Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.8.1
5.3.8.1 Inleiding, verdragsrechtelijk en wettelijk kader
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS382275:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zo bijvoorbeeld Snijders, Ynzonides & Meijer 2002, nr. 40; Hugenholtz/Heemskerk 2002, nr. 5 en Wesseling-van Gent, p. 110 en 117-120. Dat dit niet altijd het geval is geweest, moge blijken uit de bronnen van oud vaderlands recht geciteerd in]. Wiarda 1951, p. 545, bijv. De Damhouder, Practijcke in Civile Sake, uitgave Rotterdam 1660, caput CCXXI: 'Het schijnt billick te zijn, dat men in de sententien stelt de oorsaken waeromme den Rechter alsoo pronuncieert, maer dat heeft alleen plaets in criminele saken, want in civiele saken en is 't niet noodigh dat den Rechter in 't pronuncieren van sijn sententie, oock te gelijck pronuncieert de reden waeromme hy alsoo wijst, alhoewel dat het selve wel mach gheschieden uyt consideratie van de personen ende qualiteyt van der sake: maer genoegh is dat den Rechter alleen condemnere of absolvere, confirmere ofte infirmere.'
Zie de in de vorige noot genoemde literatuur en voorts Barendrecht 1993, Korthals Altes 1993, Martens 1993 en Vranken 1993.
Zie Asser/Scholten 1974, p. 130, alwaar betoogd dat ieder rechtsoordeel wortelt in het zedelijk deel van het geestesleven en in zoverre irrationeel is, maar rationeel is in zoverre de rechter zijn oordeel verantwoordt door zijn uitspraak in verband te brengen met factoren die gezag hebben in een bepaalde gemeenschap. In de verplichting tot motivering komt de rationele zijde van de rechtspraak tot haar volledige uitdrukking, aldus Scholten.
EHRM 9 december 1994, ECHR, Series A, vol. 303-A. Zie, met gelijke bewoordingen, EHRM 9 december 1994 (Hiro Balani), ECHR, Series A, vol. 303-b, NJ 1997, 20 (EEA onder NJ 1997, 21). Zie ook, minder uitgebreid, EHRM 12 februari 2004 (Perez), NJ 2005, 12; EHRM 19 april 1994 (Van de Hurk), NJ 1995, 462 (EEA) en EHRM 16 december 1992 (Hadjianastassiou), ECHR, Series A, vol. 252.
Zie EHRM 9 december 1994 (Hiro Balani), ECHR, Series A, vol. 303-b, NJ 1997, 20 (EEA onder NJ 1997, 21) en EHRM 19 december 1997 (Helle), RJ&D ECHR 1997-VIII, appl. nr. 20772/92.
Zie voor uitzonderingen op de motiveringsplicht art. 230 Rv (stempelbeschikkingen), waarover Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3 (MvT), p. 159 (art. 3.4.10). Het gaat in deze gevallen om beslissingen die niet op tegenspraak worden gegeven en waarin om die reden het door eiser of verzoeker aan zijn vordering of verzoek ten grondslag gelegde kan worden overgenomen als grond voor toewijzing. De rechter kan aan het voorschrift van art. 230 lid 2 Rv voldoen, door, zoals in de praktijk gebruikelijk is, op het verzoekschrift de woorden 'toegestaan als verzocht' of woorden van gelijke strekking te plaatsen. Zie ook art. 232 lid Rv en art. 81 Wet RO.
310. De eis dat de rechter zijn beslissingen behoorlijk dient te motiveren, wordt algemeen beschouwd als een van de (hoofd)beginselen van het burgerlijk procesrecht.1 Het belang van een behoorlijke motivering laat zich dan ook niet gemakkelijk onderschatten.2
Ten eerste dient die inzichtelijkheid de aanvaarding van het oordeel door partijen. Partijen kunnen zien dat recht is gedaan, dat hun argumenten zijn gehoord en gewogen. Ten tweede, en in het verlengde daarvan, draagt de motivering van de uitspraak bij aan de acceptatie van het gezag van rechterlijke uitspraken in de samenleving. Ook voor het vertrouwen in de rechtspraak in het algemeen is immers van belang dat blijkt dat de beslissingen niet berusten op willekeur of persoonlijke voorkeuren van de rechter, maar op het recht. In dit opzicht hangt het motiveringsbeginsel samen met het beginsel van openbaarheid van rechtspraak. Ten derde dient die inzichtelijkheid partijen in staat te stellen om te bepalen of zij tegen de uitspraak, zo mogelijk, een rechtsmiddel wensen in te stellen. Ten vierde maakt de motivering van de uitspraak de beslissing toetsbaar voor de hogere rechter. Ten vijfde dient de motivering de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Aan de hand van de feiten en de rechtsgronden waarop de rechter zijn beslissing heeft gebaseerd, kan inzicht worden verkregen in de wijze van rechtsvinding of -vorming. Alleen dan wordt duidelijk welke omstandigheden voor de beslissing relevant of zelfs doorslaggevend zijn en hoe abstracte rechtsregels in een concreet geval moeten worden toegepast en uitgewerkt in voor het concrete geval geldend recht. Ook alleen dan kan worden beoordeeld in hoeverre een nog te beslissen geval met het reeds berechte geval vergelijkbaar is en kunnen in de uitspraak redenen worden gevonden om in het nog te beslissen geval al dan niet een vergelijkbare beslissing te geven. Ten zesde en ten slotte dwingt de plicht om een beslissing te motiveren de rechter ertoe de juistheid van zijn oordeel te controleren en zijn oordeel te objectiveren, althans een objectief te verantwoorden beslissing te geven.3 De invloed van persoonlijke vooroordelen van de rechter op de beslissing wordt zo weliswaar niet uitgesloten, maar wel teruggedrongen en de juridische kwaliteit van de beslissing wordt bevorderd.
311. De eis dat rechterlijke beslissingen behoorlijk worden gemotiveerd, valt niet met zoveel woorden te lezen in art. 6 EVRM. De eis kan wel in dit artikel worden 'ingelezen', zo blijkt uit de rechtspraak van het EHRM. De motiveringseis kan immers worden beschouwd als een van de elementen van het door het verdragsartikel gewaarborgde recht op een eerlijk proces. In het Ruiz-Torija-arrest4 heeft het Hof de uit art. 6 EVRM volgende verplichting tot motivering als volgt verwoord:
'The Court reiterates that Article 6 para. 1 (art. 6-1) obliges the courts to give reasons for their judgments, but cannot be understood as requiring a detailed answer to every argument (...). The extent to which this duty to give reasons applies may vary according to the nature of the decision. It is moreover necessary to take into account, inter alia, the diversity of the submissions that a litigant may bring before the courts and the differences existing in Contracting States with regard to statutory provisions, customary roles, legal opinion and the presentation and drafting of judgments. That is why the question whether a court has failed to fulfill the obligation to state reasons, deriving from Article 6 (art. 6) of the Convention, can only be determined in the light of the circumstances of the case.'
Hoe ver de motiveringsplicht van art. 6 EVRM in het concrete geval reikt, is volgens het EHRM dus sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder zelfs ook de wijze van presentatie en opbouw van rechterlijke uitspraken die in de betreffende lidstaat gebruikelijk is. In beginsel mag de rechter echter niet stilzwijgend voorbijgaan aan vorderingen, verzoeken of gronden die relevant zijn voor de beslissing, aldus het EHRM.5
312. De motiveringseis is voor het Nederlandse recht voorts grondwettelijk verankerd in art. 121 Grondwet, dat bepaalt dat vonnissen de gronden inhouden waarop zij berusten. Deze bepaling ziet echter niet op rechterlijke beschikkingen. Sinds de herziening van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in 2002 behelst de wettelijke regeling van het procesrecht evenwel het algemeen voor procedures geldende voorschrift van art. 30 Rv, dat vonnissen, arresten en beschikkingen de gronden inhouden waarop zij rusten, tenzij uit de wet anders voortvloeit. De motiveringsplicht wordt bovendien nog eens herhaald, en enigszins gespecificeerd, in art. 230 lid 1 sub e Rv, waarin is bepaald dat het vonnis de gronden van de beslissing vermeldt, waaronder begrepen de feiten waarop de beslissing rust. Ingevolge art. 287 lid 1 Rv is die bepaling van overeenkomstige toepassing is op beschikkingen. Op grond van de schakelbepalingen van de art. 353 lid 1 en 362 Rv is de bepaling voorts van overeenkomstige toepassing op vonnissen, arresten en beschikkingen in hoger beroep.6