Zie rov. 2 van het arrest van het hof Den Haag van 28 mei 2013.
HR, 26-09-2014, nr. 13/04272
ECLI:NL:HR:2014:2838, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-09-2014
- Zaaknummer
13/04272
- Roepnaam
Gazprombank/Bensadon
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2838, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:530, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1195, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2014:530, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2838, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑08‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/478 met annotatie van Th.M. de Boer
AA20150502 met annotatie van A.A.H. van Hoek
JIN 2014/197 met annotatie van M. Teekens
JBPr 2015/13
JOR 2014/350 met annotatie van mr. C.G. van der Plas
NTHR 2014, afl. 6, p. 305
JBPr 2015/13
JOR 2014/350 met annotatie van mr. C.G. van der Plas
Uitspraak 26‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Internationaal privaatrecht. Vordering tot betaling uit hoofde van een overeenkomst van borgtocht overeenkomstig de veroordeling in een Russisch vonnis. Vereisten voor erkenning van een buitenlands vonnis op de voet van art. 431 lid 2 Rv (HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1183, NJ 1994/348, HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1184, NJ 1994/350). Is vereist dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in het land van herkomst? Begrip ‘uitvoerbaar’ in art. 31 EEX-Verdrag (thans art. 38 lid 1 EEX-Verordening) (HvJEU 29 april 1999, ECLI:EU:C:1999:213, NJ 2000/477). Mogelijkheid om (subsidiair) aan de rechter een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil te vragen. Bewijskracht buitenlands vonnis (vgl. HR 23 januari 1976, ECLI:NL:HR:1976:AD7917, NJ 1977/123). HR doet zelf de zaak af.
Partij(en)
26 september 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04272
RM/LH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie GAZPROMBANK OPEN JOINT STOCK COMPANY,gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. J.W. de Jong.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Gazprombank en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 376329/HA ZA 11-914 van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2011, 2 november 2011, 23 november 2011 en 9 mei 2012;
b. het arrest in de zaak 200.113.402/01 van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Gazprombank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Gazprombank mede door mr. B.F.L.M. Schim.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 en tot afdoening van de zaak als in 2.16 van de conclusie aangegeven.
De advocaten van [verweerder] hebben bij brief van 20 juni 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij vonnis van 6 december 2005 van een rechtbank te Moskou, Russische Federatie (hierna: het Russische vonnis), is [verweerder] veroordeeld tot betaling van een bedrag van RUB 110.436.181,91 aan Gazprombank, op grond van een overeenkomst van borgtocht tussen partijen van 5 december 2003.
(ii) De akte van borgtocht bevat een exclusief forumkeuzebeding voor genoemde rechtbank te Moskou.
(iii) Het Russische vonnis heeft, nadat daartegen tevergeefs een rechtsmiddel was aangewend bij het Rechterlijke College voor civiele zaken van de stadsrechtbank van Moskou, in de Russische Federatie kracht van gewijsde gekregen.
(iv) Nadat Gazprombank heeft getracht deze veroordeling elders op [verweerder] ten uitvoer te leggen, heeft zij ten laste van [verweerder] conservatoire beslagen laten leggen in Nederland.
3.2
Voor zover in cassatie van belang vordert Gazprombank in het onderhavige geding in conventie primair dat [verweerder] overeenkomstig het Russische vonnis wordt veroordeeld tot hetgeen waartoe hij in dat vonnis is veroordeeld, en subsidiair dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling aan Gazprombank van een bedrag van RUB 87.090.552,72, een en ander te vermeerderen met de Nederlandse wettelijke rente bedoeld in art. 6:119 BW, te berekenen vanaf 10 april 2006, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, telkens met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten met inbegrip van de kosten van beslaglegging en de nakosten.
3.3
De rechtbank heeft de primaire vordering van Gazprombank toegewezen, zij het zonder de aanvullende veroordeling tot betaling van de Nederlandse wettelijke rente.
3.4.1
Het hof heeft de vorderingen van Gazprombank afgewezen. Daartoe heeft het als volgt overwogen.
3.4.2
Nu tussen Nederland en de Russische Federatie geen verdrag bestaat op grond waarvan het Russische vonnis voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt, bewandelt Gazprombank de weg van art. 431 lid 2 Rv. Volgens deze bepaling kan het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. In dat kader wordt evenwel aangenomen dat de rechter een behandeling ten gronde achterwege kan laten indien hij heeft vastgesteld dat het buitenlandse vonnis voldoet aan de eisen die het commune recht stelt aan erkenning. In dat geval kan worden volstaan met veroordeling van de gedaagde tot datgene waartoe hij ook reeds bij het buitenlandse vonnis was veroordeeld. Deze benadering wordt ook wel de “verkapte exequaturprocedure” genoemd. (rov. 7).
3.4.3
[verweerder] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat in het onderhavige geval is voldaan aan de vereisten die gelden voor de erkenning van een buitenlands vonnis in Nederland en dat het Russische vonnis in Nederland wordt erkend, zodat het hof hiervan uitgaat (rov. 8).
3.4.4
Volgens [verweerder] is in het kader van een procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv ook vereist dat het buitenlandse vonnis in het land van herkomst uitvoerbaar is, aan welk vereiste niet is voldaan. Gazprombank huldigt het standpunt dat het vereiste van uitvoerbaarheid in het land van herkomst uitsluitend geldt in het kader van de exequaturverlening (op de voet van art. 985 Rv dan wel de EEX-Verordening), maar niet in het kader van de procedure van art. 431 lid 2 Rv. (rov. 9)
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voornoemd vereiste van uitvoerbaarheid in bepaalde omstandigheden wel relevant kan zijn in de procedure bedoeld in art. 431 lid 2 Rv, namelijk voor zover deze procedure als verkapte exequaturprocedure wordt gebruikt. Voorop moet worden gesteld dat de procedure bedoeld in art. 431 lid 2 Rv op twee manieren kan worden gebruikt: zij kan worden ingezet voor een nieuwe behandeling ten gronde en afdoening van het geding door de Nederlandse rechter, maar zij kan ook worden ingezet als een verkapte exequaturprocedure. Voor zover sprake is van een verkapte exequaturprocedure – dus voor zover de vordering in een procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv ertoe strekt dat de rechter, onder erkenning van het buitenlandse vonnis, zonder behandeling ten gronde de gedaagde veroordeelt conform dat buitenlandse vonnis – zal de rechter naar het oordeel van het hof als volgt te werk dienen te gaan. Komt de rechter tot het oordeel (i) dat het buitenlandse vonnis in Nederland kan worden erkend en (ii) dat een behandeling ten gronde achterwege kan blijven, dan kan hij volstaan met een veroordeling conform het buitenlandse vonnis. Daarvoor is dan wel vereist dat het buitenlandse vonnis in zijn land van herkomst in formele zin uitvoerbaar is ten tijde van de uitspraak van de Nederlandse rechter (vgl. HvJ EG 29 april 1999, C-267/97, NJ 2000, 477). (rov. 10)
De stellingen van [verweerder], inhoudende dat de aanvankelijke uitvoerbaarheid van het Russische vonnis naderhand is komen te vervallen en dat dit vonnis na 9 juni 2010 in de Russische Federatie niet meer uitvoerbaar is, zijn door Gazprombank onvoldoende gemotiveerd betwist (rov. 13-15).
Daarom moet worden aangenomen dat het Russische vonnis in de Russische Federatie niet meer uitvoerbaar is, zodat gelet op hetgeen in rov. 10 is overwogen, de vordering van Gazprombank moet worden afgewezen (rov. 16).
3.5
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat voor toewijsbaarheid van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv rechtens niet het vereiste geldt dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in zijn land van herkomst.
Onderdeel 2 klaagt dat voor zover het ontbreken van uitvoerbaarheid van het Russische vonnis in de Russische Federatie in de weg kan staan aan een veroordeling conform dit vonnis, het hof heeft miskend dat het op de voet van art. 431 lid 2 Rv was gehouden de zaak opnieuw te behandelen en af te doen en op de voet van art. 23 Rv behoorde te beslissen op al hetgeen Gazprombank heeft gevorderd en aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd.
3.6.1
Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld.
3.6.2
Op grond van art. 431 lid 1 Rv kunnen noch beslissingen die zijn gegeven door de rechter van een vreemde staat, noch buiten Nederland verleden authentieke akten, binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling, een en ander als bedoeld in art. 985 dan wel art. 993 leden 1 en 2 Rv.Op grond van art. 431 lid 2 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Een dergelijke procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv mondt uit in een uitspraak van de Nederlandse rechter.
3.6.3
Indien op de voet van art. 431 lid 2 Rv het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent (vgl. HR 14 november 1924, NJ 1925, p. 91; HR 26 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1978, NJ 1997/258).
3.6.4
In een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
3.6.5
Strekt de vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, en is voldaan aan de vier hiervoor in 3.6.4 vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen, en is de vordering in beginsel toewijsbaar (vgl. voor het geval waarin de buitenlandse rechter op grond van een forumkeuzeclausule bij uitsluiting bevoegd was HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1183, NJ 1994/348, en HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1184, NJ 1994/350).
3.6.6
Toewijzing van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv kan afstuiten op de grond dat de voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing volgens het recht van het land van herkomst niet, nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is. In dit verband is van belang waarop de niet-uitvoerbaarheid van de buitenlandse beslissing berust.
3.6.7
In het kader van het EEX-Verdrag is beslist (HvJEU 29 april 1999 (zaak C-267/97), ECLI:EU:C:1999:213, NJ 2000/477 (Coursier/Fortis Bank)) dat het begrip “uitvoerbaar” in art. 31 EEX-Verdrag (thans art. 38 lid 1 EEX-Verordening) uitsluitend ziet op de formele uitvoerbaarheid van de buitenlandse beslissing, en niet op de voorwaarden waaronder die beslissing in de staat van herkomst ten uitvoer kan worden gelegd. Volgens het HvJEU moet in dit verband onderscheid worden gemaakt tussen de vraag of een beslissing formeel gezien uitvoerbaar is, en de vraag of deze beslissing wegens betaling van de schuld of om andere reden niet meer ten uitvoer kan worden gelegd.
3.6.8
Van een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van een buitenlandse beslissing als hiervoor in 3.6.7 bedoeld, is onder meer sprake indien tegen de (niet bij voorraad uitvoerbare) beslissing in het land van herkomst een rechtsmiddel met schorsende werking is ingesteld, dan wel de beslissing door een hogere rechterlijke instantie van het land van herkomst is vernietigd. Een dergelijk beletsel dient zich eveneens aan indien in de beslissing zelf is bepaald of daaruit voortvloeit dat deze slechts binnen een bepaalde termijn kan worden ten uitvoer gelegd en deze termijn nog niet is aangevangen dan wel reeds is verstreken.
Onder een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van een buitenlandse beslissing als hiervoor in 3.6.7 bedoeld, kan echter niet worden verstaan de verjaring of het verval van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de beslissing krachtens het recht van het land van herkomst daarvan, nu een en ander op zichzelf het gezag van de beslissing niet aantast.
3.6.9
Er is geen grond om in geval van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv andere uitgangspunten te hanteren bij de beoordeling van beletselen met betrekking tot de uitvoerbaarheid van een buitenlandse beslissing dan hiervoor in 3.6.7-3.6.8 zijn vermeld.
Daarbij verdient opmerking dat de stelplicht en de bewijslast ter zake van een beletsel met betrekking tot de uitvoerbaarheid als hier bedoeld, rusten op degene die aanvoert dat sprake is van een dergelijk beletsel.
3.6.10
Hetgeen hiervoor in 3.6.4-3.6.9 is overwogen, laat onverlet dat degene die zich verweert tegen toewijzing van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv, daartoe kan aanvoeren dat hetgeen in de buitenlandse beslissing is toegewezen, geheel of gedeeltelijk niet (langer) verschuldigd is, mits dit verweer niet aan de orde kon worden gesteld in de procedure die heeft geleid tot de buitenlandse beslissing, of dit verweer nadien is opgekomen. In een procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv kan derhalve een beroep worden gedaan op een betaling of verrekening die heeft plaatsgevonden nadat de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen.
3.6.11
Ten slotte verdient opmerking dat de partij die in een geding ten overstaan van een buitenlandse rechter een voor haar gunstige beslissing heeft verkregen, niet is gehouden om in de procedure op grond van art. 431 lid 2 Rv een vordering in te stellen die strekt tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld. Het staat deze partij vrij om een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil aan de rechter te vragen. In het laatste geval is het aan de rechter om te oordelen of, en zo ja, welke bewijskracht aan de buitenlandse beslissing wordt toegekend (vgl. HR 23 januari 1976, ECLI:NL:HR:1976:AD7917, NJ 1977/123).
Deze nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil kan ook subsidiair worden verlangd, voor het geval de primaire vordering die strekt tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld, niet voor toewijzing vatbaar is.
3.7
Hetgeen hiervoor in 3.6.6-3.6.9 is overwogen, brengt mee dat onderdeel 1 faalt voor zover het tot uitgangspunt neemt dat voor toewijzing van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv niet het vereiste geldt dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in het land van herkomst. Toewijzing van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv kan immers afstuiten op de grond dat de buitenlandse beslissing volgens het recht van het land van herkomst niet, nog niet dan wel niet meer uitvoerbaar is.
Onderdeel 1 slaagt evenwel voor zover het opkomt tegen het oordeel van het hof dat in het onderhavige geval sprake is van een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van het Russische vonnis. Door het beroep van [verweerder] op het verval van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het Russische vonnis volgens het Russische recht te honoreren, heeft het hof miskend dat dit verval niet het gezag van het Russische vonnis aantast, maar slechts meebrengt dat dit vonnis in de Russische Federatie niet meer ten uitvoer kan worden gelegd.
3.8
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. In cassatie staat vast dat het Russische vonnis voldoet aan de vereisten die gelden voor de erkenning van een buitenlands vonnis in Nederland en dat het in Nederland wordt erkend (zie hiervoor in 3.4.3). Voor zover in cassatie van belang heeft [verweerder] in hoger beroep het eindvonnis van de rechtbank voor zover daarin de vordering van Gazprombank in conventie is toegewezen, louter bestreden met een beroep op het verval van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het Russische vonnis in de Russische Federatie volgens het Russische recht, welk beroep blijkens hetgeen hiervoor in 3.7 is overwogen, geen doel treft. De Hoge Raad zal dan ook het bestreden arrest vernietigen en het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigen.
3.9
Hetgeen hiervoor in 3.8 is overwogen, brengt mee dat Gazprombank geen belang heeft bij de behandeling van onderdeel 2. Hetzelfde geldt voor de voortbouwende klacht van onderdeel 3.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 voor zover het hof het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2012 heeft vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in conventie de vorderingen van Gazprombank heeft afgewezen, in conventie en reconventie Gazprombank heeft veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg, en Gazprombank heeft veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2012;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in hoger beroep en van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Gazprombank begroot:
- in hoger beroep op € 9.416,--;
- in cassatie op € 6.361,89 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 26 september 2014.
Conclusie 06‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Internationaal privaatrecht. Vordering tot betaling uit hoofde van een overeenkomst van borgtocht overeenkomstig de veroordeling in een Russisch vonnis. Vereisten voor erkenning van een buitenlands vonnis op de voet van art. 431 lid 2 Rv (HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1183, NJ 1994/348, HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1184, NJ 1994/350). Is vereist dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in het land van herkomst? Begrip ‘uitvoerbaar’ in art. 31 EEX-Verdrag (thans art. 38 lid 1 EEX-Verordening) (HvJEU 29 april 1999, ECLI:EU:C:1999:213, NJ 2000/477). Mogelijkheid om (subsidiair) aan de rechter een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil te vragen. Bewijskracht buitenlands vonnis (vgl. HR 23 januari 1976, ECLI:NL:HR:1976:AD7917, NJ 1977/123). HR doet zelf de zaak af.
Partij(en)
13/04272
Mr. P. Vlas
Zitting, 6 juni 2014
Conclusie inzake:
de vennootschap naar Russisch recht Gazprombank (Open Joint Stock Company),
gevestigd te Moskou, Russische Federatie
(hierna: Gazprombank)
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats]
(hierna: [verweerder])
In deze zaak gaat het om de erkenning van een Russisch vonnis in Nederland. Bij gebreke van een executieverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Russische Federatie kan het Russische vonnis niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd (art. 431 lid 1 Rv) en kan het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan (art. 431 lid 2 Rv). In het kader van de procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv rijst de vraag of voor de erkenning van het Russische vonnis vereist is dat het vonnis uitvoerbaar is in het land van herkomst.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie zijn de relevante feiten als volgt.1.[verweerder] is bij vonnis van 6 december 2005 door een rechtbank te Moskou, Russische Federatie, veroordeeld tot betaling van een bedrag van RUB 110.436.181,91 aan Gazprombank op grond van een borgtochtovereenkomst tussen partijen. De akte van borgtocht bevat een exclusief forumkeuzebeding ten behoeve van de genoemde rechtbank te Moskou. Het Russische vonnis heeft, nadat daartegen tevergeefs een rechtsmiddel was ingesteld bij het Rechterlijke College voor civiele zaken van de stadsrechtbank van Moskou, in de Russische Federatie kracht van gewijsde gekregen. Nadat Gazprombank heeft getracht deze veroordeling elders op [verweerder] ten uitvoer te leggen, heeft zij ten laste van [verweerder] conservatoire beslagen laten leggen in Nederland.
1.2
In de onderhavige procedure heeft Gazprombank gevorderd dat [verweerder] overeenkomstig het Russische vonnis wordt veroordeeld tot hetgeen waartoe [verweerder] is veroordeeld in dat vonnis, althans dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling aan Gazprombank van een bedrag van RUB 87.090.552,72. [verweerder] heeft verweer gevoerd en in reconventie (voorwaardelijk) gevorderd dat Gazprombank wordt veroordeeld tot het (doen) opheffen van alle ten laste van hem gelegde beslagen.
1.3
Bij vonnis van 9 mei 20122.heeft de rechtbank Rotterdam de primaire vordering van Gazprombank toegewezen en [verweerder] overeenkomstig het Russische vonnis veroordeeld tot betaling aan Gazprombank van hetgeen waartoe [verweerder] in dat vonnis is veroordeeld. Kort gezegd heeft de rechtbank geoordeeld dat het Russische vonnis voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland (rov. 3.5 t/m 3.8) en dat de erkenning niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde (rov. 3.9 t/m 3.9.3). Verder is van belang hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rov. 3.7.3:
‘Voor zover [verweerder] betoogt dat voor erkenning van het Russische Vonnis in Nederland is vereist dat genoemd vonnis binnen de Russische Federatie nog voor tenuitvoerlegging vatbaar is, ziet hij eraan voorbij dat zodanig vereiste niet geldt voor het antwoord op de vraag naar erkenning van een buitenlands vonnis (anders dan ten aanzien van de vraag of een buitenlands vonnis in Nederland voor tenuitvoerlegging vatbaar is, maar die vraag ligt in dit geval niet voor). Voor zover [verweerder] betoogt dat met de hernieuwde procedure op de voet van artikel 431 lid 2 Rv in feite het Russische Vonnis in Nederland voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt, ziet hij eraan voorbij dat niet het Russische Vonnis, maar het te wijzen Nederlandse vonnis kracht van uitvoerbaarheid hier te lande krijgt.’
1.4
[verweerder] is van het vonnis van de rechtbank Rotterdam in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 28 mei 20133.heeft het hof Den Haag het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen, zowel in conventie als in reconventie, afgewezen. Het hof heeft voorop gesteld dat [verweerder] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het Russische vonnis in Nederland wordt erkend, zodat daarvan in hoger beroep wordt uitgegaan (rov. 8). Verder heeft het hof overwogen dat bij gebreke van een verdrag tussen Nederland en de Russische Federatie op grond waarvan het Russische vonnis voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt, Gazprombank de weg van art. 431 lid 2 Rv bewandelt. Volgens deze bepaling kan het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. In dat kader wordt evenwel aangenomen dat de rechter een behandeling ten gronde achterwege kan laten indien hij heeft vastgesteld dat het buitenlandse vonnis voldoet aan de eisen die het commune recht stelt aan erkenning; alsdan kan worden volstaan met veroordeling van de gedaagde tot datgene waartoe hij ook reeds bij het buitenlandse vonnis was veroordeeld. Deze benadering wordt ook wel de ‘verkapte exequaturprocedure’ genoemd (rov. 7). Het hof heeft voorts overwogen:
‘10. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voornoemd vereiste van uitvoerbaarheid in bepaalde omstandigheden wel relevant kan zijn in de procedure bedoeld in artikel 431 lid 2 Rv, namelijk voor zover deze procedure als verkapte exequaturprocedure wordt gebruikt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voorop moet worden gesteld dat de procedure bedoeld in artikel 431 lid 2 Rv op twee manieren kan worden gebruikt: zij kan worden ingezet voor een nieuwe behandeling ten gronde en afdoening van het geding door de Nederlandse rechter, maar zij kan ook worden ingezet als een verkapte exequaturprocedure.
Voor zover sprake is van een verkapte exequaturprocedure – dus voor zover de vordering in een procedure op de voet van artikel 431 lid 2 Rv er toe strekt dat de rechter, onder erkenning van het buitenlandse vonnis, zonder behandeling ten gronde de gedaagde veroordeelt conform dat buitenlandse vonnis – zal de rechter naar het oordeel van het hof als volgt te werk dienen te gaan.
In de eerste plaats zal de rechter dienen vast te stellen of het buitenlandse vonnis in Nederland voor erkenning in aanmerking komt (…). Komt hij tot het oordeel dat het buitenlandse vonnis niet kan worden erkend, dan zal hij de vordering strekkende tot veroordeling conform het buitenlandse vonnis dienen af te wijzen.
Komt de rechter echter tot het oordeel (i) dat het buitenlandse vonnis wel in Nederland kan worden erkend en (ii) dat een behandeling ten gronde achterwege kan blijven, dan kan hij volstaan met een veroordeling conform het buitenlandse vonnis. Daarvoor is dat wel vereist dat het buitenlandse vonnis in zijn land van herkomst uitvoerbaar is ten tijde van de uitspraak van de Nederlandse rechter (uitvoerbaar in formele zin, vgl. HvJ EG 29 april 1999, C-267/97, NJ 2000, 477). In zo’n geval wordt de procedure immers als verkapte exequaturprocedure gebruikt, hetgeen rechtvaardigt dat dit vereist wordt gesteld (vgl., in andere kaders, artikel 38 EEX-Verordening en artikel 986 lid 2 Rv). Ook als is het Nederlandse vonnis de titel voor tenuitvoerlegging, in feite gaat het om tenuitvoerlegging van het buitenlandse vonnis. Dit vereist heeft dus geen betrekking op de erkenning van het buitenlandse vonnis, maar op de mogelijkheid om in de procedure bedoeld in artikel 431 lid 2 Rv zonder behandeling ten gronde te veroordelen conform het erkende buitenlandse vonnis. Het is daarbij aan de partij die aldus veroordeling conform het buitenlandse vonnis vordert, om de uitvoerbaarheid van dat vonnis in het land van herkomst te stellen en, ingeval van gemotiveerde betwisting, te bewijzen (vgl. artikel 986 lid 2 Rv). Komt in die situatie – dus een procedure bedoeld in artikel 431 lid 2 Rv die wordt gebruikt als verkapte exequaturprocedure – niet vast te staan dat het buitenlandse vonnis in zijn land van herkomst uitvoerbaar is, dan zal de rechter deze vordering strekkende tot veroordeling conform het buitenlandse vonnis moeten afwijzen.
11. In de onderhavige procedure strekken de vorderingen van Gazprombank er toe dat de Nederlandse rechter, onder erkenning van het Russische vonnis, zonder behandeling ten gronde [verweerder] veroordeelt conform dat vonnis. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 8 is overwogen kan het Russische vonnis in Nederland worden erkend. Een behandeling ten gronde kan naar het oordeel van het hof achterwege blijven. Alsdan rijst, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 10 is overwogen, de vraag of het Russische vonnis in de Russische Federatie uitvoerbaar is. (…)’.
1.5
Het hof is tot de slotsom gekomen dat de vordering van Gazprombank tot veroordeling van [verweerder] conform het Russische vonnis moet worden afgewezen, omdat aangenomen moet worden dat het Russische vonnis in de Russische Federatie niet meer uitvoerbaar is (rov. 12 t/m 16).
1.6
Gazprombank heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. [verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
In de kern genomen richt het cassatiemiddel zich met verschillende klachten tegen het oordeel van het hof dat voor de toewijsbaarheid van een vordering in de procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv – door het hof aangeduid als de ‘verkapte exequaturprocedure’ – ook het vereiste geldt dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in het land van herkomst van de beslissing. Alvorens de klachten nader te bespreken, geef ik een uiteenzetting over de aard van de procedure van art. 431 lid 2 Rv.
2.2
In het onderhavige geval gaat het om de vraag of een in de Russische Federatie uitgesproken rechterlijke beslissing voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt. Tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Russische Federatie ontbreekt een verdrag waarin de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken is geregeld. Bij gebreke van een dergelijk verdrag wordt de erkenning en de tenuitvoerlegging van een Russisch vonnis in Nederland beheerst door het commune internationaal privaatrecht. In dit verband is art. 431 Rv van belang. Hierin is het volgende bepaald:
‘1. Behoudens het bepaalde in de artikelen 985-994, kunnen noch beslissingen, door vreemde rechters gegeven, noch buiten Nederland verleden authentieke akten binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd.
2. De gedingen kunnen opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan’.
2.3
Het eerste lid van art. 431 Rv handelt over de tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen en is duidelijk: vreemde vonnissen worden in Nederland niet ten uitvoer gelegd, behalve in de gevallen voorzien in art. 985-994 Rv. In art. 985-994 Rv zijn algemene regels opgenomen voor de procedure inzake de tenuitvoerlegging van in vreemde Staten tot stand gekomen executoriale titels.4.Deze algemene exequaturprocedure geldt slechts in het geval – in de bewoordingen van art. 985 lid 1 Rv – ‘een beslissing, gegeven door de rechter van een vreemde Staat in Nederland uitvoerbaar is krachtens een verdrag of krachtens de wet’. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake, gelet op het ontbreken van een executieverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Russische Federatie. Dit betekent dat ingevolge art. 431 lid 1 Rv een Russisch vonnis niet voor tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt.5.
2.4
In het tweede lid van art. 431 Rv is bepaald dat het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter kan worden behandeld en afgedaan. Dit betekent dat de partij ten behoeve van wie de veroordeling in het vreemde vonnis is uitgesproken, bij de Nederlandse rechter tegen zijn wederpartij een procedure aanhangig kan maken. Deze procedure is een gewone dagvaardingsprocedure. Art. 431 lid 2 Rv geeft uitdrukking aan het beginsel van ‘ne bis in idem’. Dat een vreemde rechter reeds over hetzelfde geschil heeft beslist, staat niet in de weg aan het opnieuw aanhangig maken van het geschil voor de Nederlandse rechter. De vraag rijst of in deze nieuwe procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv het vreemde vonnis van nul en generlei waarde is of dat daaraan nog gezag kan worden toegekend en derhalve kan worden erkend. In het befaamde arrest van 14 november 1924, NJ 1925, p. 91 (Bontmantel) heeft de Hoge Raad beslist dat de Nederlandse rechter ‘in elk bijzonder geval heeft te beoordelen of en in hoeverre aan een vreemd vonnis door hem gezag moet worden toegekend’.
2.5
Sedert het Bontmantel-arrest heeft het commune recht op het punt van de erkenning van vreemde vonnissen zich in de rechtspraak verder ontwikkeld en is uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing (die kracht van gewijsde heeft verkregen) in Nederland wordt erkend indien aan de volgende drie minimumvereisten is voldaan:
(i) de bevoegdheid van de rechter die het buitenlandse vonnis heeft gewezen moet zijn gebaseerd op een internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond,
(ii) het buitenlandse vonnis is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure waaraan een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging ten grondslag heeft gelegen,
(iii) de erkenning van het buitenlandse vonnis is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde.6.
2.6
Wordt aan deze vereisten voldaan, dan heeft het buitenlandse vonnis gezag van gewijsde (res judicata) ten aanzien van de daarin opgenomen feitelijke en juridische beslissingen. Een inhoudelijke behandeling van de zaak kan dan achterwege blijven en de Nederlandse rechter kan volstaan met een veroordeling van de wederpartij tot datgene waartoe zij in het buitenlandse vonnis reeds was veroordeeld.7.In het aldus in de rechtspraak ontwikkelde stelsel wordt het buitenlandse vonnis niet ‘uitvoerbaar’ verklaard, maar wordt in een Nederlands vonnis een nieuwe veroordeling gegeven die overeenkomt met de veroordeling in het buitenlandse vonnis.8.
2.7
Zoals vermeld, komt in de procedure van art. 431 lid 2 Rv de vraag naar de erkenning van het vreemde vonnis aan de orde. Voor de erkenning geldt niet de eis dat de beslissing in het land van herkomst uitvoerbaar moet zijn. De vraag naar de uitvoerbaarheid rijst in het kader van de tenuitvoerlegging onder verdragen en verordeningen waarin de wederzijdse tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen is geregeld.9.In dit verband kan ook worden gewezen op art. 986 lid 2 Rv, waarin voor de (algemene) exequaturprocedure op grond van een Nederland bindend verdrag als eis wordt gesteld dat bij het verzoekschrift waarin het verlof tot tenuitvoerlegging wordt gevraagd een authentiek afschrift van de beslissing wordt overgelegd, ‘benevens de stukken, waardoor kan worden vastgesteld dat zij uitvoerbaar is in het land, waar zij is gewezen’. Onder de gelding van verdragen (en thans ook verordeningen) wordt de beslissing van de rechter van de staat van herkomst ‘uitvoerbaar’ verklaard in de staat van tenuitvoerlegging. De rechter in de staat van tenuitvoerlegging controleert slechts of aan de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging is voldaan. Is dit het geval, dan aanvaardt de rechter de buitenlandse beslissing als executoriale titel door het verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen. Hierop sluit ook aan dat het HvJEG in het arrest Coursier/Fortis Bank ten aanzien van het begrip ‘uitvoerbaar’ van het destijds geldende art. 31 EEX-Verdrag (thans art. 38 lid 1 EEX-Verordening) heeft beslist dat dit begrip ‘uitsluitend ziet op de formele uitvoerbaarheid van in het buitenland gegeven beslissingen en niet op de voorwaarden waaronder die beslissingen in de staat van herkomst ten uitvoer kunnen worden gelegd’.10.Het Hof maakt in rov. 24 van deze prejudiciële beslissing een duidelijk onderscheid tussen de formele uitvoerbaarheid van de beslissing en ‘de vraag of deze beslissing wegens betaling van de schuld of om een andere reden niet meer ten uitvoer kan worden gelegd’. Waar verdragen (en verordeningen) echter ontbreken, geldt echter het verbod van art. 431 lid 1 Rv: geen tenuitvoerlegging in Nederland van het vreemde vonnis.
2.8
In de rechtsliteratuur is de procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv wel aangeduid als een ‘verkapte exequaturprocedure’, omdat zij gelijkenis vertoont met de exequaturprocedure zoals deze is voorgeschreven onder de gelding van verdragen en verordeningen.11.Het hof heeft in rov. 7 e.v. van het thans in cassatie bestreden arrest eveneens de term ‘verkapte exequaturprocedure’ gebruikt. De term is misleidend omdat het bij de procedure van art. 431 lid 2 Rv niet gaat om de tenuitvoerlegging van het vreemde vonnis – dat immers wordt getroffen door het verbod van art. 431 lid 1 Rv – maar om de erkenning van dat vonnis in die zin dat de Nederlandse rechter aan de feitelijke en juridische beslissingen in het vreemde vonnis bindende kracht toekent.12.Dat in het kader van de erkenning van het vreemde vonnis vereisten worden getoetst die gelijkenis vertonen met de eisen die onder de gelding van verdragen en verordeningen worden gesteld, doet daaraan niet af.
2.9
Doet de eiser in de procedure van art. 431 lid 2 Rv een beroep op de bindende kracht van de feitelijke en juridische beslissingen in het vreemde vonnis, dan zal de Nederlandse rechter dit vonnis toetsen aan de in nr. 2.5 genoemde drie vereisten voor erkenning. Een inhoudelijke behandeling van de zaak kan vervolgens achterwege blijven wanneer aan deze vereisten is voldaan. Wordt daaraan niet voldaan, dan zal de zaak alsnog inhoudelijk door de rechter moeten worden behandeld.13.Of en zo ja, welke bewijskracht aan het vreemde (niet voor erkenning in aanmerking komende) vonnis moet worden toegekend, is overgelaten aan de beoordelingsvrijheid van de rechter.14.
2.10
Een wettelijke regeling van een exequaturprocedure voor buitenlandse rechterlijke beslissingen die niet op basis van een verdrag of een verordening voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komen, ontbreekt vooralsnog. In de literatuur zijn wel aanzetten voor een wettelijke regeling gegeven.15.De materie is van een dergelijke gecompliceerde aard dat zij niet zonder wetswijziging gerealiseerd kan worden.16.
2.11
Na deze uiteenzetting over art. 431 Rv keer ik terug naar het cassatiemiddel waarin drie klachten worden aangevoerd. In de eerste klacht wordt betoogd dat het hof in rov. 10 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voor de toewijsbaarheid van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv de eis te stellen dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in zijn land van herkomst. Het middel (onder 1.1) voert aan dat het hof met dit oordeel heeft miskend dat in een verkapte exequaturprocedure krachtens art. 431 lid 2 Rv het buitenlandse vonnis niet uitvoerbaar wordt verklaard in de Nederlandse rechtsorde, zoals het geval is in een procedure op de voet van art. 985 e.v. Rv en art. 38 EEX-Verordening. Volgens het middel doet het ontbreken van uitvoerbaarheid van het vreemde vonnis niet af aan de bindende kracht die de in dat vonnis vervatte eindbeslissingen hebben, zodat de rechter ook in een verkapte exequaturprocedure krachtens art. 431 lid 2 Rv gezag kan toekennen aan een buitenlands vonnis. Art. 431 lid 2 Rv maakt het de Nederlandse rechter mogelijk om, indien een beoordeling ten gronde noodzakelijk is, rekening te houden met de rechtsgevolgen van tijdsverloop volgens het recht dat op het onderliggende geschil van toepassing is en/of zijn lex fori, aldus het onderdeel.
2.12
De klacht slaagt gelet op hetgeen ik hierboven onder 2.2-2.8 heb geschreven. Het hof heeft ten onrechte in het kader van de procedure krachtens art. 431 lid 2 Rv voor de erkenning van het Russische vonnis de eis gesteld dat dit vonnis in het land van herkomst uitvoerbaar is. Het hof heeft de eis van uitvoerbaarheid gesteld door in art. 431 lid 2 Rv een onderscheid te maken tussen twee procedures: de ‘verkapte exequaturprocedure’ en de procedure van behandeling ten gronde en afdoening van het geding door de Nederlandse rechter. Dat onderscheid is onjuist. Gazprombank heeft immers in de onderhavige procedure veroordeling van [verweerder] gevorderd overeenkomstig het vonnis van de rechtbank te Moskou, althans tot betaling aan Gazprombank van RUB 87.090.552,72 ter zake van een nog openstaande vordering uit hoofde van borgtocht. Daarmee heeft Gazprombank een beroep gedaan op de erkenning van het Russische vonnis en diende de Nederlandse rechter het Russische vonnis te toetsen aan de in nr. 2.5 van deze conclusie genoemde vereisten. Nu aan deze vereisten is voldaan (zie slot rov. 8 van het bestreden arrest), heeft het Russische vonnis bindende kracht ten aanzien van de daarin vervatte feitelijke en juridische beslissingen. Een beroep op verjaring van de uitvoerbaarheid van het Russische vonnis is een verweer ten gronde waarover door de rechter in het kader van de beoordeling van de vordering moet worden beslist. Ik merk in dit verband voor de volledigheid op dat verjaring van een vordering uit overeenkomst wordt beheerst door het op de desbetreffende overeenkomst toepasselijke recht (zie art. 12 lid 1 onder d Verordening Rome I), terwijl verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing wordt beheerst door de desbetreffende lex fori, in Nederland door art. 3:324 BW.
2.13
Onder 1.2 betoogt de klacht dat het hof in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 17 december 1993, NJ 1994/348 en 350. Ook deze klacht, die voortbouwt op de klacht onder 1.1, slaagt. In de arresten van 17 december 1993 heeft de Hoge Raad in rov. 3.3.6 het volgende overwogen:
‘Voorts verdient opmerking dat aangenomen moet worden dat bij het instellen van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 op grondslag van een uitspraak van een buitenlandse rechter die op grond van een jurisdictieclausule uitsluitend bevoegd is, in beginsel kan worden volstaan met het stellen van deze clausule en de op basis daarvan verkregen uitspraak, terwijl de vordering in beginsel slechts behoeft te strekken tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij bij die uitspraak is veroordeeld. In het geding zal, zo deze stellingen juist bevonden zijn, de gebondenheid van partijen aan deze uitspraak tot uitgangspunt moeten worden genomen’.
Weliswaar is in deze arresten geen uitputtende opsomming gegeven van de vereisten waaraan in het kader van de procedure van art. 431 lid 2 Rv een buitenlands vonnis moet voldoen wil zij voor erkenning in aanmerking komen, maar dit doet niet af aan het feit dat de Hoge Raad in deze arresten heeft aanvaard dat degene die een buitenlands vonnis heeft verkregen op vereenvoudigde wijze een Nederlandse executoriale titel kan verkrijgen. De arresten maken bovendien duidelijk dat art. 431 lid 2 Rv onder omstandigheden bevoegdheid schept en daarmee eigenlijk een ‘verkapte bevoegdheidsregel’ is. In de zaak die thans in cassatie aan de orde is, speelt de bevoegdheidsvraag niet. Gazprombank heeft in de procedure van art. 431 lid 2 Rv een beroep gedaan op het Russische vonnis (gewezen op basis van de door partijen in de borgtochtakte overeengekomen exclusieve forumkeuze ten gunste van de rechter te Moskou) en veroordeling van [verweerder] gevorderd overeenkomstig het Russische vonnis. Daarmee heeft Gazprombank gehandeld overeenkomstig hetgeen is overwogen in de Esmil-arresten van de Hoge Raad.
2.14
In de tweede klacht wordt betoogd dat voor zover het ontbreken van uitvoerbaarheid van het Russische vonnis in de Russische Federatie in de weg kan staan aan een veroordeling conform dit vonnis, het hof in rov. 9 t/m 16 en 19 heeft miskend dat het op de voet van art. 431 lid 2 Rv gehouden was de zaak opnieuw te behandelen en af te doen, en krachtens art. 23 Rv behoorde te beslissen op al hetgeen Gazprombank heeft gevorderd en aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Deze klacht moet worden beschouwd als een subsidiaire klacht en behoeft bij het slagen van de eerste klacht geen behandeling. Ik merk over deze tweede klacht het volgende op onder verwijzing naar hetgeen ik in het algemeen heb opgemerkt over de procedure van art. 431 lid 2 Rv (onder 2.2-2.8 van deze conclusie). Wanneer de Nederlandse rechter in de procedure van art. 431 lid 2 Rv tot het oordeel komt dat het vreemde vonnis niet in Nederland kan worden erkend, zodat de daarin vervatte feitelijke en juridische beslissingen geen bindende kracht hebben, doet dit niet af aan de omstandigheid dat de procedure opnieuw aanhangig is gemaakt en dat de Nederlandse rechter de vordering thans inhoudelijk zal moeten beoordelen. Het hof heeft dit naar mijn mening miskend.
2.15
De derde klacht is een veegklacht en behoeft in het licht van het voorgaande geen behandeling.
2.16
De Hoge Raad kan naar mijn mening na vernietiging van het bestreden arrest de zaak zelf afdoen. Onbestreden is dat het Russische vonnis voldoet aan de voorwaarden voor erkenning (zie ook de slotpassage van rov. 8 van het bestreden arrest). Onbetwist is bovendien dat [verweerder] uit hoofde van de met Gazprombank gesloten borgtochtovereenkomt RUB 87.090.552,72 verschuldigd is, zodat de vordering voor toewijzing gereed ligt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 en tot afdoening van de zaak als in 2.16 van deze conclusie aangegeven.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑06‑2014
ECLI:NL:RBROT:2012:BW8060, NJF 2012/319; JOR 2012/337, m.nt. R.I.V.F. Bertrams.
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1195, NJF 2013/319; JBPR 2013/55, m.nt. M. Freudenthal.
Art. 985-994 Rv zijn ingevoerd bij de Wet van 7 oktober 1964, Stb. 194, 381, in werking getreden op 11 november 1964 (nadien gewijzigd).
Zie ook L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, 10e druk, 2012, nr. 271.
Zie reeds S. van Brakel, Grondslagen en Beginselen van Nederlands Internationaal Privaatrecht, 3e druk, 1953, p. 139; D. Kokkini-Iatridou en J.P. Verheul, Les effets des jugements et sentences étrangers aux Pays-Bas, in: Netherlands reports to the VIIIth international congress of comparative law (Pescara 1970), 1970, p. 139-140; D. Kokkini-Iatridou en J.P. Verheul, Recognition and Enforcement of Foreign Judgments in Civil and Commercial Matters, Netherlands reports to the twelfth international congress of comparative law (Sydney-Melbourne 1986), 1987, p. 190-191; J.P. Verheul, Erkenning en tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen, Maklu 1989, p. 24 e.v.; L. Strikwerda, a.w., nr. 270.
Zie in dit verband HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1183, NJ 1994/348 (Esmil/Enka), rov. 3.3.6 en ECLI:NL:HR:1993, ZC1184, NJ 1994/350, m.nt. JCS (Esmil/PGSP), rov. 3.3.6.
Zie ook J.P. Verheul, Aspekten van Nederlands internationaal beslagrecht, diss. Amsterdam (VU), 1968, § 25, p. 50.
HvJEG 29 april 1999, zaak C-267/97, ECLI:EU:C:1999:213, Jur. 1999, p. 2543, NJ 2000/477, m.nt. PV.
Zie J.P. Verheul, Erkenning en tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen, 1989, p. 98. Vgl. Kokkini-Iatridou en Verheul, (Pescara 1970), a.w., p. 141, die over de procedure van art. 431 lid 2 Rv het volgende opmerken: ‘Ainsi la procédure, bienqu’elle se présente sous la forme d’une nouvelle instance, est réduite à une simple formalité comparable à celle de l’exequatur’. In zijn noot onder nr. 3 bij HR 27 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7005, NJ 2004/614, merkt Th.M. de Boer over de procedure van art. 431 lid 2 Rv op: ‘Formeel is het de Nederlandse beslissing, niet de buitenlandse, die een executoriale titel oplevert, maar de facto is er nauwelijks verschil met de procedure waarin de executoriale kracht van een buitenlands vonnis op grond van een executieverdrag wordt erkend. Vandaar dat de ‘nieuwe behandeling’ voorgeschreven door art. 431 lid 2 Rv, wel een ‘verkapte exequaturprocedure’ wordt genoemd’. Zie voor kritiek op de ‘verkapte exequaturprocedure’: J.K. Franx, boekbespreking, NIPR 2003, p. 17.
Dit wordt miskend in s.t. zijdens [verweerder] onder 3.19 en eveneens door M. Freudenthal in haar noot onder het thans in cassatie bestreden arrest, JBPr 2013/55 onder 8.
Dit kan ook het geval zijn wanneer de eiser ervoor kiest het vreemde vonnis te negeren, zie J.P. Verheul, Erkenning en tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen, p. 99.
Zie HR 23 januari 1976, ECLI:NL:HR:1976:AD7917, NJ 1977/123.
Zie o.a. J.P. Verheul, Erkenning en tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen, p. 168-170, die de voorkeur geeft aan een aantal ‘niet-bindende vuistregels’; Norel Rosner, Cross-Border Recognition and Enforcement of Foreign Money Judgments in Civil and Commercial Matters, diss. Groningen 2004, p. 409-413, met verdere verwijzingen, is voorstander van een wettelijke regeling. Zie ook nr. 39 van de conclusie van A-G Vranken, ECLI:NL:PHR:1993:ZC1184, vóór HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1184, NJ 1994/350, m.nt. JCS (Esmil/PGSP).
Beroepschrift 22‑08‑2013
Griffierecht ten laste van rekening-courant NautaDutilh N.V.
BAR nummer mr. F.E. Vermeulen A15754
Vandaag, de tweeëntwintigste augustus tweeduizend dertien,
[Heb Ik, Johannes Cornelis Volkers, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Arthur Pieter Andries Spaargaren, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258;]
op verzoek van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie Gazprombank Open Joint Stock Company (hierna: ‘Gazprombank’), gevestigd te Moskou, Russische Federatie, dit exploot van dagvaarding uitgebracht.
Gazprombank kiest woonplaats te (1077 XV) Amsterdam aan de Strawinskylaan 1999 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. F.E. Vermeulen (NautaDutilh N.V.), die door de Gazprombank tot haar advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld.
Dit exploot is bestemd voor [verweerder] (hierna: ‘[verweerder]’), wonende te [woonplaats]. [verweerder] heeft in de vorige instantie woonplaats gekozen te (1076 DA) Amsterdam aan het adres Peter van Anrooystraat 7, ten kantore van de advocaat mr. B.T. Craemer (Lexence N.V.). Ik heb aan laatstgenoemd kantooradres op de voet van art. 63 Rv mijn exploot gedaan en aldus aldaar afschrift hiervan gelaten aan: [dhr. mr. B.T. Craemer, voornoemd;]
[verweerder] wordt hierbij opgeroepen om op vrijdag zes september tweeduizend dertien om 10.00 uur, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad der Nederlanden in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage, om alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het hierna geformuleerde cassatiemiddel.
AANZEGGINGEN
- a.
Gazprombank stelt hierbij beroep in cassatie in tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag, afdeling civiel recht, onder zaaknummer 200.113.402/01 tussen Gazprombank als geïntimeerde en [verweerder] als appellant gewezen en op 28 mei 2013 uitgesproken.
- b.
Indien [verweerder] advocaat bij de Hoge Raad stelt, maar het hierna bedoelde griffierecht niet tijdig voldoet, vervalt zijn recht om verweer in cassatie te voeren en om van zijn zijde in cassatie te komen.
- c.
Bij verschijning in het geding wordt van [verweerder] een griffierecht geheven, te betalen binnen vier weken, te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning.
- d.
De hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de volgende websites: www.kbvg.nl/griffierechtentabel en http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Tarieven-griffierecht/Pages/Griffierecht-Civiele-zaken-bij-de-Hoge-Raad.aspx.
- e.
Van een persoon die onvermogend is, wordt een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in art. 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in art. 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in art. 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens art. 35, tweede lid, van die wet.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof ten onrechte heeft geoordeeld en beslist zoals vermeld in zijn hiervoor vermelde tussen Gazprombank en [verweerder] gewezen arrest van 28 mei 2013, zulks om één of meer van de volgende, waar nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen.
Inleiding
I
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
II.
Eind 2003 heeft Gazprombank twee leningen verstrekt aan de vennootschap [A], waaronder een lening van USD 4.448.000 (nummer [001]).1. Tot zekerheid van terugbetaling van deze lening zijn Gazprombank en [verweerder] een borgtochtovereenkomst2. aangegaan (nummer [002]).3.
Naast deze lening is een lening verstrekt van USD 4.520.000, die ook is gezekerd met een borgtochtovereenkomst. Deze lening en borgtochtovereenkomst zijn in cassatie niet aan de orde.
III.
De borgtochtovereenkomst bevat in art. 5.1 een exclusief forumkeuzebeding voor de rechtbank te Moskou, stadsdeel Cheryomushinski.4.
IV.
Op 24 mei 2005 is [A] failliet verklaard. Betaling van de door Gazprombank verstrekte lening was tot op dat moment uitgebleven.
V.
Gazprombank heeft [verweerder] gedagvaard voor het overeengekomen forum te Moskou en betaling gevorderd van het bedrag van USD 4.448.000 uit hoofde van de borgtochtovereenkomst.5.
VI.
De rechtbank te Moskou heeft bij vonnis (rolnummer 2-2905/05) op 6 december 2005 de vordering toegewezen en [verweerder] veroordeeld tot betaling van RUB 110.436.181,91.6. [verweerder] heeft tegen dit vonnis vergeefs een rechtsmiddel aangewend. Het vonnis heeft in de Russische Federatie kracht van gewijsde gekregen.7. Op 10 april 2006 heeft Gazprombank een executoriale titel verkregen voor het vonnis.8.
VII.
Gazprombank heeft getracht het vonnis elders ten uitvoer te leggen, aanvankelijk in de Russische Federatie en vervolgens in Frankrijk. Daartoe heeft zij bij inleidend gedingstuk van 29 juni 2007 een exequatur verzocht aan de rechtbank (tribunal de grande instance) te Parijs. Deze rechtbank heeft dit exequatur verleend.9. Het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep van [verweerder] is verworpen door het Parijse Cour d'Appel. Op 30 januari 2013 heeft het Cour de Cassation een daartegen gericht cassatieberoep van [verweerder] verworpen.
VIII.
Omdat [verweerder] over verhaalsobjecten in Nederland beschikt, heeft Gazprombank in Nederland conservatoire beslagen laten leggen en de onderhavige procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv geëntameerd.10. De vordering van Gazprombank strekt er, na eisvermindering, toe:11.
- ‘I.
[verweerder] te veroordelen — overeenkomstig het vonnis gewezen door de Rechtbank van het Tchérimouchki District te Moskou (Rusland) op 6 december 2005 in de procedure met rolnummer 2-2905/05 — tot hetgeen [verweerder] is veroordeeld in voornoemd vonnis, althans tot betaling aan Gazprombank van de bedrag RUB 87.090.552,72 ter zake van de thans openstaande vorderingen onder Lening 2 (nr. [001]), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2006, zijnde de dag waarop de voor tenuitvoerlegging vatbare executoriale titel van het Russische Vonnis in Rusland is verkregen, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van algehele voldoening; en
- II.
[verweerder] te veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van beslaglegging alsmede de nakosten op de voet van artikel 237 lid 4 Rv daaronder begrepen.’
Klachten
In rov. 10, laatste alinea, oordeelt het hof dat indien de rechter in de procedure bedoeld in art. 431 lid 2 Rv tot het oordeel komt
- (i)
dat het buitenlandse vonnis kan worden erkend en
- (ii)
dat een behandeling ten gronde achterwege kan blijven, hij kan volstaan met een veroordeling conform het buitenlandse vonnis.
Daarvoor is volgens het hof dan wel vereist dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in zijn land van herkomst ten tijde van de uitspraak van de Nederlandse rechter. Dit geldt blijkens rov. 10, eerste t/m derde alinea, als de procedure bedoeld in art. 431 lid 2 Rv als een verkapte exequaturprocedure wordt gebruikt. Vervolgens oordeelt het hof in rov. 11 dat, nu het Russische vonnis in Nederland kan worden erkend en een behandeling ten gronde achterwege kan blijven, de vraag rijst of het Russische vonnis uitvoerbaar is in de Russische Federatie. In rov. 12 t/m 16 en 19 oordeelt het hof dat het Russische vonnis niet meer uitvoerbaar is in de Russische Federatie, zodat de vordering van Gazprombank moet worden afgewezen.
1.
Het heeft hof aldus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Voor toewijsbaarheid van een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv geldt rechtens niet het vereiste dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in zijn land van herkomst.
1.1
Het hof miskent dat in een procedure ex art. 431 lid 2 Rv het buitenlandse vonnis niet uitvoerbaar wordt verklaard in de Nederlandse rechtsorde, zoals het geval is in een procedure ex art. 985 e.V. Rv en art. 38 EEX-Verordening. Gazprombank vordert op de voet van art. 431 lid 2 Rv een door de Nederlandse rechter uit te spreken veroordeling die dwangexecutie in Nederland mogelijk maakt. Anders dan het geval is bij een procedure ex art. 985 e.v. Rv, volgt het recht op dwangexecutie uitsluitend uit de Nederlandse uitspraak. Reeds daarom valt voor een als ‘verkapt exequaturverzoek’ aan te merken vordering ex art. 431 lid 2 Rv niet analogisch aan art. 985 e.v. Rv en art. 38 EEX-Verordening een niet door de wet gesteld vereiste van uitvoerbaarheid van de buitenlandse uitspraak te stellen. Daarbij geldt enerzijds dat het ontbreken van uitvoerbaarheid van het vreemde vonnis niet afdoet aan de bindende kracht die de daarin vervatte eindbeslissingen hebben (vgl. art. 236 Rv, een bindende kracht die in dit geval blijkens rov. 8 en 11, tweede zin, gegeven is). Daarbij geldt anderzijds dat de Nederlandse rechter in een procedure op de voet van art. 431 lid 2 Rv en ook bij een ‘verkapt exequaturverzoek’ in ruimere mate de vrijheid heeft om in een concreet geval in meer of mindere mate gezag toe te kennen aan een buitenlands vonnis en over te gaan tot een meer of minder indringende herbeoordeling ten gronde van de zaak dan in geval van een procedure ex art. 985 e.v. Rv. Art. 431 lid 2 Rv maakt het de Nederlandse rechter mogelijk om, indien een beoordeling ten gronde noodzakelijk is, rekening te houden met (onder meer) de rechtsgevolgen van tijdsverloop naar het op het onderliggend geschil toepasselijke recht en/of zijn lex fori.
1.2
Het hof heeft miskend dat uit HR 17 december 1993, NJ 1994, 348 en 350Esmil volgt dat bij een vordering op de voet van art. 431 lid 2 Rv in beginsel kan worden volstaan met het stellen van een forumkeuzebeding en van een op basis daarvan verkregen veroordelend buitenlands vonnis, terwijl de vordering in beginsel slechts behoeft te strekken tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in die uitspraak is veroordeeld. Indien aan deze voorwaarden is voldaan dient de gebondenheid van partijen aan de buitenlandse uitspraak tot uitgangspunt te worden genomen. In deze zaak staat vast dat een exclusieve forumkeuze voor de door Gazprombank geadieerde Russische rechtbank12. is overeengekomen en dat Gazprombank van die rechtbank een veroordelend vonnis heeft verkregen jegens [verweerder], welk vonnis zij (mede) aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd.13. Voorts heeft het hof in rov. 8 en 11, tweede zin, geoordeeld dat het Russische vonnis in Nederland moet worden erkend. Bij die stand van zaken volgt uit HR 17 december 1993, NJ 1994, 348 en 350 Esmil dat de vordering van Gazprombank toewijsbaar is, ook als het Russische vonnis niet meer uitvoerbaar is in het land van herkomst.
2.
Voor zover het ontbreken van uitvoerbaarheid van het Russische vonnis in de Russische Federatie in de weg kan staan aan een veroordeling conform dit vonnis, heeft het hof in rov. 9 t/m 16 en 19 miskend dat het op voet van art. 431 lid 2 Rv gehouden was de zaak opnieuw te behandelen en af te doen en op de voet van art. 23 Rv behoorde te beslissen op al hetgeen Gazprombank heeft gevorderd en aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd.
2.1
Zoals het hof in rov. 3, eerste zin, vaststelt heeft Gazprombank gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld tot hetgeen waartoe [verweerder] is veroordeeld in het Russisch vonnis, ‘althans tot betaling aan Gazprombank van het bedrag RUB 87.090.552,72 ter zake van de thans openstaande vorderingen onder Lening 2 (nr. [001])’.14. Gazprombank heeft mede aan dit subsidiaire petitum ten grondslag gelegd dat tussen [verweerder] en Gazprombank een borgtochtovereenkomst tot stand is gekomen die strekt tot zekerheid van de door Gazprombank aan [A] verstrekte lening en dat [verweerder] uit dien hoofde gehouden is het bedrag van RUB 87.090.552,72 te betalen aan Gazprombank.15. In het Russische vonnis is dit vastgesteld. Nu dit vonnis naar 's hofs oordeel in rov. 8 en 11, tweede zin, moet worden erkend in Nederland, heeft deze vaststelling in deze procedure tussen partijen bindende kracht (vgl. art. 236 Rv). Het bestaan van de lening en van de borgtocht is niet weersproken. Wel heeft [verweerder] een aan art. 1:88 BW ontleend beroep op de openbare orde gedaan.16. Voorts heeft Gazprombank gemotiveerd gesteld dat de uitstaande vordering onder de borgtocht RUB 87.090.552,72 bedraagt.17. Het hof heeft ten onrechte nagelaten te beslissen op dit (subsidiaire) deel van het petitum en de daaraan ten grondslag gelegde feiten.
2.2
In rov. 11, eerste volzin, overweegt het hof dat in de onderhavige procedure de vorderingen van Gazprombank ertoe strekken dat de Nederlandse rechter, onder erkenning van het Russische vonnis, zonder behandeling ten gronde [verweerder] veroordeelt conform dat vonnis. Mede blijkens rov. 3, eerste volzin, én zijn oordeel in rov. 11, derde volzin, dat een behandeling ten gronde naar het oordeel van het hof achterwege kan blijven, bedoelt het hof hiermee kennelijk niet aan het petitum van Gazprombank de uitleg te geven dat dit uitsluitend strekt tot veroordeling van [verweerder] conform het Russisch vonnis. Voor zover het hof zulks wel heeft bedoeld, is deze uitleg van de gedingstukken van Gazprombank onbegrijpelijk want onverenigbaar met zijn uitleg van datzelfde petitum in rov. 3, eerste zin, en de tekst en kennelijke strekking van het (subsidiaire deel van het) petitum van Gazprombank en de bij subonderdeel 2.1 vermelde, daaraan mede ten grondslag gelegde stellingen. Gazprombank verlangde immers (ook) dat de zaak op voet van art. 431 lid 2 Rv opnieuw door de Nederlandse rechter wordt behandeld en afgedaan met een veroordeling van [verweerder] tot betaling van het verschuldigde bedrag onder de borgtochtovereenkomst.18. Nu het hof met toepassing van het door hem geïntroduceerde vereiste van uitvoerbaarheid in het land van herkomst de op erkenning van het Russische vonnis gebaseerde vordering afwees, behoorde het, mede gelet op de devolutieve werking, tot een beoordeling ten gronde van de gestelde vordering uit de borgtocht over te gaan. Door dit na te laten heeft het hof zijn taak als (appel-)rechter in deze procedure ex art. 431 lid 2 Rv miskend.
3.
De bovenstaande klachten vitiëren voorts 's hofs oordelen en beslissingen in rov. 17 en 19, alsmede het dictum van 's hofs arrest.
Mitsdien
dat het de Hoge Raad behage het bestreden arrest te vernietigen en, voor zover mogelijk, de zaak zelf afdoet door de vorderingen van Gazprombank alsnog toe te wijzen, met een veroordeling van [verweerder] in de kosten zoals de Hoge Raad vermeent te behoren.
De kosten hiervan zijn, exclusief BTW Exploot | EUR 76,71 |
Verhoging ex art 9 Btag (GBA/KVK) | EUR |
Totaal | EUR 76,71 |
De hierboven genoemde verschotten zijn voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk. De gerechtsdeurwaarder heeft geen rechtstreeks of middellijk belang in de onderneming of derde die deze verschotten factureerde.
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑08‑2013
Prod. 1 bij MvA.
Prod. 2 bij MvA.
Rov. 2 (i).
Rov. 2 (ii).
Rov. 2 (i) en MvA nr. 2.4.
Prod. 3 bij MvA.
Rov. 2 (iii) en MvA nr. 2.5 en 2.6.
Prod. 4 bij MvA. Zie rov. 13 en MvA nr. 2.6.
Rov. 2 (iv). Prod. 7 bij akte houdende overlegging producties d.d. 6 april 2011 en CvA nr. 2.10.
Rov. 2(iv) en MvA nr. 2.9.
Akte overlegging producties, tevens houdende akte vermindering van eis, tevens houdende conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van 19 april 2012.
Rov. 2(ii). Ingeroepen in Dgv nr. 17 en 18, Samenvatting standpunt Gazprombank t.b.v. comparitie nr. 6, p-v comparitie d.d. 19 april 2012 nr 2.4 en MvA nr. 3.7.
Rov. 2(i) en 2(iii). Ingeroepen in Dgv nr. 4 t/m 6, 14 t/m 33 en MvA nr. 2.5, 2.6, 2.10 en 3.3 t/m 3.9.
Akte overlegging producties, tevens houdende akte vermindering van eis, tevens houdende conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie.
Dgv nr. 1 t/m 6, Akte overlegging producties, tevens houdende akte vermindering van eis, tevens houdende conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie nr. 9 t/m 16 en MvA nr. 2.1 t/m 2.6.
CvA tevens voorwaardelijke eis in reconventie, nr. 3.6 en 3.6. In eerste aanleg is dit verweer verworpen, waartegen in appel geen grief is gericht.
Akte overlegging producties, tevens houdende akte vermindering van eis, tevens houdende conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie nr. 9 t/m 16.
Zie tevens Dgv nr. 12 en 13.