Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.7.1
5.3.7.1 Inleiding
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS375006:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 12 mei 1989, NJ 1989, 647.
HR 31januari 1975, NJ 1976, 146.
Zie ook HR 9 september 2005 ( Wenkebach/NOB), RvdW2005, 97.
Zo o.m. EHRM 18 maart 1997 (Mantovanelli), RJ&D ECHR 1997-11, p. 425, NJ 1998, 278 (HJS).
HR 31 mei 1991, NJ 1991, 524.
Zo bijvoorbeeld in HR 24 december 1993, NJ 1994, 194 en HR 29 november 2002 (Dispasa/Huyton), NJ 2004, 172 (HJS), JBPr 2003, 22 (M.A..J.G. Janssen).
Zie bijv. HR 8 juni 2001, NJ 2001, 422; HR 24 maart 2000, NJ 2000, 355 en HR 12 februari 1993 (Michielse/Michielse), NJ 1993, 596 (HJS).
Vgl. Smits 1996, p. 90 en Asser 1992, p. 11 e.v.
303. In de vorige paragraaf bleek al dat het beginsel van hoor en wederhoor de grondslag is waarop de ontoelaatbaarheid van zogenaamde 'zuivere verrassingsbeslissingen' rust. De eis dat de rechter beslist met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor blijkt veel vaker in nauw verband te staan met verwijzingen naar de goede procesorde of rechtspleging. Uit de rechtspraak blijkt dat het beginsel van hoor en wederhoor kan worden aangemerkt als beginsel van een goede procesorde. Zo overwoog de Hoge Raad in het arrest Allart/Overweel1 dat 'zowel de beginselen van een behoorlijk procesorde als art. 6 EVRM mee[brengen] dat de rechter in beginsel slechts behoort te beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan pp. voldoende gelegenheid is gegeven' en in het arrest Schulte van Zegwaart/Verheij2 dat 'de regels van een goede medebrengen dat ook in een k.g. aan pp. voldoende gelegenheid wordt gegeven om kennis te nemen van alle overgelegde stukken, en zich daarover uit te laten'.3
Bij de herziening van het procesrecht in 2002 is het beginsel van hoor en wederhoor vastgelegd in art. 19 Rv. Daarin is bepaald dat de rechter partijen over en weer in de gelegenheid stelt hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Ten overvloede, zo lijkt het, is daaraan toegevoegd dat de rechter bij zijn beslissing zijn oordeel niet ten nadele van een der partijen baseert op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.
De formulering van dit artikel sluit aan bij de rechtspraak van het EHRM, waarin herhaaldelijk is uitgesproken dat in de eis van eerlijk proces (fair hearing), als gesteld in art. 6 EVRM, niet alleen het recht van partijen ligt besloten om hun standpunt aan de rechter kenbaar te maken, maar ook het recht op een proces op tegenspraak (adversarial proceedings), hetgeen het recht inhoudt om kennis te nemen van en zich uit te laten over alle bewijzen en stellingen die in het geding zijn gebracht ten einde het oordeel van de rechter te beïnvloeden.4 Ook ligt het artikel in lijn van oudere rechtspraak van de Hoge Raad. Zo overwoog deze in het arrest Meiberg/Vendex5 dat het beginsel van hoor en wederhoor inhoudt dat 'de rechter geen beslissing mag geven dan nadat partijen hun standpunten te zijnen overstaan hebben uiteengezet of althans daartoe in de gelegenheid zijn gesteld'. Uit dit beginsel leidde de Hoge Raad onder meer de regel af dat de rechter geen recht behoorde te doen op stukken waarover de wederpartij van degene die zich daarop beriep, niet voldoende gelegenheid had gekregen zich uit te laten.6 Meer in het algemeen vloeide uit het beginsel van hoor en wederhoor blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad het recht op een contradictoir proces voort.7
Uit de formulering van art. 19 Rv blijkt duidelijk, evenals uit de rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad, dat het recht op hoor en wederhoor correspondeert met een hoorplicht van de rechter.8 In het navolgende komt een aantal uitspraken aan bod waarin de verwijzing naar de goede procesorde in wezen neerkomt op, of in ieder geval sterk verband houdt met deze plicht.