Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gesloten te New York op 10 juni 1958, zie Trb. 1958, 145 en Trb. 1959, 58 (Nederlandse vertaling).
HR, 24-11-2017, nr. 16/05686
ECLI:NL:HR:2017:2992
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-2017
- Zaaknummer
16/05686
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2992, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑11‑2017; (Cassatie, Beschikking)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:6020, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5010, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:3911, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:929, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:929, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2992, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑11‑2016
- Vindplaatsen
JOR 2018/139 met annotatie van mr. C.G. van der Plas
NTHR 2018, afl. 1, p. 49
NJ 2019/223 met annotatie van H.J. Snijders
JOR 2018/139 met annotatie van mr. C.G. van der Plas
Uitspraak 24‑11‑2017
Inhoudsindicatie
IPR en arbitrage. Erkenning en tenuitvoerlegging van Russisch arbitraal vonnis na vernietiging van dat vonnis door Russische overheidsrechter? Reikwijdte van rechterlijke beoordelingsruimte. Uitleg van art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York, aan de hand van art. 31-33 Weens Verdragenverdrag.
Partij(en)
24 november 2017
Eerste Kamer
16/05686
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] , Russische Federatie,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes,
t e g e n
de vennootschap naar vreemd recht OJSC NOVOLIPETSKY METALLURGICHESKY KOMBINAT ,gevestigd te Lipetsk , Russische Federatie,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en NLMK .
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 491569/KG RK 11-1722 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2011 en 17 november 2011;
b. de beschikkingen in de zaak 200.100.508/01 van het gerechtshof Amsterdam van 18 september 2012, 15 april 2014 en 27 september 2016.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
NLMK heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 22 september 2017 op die conclusie gereageerd. De advocaat van NLMK heeft dat eveneens gedaan bij brief van 22 september 2017.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) NLMK is een in de Russische Federatie gevestigde rechtspersoon naar Russisch recht die internationaal opereert als staalproducent. Een deel van de aandelen in het kapitaal van NLMK wordt verhandeld op de aandelenbeurs in Londen.
- -
ii) [verzoeker] heeft de Russische nationaliteit en woonplaats in Rusland. Hij is een internationaal opererende zakenman.
- -
iii) Op 22 november 2007 zijn [verzoeker] en NLMK een overeenkomst (hierna: de koopovereenkomst) aangegaan. Daarbij heeft [verzoeker] 50% plus één van zijn aandelen in het kapitaal van het door hem opgerichte Russische staalbedrijf OJSC Maxi-Group (hierna: Maxi-Group) verkocht aan NLMK tegen een koopprijs die moet worden bepaald op basis van een in de koopovereenkomst opgenomen formule. Art. 5 van de koopovereenkomst vermeldt onder meer (in Engelse vertaling):
“ [verzoeker] and OJSC Maxi-Group herein confirm to OJSC NLMK that all guarantees and representations specified in Annex 3 are valid as per the date of the Agreement, unless otherwise stated.”
Aan de koopovereenkomst is een bijlage 3 gehecht, getiteld “Representations and guarantees”.
- -
iv) Op 4 december 2007 zijn de in de koopovereenkomst bedoelde aandelen aan NLMK geleverd.
- -
v) Op 10 januari 2008 heeft NLMK aan [verzoeker] een voorschot op de koopprijs betaald van omstreeks 7,3 miljard roebel.
- -
vi) Op 22 december 2009 heeft [verzoeker] op de voet van een in de koopovereenkomst opgenomen arbitraal beding een arbitraal geding tegen NLMK aanhangig gemaakt bij de International Commercial Arbitration Court at the Chamber of Commerce and Industry of the Russian Federation (hierna: het scheidsgerecht). [verzoeker] heeft in dat geding gevorderd dat NLMK wordt veroordeeld tot betaling van omstreeks14,7 miljard roebel, zijnde het volgens hem resterende deel van de koopprijs. NLMK heeft tegen die vordering verweer gevoerd, en heeft op haar beurt gevorderd dat [verzoeker] wordt veroordeeld tot terugbetaling van omstreeks 5,9 miljard roebel, zijnde het bedrag waarmee het betaalde voorschot volgens NLMK de koopprijs overtreft. [verzoeker] heeft tegen die vordering verweer gevoerd.
- -
vii) Bij vonnis van 31 maart 2011 (hierna: het arbitraal vonnis) heeft het scheidsgerecht NLMK veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van omstreeks 8,9 miljard roebel in hoofdsom, met afwijzing van het over en weer meer of anders gevorderde. Daartoe heeft het scheidsgerecht bij wijze van meerderheidsstandpunt van arbiters [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , en in afwijking van het minderheidsstandpunt van arbiter [betrokkene 3] , verkort weergegeven en vrij vertaald uit het Engels, het volgende overwogen. Volgens de berekening van [verzoeker] bedraagt de koopprijs van de aandelen in Maxi-Group omstreeks 22,1 miljard roebel. [verzoeker] heeft zijn berekening gebaseerd op gegevens die hij bij Maxi-Group heeft opgevraagd, aangeduid als Basisgegevens 1. Volgens de berekening van NLMK bedraagt de koopprijs omstreeks 1,4 miljard roebel. NLMK heeft haar berekening gebaseerd op gegevens die zijn ontleend aan de financiële verslagen van een aantal groepsvennootschappen waaronder Maxi-Group. Beide partijen hebben zich onvoldoende ingespannen om de berekening binnen de overeengekomen termijn af te ronden. Daarmee hebben partijen risico's genomen waarvan zij in gelijke delen de gevolgen dienen te dragen. De koopprijs moet daarom worden berekend als de helft van de som van de op grond van Basisgegevens 1 berekende koopprijs en de op grond van Basisgegevens 2 berekende koopprijs. Met inachtneming van het betaalde voorschot komt dit erop uit dat NLMK omstreeks 8,9 miljard roebel aan [verzoeker] dient te betalen.
- -
viii) Tegen het arbitraal vonnis staat geen arbitraal hoger beroep open.
- -
ix) Op 7 april 2011 heeft NLMK een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis aanhangig gemaakt bij de Arbitrazh Court of the city of Moscow (hierna: de Arbitrazh Court). Hiertoe heeft NLMK , vrij vertaald uit het Engels en verkort weergegeven, het volgende aangevoerd:
a. [verzoeker] heeft NLMK welbewust misleid over de waarde van de aandelen;
b. Het scheidsgerecht heeft geweigerd de relevantie van de door [verzoeker] in de koopovereenkomst verschafte warranties and representations en de geldigheid van Annex 3 bij de koopovereenkomst te onderzoeken. Het heeft geoordeeld dat het betoog van NLMK dienaangaande niet van belang is voor de beoordeling van de vordering;
c. Op grond van het voorgaande is sprake van ‘fraud’, hetgeen een schending oplevert van de openbare orde en aldus een vernietigingsgrond.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
- -
x) Op 27 april 2011 heeft [verzoeker] met verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam ten laste van NLMK conservatoir beslag doen leggen op de door NLMK gehouden aandelen in het kapitaal van NLMK International B.V.
- -
xi) Op 17 juni 2011 heeft NLMK in de Russische vernietigingsprocedure een aanvullend gedingstuk ingediend en aanvullende vernietigingsgronden aangevoerd.
- -
xii) Naar aanleiding van dit aanvullende gedingstuk heeft [verzoeker] herhaaldelijk bij de Arbitrazh Court verzocht om enkele dagen uitstel van de mondelinge behandeling. Dit uitstel is geweigerd. De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2011 plaatsgehad in een zitting die ongeveervijf uur heeft geduurd. De Arbitrazh Court heeft geen inzage gehad in het arbitragedossier, omdat NLMK geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van dat dossier aan de Arbitrazh Court. Aan het einde van die zitting heeft de Arbitrazh Court bij mondelinge uitspraak het arbitraal vonnis vernietigd (hierna: het vernietigingsvonnis).
- -
xiii) De Arbitrazh Court heeft zijn uitspraak van 21 juni 2011 op 28 juni 2011 schriftelijk gemotiveerd. Die motivering houdt, verkort weergegeven en vrij vertaald uit het Engels, het volgende in:
a. De deskundigen Bublik, Alekseev en Stepanov, die [verzoeker] hebben bijgestaan in de arbitrageprocedure, werken bij de Ural State Law Academy, hetzelfde instituut als waar arbiter [betrokkene 2] werkt. Deskundige Bublik is rector van dat instituut en bekleedt daar aldus een hogere functie dan arbiter [betrokkene 2] .
De deskundige Shulzhenko werkt bij het instituut State and Law of the Russian Academy of Sciences, hetzelfde instituut als waar arbiter [betrokkene 1] werkt. Deskundige Shulzhenko bekleedt daar een hogere functie dan arbiter [betrokkene 1] .
De arbiters hebben van deze banden tussen de partijdeskundigen en de arbiters geen melding gemaakt aan partijen. De samenstelling van het scheidsgerecht is daarom niet in overeenstemming met hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen. Dit levert de eerste vernietigingsgrond van het arbitraal vonnis op.
b. Het onderwerp van geschil houdt verband met de geldigheid van een aandelenoverdracht. Het geschil is daarom volgens de Russische wet niet vatbaar voor arbitrage. Dit levert de tweede vernietigingsgrond op.
c. De methode op basis waarvan het scheidsgerecht de koopprijs heeft vastgesteld (de helft van de som van de op grond van Basisgegevens 1 berekende koopprijs en de op grond van Basisgegevens 2 berekende koopprijs), is in strijd met Russisch dwingend recht inzake koop. Dit levert de derde vernietigingsgrond op.
- -
xiv) Zowel [verzoeker] als NLMK heeft een rechtsmiddel tegen het vonnis van de Arbitrazh Court ingesteld bij de Federal Arbitrazh Court of the Moscow District (hierna: de Federal Court). Op 26 september 2011 heeft de Federal Court het bestreden vonnis bekrachtigd. De Federal Court heeft zijn uitspraak van 26 september 2011 op 10 oktober 2011 schriftelijk gemotiveerd. Uit die motivering blijkt dat de Federal Court het oordeel van de Arbitrazh Court over de drie vernietigingsgronden onderschrijft.
- -
xv) [verzoeker] heeft tegen de beslissing van de Federal Court een rechtsmiddel ingesteld bij de Supreme Arbitrazh Court of the Russian Federation te Moskou (hierna: de Supreme Court). Bij beslissing van 30 januari 2012 heeft de Supreme Court hierop afwijzend beslist. De motivering van deze beslissing houdt, verkort weergegeven en vrij vertaald uit het Engels, het volgende in:
a. De door de Arbitrazh Court en de Federal Court vastgestelde omstandigheden wijzen erop dat het scheidsgerecht heeft verzuimd informatie te openbaren over de banden tussen arbiters en personen die zijdens [verzoeker] ingebrachte stukken hebben ondertekend. Dit levert een vernietigingsgrond op.
b. Daarnaast is zowel de Arbitrazh Court als de Federal Court tot de juiste conclusie gekomen dat het scheidsgerecht heeft verzuimd de aard te onderzoeken van de transactie waarop de vordering was gebaseerd. Op grond hiervan heeft het scheidsgerecht een onjuiste conclusie over zijn bevoegdheid getrokken.
c. De klachten van [verzoeker] doen een beroep op omstandigheden die niet zijn vastgesteld door de Arbitrazh Court of de Federal Court. Zij zijn gericht op een nieuwe feitenvaststelling. Dit gaat de taak van de Supreme Court te buiten.
( xvi) [verzoeker] heeft de Constitutional Court of the Russian Federation verzocht om de grondwettigheid te onderzoeken van Russische wetsbepalingen die in de vernietigingsprocedure zijn toegepast. Bij beslissing van 21 december 2011 heeft de Constitutional Court geweigerd [verzoeker] te horen op dit verzoek en geoordeeld dat zijn beslissing op dit verzoek ‘final’ is.
3.2.1
In dit geding heeft [verzoeker] , op de voet van art. 1075 (oud) Rv in verbinding met het Verdrag van New York over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (Trb. 1958, 145, en 1959, 58; hierna: Verdrag van New York), verzocht om erkenning en om verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis, primair onvoorwaardelijk en subsidiair indien NLMK geen bankgarantie zal verschaffen zoals nader gespecificeerd in het verzoek.
NLMK heeft verweer gevoerd en zich daartoe, voor zover in cassatie van belang, beroepen op art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York, krachtens welke bepaling de door [verzoeker] verzochte erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis moet worden geweigerd, nu dat vonnis door het vernietigingsvonnis van de Arbitrazh Court is vernietigd.
3.2.2
De voorzieningenrechter heeft het verzochte afgewezen.
3.2.3
Het hof heeft de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigd, en daartoe als volgt overwogen en beslist.
3.2.4
In zijn eerste tussenbeschikking heeft het hof geoordeeld dat voor het slagen van een beroep op art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York niet nodig is dat het hof in deze procedure bevoegd is de tenuitvoerlegging te bevelen van het vernietigingsvonnis van de Arbitrazh Court, en evenmin vereist is dat NLMK in of buiten deze procedure aan een Nederlandse rechter erkenning en/of tenuitvoerlegging van dat vonnis heeft verzocht of zal verzoeken (rov. 2.6).
Nu de Arbitrazh Court het arbitraal vonnis heeft vernietigd, geldt in beginsel dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen op grond van art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York. Een uitzondering moet echter worden aanvaard indien voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat aan de vernietigingsprocedure bij de vreemde overheidsrechter als geheel beschouwd in het concrete geval zo essentiële gebreken kleven dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak. Op deze uitzondering geldt weer een uitzondering indien voldoende aannemelijk is dat indien de zaak eerlijk zou zijn behandeld, die behandeling ook tot vernietiging van het arbitrale vonnis zou hebben geleid. De verplichting om dit een en ander te toetsen ontleent het hof aan het commune Nederlandse internationaal privaatrecht, dat de openbare orde van Nederland beschermt, alsmede aan art. 6 EVRM. (rov. 2.8-2.9)
Nu niet reeds op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat sprake is van eerstgenoemde uitzondering, dient te worden onderzocht of de wijze waarop de Russische vernietigingsprocedure is behandeld, zelf aanwijzingen oplevert die meebrengen dat die uitzondering moet worden aangenomen. Daartoe is noodzakelijk dat onafhankelijke deskundigen het hof voorlichten, met name over de inhoud van het Russische recht. (rov. 2.12-2.13)
3.2.5
In zijn tweede tussenbeschikking heeft het hof twee deskundigen benoemd en de vragen vastgesteld die ter beantwoording aan die deskundigen worden voorgelegd.
3.2.6
In zijn eindbeschikking heeft het hof als volgt overwogen.
Het hof blijft bij zijn eerdere beslissing dat voor het slagen van het beroep van NLMK op art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York niet is vereist dat NLMK in of buiten deze procedure erkenning en/of tenuitvoerlegging van het vernietigingsvonnis heeft verzocht of zal verzoeken (rov. 2.2-2.2.3). Tevens blijft het hof bij de oordelen die het in zijn tussenbeschikkingen heeft gegeven dat de vastgestelde feiten ontoereikend zijn om tot de slotsom te komen dat niet kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak in Rusland (rov. 2.3).
Het hof ziet geen reden tot aanhouding van de onderhavige procedure vanwege de procedure tussen [verzoeker] en de Russische staat bij het EHRM (rov. 2.4), vanwege de door NLMK tegen [verzoeker] op de voet van art. 431 lid 2 Rv ingestelde procedure tot erkenning van het vernietigingsvonnis (rov. 2.5), of vanwege de exequaturprocedure in Frankrijk en in het Verenigd Koninkrijk (rov. 2.6-2.7).
Daarnaast gaan de bezwaren van [verzoeker] tegen het deskundigenbericht niet op (rov. 2.8-2.11).
Ten aanzien van de vraag of de wijze waarop de Russische vernietigingsprocedure als geheel is behandeld, aanwijzingen oplevert dat jegens [verzoeker] geen sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, is het hof van oordeel dat hiervan bijvoorbeeld sprake kan zijn indien de uitspraken van Russische overheidsrechters blijk geven van opvattingen of toepassingen van het (materiële of formele) Russische recht die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht, of indien zij blijk geven van een reeks van onjuiste rechtsopvattingen en/of rechtstoepassingen, telkens ten nadele van dezelfde partij. Uit de enkele omstandigheid dat sprake is van een onjuiste opvatting of toepassing van het Russische recht kan nog niet worden afgeleid dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijke behandeling van de zaak. (rov. 2.12)
In aanmerking nemend hetgeen de deskundigen in het deskundigenbericht ter zake hebben geadviseerd en hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd, is het hof van oordeel dat de bezwaren die [verzoeker] heeft aangevoerd tegen het oordeel in de vernietigingsprocedure, niet ertoe leiden dat sprake is geweest van een oneerlijk proces (rov. 2.13-2.25).
NLMK heeft derhalve terecht een beroep gedaan op art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York, hetgeen in de weg staat aan toewijzing van de verzoeken van [verzoeker] (rov. 2.27).
3.3
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof in zijn tussenbeschikkingen en in zijn eindbeschikking heeft miskend dat art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York de rechter een (ruime) discretionaire beoordelingsruimte toekent om te beoordelen of een buitenlands vernietigingsvonnis in de weg staat aan verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in Nederland, althans dat bij vernietiging van het arbitraal vonnis niet het beginsel geldt dat een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis moet worden afgewezen.
3.4.1
Art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York, luidt in de authentieke Engelse tekst:
“1. Recognition and enforcement of the award may be refused, at the request of the party against whom it is invoked, only if that party furnishes to the competent authority where the recognition and enforcement is sought, proof that:
(…)
e) The award has not yet become binding on the parties, or has been set aside or suspended by a competent authority of the country in which, or under the law of which, that award was made.”
In de authentieke Franse tekst luidt deze bepaling:
“1. La reconnaissance et l'exécution de la sentence ne seront refusées, sur requête de la partie contre laquelle elle est invoquée, que si cette partie fournit à l'autorité compétente du pays où la reconnaissance et l'exécution sont demandées la preuve:
(…)
e) Que la sentence n'est pas encore devenue obligatoire pour les parties ou a été annulée ou suspendue par une autorité compétente du pays dans lequel, ou d'après la loi duquel, la sentence a été rendue.”
In de Nederlandse vertaling luidt deze bepaling:
“1. De erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraak zullen slechts dan, op verzoek van de partij tegen wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan, geweigerd worden, indien die partij aan de bevoegde autoriteit van het land waar de erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht, het bewijs levert:
(…)
e) dat de uitspraak nog niet bindend is geworden voor partijen of is vernietigd of haar tenuitvoerlegging is geschorst door een bevoegde autoriteit van het land waar of krachtens welks recht die uitspraak werd gewezen.”
3.4.2
De uitleg van de bepalingen van het Verdrag van New York dient te geschieden aan de hand van de maatstaven van de art. 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1972, 51, en 1985, 79; hierna: Verdrag van Wenen), die moeten worden beschouwd als codificatie van het geldende volkenrecht inzake de uitleg van verdragen (vgl. HR 29 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1191, NJ 1992/106, rov. 3.7; HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2363, rov. 4.1.4).
Op grond van art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen moet een verdrag te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen volgt dat behalve met de context ook rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitleg van het verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van dat verdrag vormt.
Met inachtneming van het bepaalde in art. 32 Verdrag van Wenen kan voor de uitleg van een verdrag een beroep worden gedaan op de voorbereidende werkzaamheden (‘travaux préparatoires’) van dat verdrag.
Ten slotte is van belang dat art. 33 lid 4 Verdrag van Wenen bepaalt dat indien de vergelijking van de authentieke verdragsteksten een verschil in betekenis oplevert dat niet door toepassing van de art. 31-32 Verdrag van Wenen wordt weggenomen, de betekenis moet worden aangenomen die, rekening houdend met het voorwerp en doel van het verdrag, deze teksten het best met elkaar verzoent.
3.4.3
In de hiervoor in 3.4.1 aangehaalde authentieke Engelse tekst (die strookt met de authentieke Spaanse tekst) wordt gesproken van “may be refused (…) only if” – hetgeen een aanwijzing vormt dat de rechter in enige mate beoordelingsruimte toekomt – terwijl in de hiervoor in 3.4.1 aangehaalde authentieke Franse tekst wordt gesproken van “ne seront refusées (…) que si” – hetgeen een aanwijzing vormt dat sprake is van een voorschrift dat de rechter geen beoordelingsruimte toekent. Vergelijking van deze authentieke verdragsteksten levert derhalve mogelijk een verschil in betekenis op, zoals bedoeld in art. 33 lid 4 Verdrag van Wenen.
Dit (mogelijke) verschil kan niet door toepassing van de art. 31-32 Verdrag van Wenen worden weggenomen. In de eerste plaats wordt art. V lid 1 Verdrag van New York in de verschillende verdragslanden op uiteenlopende wijze uitgelegd (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9 en 2.13-2.16), zodat geen sprake is van overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitleg van die bepaling, zoals bedoeld in art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen. In de tweede plaats bieden de travaux préparatoires van het Verdrag van New York, als bedoeld in art. 32 Verdrag van Wenen, geen uitsluitsel omtrent hetgeen de verdragsontwerpers hebben bedoeld met de hiervoor bedoelde woorden van art. V lid 1 Verdrag van New York (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.10).
3.4.4
Voorwerp van het Verdrag van New York is de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale vonnissen, terwijl doel van dit verdrag is deze erkenning en tenuitvoerlegging te vergemakkelijken. In overeenstemming daarmee ligt in art. V Verdrag van New York de hoofdregel besloten dat de rechter verplicht is om een buitenlands arbitraal vonnis te erkennen en van verlof tot tenuitvoerlegging te voorzien, tenzij zich een van de in dit voorschrift voorziene weigeringsgronden aandient. Voorts volgt uit art. VII lid 1 Verdrag van New York (inhoudende dat de bepalingen van het verdrag een belanghebbende partij niet enig recht ontnemen dat zij mocht hebben om gebruik te maken van een scheidsrechterlijke uitspraak op de wijze en in de mate, toegestaan volgens de wetgeving of de internationale overeenkomsten van het land waar op die uitspraak een beroep wordt gedaan) dat het verdrag beoogt de bestaande mogelijkheden van erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen uit te breiden.
3.4.5
In het licht van hetgeen hiervoor in 3.4.4 is overwogen, kunnen de authentieke verdragsteksten van art. V lid 1 Verdrag van New York, waarvan de betekenis mogelijk uiteenloopt, het best met elkaar worden verzoend door deze bepaling aldus te interpreteren dat zij de rechter een zekere beoordelingsruimte toekent om een buitenlands arbitraal vonnis te erkennen en van verlof tot tenuitvoerlegging te voorzien, ook indien zich in het concrete geval een of meer van de in deze bepaling vervatte weigeringsgronden aandienen. Deze lezing strookt met de authentieke Engelse tekst, die immers spreekt van “may be refused (…) only if”. De authentieke Franse tekst sluit deze lezing niet uit, aangezien de woorden “ne seront refusées (…) que si” met name zien op het limitatieve karakter van de weigeringsgronden.
Nu voornoemde beoordelingsruimte een uitzondering vormt op het stelsel van art. V lid 1 Verdrag van New York, kan de rechter daarvan echter slechts in bijzondere gevallen gebruikmaken. In overeenstemming daarmee rusten op de partij die in weerwil van het bestaan van (een) weigeringsgrond(en) als omschreven in art. V lid 1 Verdrag van New York, erkenning of tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis verzoekt, stelplicht en bewijslast van het bestaan van feiten en omstandigheden die rechtvaardigen dat aan die weigeringsgrond(en) wordt voorbijgegaan.
3.4.6
Het voorgaande brengt mee dat art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York aldus moet worden uitgelegd dat de vernietiging van een buitenlands arbitraal vonnis door een bevoegde autoriteit van het land waar of krachtens welks recht dat vonnis werd gewezen, niet belet dat de rechter, gebruikmakend van zijn hiervoor in 3.4.5 bedoelde beoordelingsruimte, in een bijzonder geval het arbitraal vonnis toch erkent of van verlof tot tenuitvoerlegging voorziet.
Van een zodanig bijzonder geval is onder meer sprake indien de vernietiging van het arbitraal vonnis in het buitenlandse vernietigingsvonnis berust op gronden die niet overeenkomen met de weigeringsgronden van art. V lid 1, aanhef en onder a-d, Verdrag van New York, en die gronden evenmin naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar zijn. Een zodanig bijzonder geval dient zich eveneens aan indien het buitenlandse vernietigingsvonnis niet voor erkenning in Nederland vatbaar is, op de grond dat niet is voldaan aan een of meer van de voorwaarden die volgens het Nederlandse internationaal privaatrecht gelden voor de erkenning van een buitenlandse beslissing (vgl. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, NJ 2015/478, rov. 3.6.4).
3.4.7
Blijkens hetgeen het hof heeft overwogen in zijn tussenbeschikkingen en in zijn eindbeschikking heeft het niet miskend dat de Nederlandse rechter de hiervoor in 3.4.5-3.4.6 bedoelde beoordelingsruimte toekomt. Het hof heeft immers onderzocht of er grond is het arbitraal vonnis te erkennen en van verlof tot tenuitvoerlegging te voorzien, hoewel het door het vernietigingsvonnis is vernietigd. Het oordeel waartoe het hof op grond van dat onderzoek is gekomen, moet aldus worden verstaan dat in het onderhavige geval geen sprake is van een bijzonder geval als hiervoor in 3.4.6 bedoeld op grond waarvan aan het vernietigingsvonnis voorbij moet worden gegaan.
In verband met hetgeen hiervoor in 3.4.6, tweede alinea, is overwogen, verdient opmerking dat de overwegingen van het hof in rov. 2.14 e.v. van zijn eindbeschikking erop neerkomen dat de Arbitrazh Court het arbitraal vonnis heeft kunnen vernietigen (mede) op een grond die overeenkomt met de weigeringsgrond van art. V lid 1, aanhef en onder d, Verdrag van New York.
3.5
Op het vorenstaande stuit de hiervoor in 3.3 weergegeven klacht af.
3.6
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NLMK begroot op € 856,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 24 november 2017.
Conclusie 08‑09‑2017
Inhoudsindicatie
IPR en arbitrage. Erkenning en tenuitvoerlegging van Russisch arbitraal vonnis na vernietiging van dat vonnis door Russische overheidsrechter? Reikwijdte van rechterlijke beoordelingsruimte. Uitleg van art. V lid 1, aanhef en onder e, Verdrag van New York, aan de hand van art. 31-33 Weens Verdragenverdrag.
Partij(en)
Zaaknr: 16/05686
mr. P. Vlas
Zitting: 08 september 2017
Conclusie inzake:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , Russische Federatie
tegen
OJSC Novolipetsky Metallurgichesky Kombinat,
gevestigd te Lipetsk, Russische Federatie
In deze zaak gaat het om de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van een Russisch arbitraal vonnis dat door de Russische overheidsrechter is vernietigd. Het geschil heeft in cassatie betrekking op de vraag naar het bestaan en de omvang van de discretionaire bevoegdheid die in art. V, eerste lid, aanhef en sub e van het Verdrag van New York1.aan de rechter wordt gelaten om te beoordelen of een buitenlands vernietigingsvonnis aan de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in de weg staat. Daarnaast speelt de vraag of voor een beroep op het vernietigingsvonnis de erkenning van dat vonnis (in een afzonderlijke procedure) nodig is.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.2.OJSC Novolipetsky Metallurgichesky Kombinat (hierna: NLMK) is een in Rusland gevestigde rechtspersoon naar Russisch recht die de grootste werkgever is in de Russische regio Lipetsk en die internationaal opereert als staalproducent. Een deel van de aandelen in het kapitaal van NLMK wordt verhandeld op de aandelenbeurs in Londen. De overige aandelen, de meerderheid, worden gehouden door V.S. Lisin. Lisin is tevens eigenaar van overslaghavens in Sint Petersburg en Tuapse. Lisin bekleedt voorts een hoge functie bij het Russische staatsbedrijf United Shipbuilding Corporation (scheepsbouw) en heeft middellijk een belang in het Russische staatsbedrijf Freight One (vervoer over het spoor).
1.2
[verzoeker] (hierna: [verzoeker] ) heeft de Russische nationaliteit en woonplaats in Rusland. Hij is een internationaal opererende zakenman.
1.3
Op 22 november 2007 zijn [verzoeker] en NLMK een schriftelijk vastgelegde overeenkomst (hierna: de koopovereenkomst) met elkaar aangegaan. Daarbij heeft [verzoeker] 50% plus één van zijn aandelen in het kapitaal van het door hem opgerichte Russische staalbedrijf OJSC Maxi-Group (hierna: Maxi-Group) verkocht aan NLMK tegen een op basis van een in de koopovereenkomst opgenomen formule te bepalen koopprijs. Artikel 5 van de overeenkomst vermeldt onder meer (in Engelse vertaling):
‘ [verzoeker] and OJSC Maxi-Group herein confirm to OJSC NLMK that all guarantees and representations specified in Annex 3 are valid as per the date of the Agreement, unless otherwise stated’.
Aan de overeenkomst is een bijlage 3 gehecht, getiteld ‘Representations and guarantees’.
1.4
Op 4 december 2007 zijn de in de koopovereenkomst bedoelde aandelen aan NLMK geleverd.
1.5
Op 10 januari 2008 heeft NLMK aan [verzoeker] een voorschot op de koopprijs betaald van omstreeks 7,3 miljard roebel.
1.6
Op 22 december 2009 heeft [verzoeker] op de voet van een in de koopovereenkomst opgenomen arbitraal beding een arbitraal geding tegen NLMK aanhangig gemaakt bij de International Commercial Arbitration Court at the Chamber of Commerce and Industry of the Russian Federation (hierna: het scheidsgerecht). [verzoeker] heeft in dat geding gevorderd dat NLMK wordt veroordeeld tot betaling van omstreeks 14,7 miljard roebel, zijnde het volgens hem resterende deel van de koopprijs. NLMK heeft tegen die vordering verweer gevoerd. Op haar beurt heeft NLMK gevorderd dat [verzoeker] wordt veroordeeld tot terugbetaling van omstreeks 5,9 miljard roebel, zijnde het bedrag waarmee het betaalde voorschot volgens haar de koopprijs overtreft. [verzoeker] heeft tegen die vordering verweer gevoerd. In de arbitrale procedure hebben de vertegenwoordigers van [verzoeker] het standpunt ingenomen dat [verzoeker] niet aan bijlage 3 van de overeenkomst is gebonden, omdat hij die bijlage niet heeft ondertekend.
1.7
In maart 2011 is in Rusland een strafzaak tegen [verzoeker] ingeleid op verdenking van fraude in het kader van de aandelentransactie met NLMK en in juni 2011 een strafzaak tegen hem op verdenking van misleiding van het scheidsgerecht in het arbitraal geding tegen NLMK. [verzoeker] heeft strafklachten ingediend tegen Lisin en tegen bij Maxi-Group betrokken personen. Deze klachten hebben niet tot strafvervolging geleid.
1.8
Bij vonnis van 31 maart 2011 (hierna: het arbitraal vonnis) heeft het scheidsgerecht NLMK veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van omstreeks 8,9 miljard roebel in hoofdsom, met afwijzing van het over en weer meer of anders gevorderde. Daartoe heeft het scheidsgerecht bij wijze van meerderheidsstandpunt van arbiters [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , en in afwijking van het minderheidsstandpunt van arbiter [betrokkene 3] , vrij vertaald uit het Engels en verkort weergegeven, het volgende overwogen:
Volgens de berekening van [verzoeker] bedraagt de koopprijs van de aandelen in Maxi-Group omstreeks 22,1 miljard roebel. [verzoeker] heeft zijn berekening gebaseerd op gegevens die hij bij Maxi-Group heeft opgevraagd, aangeduid als Basisgegevens 1. Volgens de berekening van NLMK bedraagt de koopprijs omstreeks 1,4 miljard roebel. NLMK heeft haar berekening gebaseerd op gegevens die zijn ontleend aan de financiële verslagen van een aantal groepsvennootschappen waaronder Maxi-Group. Beide partijen hebben zich onvoldoende ingespannen om de berekening binnen de overeengekomen termijn af te ronden. Daarmee hebben partijen risico's genomen waarvan zij in gelijke delen de gevolgen dienen te dragen. De koopprijs moet daarom worden berekend als de helft van de som van de op grond van Basisgegevens 1 berekende koopprijs en de op grond van Basisgegevens 2 berekende koopprijs. Met inachtneming van het betaalde voorschot komt dit erop uit dat NLMK omstreeks 8,9 miljard roebel aan [verzoeker] dient te betalen.
1.9
Tegen het arbitraal vonnis staat geen arbitraal hoger beroep open.
1.10
Bij gedingstuk van 7 april 2011 heeft NLMK een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis aanhangig gemaakt bij de Arbitrazh Court of the city of Moscow (hierna: de Arbitrazh Court). In het gedingstuk van 7 april 2011 heeft NLMK, vrij vertaald uit het Engels en verkort weergegeven, het volgende aangevoerd:
a. [verzoeker] heeft NLMK welbewust misleid over de waarde van de aandelen;
b. Het scheidsgerecht heeft geweigerd de relevantie van de door [verzoeker] in de koopovereenkomst verschafte 'warranties and representations' en de geldigheid van Annex 3 bij de koopovereenkomst te onderzoeken. Het heeft geoordeeld dat het betoog van NLMK dienaangaande niet van belang is voor de beoordeling van de vordering;
c. Op grond van het voorgaande is sprake van ‘fraud’, hetgeen een schending oplevert van de openbare orde en aldus een vernietigingsgrond.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
1.11
Op 27 april 2011 heeft [verzoeker] met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam ten laste van NLMK conservatoir beslag doen leggen op de door NLMK gehouden aandelen in het kapitaal van NLMK International B.V.
1.12
Op 17 juni 2011 heeft NLMK in de Russische vernietigingsprocedure een aanvullend gedingstuk ingediend en aanvullende vernietigingsgronden aangevoerd.
1.13
Naar aanleiding van dit aanvullende gedingstuk heeft [verzoeker] herhaaldelijk bij de Arbitrazh Court verzocht om enkele dagen uitstel van de mondelinge behandeling. Dit uitstel is geweigerd. De mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2011 plaatsgehad in een zitting die ongeveer vijf uur heeft geduurd. Aan het eind van die zitting heeft de Arbitrazh Court bij mondelinge uitspraak het arbitraal vonnis vernietigd (hierna: het vernietigingsvonnis). De Arbitrazh Court heeft geen inzage gehad in het arbitragedossier, omdat NLMK geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van dat dossier aan de Arbitrazh Court.
1.14
De Arbitrazh Court heeft zijn uitspraak van 21 juni 2011 op 28 juni 2011 schriftelijk gemotiveerd. Die motivering houdt, verkort weergegeven en vrij vertaald uit het Engels, het volgende in:
a. De deskundigen Bublik, Alekseev en Stepanov, die [verzoeker] hebben bijgestaan in de arbitrageprocedure, werken bij de Ural State Law Academy, hetzelfde instituut als waar arbiter [betrokkene 2] werkt. Deskundige Bublik is rector van dat instituut en bekleedt daar aldus een hogere functie dan arbiter [betrokkene 2] .
De deskundige Shulzhenko werkt bij de State and Law of the Russian Academy of Sciences, hetzelfde instituut als waar arbiter [betrokkene 1] werkt. Deskundige Shulzhenko bekleedt daar een hogere functie dan arbiter [betrokkene 1] .
De arbiters hebben van deze banden tussen de partijdeskundigen en de arbiters geen melding gemaakt aan partijen. De samenstelling van het scheidsgerecht is daarom niet in overeenstemming met hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen. Dit levert de eerste vernietigingsgrond van het arbitraal vonnis op.
b. Het onderwerp van geschil houdt verband met de geldigheid van een aandelenoverdracht. Het geschil is daarom volgens de Russische wet niet vatbaar voor arbitrage. Dit levert de tweede vernietigingsgrond op.
c. De methode waarop het scheidsgerecht de koopprijs heeft vastgesteld (de helft van de som van de op grond van Basisgegevens 1 berekende koopprijs en de op grond van Basisgegevens 2 berekende koopprijs), is in strijd met Russisch dwingend recht inzake koop. Dit levert de derde vernietigingsgrond op.
1.15
Bij uitspraak van 1 september 2011 van de Arbitrazh Court is Maxi-Group op verzoek van NLMK in staat van faillissement verklaard.
1.16
Zowel [verzoeker] als NLMK heeft een rechtsmiddel tegen het vonnis van de Arbitrazh Court ingesteld bij de ‘Federal Arbitrazh Court of the Moscow District’ (hierna: de Federal Court). Op 26 september 2011 heeft de Federal Court het bestreden vonnis bekrachtigd.
1.17
De Federal Court heeft zijn uitspraak van 26 september 2011 op 10 oktober 2011 schriftelijk gemotiveerd. Uit die motivering blijkt dat de Federal Court het oordeel van de Arbitrazh Court met betrekking tot alle drie de vernietigingsgronden onderschrijft.
1.18
Op 10 november 2011 heeft [verzoeker] tegen de beslissing van de Federal Court een rechtsmiddel ingesteld bij de ‘Supreme Arbitrazh Court of the Russian Federation’ te Moskou (hierna: de Supreme Court). Bij beslissing van 30 januari 2012 heeft de Supreme Court hierop afwijzend beslist. De motivering van deze beslissing houdt, verkort weergegeven en vrij vertaald uit het Engels, het volgende in:
a. De door de Arbitrazh Court en de Federal Court vastgestelde omstandigheden wijzen erop dat het scheidsgerecht heeft verzuimd informatie te openbaren over de banden tussen arbiters en personen die zijdens [verzoeker] ingebrachte stukken hebben ondertekend. Dit levert een vernietigingsgrond op.
b. Daarnaast is zowel de Arbitrazh Court als de Federal Court tot de juiste conclusie gekomen dat het scheidsgerecht heeft verzuimd de aard te onderzoeken van de transactie waarop de vordering was gebaseerd. Op grond hiervan heeft het scheidsgerecht een onjuiste conclusie over zijn bevoegdheid getrokken.
c. De klachten van [verzoeker] doen een beroep op omstandigheden die niet zijn vastgesteld door de Arbitrazh Court of de Federal Court. Zij zijn gericht op een nieuwe feitenvaststelling. Dit gaat de taak van de Supreme Court te buiten.
1.19
[verzoeker] heeft de ‘Constitutional Court of the Russian Federation’ verzocht om de grondwettigheid te onderzoeken van Russische wetsbepalingen die in de vernietigingsprocedure zijn toegepast. Bij beslissing van 21 december 2011 heeft de Constitutional Court geweigerd [verzoeker] te horen op dit verzoek en geoordeeld dat zijn beslissing op dit verzoek ‘final’ is.
1.20
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen van het arbitraal vonnis, primair onvoorwaardelijk en subsidiair indien NLMK geen bankgarantie zal verschaffen zoals nader gespecificeerd in het verzoek.
1.21
Bij beschikking van 17 november 2011 heeft de rechtbank Amsterdam het verzoek afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. De beoordeling van het verzoek moet plaatsvinden aan de hand van het Verdrag van New York, waarbij zowel Nederland als de Russische Federatie partij zijn (rov. 4.1). In het systeem van het Verdrag van New York beslist de competent authority van het land waar, of naar welks recht het arbitrale vonnis is gewezen (in de onderhavige zaak de Russische gewone rechter), met toepassing van zijn nationale recht over de vorderingen tot vernietiging van arbitrale vonnissen. De exequaturrechter dient zich in beginsel niet in deze beoordeling te begeven. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het arbitraal vonnis door de Arbitrazh Court als de competent authority is vernietigd en dus niet meer bestaat. Deze (door de Federal Court bekrachtigde) beslissing dient bij de beoordeling van het voorliggende verzoek in beginsel te worden gerespecteerd. De omstandigheid dat een arbitraal vonnis in het land van herkomst is vernietigd dient echter niet onder alle omstandigheden te leiden tot afwijzing van een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging. De exequaturrechter dient – hoewel met grote terughoudendheid – ook onder het systeem van het Verdrag van New York uiteindelijk steeds zelf aan de hand van de eigen nationale openbare orde te beoordelen of aan de uitspraak waarbij het arbitraal vonnis is vernietigd werking kan worden toegekend. Alleen dan kan geen werking worden toegekend aan het vernietigingsvonnis indien de uitvoering van het vernietigingsvonnis tot een inbreuk op de Nederlandse openbare orde zou leiden, bijvoorbeeld omdat het vernietigingsvonnis tot stand is gekomen in een procedure waarin naar Nederlandse maatstaven op onaanvaardbare wijze tekort is gedaan aan beginselen van een behoorlijke rechtspleging (rov. 4.8). De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden in het onderhavige geval onvoldoende is gebleken.
1.22
[verzoeker] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het hof Amsterdam. Bij tussenbeschikking van 18 september 2012 (hierna: de eerste tussenbeschikking) heeft het hof, kort samengevat, het volgende overwogen. Voor het slagen van een beroep op art. V, eerste lid, aanhef en sub e van het Verdrag van New York is het niet nodig dat het hof in deze procedure bevoegd is de tenuitvoerlegging te bevelen van het vernietigingsvonnis en evenmin is vereist dat NLMK in of buiten deze procedure aan een Nederlandse rechter erkenning en/of tenuitvoerlegging van dat vonnis heeft verzocht of zal verzoeken (rov. 2.6). Nu de Arbitrazh Court het arbitraal vonnis heeft vernietigd, geldt in beginsel dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen op grond van art. V, eerste lid, aanhef en sub e van het Verdrag van New York. Een uitzondering moet echter worden aanvaard indien voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat aan de vernietigingsprocedure bij de vreemde overheidsrechter als geheel beschouwd in het concrete geval zo essentiële gebreken kleven dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak. Op deze uitzondering geldt weer een uitzondering indien voldoende aannemelijk is dat indien de zaak eerlijk zou zijn behandeld, die behandeling ook tot vernietiging van het arbitrale vonnis zou hebben geleid. De verplichting om dit een en ander te toetsen ontleent het hof aan het commune Nederlandse internationaal privaatrecht, dat de openbare orde van Nederland beschermt, alsmede aan art. 6 EVRM (rov. 2.8-2.9). Nu niet reeds op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden een uitzondering als bedoeld in rov. 2.9 kan worden aangenomen (rov. 2.12), dient het hof te onderzoeken of de wijze waarop de Russische vernietigingsprocedure is behandeld zelf aanwijzingen oplevert die meebrengen dat die uitzondering moet worden aangenomen. Het hof acht het noodzakelijk dat onafhankelijke deskundigen het hof voorlichten, met name over de inhoud van het Russische recht en de toepassing daarvan door de Arbitrazh Court (rov. 2.13).
1.23
Bij tussenbeschikking van 15 april 20143.(hierna: de tweede tussenbeschikking) heeft het hof twee deskundigen benoemd en de vragen vastgesteld die ter beantwoording aan die deskundigen worden voorgelegd.
1.24
Bij eindbeschikking van 27 september 20164.(hierna: de eindbeschikking) heeft het hof, kort gezegd, het volgende overwogen. Bij memorie na deskundigenbericht heeft [verzoeker] zijn verzoek gewijzigd en verzocht, primair, erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis en, subsidiair, het verzoek niet te weigeren zolang (i) NLMK geen erkenning in Nederland van de Russische vernietiging van het arbitraal vonnis heeft verzocht dan wel op dat verzoek niet onherroepelijk is geoordeeld, (ii) niet is beslist op de klachten die [verzoeker] bij het EHRM aanhangig heeft gemaakt, (iii) de uitkomst van de exequaturprocedures in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk niet bekend is, en het verzoek alsnog toe te wijzen indien het verzoek of de vordering onder (i) is afgewezen of de klachten van [verzoeker] onder (ii) geheel of gedeeltelijk worden toegewezen dan wel de verzoeken van [verzoeker] onder (iii) geheel of gedeeltelijk worden toegewezen. Het hof heeft de wijziging van het verzoek toegestaan (rov. 2.1)
1.25
Wat betreft de vraag of de erkenning van het vernietigingsvonnis is vereist, blijft het hof bij zijn eerdere beslissing en wordt daarmee reeds het subsidiaire (gewijzigde) verzoek ten dele afgewezen. Tevens blijft het hof bij de oordelen die het in rov. 2.12 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.2.2 van de tweede tussenbeschikking heeft gegeven dat de vastgestelde feiten ontoereikend zijn om tot de slotsom te komen dat niet kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak in Rusland. Vervolgens ziet het hof geen reden tot aanhouding van de onderhavige procedure vanwege de procedure tussen [verzoeker] en de Russische staat bij het EHRM, vanwege de Nederlandse procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv, of vanwege de exequaturprocedure in Frankrijk en in het Verenigd Koninkrijk (rov. 2.4-2.7). Daarnaast gaan de algemene bezwaren van [verzoeker] tegen het deskundigenbericht niet op (rov. 2.8-2.12). Ten aanzien van de vraag of de wijze waarop de Russische vernietigingsprocedure als geheel is behandeld aanwijzingen oplevert dat jegens [verzoeker] geen sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM heeft het hof geoordeeld dat hiervan bijvoorbeeld sprake kan zijn indien de uitspraken van Russische overheidsrechters blijk geven van opvattingen of toepassingen van het (materiële of formele) Russische recht die geen redelijk oordelend jurist met redelijke kennis van het Russische recht verdedigbaar acht, of indien zij blijk geven van een reeks van onjuiste rechtsopvattingen en/of rechtstoepassingen, telkens ten nadele van dezelfde partij. Daarbij merkt het hof op dat uit de enkele omstandigheid dat sprake is van een onjuiste opvatting of toepassing van het Russische recht nog niet kan worden afgeleid dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijke behandeling van de zaak (rov. 2.12). Het hof is, nadat het acht heeft geslagen op hetgeen de deskundigen in het deskundigenbericht ter zake hebben geadviseerd en hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd, tot het oordeel gekomen dat de bezwaren die [verzoeker] heeft aangevoerd tegen het oordeel in de vernietigingsprocedure er niet toe leiden dat sprake is geweest van een oneerlijk proces. Het hof komt derhalve tot het oordeel dat NLMK terecht een beroep heeft gedaan op art. V, eerste lid, aanhef en sub e van het Verdrag van New York en wijst het primair en subsidiair ingestelde verzoek van [verzoeker] af.
1.26
[verzoeker] heeft tegen de beschikkingen van het hof Amsterdam van 18 september 2012, 15 april 2014 en 27 september 2016 tijdig beroep in cassatie ingesteld. NLMK heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Na een inleiding waarin geen klachten zijn opgenomen, bevat het middel drie onderdelen, die nader zijn uitgewerkt en toegelicht.
2.2
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 2.8 van de eerste tussenbeschikking, rov. 2.2 van de tweede tussenbeschikking en rov. (2.8 en) 2.27 van de eindbeschikking. Het onderdeel betoogt dat het hof met zijn oordelen heeft miskend dat art. V, eerste lid, aanhef en sub e, Verdrag van New York aan de rechter een ruime discretionaire beoordelingsruimte toekent om te beoordelen of een buitenlands vernietigingsvonnis aan de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in Nederland in de weg staat.
2.3
Het hof heeft in rov. 2.8 en 2.9 van de eerste tussenbeschikking ten aanzien van de gehanteerde maatstaf het volgende overwogen:
‘2.8 Nu het Arbitrazh Court het arbitraal vonnis heeft vernietigd, geldt in beginsel dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen op grond van artikel V, eerste lid, aanhef en sub e, Verdrag van New York 1958. Ter beoordeling staat of in dit geval een uitzondering moet worden aanvaard.
2.9
Een uitzondering moet worden aanvaard indien voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat aan de vernietigingsprocedure bij de vreemde overheidsrechter als geheel beschouwd in het concrete geval zo essentiële gebreken kleven dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak. Op deze uitzondering geldt weer een uitzondering – zodat artikel V, eerste lid, aanhef en sub e, Verdrag van New York 1958 dan toch weer toepassing vindt – indien voldoende aannemelijk is dat indien de zaak eerlijk zou zijn behandeld, die behandeling ook tot vernietiging van het arbitrale vonnis zou hebben geleid. Het hof ontleent de bevoegdheid en de verplichting om dit een en ander te toetsen aan het commune Nederlandse internationaal privaatrecht, dat de openbare orde van Nederland beschermt, alsmede aan artikel 6 EVRM (vergelijk: EHRM 20 juli 2001, no. 30882/96, (Pellegrini/Italië).’
2.4
In rov. 2.2 van de tweede tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat het blijft bij de oordelen die het in de (eerste) tussenbeschikking heeft gegeven en in het bijzonder bij het beoordelingskader dat in die beschikking is gegeven, waarna in rov. 2.2.1-2.2.3 hierop een toelichting is gegeven. In rov. 2.8 van de eindbeschikking heeft het hof vervolgens onder meer geoordeeld dat van een feitelijke of juridische fout met betrekking tot de gehanteerde maatstaf geen sprake is. Ten slotte heeft het hof in rov. 2.27 van de eindbeschikking onder meer het volgende overwogen:
‘De slotsom luidt dat NLMK terecht een beroep heeft gedaan op artikel V lid 1 sub e Verdrag van New York. Dat beroep staat aan toewijzing van het primaire verzoek van [verzoeker] in de weg. Anders dan [verzoeker] heeft bepleit heeft het hof in dat verband geen discretionaire bevoegdheid’.
2.5
In cassatie is onbestreden dat in de onderhavige zaak het Verdrag van New York van toepassing is. Bij dit verdrag zijn zowel Nederland als de Russische Federatie partij. Het Verdrag van New York is ingevolge art. I van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale uitspraken die zijn gewezen op het grondgebied van een andere staat dan die waar de erkenning en tenuitvoerlegging van zodanige uitspraken wordt verzocht. Art. III verplicht een Verdragsluitende Staat arbitrale uitspraken te erkennen en ten uitvoer te leggen. Art. V bevat de gronden voor weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging. De gronden genoemd in het eerste lid van art. V dienen te worden aangevoerd en bewezen door de partij tegen wie een beroep op het arbitraal vonnis wordt gedaan, terwijl de gronden genoemd in het tweede lid van art. V ambtshalve door het gerecht kunnen worden toegepast.
2.6
In de onderhavige zaak heeft [verzoeker] in Nederland de tenuitvoerlegging verzocht van een in Rusland gewezen arbitraal vonnis dat door de Russische overheidsrechter is vernietigd. NLMK heeft een beroep gedaan op de weigeringsgrond van art. V, eerste lid, aanhef en sub e Verdrag van New York. Krachtens deze grond kan, voor zover thans van belang, de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis worden geweigerd indien de partij tegen wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan het bewijs levert dat het arbitraal vonnis is vernietigd door de bevoegde autoriteit van het land waar of krachtens welks recht die uitspraak werd gewezen. De Arbitrazh Court – door het hof in rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking aangemerkt als de bevoegde autoriteit – heeft het arbitrale vonnis vernietigd5., waarna dit vernietigingsvonnis door de Russische Federal Court6.en de Russische Supreme Court7.is bekrachtigd. Bovendien heeft [verzoeker] zich vervolgens zonder succes gewend tot de Russische Constitutional Court.8.Ook het EHRM heeft de klachten van [verzoeker] tegen de Russische Staat over de vernietigingsprocedure niet-ontvankelijk verklaard.9.
2.7
Wat betreft de vraag naar het bestaan en de omvang van de discretionaire bevoegdheid, kan het volgende worden opgemerkt. De authentieke Engelse tekst van art. V, eerste lid, aanhef en sub e van het Verdrag van New York 1958, luidt voor zover relevant:
‘1. Recognition and enforcement of the award may be refused, at the request of the party against whom it is invoked, only if that party furnishes to the competent authority where the recognition and enforcement is sought, proof that:
(…)
(e) The award has not yet become binding on the parties, or has been set aside or suspended by a competent authority of the country in which, or under the law of which, that award was made’.
2.8
De tekst van art. V geeft een opsomming van weigeringsgronden, maar geeft niet aan wat de gevolgen zijn van het bestaan van een weigeringsgrond. Het is duidelijk dat door de woorden ‘may be refused (…), only if’ de weigeringsgronden onder a) tot en met e) van het eerste lid van art. V limitatief zijn, in die zin dat – afgezien van de gronden genoemd in het tweede lid van art. V – geen andere gronden voor weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging kunnen worden aangenomen.10.
2.9
In de internationale rechtspraak en literatuur bestaan verschillende opvattingen over de vrijheid die het eerste lid van art. V aan de exequaturrechter laat om een arbitraal vonnis te erkennen en het verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen, ondanks de omstandigheid dat zich een of meer van de in art. V lid 1 opgesomde weigeringsgronden voordoen. Volgens de ene opvatting moet de exequatur-rechter een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis weigeren indien bewijs is geleverd van het bestaan van een weigeringsgrond.11.Volgens de andere opvatting moet art. V lid 1 aldus worden uitgelegd dat in het geval dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging zich richt het bestaan van een weigeringsgrond heeft bewezen, de exequaturrechter de discretionaire bevoegdheid heeft om desalniettemin de tenuitvoerlegging toe te staan en derhalve voorbij te gaan aan de weigeringsgrond.12.
2.10
De vraag of art. V, eerste lid, aanhef en sub e Verdrag van New York aan de exequaturrechter een discretionaire bevoegdheid laat, is een kwestie van uitleg van het Verdrag. Daarvoor kan worden gekeken naar de uitlegregels van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (hierna: WVV).13.Hoewel het Verdrag van New York is gesloten vóór de inwerkingtreding van het WVV en derhalve ingevolge art. 4 WVV buiten het toepassingsbereik van het WVV valt, kunnen art. 31-33 WVV toch worden toegepast omdat zij worden gezien als een codificatie van het geldende internationaal gewoonterecht.14.Art. 31 WVV bepaalt dat een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag. Een grammaticale uitleg van art. V lid 1 Verdrag van New York in zijn context leidt tot twijfel aangezien een vergelijking van de authentieke teksten van het Verdrag een verschil in betekenis oplevert. De woorden ‘may be refused’ komen overeen met de bewoordingen in de Chinese, Spaanse en Russische authentieke teksten van het Verdrag van New York. De eveneens authentieke Franse tekst spreekt echter van ‘ne seront refusées (…) que si’, wat als ‘shall not be refused (…) unless’ kan worden vertaald.15.Nu het artikel in verschillende verdragstaten verschillend wordt uitgelegd, kan evenmin worden gesproken van overeenstemming tussen de partijen met betrekking tot de uitlegging, zoals bedoeld in art. 31 lid 3 WVV. Daarnaast bieden de in art. 32 WVV genoemde aanvullende middelen weinig houvast. In tegenstelling tot hetgeen het cassatiemiddel (onderdeel 1, onder 5) betoogt, blijkt niet uit de travaux préparatoires van het Verdrag van New York dat wat betreft art. V, eerste lid, aanhef en sub e, discussie heeft plaatsgevonden omtrent het toekennen van een discretionaire bevoegdheid en het daarmee corresponderende gebruik van het meer permissieve woord ‘may’ in tegenstelling tot ‘shall’.16.In lijn met art. 33 lid 4 WVV dient in dit geval derhalve een betekenis aangenomen te worden die, rekening houdend met het voorwerp en doel van het Verdrag, de verschillende authentieke teksten het best met elkaar verzoent.
2.11
Het doel van het Verdrag van New York is het faciliteren van de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen. Gelet op dit doel kan worden geconcludeerd dat de exequatur-rechter onder art. V verplicht is om, behoudens de genoemde weigeringsgronden, verlof tot erkenning en tenuitvoerlegging te verlenen. Uit art. V noch uit een andere bepaling van het Verdrag volgt echter dat de exequaturrechter verplicht is om de erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis te weigeren. Deze interpretatie van art. V wordt ondersteund door art. VII waarin onder meer is bepaald dat de bepalingen van het Verdrag geen belanghebbende partij enig recht ontnemen dat zij mocht hebben om gebruik te maken van een scheidsrechterlijke uitspraak op de wijze en in de mate, toegestaan volgens de wetgeving of de internationale overeenkomsten van het land waar op die uitspraak een beroep wordt gedaan. Dit ‘meestbegunstigingsbeginsel’ is een uitvloeisel van het doel van het Verdrag om de mogelijkheden voor het erkennen en tenuitvoerleggen van arbitrale vonnissen uit te breiden. Bovendien is het aannemen van een discretionaire bevoegdheid in lijn met art. II en art. III van het Verdrag welke bepalingen de Verdragsluitende Staten verplichten om een arbitrageovereenkomst te erkennen en om, behoudens uitzonderingen, arbitrale vonnissen te erkennen en ten uitvoer te leggen. Hieruit volgt dat de exequaturrechter ingevolge art. V lid 1 een discretionaire bevoegdheid heeft om vernietigde arbitrale vonnissen te erkennen en het verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen.17.
2.12
Vervolgens rijst de vraag naar de reikwijdte van de discretionaire bevoegdheid ten aanzien van art. V, eerste lid, aanhef en sub e van het Verdrag van New York. Het middel betoogt dat de exequaturrechter een volledige discretionaire bevoegdheid heeft en dat er derhalve geen enkele reden is voor de door het hof betrachte terughoudendheid wat betreft het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van een vernietigd arbitraal vonnis. Volgens het middel (onder punt 20) was het hof nu juist in de gelegenheid geweest om ook buiten de door hem geformuleerde (beperkte) uitzonderingsregel te beslissen toch het verzoek tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis toe te wijzen.
2.13
Ten aanzien van de reikwijdte van deze discretionaire bevoegdheid kan het volgende worden opgemerkt. Het Verdrag van New York bepaalt niet in welke gevallen een aangezochte rechter in zijn algemeenheid voorbij mag gaan aan weigeringsgronden en geeft evenmin ten aanzien van de specifieke weigeringsgrond onder art. V, lid 1, sub e gezichtspunten die moeten worden betrokken bij deze afweging. In de internationale rechtspraak en literatuur bestaan ook verschillende opvattingen over de ruimte die de rechter heeft om voorbij te gaan aan de vernietiging van een arbitraal vonnis.
2.14
Aan de ene kant wordt betoogd dat wat er ook zij van de ruimte die het eerste lid van art. V in zijn algemeenheid biedt om voorbij te gaan aan weigeringsgronden, die ruimte in ieder geval niet bestaat ten aanzien van de weigeringsgrond onder art. V, lid 1, sub e. In die opvatting, die ook wel de ‘territorial approach’ wordt genoemd, kan alleen de bevoegde autoriteit (competent authority) in de zin van art. V, lid 1, sub e de geldigheid van een arbitraal vonnis beoordelen. Door te kiezen voor een arbitragetribunaal in een bepaald land onderwerpen de partijen zich indirect ook aan de wetten en gerechten van dat land. Het systeem van het Verdrag van New York zou worden doorkruist indien de exequaturrechter het vernietigingsvonnis van de bevoegde autoriteit naast zich neer mag leggen.18.Het uitgangspunt van deze meer traditionele benadering is dat een vernietigd arbitraal vonnis niet meer bestaat waardoor het ook niet ten uitvoer kan worden gelegd.19.De opvatting dat het Verdrag de exequaturrechter ten aanzien van de erkenning en tenuitvoerlegging van een vernietigd arbitraal vonnis geen discretionaire bevoegdheid laat, wordt bijvoorbeeld in Duitsland gedeeld.20.Het nadeel van deze opvatting is dat het limitatieve karakter van de weigeringsgronden van art. V van het Verdrag kan worden ondermijnd indien allerlei eigenaardigheden van het recht van het land waar het vonnis werd gewezen, als lokale vernietigingsgronden, in de weg kunnen staan aan tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis.21.Lokale vernietigingsgronden (‘Local Standard Annulments’) zijn bijvoorbeeld de vernietiging van een arbitraal vonnis omdat het niet door alle arbiters is ondertekend of omdat het (mede) gewezen werd door een vrouw als arbiter.22.Nog daargelaten dat deze laatste grond een reden zou zijn het vernietigingsvonnis wegens strijd met de openbare orde niet te erkennen, zouden lokale vernietigingsgronden niet aan tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in de weg mogen staan. Derhalve wordt betoogd dat tenuitvoerlegging alleen mag worden geweigerd op grond van art. V, lid 1, aanhef en sub e, indien het arbitrale vonnis door de bevoegde autoriteit is vernietigd op internationaal erkende gronden, zoals de gronden genoemd in art. V, lid 1, onder sub a tot en met d.23.
2.15
Lijnrecht tegenover de ‘territorial approach’ staat de ‘delocalized approach’ die ervan uitgaat dat het de exequaturrechter vrij staat voorbij te gaan aan het oordeel van de bevoegde autoriteit om het arbitrale vonnis te vernietigen.24.In deze opvatting wordt aansluiting gezocht bij art. V van het Verdrag, welke bepaling geen verplichting inhoudt voor de exequaturrechter om tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis te weigeren indien het is vernietigd door de rechter van de plaats van arbitrage, en bij het ‘meestbegunstigingsbeginsel’ van art. VII van het Verdrag. De opvatting dat vernietigde arbitrale vonnissen in weerwil van hun vernietiging ten uitvoer kunnen worden gelegd, vindt weerklank bij Franse gerechten en is tot uitdrukking gekomen in de Hilmarton-uitspraak van de Franse Cour de Cassation.25.Daarin is beslist dat een in Zwitserland vernietigd arbitraal vonnis in Frankrijk met een beroep op art. VII kan worden erkend onder toepassing van nationaal recht dat gunstiger is dan art. V.26.Hiertegen kan echter worden ingebracht dat deze opvatting kan leiden tot tegenstrijdige uitspraken in verdragsstaten en tot rechtsonzekerheid ten aanzien van de interpretatie van het Verdrag van New York, vooral indien het nationale recht afwijkt van de internationaal erkende weigeringsgronden van art. V.27.
2.16
Uit het voorgaande volgt dat aan deze twee uitersten ernstige bezwaren kleven. Om tegemoet te komen aan deze bezwaren wordt thans in de Verenigde Staten van Amerika verdedigd dat de discretionaire bevoegdheid die de exequaturrechter ten aanzien van art. V, lid 1, aanhef en sub e heeft, terughoudend dient te worden toegepast.28.Volgens Amerikaanse rechtspraak dient de erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat is vernietigd door de bevoegde autoriteit in beginsel te worden geweigerd tenzij de partij die erkenning en tenuitvoerlegging verzoekt uitzonderlijke omstandigheden stelt en bewijst die het voorbijgaan aan het vernietigingsvonnis rechtvaardigen. Daarmee wordt een buitenlands vernietigingsvonnis steeds op zijn merites door de exequaturrechter beoordeeld. Van belang wordt geacht of de gronden voor vernietiging van het arbitrale vonnis internationaal erkende gronden voor vernietiging zijn en tevens weigeringsgronden onder art. V van het Verdrag van New York.29.
2.17
Het bestaan van een discretionaire bevoegdheid en het betrachten van terughoudendheid bij de toepassing daarvan is in overeenstemming met het voorwerp en het doel van het Verdrag van New York. Dat een beperkte ruimte ten aanzien van art. V, lid 1, aanhef en sub e van het Verdrag wordt geboden, in die zin dat de exequaturrechter alleen in uitzonderingsgevallen voorbij mag gaan aan de vernietigingsuitspraak, minimaliseert het risico op tegenstrijdige uitspraken met rechtsonzekerheid en forumshopping tot gevolg en draagt tevens bij aan de gewenste uniformiteit. Daarnaast draagt het bij aan het aanzien en het vertrouwen in internationale arbitrage omdat niet zonder meer aan elk vernietigingsvonnis, ongeacht de vernietigingsgrond of de wijze van totstandkoming, effect moet worden toegekend. In beginsel kan derhalve een vernietigd arbitraal vonnis niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij een of meer redenen bestaan om aan het vernietigingsvonnis voorbij te gaan. Reden hiervoor kan zijn dat het vernietigingsvonnis zelf krachtens het commune IPR niet voor erkenning in aanmerking komt, bijvoorbeeld omdat het vonnis niet na een behoorlijke rechtspleging tot stand is gekomen, de rechter niet bevoegd was of het vernietigingsvonnis in strijd is met de openbare orde.30.Daarnaast wordt betoogd dat dit ook het geval kan zijn indien de gronden voor vernietiging worden gebaseerd op lokale regels die niet internationaal geaccepteerd zijn en ook niet overeenkomen met de weigeringsgronden van art. V van het Verdrag.31.
2.18
Het hof heeft in rov. 2.8 en 2.9 van de eerste tussenbeschikking geoordeeld – bij welk oordeel het hof in de daaropvolgende beschikkingen is gebleven – dat in beginsel geldt dat een vernietigd arbitraal vonnis niet voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt en dat dit alleen anders kan zijn indien een uitzondering moet worden aanvaard. Daarmee heeft het hof niet miskend dat de exequaturrechter een discretionaire bevoegdheid heeft onder art. V, lid 1, aanhef en sub e Verdrag van New York. Het hof heeft immers onderzocht of een reden bestaat om een door de bevoegde autoriteit vernietigd arbitraal vonnis in weerwil van die vernietiging te erkennen en het verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen. Uit de overwegingen van het hof volgt dat het van oordeel is dat het Verdrag van New York ruimte laat voor het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van een vernietigd arbitraal vonnis en dat de exequaturrechter in ieder geval niet verplicht is het verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis te weigeren indien dat vonnis is vernietigd door een bevoegde autoriteit van het land waar het vonnis werd gewezen. Anders dan het cassatiemiddel betoogt, heeft het hof niet ontkend dat het Verdrag van New York de exequaturrechter een discretionaire bevoegdheid laat. Dit geldt ook ten aanzien van rov. 2.27 van de eindbeschikking, waarin het hof de door [verzoeker] bepleite ruimere beslissingsmaatstaf heeft afgewezen. Voor zover het onderdeel klaagt dat het hof heeft miskend dat het Verdrag van New York de exequaturrechter een discretionaire beoordelingsruimte laat, gaat het derhalve uit van een verkeerde lezing van het oordeel van het hof en faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.19
Uit het voorgaande volgt tevens dat het hof de juiste beslissingsmaatstaf heeft aangelegd wat betreft de reikwijdte van de discretionaire bevoegdheid door te oordelen dat het verzoek van [verzoeker] om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen van een arbitraal vonnis dat door de bevoegde autoriteit is vernietigd in beginsel moet worden afgewezen, tenzij een uitzondering moet worden aanvaard. De door het middel bepleite ‘volledige discretionaire beslissingsruimte’ kan derhalve niet worden aangenomen.
2.20
Onder punt 20 van het onderdeel wordt nog betoogd dat het hof nu juist in de gelegenheid was geweest om ook buiten de door hem geformuleerde (beperkte) uitzonderingsregel te beslissen toch het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen. Het middel geeft hierbij overigens niet aan op grond waarvan het hof tot een ander oordeel had moeten komen.
2.21
Het hof heeft in rov. 2.9 van de eerste tussenbeschikking overwogen dat een uitzondering moet worden aanvaard op de hoofdregel dat een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een vernietigd arbitraal vonnis moet worden afgewezen, indien voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat aan de vernietigingsprocedure bij de vreemde overheidsrechter als geheel beschouwd in het concrete geval zo essentiële gebreken kleven dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak. Met het formuleren van deze uitzondering heeft het hof het oog gehad op het standpunt van [verzoeker] zoals aangevoerd in feitelijke instanties en heeft het hof geenszins te kennen gegeven dat zich geen andere uitzonderingsituaties kunnen voordoen. Door [verzoeker] is in feitelijke instanties aangevoerd dat aan het vernietigingsvonnis voorbij moet worden gegaan, omdat ten aanzien van [verzoeker] gedurende de Russische vernietigingsprocedure geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Het hof heeft dit onderzocht en is, nadat het op dit punt door onafhankelijke deskundigen is voorgelicht, tot het oordeel gekomen dat de wijze waarop de Russische vernietigingsprocedure als geheel is behandeld geen aanwijzingen oplevert dat jegens [verzoeker] geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Het hof is derhalve tot het oordeel gekomen dat er geen reden is om voorbij te gaan aan het vernietigingsvonnis. NLMK heeft terecht een beroep gedaan op de weigeringsgrond van art. V, lid 1, sub e van het Verdrag van New York waardoor het verzoek van [verzoeker] tot erkenning en het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.32.In het licht van het voorgaande bestond geen ruimte voor het hof om buiten de door hem geformuleerde uitzonderingsregel te beslissen het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen. Het onderdeel faalt derhalve in zijn geheel.
2.22
Onderdeel 2 komt met een rechts- en motiveringsklacht op tegen het oordeel van het hof in rov. 2.6, 2.9, 2.10, 2.11 en 2.13 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.2.1, 2.2.3, 2.8 en 2.12 van de eindbeschikking. Ten eerste klaagt het onderdeel (onder punt 28) dat de oordelen van het hof dat voor een beroep op art. V, lid 1, aanhef en sub e Verdrag van New York geen erkenning van het buitenlandse vernietigingsvonnis nodig is, getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, omdat een dergelijke erkenning in een afzonderlijke procedure is vereist en niet in een procedure tot verkrijging van een verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. Ten tweede voert het onderdeel (onder punt 29) aan dat het oordeel van het hof tegenstrijdig is en daardoor onbegrijpelijk. In rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.2.3 van de eindbeschikking oordeelt het hof dat er geen noodzaak is om het vernietigingsvonnis, waarop NLMK zich beroept, via een aparte (verkapte exequatur-)procedure dan wel in de onderhavige procedure, te erkennen. Het hof toetst vervolgens echter toch, blijkens rov. 2.9, 2.10 en 2.13 van de eerste tussenbeschikking, aan erkenningscriteria van het Nederlandse IPR en art. 6 EVRM of dat vernietigingsvonnis in deze zaak zou moeten worden gepasseerd. Het oordeel is in het licht van rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.3 van de tweede tussenbeschikking33.onbegrijpelijk gemotiveerd, want innerlijk tegenstrijdig, aldus de klacht.
2.23
Het systeem van het Verdrag van New York brengt mee dat alleen de rechter die aangemerkt kan worden als de bevoegde autoriteit onder art. V, lid 1, sub e de geldigheid van het arbitrale vonnis kan beoordelen.34.De vernietiging van het arbitrale vonnis door de bevoegde autoriteit geldt als een van de gronden voor weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. Op grond van art. V lid 1 (aanhef) van het Verdrag van New York dient de partij die zich op een weigeringsgrond beroept het bewijs van het bestaan daarvan te leveren. Het Verdrag van New York stelt verder geen eisen aan het te leveren bewijs van het bestaan van een weigeringsgrond in het algemeen of van de vernietiging van het arbitrale vonnis in het bijzonder. Uit het Verdrag volgt niet dat het voor de bewijslevering in verband met een beroep op art. V, lid 1, aanhef en sub e nodig is dat de partij die zich tegen de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis verzet, in een aparte procedure erkenning verzoekt van het buitenlandse vernietigingsvonnis. Daarnaast geldt naar Nederlands internationaal privaatrecht dat de bewijskracht die aan een vreemd vonnis moet worden toegekend is overgelaten aan de beoordelingsvrijheid van de rechter.35.Aangenomen kan worden dat het vreemde vonnis als authentieke akte ten minste bewijs levert van het feit dat de beslissing is gegeven.36.Het is vervolgens aan de partij die betoogt dat aan het vernietigingsvonnis voorbij dient te worden gegaan om te stellen en te bewijzen dat sprake is van omstandigheden die een dergelijke uitzondering rechtvaardigen.37.Dit heeft het hof klaarblijkelijk ook onder ogen gezien door in rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking en in rov. 2.2.1 en 2.2.3 van de eindbeschikking te oordelen dat het voor het slagen van een beroep op de weigeringsgrond niet nodig is dat het hof in deze procedure bevoegd is de tenuitvoerlegging van het vernietigingsvonnis te bevelen of dat NLMK in of buiten de onderhavige procedure aan een Nederlandse rechter erkenning en/of tenuitvoerlegging van het vernietigingsvonnis heeft verzocht of zal verzoeken.
2.24
De door het cassatiemiddel (onder punten 31 en 32) voorgestelde route voor de erkenning van een buitenlands rechterlijk vonnis kan niet worden gevolgd. Art. 431 lid 2 Rv ziet slechts op gevallen waarin een partij een buitenlands vonnis in Nederland ten uitvoer wil leggen. Die situatie doet zich hier niet voor. Krachtens art. 431 lid 1 Rv is het niet mogelijk om een beslissing gegeven door een rechter in een vreemde staat binnen Nederland ten uitvoer te leggen, tenzij hiervoor een grondslag bestaat in een verdrag, in het Unierecht (een EU-Verordening) of een wettelijke bepaling. Ingevolge het tweede lid van art. 431 Rv kan het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. In dat geval bepaalt de rechter of en in hoeverre gezag moet worden toegekend aan het vreemde vonnis.38.Dat in de onderhavige zaak ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis de vraag aan de orde komt naar de erkenning van het vreemde vernietigingsvonnis, maakt niet dat voor die erkenning de procedure van art. 431 lid 2 Rv gevolgd moet worden.39.Art. 431 Rv betreft slechts de tenuitvoerlegging en gaat niet over het geven van gevolg aan een vreemd vonnis op andere wijze.40.Zoals reeds is opgemerkt, kan in het geval een beroep wordt gedaan op een vernietigingsvonnis in het kader van de erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis aan het vernietigingsvonnis voorbij worden gegaan indien het vernietigingsvonnis zelf krachtens het commune IPR niet voor erkenning in aanmerking komt. Het gaat daarbij niet om de tenuitvoerlegging van het vernietigingsvonnis maar om een vraag naar de erkenning van dat vonnis, die aan de orde komt in het kader van de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis. Het betoog van [verzoeker] dat dit zou leiden tot de toepassing van onjuist procesrecht omdat de procedure van art. 1075 Rv wordt gevolgd, terwijl eigenlijk de tenuitvoerleggingsprocedure van art. 431 lid 2 Rv moet worden gevolgd, berust derhalve op een onjuiste rechtsopvatting.
2.25
Ten overvloede voeg ik hieraan nog toe dat een procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv uitmondt in een uitspraak van de Nederlandse rechter, die het geding dat door de buitenlandse rechter is beoordeeld opnieuw behandelt en afdoet.41.Zoals reeds is vermeld, kent het Verdrag van New York de bevoegdheid om kennis te nemen van een vordering tot vernietiging of herroeping van een arbitraal vonnis exclusief toe aan de autoriteit van het land waar het arbitrale vonnis is gewezen. Het systeem van het Verdrag van New York zou derhalve worden doorkruist indien de Nederlandse rechter de vernietigingsprocedure opnieuw zou behandelen en afdoen in een procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv. Dat in die procedure de zaak niet altijd inhoudelijk door de rechter behandeld behoeft te worden, doet hieraan niet af.
2.26
In tegenstelling tot hetgeen het cassatiemiddel (onder punt 33) betoogt, wordt hiermee geenszins het discriminatieverbod van art. III van het Verdrag van New York geschonden. De benadering die het hof heeft gevolgd leidt er niet toe dat de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale vonnissen wordt onderworpen aan aanzienlijk drukkender voorwaarden of aanzienlijk hogere gerechtskosten dan die waaraan nationale arbitrale vonnissen zijn onderworpen. [verzoeker] betoogt dat het discriminatieverbod zou worden geschonden indien een nationaal arbitraal vonnis niet kan worden vernietigd in een exequaturprocedure op grond van art. 1062 Rv, terwijl een vraag naar de erkenning van een buitenlands vernietigingsvonnis wel aan de orde komt in een procedure inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van een in een vreemde staat gewezen arbitraal vonnis op grond van art. 1075 Rv. Ik meen dat deze vergelijking mank gaat. De mogelijkheid om een arbitraal vonnis te vernietigingen is niet op één lijn te stellen met het doen van een beroep op een reeds gewezen vernietigingsvonnis als weigeringsgrond onder het Verdrag van New York, waarbij een vraag aan de orde kan komen naar de erkenning van dat vonnis.
2.27
Uit het bovenstaande volgt dat het oordeel van het hof dat het voor een beroep op art. V, lid 1, aanhef en sub e Verdrag van New York niet nodig is dat het hof in deze procedure bevoegd is de tenuitvoerlegging van het vernietigingsvonnis te bevelen of dat NLMK in of buiten de onderhavige procedure aan een Nederlandse rechter erkenning en/of tenuitvoerlegging van het vernietigingsvonnis heeft verzocht of zal verzoeken, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het onderdeel op dit punt faalt.
2.28
Het onderdeel (onder punt 34) voert een motiveringsklacht aan tegen rov. 2.9, 2.10 en 2.13 van de eerste tussenbeschikking. Het onderdeel betoogt dat de maatstaf die het hof heeft aangelegd in feite een erkenningstoets van het vernietigingsvonnis is binnen de exequaturprocedure en dat art. 1075 Rv en het Verdrag van New York daarvoor geen ruimte bieden. Volgens de klacht is het oordeel van het hof innerlijk tegenstrijdig.
2.29
De klacht faalt. Ik herhaal dat in beginsel erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis moeten worden geweigerd indien het vonnis door de bevoegde autoriteit is vernietigd, tenzij er redenen zijn die het voorbijgaan aan een vernietigingsvonnis rechtvaardigen. Zoals ik reeds heb opgemerkt, kan die situatie zich voordoen indien het vernietigingsvonnis zelf krachtens het commune IPR niet voor erkenning in aanmerking komt, bijvoorbeeld omdat ten aanzien van de vernietigingsprocedure niet kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak. Hiermee wordt de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis centraal gesteld en komt de beoordeling van het vernietigingsvonnis pas op de tweede plaats aan de orde.42.Het vernietigingsvonnis is in de onderhavige zaak door het hof derhalve niet beoordeeld in het kader van de erkenning en/of tenuitvoerlegging ervan, zoals door het hof ook is opgemerkt in rov. 2.2.1 van de eindbeschikking, maar om na te gaan of ongeacht de vernietiging, het arbitrale vonnis kan worden erkend en ten uitvoer gelegd. Van innerlijke tegenstrijdigheid is geen sprake en ook anderszins zijn de bestreden overwegingen van het hof niet onbegrijpelijk.
2.30
Onderdeel 3 betreft een veegklacht en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2017
Zie rov. 2.2.1-2.2.21 van de beschikking van het hof Amsterdam van 18 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5010, TvA 2013/51, m.nt. J.J. van Haersolte-van Hof, alsmede rov. 2.1-2.9 van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BV5646.
Productie 14 zijdens NLMK.
Productie 35 zijdens NLMK.
Productie 36 zijdens NLMK.
Productie 37 zijdens NLMK.
Zie brief mr. J.Ph. de Korte aan het hof Amsterdam van 25 augustus 2016.
Zie o.a. A.J. van den Berg, The New York Arbitration Convention of 1958, diss. 1981, p. 265; Patricia Nacimiento, Article V(1)(a), in: Herbert Kronke e.a. (eds.), Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards. A Global Commentary on the New York Convention, 2010, p. 209-210.
Zie o.a. P. Sanders, Het Nederlandse Arbitragerecht, 2001, p. 230, die het volgende betoogt: ‘Het ‘may’ slaat op het bewijs dat één van de gronden voor weigering van het exequatur, waaronder dat ‘the award has been set aside’ in het land van herkomst, aanwezig is. Dat bewijs kàn (d.w.z. ‘may’) al dan niet geleverd worden. Als het echter is geleverd, moet het exequatur geweigerd worden’; Nacimiento, a.w., p. 207-209.
Zie Van den Berg, diss., p. 265; G.J. Meijer, Overeenkomst tot arbitrage, diss., 2011, onder 6.2.1, p. 245; J.Ph. de Korte, Een wereld van verschil – verlof tot executie en erkenning van vernietiging van een buitenlands arbitraal vonnis, TvA 2012/58, onder 3. Ik vermeld voorts uit de stroom van buitenlandse literatuur: Jan Paulsson, May or Must under the New York Convention: An Exercise in Syntax and Linguistics, Arbitration International, 1998, vol. 14, nr. 2, p. 227-230; Pierre Lastenouse, Why Setting Aside an Arbitral Award is not Enough to Remove it from the International Scene, Journal of International Arbitration, 1999, p. 31; Dana Freyer, The Enforcement of Awards Affected by Judicial Orders of Annulment at the Place of Arbitration, in: Emmanuel Gaillard & Domenico di Pietro (eds), Enforcement of Arbitration Agreements and International Arbitral Awards, 2009, p. 758-760; Claudia Alfons, Recognition and Enforcement of Annulled Foreign Arbitral Awards, 2010, p. 78-81; Gary B. Born, International Commercial Arbitration, Volume III International Arbitral Awards, 2014, p. 3639; Redfern and Hunter on International Arbitration, 6th ed., 2015, nr. 11.59, p. 623.
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, Trb. 1972, 51.
Zie ook Van den Berg, diss., 1981, p. 4-5.
Zie Paulsson, a.w., p. 230, die betoogt dat ‘it seems obvious that when the four other languages leave room for judicial discretion, and the French text is not in explicit contradiction, the French version must be given the same meaning’.
Zie ook Albert Jan van den Berg, Enforcement of Arbitral Awards Annulled in Russia, Journal of International Arbitration 2010, p. 186; Alfons, a.w., p. 78-79. Het middel citeert onder 5 een passage waarin de Secretaris-Generaal van de VN de voorstellen voor amendementen van de gedelegeerden betreffende art. V van het Verdrag van New York zou hebben samengevat. Ik heb dit citaat niet aangetroffen in de bron waarnaar wordt verwezen. De tekst van het citaat komt echter overeen met een passage in de aangehaalde travaux préparatoires die echter niet over art. V van het Verdrag van New York gaat, maar over art. III van het Verdrag van Genève van 1927: ‘Article III of the Convention of 1927 gives the Courts of the enforcing country a discretionary power to refuse enforcement or to adjourn the proceedings if the party opposing enforcement proves that there are certain specified grounds entitling him to contest the validity of the award in a court of law’. Zie Travaux préparatoires – Comments by governments on the draft convention on the recognition and enforcement of foreign arbitral awards, Annex I, U.N. Doc. E/2822/Add.4 (14 maart 1956), p. 9.
Zie ook Kenneth R. Davis, Unconventional Wisdom: A New Look at Articles V and VII of the Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards, Texas International Law Journal 2002, p. 59-63; G.D. Hoekstra, Geknecht door het recht en de rechterlijke vrijheid onder het Verdrag van New York 1958, in: Th.M. de Boer e.a. (red.), Strikwerda’s conclusies, 2011, p. 206-207.
Zie hierover N. Darwazeh, Article V(1)(e), in: H. Kronke e.a. (red.), Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards: A Global Commentary on the New York Convention, 2010, p. 324-331; Davis, a.w., p. 57-58.
Zie P. Sanders, New York Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards, NILR (1959), p. 55, waar hij van mening is dat ‘in the rather theoretical case that the defendant does not raise this ground, the Courts will anyhow refuse the enforcement as there does not longer exist an arbitral award and enforcing a non-existing arbitral award would be an impossibility or even go against the public policy of the country of enforcement’. Voorts: Van den Berg, a.w., Journal of International Arbitration 2010, p. 187, waar hij opmerkt dat ‘an award that has been set aside in the country of origin no longer exists legally. It is no longer possible that an arbitral award would be brought back to life during an enforcement procedure under the Convention in its ocountry of origin or abroad’. In tegenstelling tot hetgeen het middel in voetnoot 38 van het verzoekschrift tot cassatie betoogt, heeft Van den Berg deze opvatting reeds aangehangen in zijn bijdrage Enforcement of annulled awards?, The ICC International Court of Arbitration Bulletin 1998, p. 16.
Zie Darwazeh, a.w., p. 329-330; Klaus Sachs, The Enforcement of Awards Nullified in the Country of Origin: The German Perspective, in: Albert Jan van den Berg (ed), Improving the Efficiency of Arbitration Agreements and Awards: 40 Years of Application of the New York Convention, 1999, p. 554.
Zie Van den Berg, diss., 1981, p. 355; Van den Berg, a.w., The ICC International Court of Arbitration Bulletin 1998, p. 15-16.
Zie Jan Paulsson, Enforcing Arbitral Awards notwithstanding a Local Standard Annulment (LSA), The ICC International Court of Arbitration Bulletin 1998, p. 14-15.
Zie Paulsson in zijn in de vorige voetnoot aangehaalde bijdrage; Van den Berg, diss., 1981, p. 355-357.
Zie o.a. Darwazeh, a.w., p. 331-334.
Hilmarton v. Omnium de traitement et de valorisation (Cour de Cassation 23 maart 1994), 20 Yearbook Commercial Arbitration XX 1995, 663.
Zie o.a. Born, a.w., § 26.03, p. 3625-3628 met verdere verwijzingen; Freyer, a.w., p. 767-773; Christopher Koch, The Enforcement of Awards Annulled in their Place of Origin: The French and U.S. Experience, Journal of International Arbitration 2009, p. 269-276.
Zie Darwazeh, a.w., 2010, p. 338-339; Davis, a.w., Texas International Law Journal 2002, p. 63-67.
Zie de volgende uitspraken: Baker Marine (Nig.) Ltd. v. Chevron (Nig.) Ltd., 191 F.3d 194 (2d Cir. 1999); Spier v. Calzuturificio Tecnica S.p.A., 71 F. Supp. 2d 279 (S.D.N.Y. 1999); TermoRio S.A.E.S.P. v. Electrificadora del Atlantico S.A. E.S.P., 421 F. Supp. 2d 87 (D.D.C. 2006). Vgl. Chromalloy Aeroservices Inc. v. The Arab Republic of Egypt, 939 F. Supp. 907 (D.D.C. 1996).
Zie bijv. Baker Marine (Nig.) Ltd. v. Chevron (Nig.) Ltd., 191 F.3d 194 (2d Cir. 1999), 196.
Zie Hoekstra, a.w., p. 207-208; Meijer, a.w., onder 6.2.1; J. Ph. de Korte in zijn noot onder Rb. Amsterdam 28 februari 2008, JBPr 2008/35; Born, a.w., p. 3639; Freyer, a.w., p. 785-786; Van den Berg, a.w., Journal of International Arbitration 2010, p. 192-193. Deze benadering is ook gevolgd in Hof Amsterdam 28 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2451, JOR 2009/208. Voor het vervolg op deze beslissing zie HR 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1679, NJ 2012/55, m.nt. H.J. Snijders, JBPr 2010/55, m.nt. R.P.J.L. Tjittes, TvA 2011/9, m.nt. J.J. van Haersolte-van Hof ([...]/Yukos Capital).
Zie Paulsson, a.w., p. 14-31. Zie ook punt 10 van de noot van Van Haersolte-van Hof onder hof Amsterdam 18 september 2012, TvA 2013/51.
Zie rov. 2.23-2.27 van de eindbeschikking.
Kennelijk bedoelt het middel hier rov. 2.2.1 en 2.2.3 van de eindbeschikking.
Zie ook HR 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1679, NJ 2012/55, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.7.2, alsmede punt 25 van de conclusie van A-G Strikwerda vóór genoemd arrest; TvA 2011/9, m.nt. J.J. van Haersolte-van Hof; JBPr 2010/55, m.nt. R.P.J.L. Tjittes. Zie ook: Van den Berg, diss., 1981, p. 20 en p. 350.
Zie HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, NJ 2015/478, m.nt. Th.M. de Boer , rov. 3.6.11 (Gazprombank), alsmede punt 2.9 van mijn conclusie vóór genoemd arrest. Zie ook HR 23 januari 1976, ECLI:NL:HR:1976:AD7917, NJ 1977/123.
L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse internationaal privaatrecht, 2015, nr. 270; B.J. van het Kaar, IPR-bewijsrecht en bewijsverkrijging, p. 65-66.
Zie ook Van het Kaar, a.w., p. 65: ‘Overigens is het verdedigbaar om in geval van betwisting van de juistheid van het vonnis de bewijslast te leggen op de partij die de juistheid ervan in twijfel trekt’.
Zie HR 26 september 2014, reeds aangehaald (Gazprombank).
Anders: J.Ph. de Korte, Een wereld van verschil – verlof tot executie en erkenning van vernietiging van een buitenlands arbitraal vonnis, TvA 2012/58, onder 3.3.
Zie rov. 3.6.2 van HR 26 september 2014, reeds aangehaald (Gazprombank).
Zie ook punt 3 van de noot van J.J. van Haersolte-van Hof onder hof Amsterdam van 18 september 2012, TvA 2013/51.
Beroepschrift 25‑11‑2016
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft te kennen:
[verzoeker] (hierna ook te noemen ‘[verzoeker]’), wonende te [woonplaats], Russische Federatie, voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te (2514 EA) Den Haag aan het Lange Voorhout 3 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. R.P.J.L. Tjittes, die door hem is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en als zodanig dit verzoekschrift ondertekent en indient.
Gerekwestreerde is OJSC Novopiletsky Metallurgichesky Kombinat (hierna ook te noemen: NLMK), gevestigd te (398040) Lipetsk, Russische Federatie, aan 2 pl. Metallurgov, voor wie in hoger beroep als advocaat optrad mr. M.A. Leijten, kantoorhoudende aan de Claude Debussylaan 80,1082 MD Amsterdam.
Met dit verzoekschrift wordt beroep in cassatie ingesteld tegen de eindbeschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 september 2016 alsmede de eerste tussenbeschikking van 18 september 2012 en de tweede tussenbeschikking van 15 april 2014 onder rekestnummer 491569 / KG RK 11-1722, gegeven tussen [verzoeker] als appellant en NLMK als geïntimeerde.
Inleiding
Het gaat in deze zaak in cassatie in essentie om de vraag hoeveel beoordelingsruimte de Nederlandse rechter op grond van art. V van het Verdrag nopens de erkenning en tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen scheidsrechtelijke uitspraken, New York, 10 juni 1958, Trb. 1959, 58, hierna: Verdrag van New York) jo art.1075 Rv (oud) heeft om een buitenlands arbitraal vonnis, dat in het buitenland door een overheidsrechter is vernietigd, te erkennen en verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging.
Zo heeft in de voorliggende zaak recent de Franse Cour de cassation de tenuitvoerlegging van het ten gunste van [verzoeker] tegen NLMK gewezen arbitrale vonnis in Frankrijk toegestaan, ondanks het feit dat dit arbitrale vonnis door de Russische overheidsrechter is vernietigd.1. Het Amsterdamse hof heeft in de in cassatie bestreden beschikkingen evenwel geen verlof gegeven datzelfde arbitrale vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen.
Het Verdrag van New York is een verdrag waarbij zeer veel landen partij zijn en dat beoogt ruim baan te geven aan de erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen in een andere Verdragsstaat. Internationaal wordt aangenomen dat een arbitraal vonnis ook ten uitvoer kan worden gelegd in een ander land als het in de plaats van arbitrage is vernietigd door een overheidsrechter. Dat is vooral het geval als de vernietiging van het arbitrale vonnis door de overheidsrechter is geschied op — huiselijk gezegd — dubieuze of niet algemeen internationaal erkende gronden. P. Lastenouse schrijft aldus:
‘(…) where an award has been set aside for reasons that are specific to the law of the place where the award has been rendered, that do not correspond to generally accepted standards, there is simply no justification for refusing to grant recognition and enforcement of such award in other countries simply because it was set side.’2.
Lastenouse vervolgt:
‘In such a case (waar een arbitraal vonnis is vernietigd door de overheidsrechter om dubieuze of niet algemeen internationaal erkende redenen, adv.), the protection of the parties requires that international recognition be refused to the decision to set aside the award. Indeed, the parties should not be deprived of the fruits of the efforts invested in the arbitration and be denied the benefit of an award because of a ‘bad’ decision to set aside the award taken by a court in the country where the award was issued. While there is no internationally accepted list of ‘bad’ reasons to set aside an award, I can think of a number of situations where international recognition should be refused to a decision setting side an award.
First, an award may have been set aside for reasons which are specific to the country where an award was issued (…).
Second, the judge seized with an action for annulment may make a genuine mistake in applying his own law and annul the award when he should not have done so.
Third, the judge seized with an action to set aside an award may be partial where the award condemns a company incorporated in his country, or the State itself or one of its instrumentalities, to pay significant amounts to a foreign entity. (…)’3.
De problematiek van de tenuitvoerlegging van een in het buitenland vernietigd arbitraal vonnis is mede sinds de beschikking van het hof Amsterdam in de zaak [naam 1/naam 2], waarbij het hof verlof heeft verleend voor de tenuitvoerlegging in Nederland van in Rusland gewezen arbitrale vonnissen ondanks het feit dat die vonnissen door de Russische overheidsrechter waren vernietigd4., een uitvoerig bediscussieerd onderwerp, zowel in binnen- als buitenland. Uw Raad heeft zich in de zaak [naam 1/naam 2] door het asymmetrische rechtsmiddelenverbod van de exequatur-regeling (een rechtsmiddel kan alleen worden ingesteld als het verlof wordt geweigerd, niet als het wordt verleend) niet over de inhoudelijke aspecten van deze kwestie kunnen uitspreken.5.
De voorliggende zaak van [verzoeker] vertoont de nodige overeenkomsten met de zaak [naam 1/naam 2]. Ook hier is een (voor [verzoeker] gunstig) arbitraal vonnis door rechter [naam 3] van het Moskouse Arbitrazh Court, dezelfde rechter die ook het arbitraal vonnis inzake [naam 1/naam 2] op bedenkelijke wijze heeft vernietigd6., op zowel in procedureel als materieel opzicht opmerkelijke gronden vernietigd.
Procedureel is het volgende opmerkelijk. Rechter [naam 3] deed in deze zaak direct na de 5 uur durende behandeling mondeling uitspraak, na een beraadslaging van slechts 12 minuten (zie rov. 2.19 van de eindbeschikking). Deze rechter wees het betreffende vonnis zonder te beschikken over het dossier van de arbitrageprocedure (NLMK gaf daartoe geen toestemming) waarover moest worden geoordeeld.7. De uitspraak van [naam 3] volgde op een zitting die een opvallende wending had. Nadat de rechter de behandeling had gesloten voor het wijzen van vonnis heropende zij na 17 minuten in raadkamer de behandeling.8. Voor die heropening werd het verzoek van NLMK om ter zitting nog een omvangrijk pakket aan stukken in te dienen geweigerd. Na die heropening is [naam 3] echter volledig omgedraaid met betrekking tot de toelaatbaarheid daarvan. Bovendien werden [verzoeker] bezwaren en verzoeken ten aanzien van die stukken vanaf dat moment volledig genegeerd (zie rov. 2.19.5 van de eindbeschikking).
De drie door de Russische rechter aangevoerde materiele gronden voor vernietiging van het arbitrale vonnis zijn, vanuit internationaal arbitragerechtelijk perspectief, eveneens opmerkelijk.
De eerste in die zin opmerkelijke vernietigingsgrond is dat het enkele feit dat twee partijdeskundigen die voor [verzoeker] in de arbitrageprocedure optraden werkzaam waren bij dezelfde universiteiten als twee van de arbiters, zonder dat nader inhoudelijk is onderzocht of die relaties hebben geleid tot een gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid, reeds een voldoende grond was om het arbitrale vonnis te vernietigen. Volgens de Arbitrazh Court hadden arbiters mededeling moeten doen van het bestaan die formele relaties tussen hen en de partijdeskundigen en levert dat een vernietigingsgrond op. NLMK was evenwel, mede op grond van openbare en vrij toegankelijke websites, reeds lang bekend of kon dat zijn met die feiten en heeft daarover, ondanks die bekendheid, eerst heel laat in de vernietigingsprocedure geklaagd.9. De Franse rechter heeft om die reden geoordeeld dat een beroep op deze vernietigingsgrond niet opgaat (procedurele rechtsverwerking10.) en heeft het arbitrale vonnis in Frankrijk uitvoerbaar geacht.11.
De tweede — opmerkelijke — vernietigingsgrond, die de Russische rechter ambtshalve heeft toegepast (zonder dat NLMK daarover heeft geklaagd), is dat de aard van het geschil tussen [verzoeker] en NLMK niet-arbitrabel zou zijn. Het zou een niet-arbitrabel Vennootschappelijk geschil' betreffen. Het arbitrale geschil betreft echter een geschil over de koopprijs uit hoofde van een overeenkomst tot koop van aandelen; de overdracht van die aandelen zelf stond niet ter discussie. [verzoeker] verkocht 50% en een aandeel van zijn aandelen in de [A] aan NLMK. De prijs werd bepaald aan de hand van een overeengekomen prijsformule in de koopovereenkomst (de Sale Purchase Agreement, SPA). In de arbitrage vorderde [verzoeker] van NLMK in conventie het restant van de koopprijs. In reconventie vorderde NLMK een vermindering van de koopprijs.12. Dit zijn typische contractuele claims. Het door NLMK eerst laat in de arbitrageprocedure gedane beroep op vernietiging van de SPA (mogelijk leidend tot aantastbaarheid van de overdracht van de aandelen) is door arbiters op procedurele gronden geweigerd. Het geschil van partijen in de arbitrage zag daarom enkel op (terug)betaling van de koopprijs en niet op de overdracht van aandelen in een vennootschap, waarvan voorstelbaar is dat een geschil daarover kwalificeert als een non-arbitrabel ‘vennootschappelijk geschil’. De mogelijkheid om te arbitreren in een geschil over de koopprijs van aandelen is internationaal bezien volstrekt geen issue. Redfern en Hunter schrijven algemeen:
‘The significance of ‘arbitrability’ should not be exaggerated. It is important to be aware that it may be an issue, but in broad terms most commercial disputes are arbitrable under the laws of most countries.’13.
Born verwoordt de algemene opinie in internationale arbitrage, dat het Verdrag van New York grenzen stelt aan particuliere, nationale regels van non-arbitrabiliteit en dat die zo nodig op grond van het verdrag terzijde moeten worden gesteld:
‘(…) the better view is that the New York Convention imposes limits on national nonarbitrability rules. Those limits require all Contracting States (including the arbitral seat) to treat the nonarbitrability doctrine as an exceptional escape mechanism tailored to safeguard specified national public policies and to apply such policies in a non-discriminatory fashion consistent with state practice under the Convention. These limits apply in annulment actions, as well as in other contexts.’14.
Het hof is in de eindbeschikking (rov. 2.24.1) zeer kritisch over deze tweede vernietigingsgrond: ‘Het hof kan zich in ieder geval niet aan de indruk onttrekken dat wat is geoordeeld door [de] Arbitrazh Court sterk afweek van wat tot dan toe gebruikelijk was en ook tot veel commotie heeft geleid. Daarbij komt dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat [verzoeker] zich over het voornemen van het Arbitrazh Court om het vonnis ook op deze vernietigingsgrondslag af te wijzen heeft kunnen uitlaten.’ Het hof vindt evenwel niet dat er sprake is geweest van een oneerlijk proces, kort gezegd, omdat [verzoeker] de schendingen van procesrecht in hogere instanties aan de orde had kunnen stellen.
De derde opmerkelijke vernietigingsgrond, die de Russische rechter ambtshalve heeft toegepast (zonder dat NLMK daarover heeft geklaagd), is dat volgens de Russische overheidsrechter de methode waarbij arbiters de koopprijs hebben vastgesteld in strijd is met dwingend Russisch recht en reeds op die grond in strijd met de openbare orde.15. Volgens de Russische overheidsrechter kon de prijs niet worden vastgesteld aan de hand van het contract en waren arbiters verplicht een prijs vast te stellen die normaal gesproken gerekend werd voor vergelijkbare goederen onder vergelijkbare omstandigheden.16. Hoe de koopprijs moet worden berekend staat evenwel wel degelijk in het contract (art. 3 en 4 van de SPA).17. Partijen verschilden enkel over de hoogte van de in dat kader relevante financiële gegevens (de ‘Basisgegevens’). Waar beide partijen de contractuele bepalingen over de vaststelling van de koopprijs niet in acht hebben genomen en de desbetreffende financiële gegevens niet meer te verifiëren waren, hebben arbiters beslist dat dit bewijsrisico over partijen verdeeld moet worden. Twee arbiters zijn uitgegaan van de gemiddelde cijfers (‘Basisgegevens’) van beide partijen, terwijl een arbiter uitging van de cijfers van NLMK.18. Het verschil in beide benaderingen is miniem: slechts 0,58%. Het hof heeft in de eindbeschikking (rov. 2.14) geoordeeld dat het er veronderstellenderwijs van zal uitgaan dat de bezwaren van [verzoeker] tegen de Russische vernietigingsprocedure wat betreft het oordeel dat de koopprijs in strijd is met dwingend Russisch recht, doel getroffen zouden hebben. In cassatie moet daar derhalve ook van worden uitgegaan.
Kort en goed: de vernietigingsgronden, die merendeels ambtshalve zijn bijeengebracht door de Russische overheidsrechter, maken een nogal wankele en gezochte indruk en zijn internationaal bezien opmerkelijk. De Franse rechter zag er daarom geen been in voorbij te gaan aan de vernietiging van het arbitrale vonnis in deze zaak door de Russische rechter en [verzoeker] toe te staan dat arbitrale vonnis in Frankrijk ten uitvoer te leggen.
De hogere rechters van het Arbitrazh Court bekrachtigden de vernietiging van het arbitrale vonnis19., zodat er inmiddels geen rechtsmiddel meer tegen dit vonnis openstaat. Een beroep van [verzoeker] op het Constitutionele Hof van de Russische Federatie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is eveneens afgewezen.
internationaal wordt gesignaleerd dat de Russische Arbitrazh Courts de openbare orde exceptie misbruiken om arbitrale vonnissen op inhoudelijke gronden te wijzigen, in het bijzonder als machtige Russische ondernemingen de inhoud van een arbitraal vonnis niet zint. In het International Handbook on Commercial Arbitration (onder redactie van de internationale arbitrage expert Jan Paulsson) staat:
‘The arbitrazh courts have likewise on occasion used the public policy ground as a means of re-examining awards on the merits. (…).’ This practice even continued after the arbitrazh courts narrowed the definition of ‘public policy’: ‘Despite this narrower notion of public policy, there have been numerous occasions in recent years in which the arbitrazh courts have declined to enforce arbitral awards invoking a public policy defence.’20.
En even verder:
‘(…) in practice Russian arbitrazh courts often review the merits of the award based on the too broad notion of public policy provided in the Information Letter No. 96 of 22 December 2005 of the Supreme Arbitrazh Court (…). Moreover, ICAC awards are sometimes set aside when the respondents are powerful Russian companies and are not happy with those awards.’21.
In de voorliggende zaak gaat het in cassatie, zoals gezegd, om de beoordelingsruimte die het Verdrag van New York aan de Nederlandse rechter biedt om een Russisch arbitraal vonnis in Nederland, ondanks het feit dat het vonnis door Russische overheidsrechters is vernietigd, al dan niet te erkennen en ten uitvoer te leggen. Volgens [verzoeker] heeft het hof zijn beoordelingsruimte onder het Verdrag van New York in zijn eindbeschikking van 27 september 2016 en tussenbeschikkingen van 15 april 2014 en 18 september 2012 te beperkt uitgelegd. Bovendien is het hof overgegaan tot erkenning van het vernietigingsvonnis van de Russische overheidsrechter binnen het raamwerk van de exequatur-procedure van artikel 1075 Rv, terwijl die procedure daarvoor niet de ruimte biedt. Daarom komt [verzoeker] met dit verzoekschrift met twee rechtsklachten en een motiveringsklacht op tegen de beschikkingen van het gerechtshof Amsterdam.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen doordat het Hof heeft overwogen en beslist als vervat in de ten deze bestreden beschikkingen, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende — in onderlinge samenhang te lezen — redenen:
Onderdeel 1
Oordeel van het hof
1.
In rechtsoverweging 2.8 van de eerste tussenbeschikking van 18 september 2012 oordeelt het hof dat, nu het arbitraal vonnis is vernietigd, in beginsel heeft te gelden dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen op grond van artikel V, eerste lid, aanhef en sub e Verdrag van New York. In dat geval moet worden beoordeeld of een uitzondering moet worden gemaakt, aldus het hof. In rov. 2.2 van de tweede tussenbeschikking oordeelt het hof dat het blijft bij de oordelen die het in de eerste tussenbeschikking heeft gegeven, en in het bijzonder bij het beoordelingskader dat in die beschikking is gegeven. In rechtsoverweging 2.27 van de eindbeschikking van 27 september 2016 overweegt het hof bovendien dat het, in verband met deze bepaling uit het Verdrag van New York, geen discretionaire bevoegdheid heeft.
Klacht
2.
Deze oordelen van het hof22. (en de uitwerking daarvan in de overige overwegingen) getuigen van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof miskent met zijn oordelen dat het op grond van artikel V, eerste lid, aanhef en sub e Verdrag van New York (‘may’) een discretionaire beoordelingsruimte heeft om te beoordelen of een buitenlands vernietigingsvonnis aan tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in Nederland in de weg staat, althans dat in geval van een vernietiging van een arbitraal vonnis niet in beginsel geldt dat een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis moet worden afgewezen maar dat het te dien aanzien een ruimere beoordelingsmarge heeft.
Uitwerking en toelichting
3.
In de Engelse tekst van art. Article V, aanhef en onder e Verdrag van New York staat, voor zover relevant:
‘1.
Recognition and enforcement of the award may be refused, at the request of the party against whom it is invoked, only if that party furnishes to the competent authority where the recognition and enforcement is sought, proof that:
(e) The award (…) has been set aside (…) by a competent authority of the country in which, or under the law of which, that award was made.’
(onderstreping van mij, adv.).
4.
De bestreden oordelen van het hof, inhoudend dat het op grond van deze bepaling geen discretionaire, althans een beperkte, beoordelingsruimte heeft om een vernietigd arbitraal vonnis te erkennen en ten uitvoer te leggen, zijn in strijd met de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van het Verdrag van New York.
5.
Het Verdrag kent vijf officiële talen: Engels, Frans, Chinees, Russisch en Spaans. In elk van de talen, uitgezonderd volgens sommigen het Frans (alhoewel ook dat op goede gronden bestreden is)23., is in artikel V, eerste lid, aanhef en sub e Verdrag van New York het woordje ‘kan’, of ‘may’ opgenomen.24. Anders dan het hof heeft geoordeeld, blijkt dat het woordje ‘may’, in artikel V van het Verdrag, volstrekt permissief moet worden geïnterpreteerd. Uit de travaux préparatoires blijkt dat definitieve formulering van artikel V zich heeft toegespitst op het onderscheid tussen het woordje ‘may’ enerzijds en ‘shall’ anderzijds. Uiteindelijk hebben de meeste landen, waaronder Nederland, de voorkeur gegeven aan ‘may’.25. De Secretaris-Generaal van de VN heeft de voorstellen voor amendementen van de gedelegeerden wat dat betreft als volgt samengevat:
‘[Article V] … gives the enforcing country a discretionary power to refuse enforcement or to adjourn the proceedings if the party opposing enforcement proves that there are certain specified grounds entitling him to contest the validity of the award in a court of law.’26.
6.
Marieke Paulsson schrijft hierover:
‘The Secretary-General's summary of the delegates' comments to the effect that courts would have explicit discretionary power, in terms of intent, hits the bull's eye and seems to put to rest any doubt about the choice for the word ‘may.’27.
7.
Ook uit de interpretatieregels van het Weens Verdragenverdrag blijkt dat artikel V van het Verdrag van New York de rechter een discretionaire bevoegdheid geeft. Weliswaar is het Verdrag van New York gesloten voor de inwerkingtreding van het Weens Verdragenverdrag, maar de interpretatieregels van het Verdrag worden gezien als een codificatie van het geldende internationaal gewoonterecht. Volgens artikel 31 WVW moet een verdrag te goeder trouw worden uitgelegd volgens de gewone betekenis, in de context en in het licht van het voorwerp en doel van het verdrag.28. De normale juridische betekenis van het woordje ‘may’ is voor rechters dat de betreffende wettelijke bepaling hen een volledig discretionaire beslissingsruimte geeft. Kijkend naar de context van artikel V van het Verdrag van New York blijkt eveneens dat ‘may’ vrij bewust op een discretionaire bevoegdheid doelt, aangezien in de definitieve tekst van de artikelen II, III en IV van het Verdrag van New York consequent ‘shall’ wordt gebruikt. Ook het doel van het Verdrag van New York spreekt voor een volledig discretionaire ruimte, aangezien het doel van het Verdrag is om bij te dragen aan de effectiviteit van arbitrage als geschilbeslechtingsmiddel. Het faciliteren van tenuitvoerlegging van arbitrale beslissingen kan daaronder worden verstaan.29. In dat kader is dan ook bepleit dat het Verdrag van New York ten gunste van tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen dient te worden uitgelegd.30.
8.
In de nationale31. en internationale literatuur vindt deze interpretatie van art. V Verdrag van New York, inhoudend dat de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft om een arbitraal vonnis ondanks de vernietiging daarvan door de overheidsrechter te erkennen en verlof te verlenen dat arbitrale vonnis ten uitvoer te leggen, brede ingang onder het overgrote merendeel van de gezaghebbende schrijvers.
9.
Redfern en Hunter schrijven:
‘[…] Even if grounds for refusal of recognition and enforcement of an award are proved to exist, the enforcing court is not obliged to refuse enforcement. The opening lines of Article V(1) and (2) of the Convention say that enforcement ‘may’ be refused; they do not say that it ‘must’ be refused. The language is permissive, not mandatory.’32.
10.
Gary Born schrijft:
‘The English Language version of Article V is unambiguously permissive, providing that Contracting States ‘may’ refuse recognition of an award.’33.
11.
Kronke schrijft:
‘[…] Provided that the court ‘may’ refuse as opposed to ‘shall refuse’ the enforcement, suggests that the drafters intended the grounds for non-enforcement to be discretionary. This position is also further supported by the fact that the term ‘may’ used in Article V stands in stark contrast to the language used in Articles III and IV. Article III, which sets out ‘the Convention's central obligation, provides that courts of ‘each contracting state shall recognize … and enforce’ foreign arbitral awards’ (emphasis added). Article IV in turn specified that ‘to obtain the recognition and enforcement mentioned in the preceding article, the party applying for recognition and enforcement shall, at the time of the application, supply’ a number of documents, including the ‘duly authenticated original award.’ (emphasis added).
It is, therefore, reasonable to argue that with regard to Articles III and IV of the New York Convention the drafters imposed mandatory obligations, but that with regard to Article V — consistent with the proenforcement goal of the New York Convention — the drafters provided the courts with a discretionary power to refuse enforcement. Comments from numerous governments and their delegates to the New York Convention also support this view.’34.
12.
Alfons schrijft:
‘As five of the six official languages of the United Nations drafted Article V (1 ) of the New York Convention in a permissive manner, it may be assumed that the wording is in fact intended to give discretion to the enforcing courts.’35.
13.
Jan Paulsson schrijft:
‘The relevant language in the English text of Article V is as follows:
- 1.
Recognition and enforcement of the award may be refused … only if…
- (a)
… or
… or
- (e)
…
The key words clearly limit the grounds for rejecting awards, but they do not establish what must happen if one of those grounds is extant. The word may leaves it to the judge's discretion.’36.
14.
E. Gaillard schrijft:
‘That the convention's drafters specifically chose to use the word ‘may’ rather than ‘shall’ shows their intention to preserve the discretion of every legal system to decide for itself, and, based on its own standards, whether or not an arbitral award meets the conditions of recognition and enforcement … In other words, the positions taken by the courts of the seat of the arbitration with respect to the validity of the award have no absolute effect in other legal systems’37.
15.
Van den Berg schrijft:
‘It is to be noted that the opening lines of both the first and the second paragraph of Article V employ a permissive rather than mandatory language: enforcement ‘may be’ refused. For the first paragraph it means that even if a party against whom the award is invoked proves the existence of one of the grounds for refusal or enforcement, the court still has a certain discretion to overrule the defence and to grant the enforcement of the award.’38.
16.
Dat artikel V van het Verdrag van New York een discretionaire bevoegdheid inhoudt, blijkt ook uit verschillende uitspraken van buitenlandse rechters, die hadden te beslissen over de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. Voorbeelden daarvan zijn de High Court of Hong Kong en de High Court van het Verenigd Koninkrijk:
‘[T]hat even if a ground for opposition is proved, there is still a residual discretion left for the enforcing court to enforce nonetheless. This shows that the grounds of opposition are not to be inflexibly applied. The residual discretion enables the enforcing court to achieve a just result in all circumstances although I accept that in many cases where a ground of opposition is established, the discretion is unlikely to be exercised in favor of enforcement.’39.
‘It is not a question of an automatic refusal of recognition and enforcement simply because one of the subsections of [Article V of the Convention] is satisfied.’40.
17.
Omgekeerd geldt de discretie ook wanneer een partij door estoppel (rechtsverwerking) zich niet op een van de weigeringsgronden te beroepen, aldus het Engelse High Court:
‘[The] use of the word ‘may’ must have been intended to cater for the possibility that, despite the original existence of one or more of the listed circumstances, the right to rely on them had been lost […].’41.
18.
De opvatting dat een vernietigd arbitraal vonnis niet meer bestaat (een opvatting die vooral door Van den Berg is verkondigd42.) wordt algemeen bestreden. Immers, indien dat juist zou zijn, dan zouden art. V en art. VII Verdrag van New York overbodig zijn.43.
19.
De interpretatie van het gerechtshof Amsterdam in de zaak [naam 1/naam 2] sluit beter bij het voorgaande aan dan het oordeel van het hof in de onderhavige zaak:
‘[…]noch deze bepaling, noch de overige inhoud van het Verdrag van New York 1958 of enig ander verdrag verplicht de Nederlandse exequaturrechter een zodanige beslissing van de Russische burgerlijke rechter zonder meer te erkennen. De vraag of de beslissing van de Russische burgerlijke rechter tot vernietiging van de arbitrale vonnissen in Nederland erkend kunnen worden, moet worden beantwoord aan de hand van de regels van het commune IPR.’44.
20.
Het Verdrag van New York biedt de rechter aldus discretionaire ruimte bij het beoordelen van een verzoek tot tenuitvoerlegging van een vernietigd arbitraal vonnis, 's Hofs oordeel getuigt daarom van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof was nu juist in de gelegenheid geweest om ook buiten de door hem geformuleerde (beperkte) uitzonderingsregel te beslissen om toch het verzoek tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis toe te wijzen. Voor de door het hof betrachte terughoudendheid om verlof te verlenen het arbitrale vonnis ten uitvoer te leggen, ondanks de vernietiging daarvan, is op grond van art. V Verdrag van New York geen enkele reden. De feiten in de voorliggende zaak stemden immers ook het hof pessimistisch:
‘In de zaak [naam 2/naam 1] heeft het hof in rov. 3.8 tot en met 3.8.10 bronnen aangehaald die deels betrekking hebben op de mate van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de Russische overheidsrechter in het algemeen. (…) Uit die bronnen komt een zeer zorgelijk beeld naar voren, met name waar het geschillen betreft waarbij aanzienlijke belangen zijn gemoeid die de Russische staat als de zijne beschouwt.’
(rov. 2.11 eerste tussenbeschikking)
‘Het beeld dat naar voren komt uit de door [verzoeker] overgelegde producties over de werking van het Russische justitiële systeem en over de in Rusland nog immer gebruikelijke corruptie, waar NLMK geen wezenlijk positiever beeld tegenover heeft gesteld, laat staan heeft onderbouwd, stemt op zijn minst pessimistisch.’
(rov. 2.23 van de eindbeschikking)
‘Het hof volgt [verzoeker] in zoverre dat de door hem beschreven gang van zaken na de 17 minuten durende schorsing tijdens de mondelinge behandeling opvallend is. Terecht heeft [verzoeker] er bovendien op gewezen dat deze gang van zaken niet is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting dat het Arbitrazh Court heeft opgesteld. Ook valt op dat het transcript dat het Arbitrazh Court van de zitting heeft verstrekt van deze minuten geen weergave bevat[…]’
(rov. 2.19.6 van de eindbeschikking)
Onderdeel 2
Oordeel van het hof
21.
In rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.2.1 (alsmede 2.2.3 en 2.8) van de eindbeschikking oordeelde het hof dat het voor het slagen van het beroep van NLMK op art. V lid 1 sub e Verdrag van New York niet nodig is dat het hof in deze procedure bevoegd is de tenuitvoerlegging te bevelen van de uitspraak van het Arbitrazh Court (waarbij het desbetreffende arbitrale vonnis is vernietigd). Evenmin is daarvoor volgens het hof nodig dat NLMK in of buiten deze procedure aan een Nederlandse rechter erkenning of tenuitvoerlegging van die buitenlandse vernietigingsuitspraken heeft verzocht of zal verzoeken.
22.
In rechtsoverweging 2.9 (en 2.11) van de eerste tussenbeschikking (alsmede rov. 2.8 en 2.12 van de eindbeschikking) oordeelt het hof dat een uitzondering moet worden aanvaard op de (beweerdelijke) hoofdregel, dat het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis moet worden afgewezen bij aanwezigheid van een buitenlands vernietigingsvonnis, indien voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat aan de vernietigingsprocedure bij de vreemde overheidsrechter als geheel beschouwd in het concrete geval zo essentiële gebreken kleven dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak. Het hof heeft deze maatstaf gebaseerd op het commune Nederlandse internationaal privaatrecht en artikel 6 EVRM, blijkens rov. 2.9.
23.
Verder formuleert het hof in rov. 2.10 van de eerste tussenbeschikking (alsmede rov. 2.12 van de eindbeschikking) een aantal op art. 6 EVRM geënte uitgangspunten, aan de hand waarvan het zal beoordelen of er aan de procedure bij het Arbitrazh Court essentiële gebreken kleven. Volgens het hof heeft te gelden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, en dat dit in beginsel ook voor buitenlandse rechters geldt. Daarbij zou volgens het hof verder nog terughoudendheid geboden zijn bij de beoordeling door de rechter van de ene staat van de vraag of de rechter van een andere staat partijdig is en/of zich laat beïnvloeden door een afhankelijke relatie met de uitvoerende macht van die andere staat.
24.
Vervolgens overweegt het hof in rov 2.13 van de eerste tussenbeschikking dat het dient te onderzoeken of de wijze waarop de vernietigingsprocedure zelf is behandeld, aanwijzingen oplevert die meebrengen dat er in dit geval een uitzondering moet worden gemaakt op de beweerdelijke hoofdregel dat de aanwezigheid van een vernietigingsvonnis betekent dat het exequatur-verzoek moet worden afgewezen. Het hof gelast daarom een deskundigenbericht, met name om zich te laten informeren over de inhoud van het Russische recht en de toepassing daarvan door de Arbitrazh Courts.
25.
In rov. 2.2 van de tweede tussenbeschikking oordeelt het hof dat het blijft bij de oordelen die het in de eerste tussenbeschikking heeft gegeven, en in het bijzonder bij het beoordelingskader dat in die beschikking is gegeven. Zo ook rov. 2.3.3.
Klacht
26.
Deze oordelen van het hof geven, zoals bij middelonderdeel 1 is toegelicht, ten eerste blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat zij miskennen dat het hof op grond van artikel V, eerste lid, aanhef en sub e Verdrag van New York (‘may’) een discretionaire beoordelingsruimte heeft om te beoordelen of een buitenlands vernietigingsvonnis aan tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in Nederland in de weg staat, althans dat in geval van een vernietiging van een arbitraal vonnis niet in beginsel geldt dat een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis moet worden afgewezen maar dat het te dien aanzien een ruimere beoordelingsmarge heeft. Daarvan is (onder meer) niet enkel sprake indien voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat aan de vernietigingsprocedure bij de vreemde overheidsrechter als geheel beschouwd in het concrete geval zo essentiële gebreken kleven dat niet meer kan worden gesproken van eerlijke behandeling van de zaak.
27.
De in de inleiding op middelonderdeel 2 aangehaalde oordelen van het hof getuigen ten tweede van een onjuiste rechtsopvatting of zijn onbegrijpelijk gemotiveerd om de navolgende redenen.
28.
Ten eerste getuigen de oordelen van het hof, dat voor een beroep op artikel V, lid 1 sub e van het Verdrag van New York geen erkenning van het buitenlandse vernietigingsvonnis nodig is, van een onjuiste rechtsopvatting, omdat een dergelijke erkenning in een afzonderlijke procedure (niet: in een procedure tot verkrijging van een verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis) wel is vereist.
29.
Ten tweede is 's hofs oordeel tegenstrijdig en daardoor onbegrijpelijk. In rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.3 van de eindbeschikking oordeelt het hof dat er geen noodzaak is om het vernietigingsvonnis, waar NLMK zich op beroept, via een aparte (verkapte exequatur-) dan wel in de onderhavige procedure, te erkennen. Het hof toetst vervolgens echter toch, blijkens rov. 2.9, 2.10 en 2.13 van de eerste tussenbeschikking, aan erkenningscriteria van het Nederlandse IPR en artikel 6 EVRM, of dat vernietigingsvonnis in deze zaak zou moeten worden gepasseerd. Het oordeel is in het licht van 's hofs overweging in rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.3 van de tweede tussenbeschikking onbegrijpelijk gemotiveerd, want innerlijk tegenstrijdig.
Uitwerking en toelichting
30.
In rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking en rov. 2.3 van de eindbeschikking oordeelt het hof dat er geen noodzaak is om het vonnis van de Russische overheidsrechter waarbij het arbitrale vonnis is vernietigd, en waar NLMK zich op beroept, via een aparte (verkapte exequatur-), dan wel in de onderhavige procedure, te erkennen en dat het ook niet noodzakelijk is dat de rechter in de onderhavige zaak bevoegd is om het vernietigingsvonnis te erkennen. Als het hof toekomt aan de vraag of het arbitraal vonnis ondanks het bestaan van een vernietigingsvonnis toch in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd, hanteert het de volgende maatstaf (onderstreping toegevoegd):
‘Een uitzondering moet worden aanvaard indien voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat aan de vernietigingsprocedure bij de vreemde overheidsrechter als geheel beschouwd in het concrete gevat zo essentiële gebreken kleven dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak. Op deze uitzondering geldt dan weer een uitzondering — zodat artikel V, eerste lid, aanhef en sub e, Verdrag van new York 1958 dan toch weer toepassing vindt — indien voldoende aannemelijk is dat indien de zaak eerlijk zou zijn behandeld, die behandeling ook tot vernietiging van het arbitrale vonnis zou hebben geleid. Het hof ontleent de bevoegdheid en de verplichting om dit een en ander te toetsen aan het commune Nederlandse internationaal privaatrecht, dat de openbare orde van Nederland beschermt, alsmede artikel 6 EVRM (vergelijk: EHRM 20 juli 2001, no. 30882/96, (Pellegrini/Italie).’
(rov. 2.9 eerste tussenbeschikking)
31.
In deze overweging (alsmede in rov. 2.10 en 2.13 van de eerste tussenbeschikking, rov. 2.2.1 van de tweede tussenbeschikking en rov. 2.8 van de eindbeschikking) gaat het hof in feite over tot de vraag of het vernietigingsvonnis van het Russische Arbitrazh Court in Nederland kan worden erkend. In zoverre getuigt 's hofs oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. De exequatur-procedure ex art. 1075 Rv jo. Verdrag van New York leent zich echter niet voor de erkenning van een buitenlands rechterlijk vonnis. Daarvoor is de verkapte exequatur-procedure ex art. 431 lid 2 Rv geëigend.45.
32.
In de literatuur is voor die opvatting het volgende redengevend geacht. Stel dat de partij die heeft bewerksteiligd dat het arbitraal vonnis in het buitenland is vernietigd zeker wil stellen dat deze vernietiging rechtskracht heeft in Nederland, bijvoorbeeld om te voorkomen dat haar wederpartij het arbitraal vonnis in Nederland op haar vermogen zal executeren. Deze partij zou dan zijn aangewezen op de verzoekschrift- of dagvaardingsprocedure voor erkenning van een buitenlands rechterlijk vonnis die moet worden ingeleid bij de rechtbank (bijvoorbeeld, indien er geen internationale rechtsbron van toepassing is, op de voet van artikel 431 lid 2 Rv). Een verzoekschriftprocedure op grond van 1075 Rv zou voor hem niet openstaan, aangezien die slechts ziet op tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale vonnissen. Daarmee is duidelijk dat de rechtbank de absoluut bevoegde (eerste) instantie is om op een verzoek of vordering tot erkenning van een buitenlands vemietigingsvonnis te oordelen. Omgekeerd geldt hetzelfde: indien een arbitraal vonnis in Nederland via art. 1075 Rv is geëxecuteerd en eerst later in het buitenland wordt vernietigd, is de partij die wil dat het vernietigingsvonnis rechtskracht heeft in Nederland, eveneens aangewezen op de erkenningsprocedure voor buitenlandse vonnissen, waarvoor de rechtbank (in eerste instantie) bevoegd is. Door het asymmetrisch appel van artikel 1075 Rv krijgt een toewijzing van het verzoek tot tenuitvoerlegging immers meteen kracht van gewijsde. De enkele buitenlandse vernietiging heeft dan niet van rechtswege de vernietiging van de verleende executoriale titel tot gevolg. Voor de vernietiging van de executoriale titel zal dan tenminste het buitenlandse vernietigingsvonnis in Nederland moeten worden erkend. Wanneer de chronologie anders is, zoals in het onderhavige geval van [verzoeker], kan dat geen invloed hebben op het toepasselijke procesrecht. Daarom had NLMK zich in het onderhavige geval tot de rechtbank moeten wenden om erkenning van het Russische vonnis tot vernietiging van het arbitrale vonnis in Nederland te verkrijgen. In de procedure van artikel 1075 Rv, jo. Verdrag van New York zal het vereiste bewijs voor het bestaan van de aanwezigheid van de weigeringsgrond als vermeld in art. V lid 1 sub e Verdrag van New York eerst en slechts dan kunnen worden geleverd wanneer in de aparte Nederlandse erkenningsprocedure rechtskracht is verleend aan het Russische vernietigingsvonnis.46.
33.
In dit verband is ook het discriminatieverbod van art. III Verdrag van New York van belang.47. Indien erkenning van een buitenlands vernietigingsuitspraak in de exequaturprocedure van art. 1075 Rv zou kunnen worden verkregen (met alle daarmee gemoeide tijd en kosten van dien), terwijl er geen vernietiging van het arbitraal vonnis kan worden verkregen in de nationale exequaturprocedure van art. 1062 Rv, dan is genoemd discriminatieverbod geschonden.48. Immers, door het discriminatieverbod mag de procedure voor de exequatur op een buitenlands arbitraal vonnis niet substantieel ongunstiger zijn dan de procedure voor de exequatur op een Nederlands arbitraal vonnis. In dat laatste geval mag een vernietigingsactie de exequaturprocedure niet vertragen — daarom moet vernietiging in een aparte (lange) procedure gevraagd worden en niet in de korte (stempel)procedure voor het verkrijgen van een exequatur. In de internationale situatie zou 1075 Rv. ook een stempelprocedure moeten zijn en zou die executant worden gediscrimineerd indien daarin (zeer) lang (in het voorliggende geval vijf jaar met gigantische kosten en deskundigen) over (erkenning van) vernietiging geprocedeerd zou kunnen worden.
34.
In het licht van hetgeen het hof in rov. 2.6 van de eerste tussenbeschikking heeft geoordeeld ten aanzien van de vraag of NLMK om erkenning van het vonnis had moeten verzoeken, is het oordeel van het hof in rov. 2.9, 2.10 en 2.13 van de eerste tussenbeschikking bovendien onbegrijpelijk gemotiveerd. De maatstaf die het hof aanlegt om te beoordelen of er in dit geval een uitzondering moet worden aanvaard op de (in middelonderdeel 1 bestreden) hoofdregel dat bij aanwezigheid van een vernietigingsvonnis het arbitraal vonnis niet meer ten uitvoer kan worden gelegd, is in feite een erkenningstoets van het vernietigingsvonnis binnen de exequatur-procedure. Zoals hiervoor aangegeven, biedt de regeling van artikel 1075 Rv en het Verdrag van New York daarvoor geen ruimte. De beschikking van het hof is zodoende behalve rechtens onjuist ook innerlijk tegenstrijdig.
Onderdeel 3
35.
Bij het slagen van (enig subonderdeel van) middelonderdeel 1 en/of 2 dienen de daarop voortbouwende oordelen van het hof eveneens te worden vernietigd.
Redenen waarom:
Verzoeker uw Raad verzoekt de bestreden beschikkingen van het Hof te Amsterdam te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als uw Raad geraden acht; kosten rechtens.
Den Haag, 25 november 2016
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑11‑2016
Cour de cassation 25 mei 2016, zaaknr. 550 F-D ([verzoeker]/NLMK), bijgevoegd in het dossier als productie M-122.
P. Lastenouse, Why setting aside an arbitral award is not enough to remove it from the international scene, Journal of International Arbitration 1999, p. 39.
Lastenouse, a.w., p. 43–45.
Gerechtshof Amsterdam 28 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2451 (naam 1/naam 2.).
HR 17 april 2010, NJ 2012/55 (([naam 1/naam 2]), m. nt. H.J. Snijders.
Eerste beschikking, rov. 2.2.16.
Gerechtshof Amsterdam 18 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:3911, rov. 2.2.15–2.2.16.
Zie eindbeschikking rov. 2.19.5 en 2.19.6.
De internationaal erkende arbitragedeskundige G. B. Born, International Commercial Arbitration, Kluwer Law International: Alphen aan den Rijn 2014, p. 3280 schrijft: ‘A party is not entitled to adopt a ‘Heads I win, tails you lose’ approach by holding objections to an arbitrator in reserve until an award is rendered. Simply put, ‘[where] a party was fully aware of facts which could possibly indicate arbitrator partiality at the time of the arbitration hearing and that party fails to make an objection during the course of the hearing, It waives its right to object.’ This approach has been taken by courts in the United States, France, Switzerland, England and other jurisdictions.’
Vgl. thans naar Nederlands recht art. 1048a Rv, welke vorm van procedurele rechtsverwerking wegens het niet-tijdig maken van bezwaar internationaal algemeen is aanvaard (zie in dezelfde zin ook art. 4 UNCITRAL Arbitration Rules).
Cour de cassation 25 mei 2016, zaaknr. 550 F-D ([verzoeker]/NLMK), bijgevoegd in het dossier als productie M-122.
Eerste beschikking, rov. 2.2.7.
A. Redfem & M. Hunter, international Arbitration, Oxford: Oxford University Press 2015, par. 2.144.
Born, a.w. (2014), p. 3310.
Het is internationaal aanvaard dat niet ieder schending van dwingend recht strijd oplevert met de openbare orde. Born (a.w. 2014, p. 3314) schrijft: ‘(…) not every violation of a mandatory provision of national law amounts to a violation of public policy; only provisions of law that are fundamental to the legal order or basic morality of a state are grounds for a public policy violation.’ Zie ook Born (a.w. 2014, p. 3320, 3327, 3328). Born schrijft voorts (a.w. 2014, p. 3327): ‘In most jurisdictions, only serious (mis)applications of mandatory statutory provisions that are fundamental to the legal, economic, or social order of a particular state will provide the basis for an annulment on public policy grounds. (…) Most authorities hold that an annulment court's role in reviewing the substance of the arbitrator's decision is highly circumscribed and that only very clear and serious (mis)applications of mandatory law will result in annulment.’
De toepasselijke regel van dwingend recht houdt in dat de prijs voor de verkochte goederen alleen wordt bepaald door de prijs die normaal gerekend wordt voor vergelijkbare goederen in vergelijkbare omstandigheden indien de contractprijs niet is bepaald in het contract en niet kan worden vastgesteld op grond van de bepalingen van het contract (art. 424 lid 3 Russisch Burgerlijk Wetboek).
Eerste beschikking, rov. 2.2.5 (‘op basis van een in de koopovereenkomst opgenomen formule te bepalen koopprijs’).
Zie over een en ander de eerste beschikking, rov. 2.2.9.
Eerste beschikking, rov. 2.2.19 en 2.2.20 alsmede de eindbeschikking onder 2.2.2.
Jan Paulsson (ed), International Handbook on Commercial Arbitration, Kluwer Law International, 1984, Supplement No. 65, July 2011, p. 52. Zie ook in algemene zin Redfern/Hunter, a.w., par. 10.83: ‘More generally, and even though many States are increasingly taking a restrictive approach to the application of public policy, the nebulous nature of the concept has on occasion also been used by courts in some jurisdictions as license to review — inappropriately — the merits of the dispute,’
Paulsson, a.w. (vorige voetnoot), p. 56, met voorbeelden van dergelijke zaken op p. 56 (Rosneft v Yukos) en p. 57 (Gazprom v. Moldovagaz).
Indien de in dit middelonderdeel bestreden oordelen ook besloten liggen in rov. 2.8 van de eindbeschikking, wordt daar ook tegen opgekomen.
In Redfern/Hunter, a.w., par. 11.59 (en de vermeldingen in voetnoot 64) staat: ‘The suggestion that the French text of the Convention (in contrast to the equally authentic Chinese, English, Spanish and Russian text) is mandatory, rather than permissive, is demolished by Paulsson in ‘May or Must under the New York Convention: An exercise in Syntax and Linguistics (1998) 14 Arb Intl 227,’ Zie ook Redfern/Hunter, a.w., par. 11.91. Zie ook G.D. Hoekstra, ‘Geknecht door het recht en de rechterlijke vrijheid onder het Verdrag van New York 1958’, in: T. de Boer, J.W. Fokkens, P. Vlas, M. Vos & C. de Vries Lentsch-Kostense, Strikwerda's Conclusies, Opstellen aangeboden aan mr. L. Strikwerda ter gelegenheid van zijn afscheid als advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Deventer: Kluwer 2011, p. 204, die concludeert: ‘(…) dat onder deze bepaling (art. V Verdrag van New York, adv.) een zekere discretionaire bevoegdheid bestaat en dat de verschillende authentieke teksten met elkaar in overeenstemming dienen te worden gebracht door in de authentieke Franse tekst van het Verdrag voor ‘seront resufées’, ‘may be refused’ te lezen.’
M.R.P. Paulsson, The 1958 New York Convention in Action, Alphen aan den Rijn: Kluwer Law International 2016, p. 157.
Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Awards, Travaux Préparatoires — Comments by Governments on the Draft Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Awards, at 9. U.N. Doc. E/2822/Add.4 (Apr. 3,1956).Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Awards, Travaux Préparatoires — Netherlands: amendments to the Draft Convention, U.N. Doc. E/Conf.26/L.17 (May 26, 1958).
Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Awards, Travaux Préparatoires — Report by the Secretary-General, Annex II, at 21–22, U.N. Doc. E/2822.
M.R.P. Paulsson, a.w. (2016), p. 158.
Zie HR 11 september 2015, NJ 2016/219 (rov, 3.5) en HR 26 september 2014, NJ 2015/318.
M.R.P. Paulsson, a.w. (2016), p. 159.
U. Haas, in: Weigand, Practitioner's Handbook on International Arbitration, München: C.H. Beck Verlag 2002, p. 515, nr. 86.
J.Ph. de Korte, ‘Een wereld van verschil — verlof tot executie en erkenning van vernietiging van een buitenlands vonnis’, TvA 2012/58, par. 3.
Redfern/Hunter, a.w., p. 623.
Born, a.w. (2014), p. 3428.
H. Kronke e.a. (ed.), Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards, A Global Commentary on the New York Convention, Alphen aan den Rijn: Kluwer Law International 2010.
C. Alfons, Recognition and Enforement of Annulled Foreign Arbitral Awards, Frankfurt am Main: Peter Lang 2010, p. 77.
J. Paulsson, ‘May or Must Under the New York Convention: An Exercise in Syntax and Linguistics’, Arbitration International, vol. 14, no. 2,1998, pp. 228.
E. Gaillard, ‘The Representations of International Arbitration’, New York Law Journal, Issue 67, 2007, p. 238.
A.J. van den Berg, The New York Arbitration Convention of 1958, Deventer: Kluwer Law and Taxation Publishers 1983, p. 265. Nadat Van den Berg een opinie heeft verstrekt aan de zijde van Rosneft tegen Yukos heeft hij kennelijk zijn opvatting herzien in Enforcement of Arbitral Awards Annulled in Russia, 27 Journal of International Arbitration 2010, p. 187 e.v.
China Nanhai Oil Joint Service Corporation Shenzhen Branch v. Gee Tai Holdings Co. Ltd. (Supreme Court Hong Kong 1994), Yearbook Commercial Arbitration XX (1995) (Hong Kong no. 8), par. 671–680. Vergelijk ook: Chrome Resources S.A. v. Leopold Lazarus Ltd., (Supreme Court Switzerland 1978), in Yearbook Commercial Arbitration XI (1986) (Switzerland no. 10), par. 538–542 en Greek Company v. FR. German Company (Court of Appeal Greece 1984), in Yearbook Commercial Arbitration XIV (1989) (Greece no. 10) par. 638–639.
Dowans Holding S.A. et al. v. Tanzania Electric Supply Co. Ltd (High Court of Justice, Queen's Bench Division, Commercial Court 2011), Yearbook Commercial Arbitration XXXVI (2011) (United Kingdom no. 93), par. 363–365.
Idem.
A.J. van den Berg, Enforcement of Arbitral Awards Annulled in Russia, 27 Journal of International Arbitration 2010, p. 187 e.v. (anders nog: A. J. van den Berg, The New York Arbitration Convention of 1958, Kluwer Law and Taxation Publishers: Deventer, 1981, p. 265 en p. 355–357).
P. Lastenouse, Why setting aside an arbitral award is not enough to remove it from the international scene, Journal of International Arbitration 1999, p. 25 e.v., J. Paulsson, Enforcing arbitral awards notwithstanding a local standard annulment (LSA), ICC International Court of Arbitration Bulletin 1998, p. 14 e.v. (par. B) en Born, a.w. (2014), p. 3640.
Gerechtshof Amsterdam 28 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2451, rov. 3.4.
Met de daarbij behorende openbare orde-criteria: Hoge Raad 26 september 2014, NJ 2015/478 (Gazprombank/Bensadon).
J. Ph. de Korte, ‘Een wereld van verschil — verlof tot executie en erkenning van vernietiging van een buitenlands vonnis’, TvA 2012/58, par. 3.3. Zie ook grief 6b en 6c van het beroepschrift in hoger beroep. Vgl. ook: J.J. Haersolte-van Hof, Annotatie bij: gerechtshof Amsterdam 18 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5010, TvA 2012/51, par. 12.
Art. III Verdrag van New York: ‘Each Contracting State shall recognize arbitral awards as binding and enforce them in accordance with the rules of procedure of the territory where the award is relied upon, under the conditions laid down in the following articles. There shall not be imposed substantially more onerous conditions or higher fees or charges on the recognition or enforcement of arbitral awards to which this Convention applies than are imposed on the recognition or enforcement of domestic arbitral awards.’
In die zin J.Ph. de Korte, Welke consequenties heeft het discriminatieverbod van artikel III van het Verdrag van New York voor de Nederlandse exequaturprocedure?, TvA 2007/3.