. 1353 (p. 736): Jean-François Poudret & Sébastien Besson, Comparative Law of International Arbitration, Sweet & Maxwell 2007, para. 884: R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 21 (p. 34); Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 2922; Nigel Blackaby & Constantine Partasides et al., Redfern and Hunter on International Arbitration (6th edition), Kluwer Law International; Oxford University Press 2015, para.9.08
Zie Nigel Blackaby & Constantine Partasides et al., Redfern and Hunter on International Arbitration (6th edition), Kluwer Law International; Oxford University Press 2015, para. 9.03; R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck ‘Hart -Nomos 2012, Article I, para. 55 (p. 44); Domenico Di Pietro, Enforcement of arbitration agreements an international arbitral awards: the New York Convention in practice, London: Camera May 2008, p. 15.
Zie R Wolff New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 62 (p. 46); Frank-Bernd Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbitration, München: Verlag C.H. Beck 2002, para. 61 (P.424–425); Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 3619.
Domenico Di Pietro, Enforcement of arbitration agreements and international arbitral awards: the New York Convention in practice, London: Camera May 2008, p. 150.
Zie Schriftelijke reactie Diag, nr. 37; Beroepschrift, nr. 53.
HR 26 oktober 1973, NJ 1974/361 m.nt. P. Zonderland & H.F. van Panhuys (SEEE/Joegoslavië I).
Zie Frank-Bernd Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbitration, München: Verlag C.H. Beck 2002, para. 6 (p. 73); Marike Paulsson, The 1958 New York Convention in action, Kluwer Law International 2016, p. 97.
Dit is bevestigd in HR 7 november 1975, NJ 1974 m.nt. P.A. Steijn (SEEE/Joegoslavië II). Vgl. ook HR 17 april 2015, NJ 2015/453 m.nt. L.Strikwerda (NRSC/Kompas) waarin Uw Raad met betrekking tot artikel 1076 Rv heeft overwogen dat de vraag of het arbitraal vonnis naar Russisch recht niet bindend is, als gevolg van een uitspraak van de Russische cassatierechter en de intrekking van het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging in de Russische federatie, dient te worden beoordeeld in het kader van de weigeringsgronden van artikel 1076 lid 1 Rv.
Zie Verzoekschrift I, nrs. 15–16; Plta I, nrs. 18–19; Beroepschrift, nrs. 36–40 en 49–55; Plta II, nrs. 93–95.
R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 79 (p. 52). In gelijke zin Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 3607.
Zie R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 79 (p. 52). In gelijke zin Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 3607 en CPG Vlas nr. 2.3 vóór HR 24 december 2010, NJ 2011/15 (Vastint/Svensson).
Zie Beroepschrift, nr. 62.
Zie Beroepschrift, nr. 63 en 84.
Zie Beroepschrift, nr. 84. Zie CPG Vlas nr. 2.6 vóór HR 24 december 2010, NJ 2011/15 (Vastint/Svensson), met verwijzing naar H.J. Snijders GS Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 1076, aant. 6 en P. Sanders, Het Nederlandse arbitragerecht, Nationaal en Internationaal, Deventer: Kluwer 2001, p. 236–237, alsmede (in het kader van artikel 1976 Rv) MvT, wetsvoorstel 18 464, nr. 3, p. 36. Zie ook; Jean-Fraçois Poudret & Sébastien Besson, Comparative Law of International Arbitration, Sweet & Maxwell 2007, para. 918; R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article V, para, 358–366 (p. 358–362); Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 3614–3615; Nigel Blackaby & Constantine Partasides et al., Redfern and Hunter on International Arbitration (6th edition), Kluwer Law International; Oxford University Press 2015, para. 11.87, verwijzend naar AJ. van den Berg, ‘Court Decisions on the New York Convention’, in Blessing (ed.) The New York Convention of 1958: A Collection of Reports and Materials Delivered at the ASA Conference Held in Zurich 2 February 1996 (ASA, 1996), p. 87–88. Van den Berg merkte in 1981 de verdragsautonome interpretatie nog aan als minderheidsopvatting (zie A.J. van den Berg, The New York Arbitration Convention of 1958 (diss. Rotterdam), The Hague/Deventer: Asser/ Kluwer 1981, p. 342–346). Inmiddels is deze opvatting ook internationaal algemeen geaccepteerd (Jean-François Poudret & Sébastien Besson, Comparative Law of International Arbitration, Sweet & Maxwell 2007, para. 918). Deze uitleg wordt ook gevolgd door rechters in Duitsland, Hongkong, Nederland, Verenigde Staten, Zweden & Zwiterland. Zie voor verwijzingen Frank-Bernd Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbiration, München: Verlang C.H. Beck 2002, para. 80 (p. 513), voetnoot 988; R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article V, para. 361, voetnoot 827 (p. 360); Jean-François Poudret & Sebastien Besson, Comparative Law of International Arbitration, Sweet & Maxwell 2007, para. 918.
Zie R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article V, para, 361 (p. 360–361); Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 3614–3615; Nigel Blackaby & Constantine Partasides et al., Redfern and Hunter on International Arbitration (6th edition), Kluwer Law International; Oxford University Press 2015, para. 11.87.
Zie R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart -Nomos 2012, Article V, para 358–366 (p. 358–362); A.J. van den Berg, The New York Arbitration Convention of 1958 (diss. Rotterdam), The Hague/Deventer: Asser/Kluwer 1981, p. 341–342; Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p. 3614–3615; Nigel Blackaby & Constantine Partasides et al., Redfern and Hunter on International Arbitration (6th edition), Kluwer Law International; Oxford University Press 2015, para. 11.87.
Zie Beroepschrift, nrs. 101–103.
Frank-Bernd Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbitration, München: Verlag C.H. Beck 2002, p. 514, no. 82.
Gary B. Born, International Commercial Arbitration (Second Edition), 2nd edition Kluwer Law International 2014, p. 3444.
Vgl. Hof Amsterdam 28 april 2009, TvA 2009/5(Rosneft/Yukos). De in de beschikking Rosneft/Yukos ingezette lijn is nader uitgewerkt in Hof Amsterdam 18 september 2012, TvA 2013/51(Maximov/NLMK).
Zie Beroepschrift, nr. 90; Plta II. nr. 104–105, onbestreden door Tsjechië.
Zie Plta I, nr. 63; Schriftelijke reactie Diag, nr. 143; Beroepschrift, nr. 68; Beroepschrift, productie 34 (Legal Opinion prof. BÄ•lohlávek van 8 januari 2015), nrs. 21, 24 en 25; Plta II, nr. 54, eveneens onbestreden door Tsjechië, zie Schriftelijke reactie Tsjechië, p. 51–52.
Zie Verweerschrift I, productie 3.
Zie R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 57 (p. 44); Emmanuel Gaillard & Domenico Di Pietro, Enforcement of arbitration agreements and international arbitral awards: the New York Convention in practice, London: Camera May 2008, p. 155.
Gary B. Born, International Commercial Arbitration (Second Edition), Kluwer Law International 2014, p. 2917.
Zie Beroepschrift, nrs. 90–91; Plta II, nrs. 103. Tsjechië heeft in eerste aanleg haar voorwaardelijk, zelfstandig verzoek tot erkenning van de Resolution ook slechts gebaseerd op artikel 1075 jo. het Verdrag van New York (Zie Verweerschrift I).
Zie G.J. Meijer & A.I.M. van Mierlo, Parlementaire Geschiedenis Arbitragewet, Deventer: Kluwer 2015, p. 808–809.
Zie ook onderdeel 3A.
Zie literatuur in voetnoot 49.
Zie Plta I, nrs. 43–47; Schriftelijke reactie Diag, nrs. 48–51; Beroepschrift, nr. 85; Verweerschrift II, p. 18–20; Plta II, nr. 96–101.
Zie Beroepschrift, nrs. 87–103; Schriftelijke reactie Tsjechië, p. 14; Schriftelijke reactie Diag, nrs. 52–56, Plta II, nrs. 102–111; Plta II Tsjechië, p. 11.
Vgl. H.J. Snijders & A. Wendels, Civiel appel (Serie Burgerlijk Proces & Praktijk, deel 2), Deventer: kluwer 2009, par. 7.5.2.
Zie H.J. Snijders, C.J.M. Klaassen & G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2011, nr. 173; G.J. Meijer, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 1049, aant. 1a.
Zie Beroepschrift, nrs. 70,119–120 en 131; Plta II, nrs. 16 en 59.
Zie J. Paulsson, ‘Awards set aside at the place of arbitration’, in: Enforcing Arbitration Awards Under the New York Convention. Experience en Prospects, New York: United Nations 1999, p. 24–26; R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 29–37 (p. 36–39).
Zie A.J. van den Berg, The New York Arbitration Convention of 1958 (diss. Rotterdam), The Hague/Deventer: Asser/Kluwer 1981, p. 1–6; R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, Article I, para. 18–20 (p. 33–34).
Het verbod van révision au fond vloeit niet slechts voort uit artikel 985 Rv, maar ook uit het systeem van het Verdrag van New York (waarbij artikel 985 Rv verdragsconform dient te worden uitgelegd). Een arbitraal vonnis dient blijkens artikel III van het Verdrag van New York te worden erkend wanneer verlof tot erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht en aan de formele vereisten is voldaan. Weigering van een verzoek tot erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging vindt slechts plaats wanneer de partij jegens wie dit verzoek zich richt stelt en bewijst dat één van de weigeringsgronden van artikel V van het Verdrag van New York zich voordoet. In artikel V van het Verdrag van New York is een beperkt aantal weigeringsgronden opgenomen die de rechter niet de mogelijkheid bieden om het arbitraal vonnis inhoudelijk te toetsen. Zie Comparative Law of International Arbitration, Sweet & Maxwell 2007, para. 902; R. Wolff, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (Commentary), C.H. Beck — Hart — Nomos 2012, article V, para. 4 (p. 240); Gary B. Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p 3443.
De vergelijking dringt zich op met de vraag of en, zo ja, in hoeverre gezag van gewijsde toekomt aan geschilbeslissingen in een buitenlands arbitraal vonnis. Ook voor die vraag geldt dat het antwoord daarop niet uitsluitend kan afhangen van wat het vonnis erover zegt, maar zal tevens moeten worden gekeken naar het toepasselijke recht Dit vindt bevestiging in het feit dat de discussie in de internationale (arbitrage)literatuur zich toespitst op de vraag welk recht (dat van het land van herkomst, de lex fori of een transnationale rechtsbron) de omvang van het gezag van gewijsde bepaalt: de onderliggende assumptie, die door al deze in de literatuur bepleite benaderingen wordt gedeeld, is derhalve dat het vonnis niet zelf volledig over deze kwestie kan ‘beschikken’. Vgl. International Law Association, ’Interim Report: ‘Res Judicata’ and Arbitration’, 2004, p. 14: ‘The res judicata effect of a foreign judgment is generally conditional upon recognition of that judgment in the lex fori. When a judgment qualifies for recognition, its res judicata effect seems to be governed by the procedural law of the country in which it was rendered.’ Zie verder bijvoorbeeld L.G. Radicati di Brozolo, Res judicata and international arbitral awards (2011), p. 7 (online te raadplegen via http://ssrn.com/abstract=1842685). waar hij spreekt over ‘the need to engage in a sophisticated analysis to identify the law which should govern the issue’.
Zie Plta I, nrs. 20–47 en nrs. 61–93: Schriftelijk reactie Diag, nr. 62–111, Beroepschrift, nrs. 62–104, Plta II, nrs. 46–111.
Zie onder meer noot De Boer onder HR 6 april 2012, NJ 2013/235 (Solvochem/Raffidain Bank) en F.E. Vermeulen, ’Vreemd recht in cassatie’, in: R.J. van Galen e.a., Wie is de Mol?: liber amicorum Harmen de Mol van Otterloo, Oisterwijk: Wolf legal publishers 2014, p. 239–250; Parl. Gesch. BW Boek 10 2013/II.4.3; N. Peters, IPR, Proces & Arbitrage. Over grondslagen en rechtspraktijk (diss. Groningen), Apeldoorn: Maklu Uitgevers 2015, para. 4.3.3.
Zie bronnen bij onderdeel 2.1.1.
Zie Plta I, nr. 83–93; Schriftelijke reactie Diag, nr. 120–124; Beroepschrift, nrs. 124–132.
Zie Beroepschrift, nrs. 90 en 127; Plta II, nr. 75.
Zie over deze principieel zelfstandige status van een arbitraal deelvonnis onder het Verdrag van New York: onderdeel 1A en de daarbij aangehaalde bronnen.
Plta I, nr. 63; Schriftelijke reactie Diag, nr. 143; Schriftelijke reactie Tsjechië, p. 19; Beroepschrift, nrs. 67–69, 71; Beroepschrift, productie 34, nrs. 21, 24 en 25; Plta II, nrs. 54–56, 74.
Zie Plta I, nr. 63; Schriftelijke reactie Diag, nr. 143; Beroepschrift, nr. 68.
Zie Plta I, nr. 63; Schriftelijke reactie Diag, nr. 143; Schriftelijke reactie Tsjechië, p. 19; Beroepschrift, nr. 68.
Zie Plta I, nr. 63; Schriftelijke reactie Diag, nr. 143; Schriftelijke reactie Tsjechië, p. 19; Beroepschrift nrs. 67–69, 71; Plta II, nrs. 54–56 en 74.
Zie Plta I, nr. 68; Verweerschrift I, p. 11; Beroepschrift, nrs. 70, 119–120; Plta II, nr. 57.
Zie de Legal Opinion van prof. Gerloch en Dr. Balaš van 14 april 2015 (Productie 3 bij Verweerschrift I), met name nr. 46–47 en nr. 75–76 (nr. 46: ‘It follows from the above that no remedy is available to the parties to the arbitration proceedings whereby the parties could challenge the Resolution on discontinuing the proceedings and thus prevent its final nature.’), de Legal Opinion van Bělohlávek van 20 april 2015, nr. 28, overgelegd bij Akte overlegging producties van 20 april 2015, productie 15 (‘However, as noted above, no remedies are available to the parties against an arbitral resolution discontinuing the proceedings. And that is precisely the reason why the resolution may not come into legal force and become enforceable.’) en de Legal Opinion van Bánayalová van 20 april 2015, nr. 50, overgelegd bij Akte overlegging producties van 20 april 2015, productie 17 (‘As explained, if the review tribunal finds that the award under review was issued by the previous tribunal while procedural conditions allowing it to conduct the procedure were not met, the general principles of civil procedure must be applied. It follows from these principles that the review tribunal has the obligation to declare the preceding procedure inadmissible and remove and remedy its consequences. Therefore, in such a situation, the review tribunal must issue a review award in which it cancels the initial award and discontinues the proceedings. The necessity of such a procedure stems also from the need to preserve the parties the right for judicial review of the review arbitral that resolves the issue with finality and ends the arbitration procedure; a mere review resolution may not submitted to the court for review and the judicial review right provided for by the Arbitration Act would forever be lost to be the parties.’).
Zie Schriftelijke reactie Tsjechië, p. 17–18; Schriftelijke reactie Tsjechië, nrs. 74–75; Beroepschrift, nrs. 67 – 68 en 74; Plta II, nrs. 54 en 56.
Het Hof laat immers in rov. 3.9 de juistheid van de stellingen van Diag in het midden, zodat die juistheid in cassatie tot uitgangspunt dient. Tsjechië heeft deze stellingen ook niet gemotiveerd bestreden. Zijn beroep op een uitzonderingsgeval is gemotiveerd weersproken tijdens pleidooi, zie Plta II, nr. 58.
Zie Beroepschrift, nrs 70 en 131, Plta II, nrs 12 en 59
Zie Beroepschrift, nr 71, Plta II, nr 61–64 Zie ook de Legal Opinion van Bělohlávek van 8 januari 2016 (Beroepschrift, productie 34), nr 35 ((…) if the review tribunal comes to the conclusion that the award under review cannot stand and decides to set it aside, they should not only conclude that the proceedings are discontinued, but the decision should include an express declaration that the award is cancelled in its dispositive / operative part (…)’), nr 39 (‘(…) Based on the above, a conclusion needs to be made that neither the civil court nor arbitrators can impose duties on the parties or change their legal position implicitly Section 155(1) of the CPC stipulates that the content of the court s decision be stated in the dispositive part of the judgement (here arbitral award)’), nr 40 (‘(…) Moreover, it is only the dispositive part that becomes final and binding (section 159a(1) of the CPC) As the requirement for the content of the decision is to be included in the dispositive part, it follows that it also needs to be explicit The court needs to clearly state its will so that there is no doubt what the respective rights and duties of the parties are So, if a review tribunal has the intention to cancel an award, the operative part of the respective decision should state the following (i) the award is herewith cancelled, (u) the proceedings are discontinued’) en nr 43
Zie Plta I, nr. 70 en 71, Schriftelijke reactie Diag, nr. 106–115, 143, Beroepschrift, nr. 71, 81, 98–100, 131, Plta II, nr. 61–69)
Zie Plta II, nr. 44.
Zie Plta II, nr. 64–66.
Zie Schriftelijke reactie Diag, nr. 132–138; Beroepschrift, nr. 77–80, 130; Plta II, nr. 67–69.
Barta in zijn bij Beroepschrift, productie 36, overgelegde legal opinion van 10 juni 2011, p. 45, alsmede de door Tsjechië ingestelde deskundige Gerloch, in zijn als productie 35 overgelegde legal opinion van 10 juni 2011), p. 9–10: ‘In our opinion, if a party to arbitration files a request for review of the arbitral award, it anticipates to cause the review proceedings. Among other things, it usually also appoints the arbitrator for its part in the request, i.e. the process of constituting the review arbitral panel is also commenced. It should then perform its task and decide in the case, even if only procedurally on staying of the review proceedings. However, it also follows from the above that only upon the resolution to stay [lees: ‘discontinue’] the review arbitration, the effects of legal force and enforceability of the arbitral award occur.’ Gerloch herhaalt dit in zijn bij Akte overlegging producties 30 september 2016, productie 49, overgelegde legal opinion van 25 november 2011, nr. 35: ‘If, therefore, an application for review of the arbitration award is retracted, the grounds for holding the proceedings to review the arbitration award cease to exist and the arbitration award assumes the effect of an official judicial decision and is judicially enforceable.’
Zie Beroepschift, nr. 33; Plta II, nr. 79. Zie ook Productie 27 van het Beroepschrift, waaruit blijkt dat de eerste en de laatste pagina van de Final Award is voorzien van een clause of legal force door middel van een stempel afkomstig van Rusek, de door Tsjechië benoemde arbiter die deel uitmaakte van het scheidsgerecht dat de Final Award wees (zie Plta II, nr. 79).
Zie Beroepschrift, nr. 33; Plta II, nr. 79–80.
Zie Beroepschrift, productie 28, met als conclusie: ‘This means that a clause of legal force is an authoritative confirmation of the fact that the decision is indeed in legal force.’
Zie Beroepschrift, nr. 124–132; Plta II, nr. 75.
Zie Plta I, nr. 21; Plta II, nr. 85.
Zie Plta I, nr. 32–34; Beroepschrift, nr. 74–76; Plta II, nr. 42–53.
Zie Plta II, nrs. 71–73.
Het Review Scheidsgerecht moest zowel beslissen op het verzoek van Diag tot beëindiging van de review proceedings als ook op het Review verzoek van Tsjechië tot wijziging van de Final Award. In het dictum van de Resolution wordt echter het verzoek door het Review Scheidsgerecht niet toegewezen. Het dictum is een beslissing op zowel het verzoek van Diag als het verzoek van Tsjechië. Dit blijkt ook uit rov. 4.2 waarin het Scheidsgerecht overweegt dat het Review verzoek van Tsjechië inderdaad ‘procedurally ineffective’ was en uit rov. 4.5 dat de ‘discontinuation’ van de review proceedings is gebaseerd op het geheel van de overwegingen.
Zie Beroepschrift, nr. 13 voetnoot 11.
Voor toepassing van deze rechtspraak is niet van belang of de bindende kracht wordt ontnomen door een rechterlijke beslissing dan wel door een andere arbitrale beslissing, mits de beslissing die het rechtskrachtverlies tot gevolg heeft in Nederland voor erkenning vatbaar is.
Zie Inleiding onder B (XIV) en (XV).
Zie Plta I, nr. 21; Plta II, nr. 22.
Zie Beroepschrift, nr. 16.
Zie Beroepschrift, nr. 16–23.
Zie Beroepschrift, nrs. 24–26.
Zie Plta II, nrs. 37–38.
Zie Beroepschrift, nr. 28; Beroepschrift, productie 26; Plta II, nr. 34.
Zie Beroepschrift, nr. 27.
Zie Plta II, nr. 39.
Zie Beroepschrift, nr. 36; Akte overlegging producties van 14 September 2016, productie 45.
Zie Beroepschrift, nr. 36.
Zie Beroepschrift, nr. 36; Akte overlegging producties van 14 September 2016, productie 46.
Zie Plta II, nr. 40, eerder in het Beroepschnft, nrs 135–136
Zie G de Groot, Getuigenbewijs in civiele zaken (Serie Burgerlijk Proces & Praktijk, deel 15), Deventer Kluwer 2015, nr 72 en de in voetnoot 63 van dat nummer vermelde vaste rechtspraak
Vgl Gary B Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p 1785 ‘[ ] contrary to generalizations that the ‘appearance’ of bias is not sufficient for disqualification, national courts and arbitral institutions almost always base their decisions about impartiality entirely on ‘appearances’ and, in at least some significant number of cases, will disqualify presumptively unbiased arbitrators merely because the apparent risk (that is, the appearance) of actual bias is unacceptably great Given the importance of the arbitrator’s impartiality to the arbitral process, this approach is entirely appropriate, and should be recognized as such ’ Zie voor een dergelijke objectieve toets bijvoorbeeld BGH III ZR 192/84 ‘Daher fuhren nur solche Verletzungen des Neutralitatsgebots zur Versagung der Anerkennung eines auslandischen Schiedsspruchs, die mit den Grundsatzen richterlicher Amtsfuhrung schlechthin unverembar sind, etwa weil sie aus der Sicht eines unbefangenen Betrachters die konkrete Befurchtung rechtfertigen, daß der Schiedsrichter nur Vollstrecker des Willens einer Partei ist, oder well der Schiedsrichter aus sachfremden Erwagungen die Belange einer Partei einseitig fordert’
Vgl Gary B Born, International Commercial Arbitration (2nd edition), Kluwer Law International 2014, p 1776, waar Born opmerkt dat afhankelijkheid en partijdigheid onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden ‘The requirement that an arbitrator be subjectively impartial is virtually always established only through inquiry into external, objective facts and circumstances, while objective circumstances indicating a lack of independence are generally relevant insofar as they evidence an unacceptable risk of a lack of subjective impartiality on the part of the arbitrator That is, a lack of independence is a matter of concern because it indicates the possibility of partiality or bias, which in turn can only be evidenced through showings of external relations or connections, the two concepts are inextricably linked and neither can be properly understood or applied without reference to the other’
Vgl in het verband van een (op aantasting van een arbitraal vonnis gerichte) vernietigingsprocedure — mede in relate tot een onbenutte wrakingsmogelijkheid (voor een onafhankelijke en onpartijdige wrakingsinstantie) — HR 18 februari 1994, NJ 1994/765 (Noi dstrom/Van Nievelt Goudnaan & Co) en de daarop gevolgde niet-ontvankelykheidsbeslissing van de ECRM 27 november 1996, zaaknr 28101/95, NJ 1997/505 Zie ook noot P.J. Boon onder ECRM 27 november 1996, NJ 1997/505, noot H.J. Snyders onder HR 18 februari 1994, NJ 1994/765 en B. Punt, ‘Een effectief functionerende arbitrale rechtspraak in bates’, TvA 2012/63.
Hierbij komt bijzondere betekenis toe aan het feit dat het in deze zaak draait om de gelijke behandeling van partijen bij de benoeming van de arbiters dan wel de samenstelling van het scheidsgerecht, die wegens schending daarvan strijd met de openbare orde oplevert. Zie in dit kader Cour de Cassation 7 januari 1992, Revue de l'Arbitrage 1992/470 (BKMI en Siemens/Dutco):‘si les parties a un arbitrage international peuvent convenir de soumettre un litige multilateral à un tribunal arbitral unique, c'est à la condition que ce tribunal, de par les modalités de sa constitution, offre des garanties suffisantes d'independance et d'impartialite et que soit assuré le respect du principe de l'égalité des parties, notamment au stade de la constitution du tribunal arbitral’. Vgl. OGH 17 maart 2005, Ob 41/04z, waarin het Oostenrijkse OGH oordeelde dat een regeling op grond waarvan een der partijen in geval van geschil de voorzitter van het scheidsgerecht mocht aanstellen, strijd opleverde met artikel 6 EVRM. Vgl. tevens 2nd Circuit Court of Appeal, Encyclopedia Universalis v Encyclopedia Britannica, 403 F3d 85 (2d Cir. 2005), waarin het niet-volgen van de tussen partijen overeengekomen procedures voor het aanstellen van een derde arbiter vanwege ‘the importance of arbitral composition’ in strijd werd geacht met artikel 6 EVRM.
Zie Beroepschrift, nrs. 70, 119–120 en 131; Plta II, nrs. 16 en 59.
Zie Plta II, nr. 59.
EHRM 9 december 1994, Stran Greek Refineries en Stratis Andreadis t. Griekenland, r.o. 61–62.
EHRM 24 november 2005, Capital Bank t. Bulgarije, rov. 134. Zie ook: EHRM 9 december 1994, Stran Greek Refineries en Stratis Andreadis t. Griekenland, rov. 66–67.
EHRM 20 juli 2001, zaaknr. 30882/96, EHRC 2001/72.
EHRM 20 juli 2001, zaaknr. 30882/96, EHRC 2001/72, rov. 40.
EHRM 18 december 2008, zaaknr. 69917/01, NJ 2010/79.
EHRM 18 december 2008, zaaknr. 69917/01, NJ 2010/79, rov. 89.
EHRM 18 december 2008, zaaknr. 69917/01, NJ 2010/79, rov. 89.
Georgios Petrochilos, Procedural Law in International Arbitration, Oxford: University Press 2004, p. 112–113.
Georgios Petrochilos, Procedural Law in International Arbitration, Oxford: University Press 2004, p. 153–154.
G.J. Meijer, Overeenkomst tot arbitrage, Deventer: Kluwer 2011, p. 84.
Zie Plta II, nr. 12 en nr. 59.
EHRM 15 november 1996, Sadik t. Griekenland, rov. 30.
EHRM 15 november 1996, Sadik t. Griekenland, rov. 30–32. Zie ook: EHRM 19 maart 1991, Cardot t. Frankrijk, rov. 34.
Zie Plta II, nr. 12 en nr. 59.