NJ 1997, 505
Toepasselijkheid 6 lid 1 EVRM op arbitrageprocedure / klacht kennelijk ongegrond en daarmee niet-ontvankelijk
ECRM 27-11-1996, ECLI:NL:XX:1996:AD2654, m.nt. P.J. Boon
- Instantie
Europese Commissie voor de Rechten van de Mens
- Datum
27 november 1996
- Magistraten
Thune, Geus, Jörundsson, Gözübüyük, Soyer, Danelius, Martinez, Nowicki, Cabral Barreto, Mucha, Sváby, Lorenzen, Bieliunas
- Zaaknummer
28101/95
- Noot
P.J. Boon
- LJN
AD2654
- JCDI
JCDI:ADS117914:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:XX:1996:AD2654, Uitspraak, Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, 27‑11‑1996
- Wetingang
EVRM art. 6 lid 1; EVRM art. 27 lid 2; Rv (oud) art. 1033 lid 1; Rv (oud) art. 1065 lid 1 onder e
Essentie
Toepasselijkheid art. 6 lid 1 EVRM op arbitrageprocedure. Klacht kennelijk ongegrond en daarmee niet-ontvankelijk.
Samenvatting
De Commissie merkt op dat de gronden waarop arbitrale uitspraken voor de nationale rechter kunnen worden aangevochten verschillen tussen de verdragsstaten en overweegt dat het verdrag er niet toe verplicht dat nationale rechters moeten verzekeren dat arbitrageprocedures in overeenstemming met art. 6 EVRM verlopen. De Commissie overweegt dat een arbitrale uitspraak niet noodzakelijkerwijs moet worden vernietigd omdat de partijen niet alle garanties van art. 6 hebben genoten en dat elke verdragsstaat in beginsel zelf mag beslissen op welke gronden een arbitrale uitspraak ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.