Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.8.4
5.3.8.4 Motiveringseisen in hoger beroep
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS373828:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 1 november 2002, NJ 2005, 281 (HJS onder NJ 2005, 282).
Een soortgelijke beslissing is te vinden in HR 24 december 1999 (Gouda/Lutz), NJ 2000, 428 (HJS). Heeft de met het bewijs belastte partij haar stellingen ter betwisting van het oordeel dat de bewijslast op haar rust niet prijsgegeven - en een dergelijk prijsgeven kan niet zijn gelegen in het niet-instellen van hoger beroep tegen het vonnis waarin zij met het bewijs werd belast, zie HR 14 december 2001 (Maars/Nordprofil), NJ 2002, 105 - dan moet worden aangenomen dat zij die stellingen in hoger beroep handhaaft en dient de appèlrechter ook op die stellingen acht te slaan.
320. In hoger beroep kan het motiveringsvereiste worden verzwaard door het oordeel dat de rechter in eerste aanleg heeft gegeven. Heeft de rechter in eerste aanleg op grond van gestelde en gebleken feiten een stelling van een partij al dan niet (voldoende) aannemelijk geacht, dan zal de rechter in hoger beroep een andersluidend oordeel moeten motiveren.
In de alimentatiekwestie die voerde tot de beschikking van de Hoge Raad van 29 juni 20011, had de man in eerste aanleg om vermindering van de door hem te betalen alimentatie-uitkering verzocht. Daartoe voerde hij aan dat zijn draagkracht aanzienlijk was gedaald ten gevolge van het verlies van zijn dienstbetrekking en het mislukken van een café dat hij met zijn nieuwe partner in Polen had opgezet. De rechtbank hield bij de herberekening van de draagkracht echter geen rekening met het Poolse avontuur van de man, nu de man volgens de rechtbank zijn stellingen ten aanzien van het ontstaan van de schulden en de afwikkeling van de verkoop van de onderneming tegenover de betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk had gemaakt. In hoger beroep achtte het hof daarentegen aannemelijk '- mede gelet op de hoogte van de schulden van de man - dat de door de man ontvangen ontslagvergoeding geheel is opgegaan aan de mislukte onderneming.' In cassatie oordeelde de Hoge Raad dat het hof, nu de rechtbank het verweer van de vrouw dat er reden bestond om te twijfelen aan de stellingen van de man als juist had aanvaard, niet aan zijn motiveringsplicht had voldaan, door zonder enige motivering de gegrondheid van de tegen dat oordeel aangevoerde grief aan te nemen.
321. Ook indien de appèlrechter, zonder dat hij aanvullend bewijs onder ogen heeft gekregen, van oordeel is dat een partij, gezien het door haar in eerste aanleg geleverde bewijs, niet geslaagd kan worden geacht in het haar opgedragen bewijs, terwijl de rechter in eerste aanleg haar daarin wel geslaagd achtte, dient hij dit afwijkende oordeel te motiveren.
In het hoger beroep van de zaak die aan het arrest Sunmaster/Hydrauliek Turenhout2 ten grondslag lag, oordeelde het hof bij tussenarrest, zonder zelf getuigen te hebben gehoord, dat het in de getuigenverklaringen die in eerste aanleg waren afgelegd, onvoldoende aanknopingspunten vond om, ook bezien in samenhang met de overige stukken van het geding, het door Sunmaster gestelde genoegzaam bewezen te achten. Daarop stelde het hof Sunmaster alsnog in de gelegenheid haar stellingen te bewijzen. De rechtbank had Sunmaster echter op basis van dat bewijsmateriaal wel geslaagd geacht in het aan haar opgedragen bewijs. In cassatie kwam Sunmaster tegen het tussenarrest van het hof op, met succes. Niet alleen oordeelde de Hoge Raad dat de devolutieve werking van het hoger beroep meebracht dat het hof bij gegrondbevinding van de grief van Hydrauliek Turenhout over de bewijswaardering, de vraag onder ogen had moeten zien of Sunmaster haar door de rechtbank verworpen stellingen ten aanzien van de verdeling van de bewijslast al dan niet had prijsgegeven en, zo neen, deze stellingen opnieuw had moeten beoordelen3, maar ook dat het hof zijn oordeel onvoldoende had gemotiveerd.
'Ofschoon het het Hof op zichzelf vrijstond het bijgebrachte bewijs op andere wijze te waarderen dan de Rechtbank had gedaan, brengen de eisen van een goede rechtspleging in een zodanig geval wel mee dat het Hof, met name met het oog op de nadere bewijslevering waartoe het Sunmaster overeenkomstig haar aanbod had toegelaten, in ieder geval summier had gemotiveerd waarom het in eerste aanleg geleverde bewijs ontoereikend was en dat het althans enige aanwijzing had gegeven op welke punten Sunmaster nader bewijs zou moeten leveren.'
De motiveringseis dient in gevallen als deze derhalve niet alleen om controle op de beslissing mogelijk te maken en de acceptatie van het oordeel en het vertrouwen in de rechtspleging te bevorderen - waartoe ingeval twee rechters op basis van exact hetzelfde materiaal tot tegenovergestelde conclusies komen, zeer zeker aanleiding bestaat - maar ook om een partij aanknopingspunten te geven voor het antwoord op de vraag welk bewijs de appèlrechter nog van haar verlangt ter aanvulling op het in eerste instantie geleverde bewijs.