Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/290
290 Stelplicht, gemotiveerde betwisting en bewijslast verweerder ingeval van vaststaan aansprakelijkheid
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691917:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Verweerder kan naast een beroep op eigen schuld een beroep doen op verzaken van de schadebeperkingsplicht; verweerder heeft stelplicht voor beide verweren.
HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6996, NJ 2011/307 (Zürich/Van Gemert) en HR 5 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4046, NJ 2001/632 (Van Haperen/Bureau Motorrijtuigverzekeraars).
HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4522, NJ 1983/444 en HR 17 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9749, RvdW 2006/1076 (Huijbers/NBM).
Asser/Sieburgh 6-II 2021/114 onderscheidt vier stappen bij de toepassing van art. 6:101 BW. Zie ook R.J.B. Boonekamp, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:101 BW.
HR 5 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4046, NJ 2001/632 (Van Haperen/Bureau Motorrijtuigenverzekeraars).
Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 351; Keirse 2003 (hoofdstuk 2.2.4-2.2.6); Asser/Sieburgh 6-II 2021/127; concl. A-G M.H. Wissink, ECLI:NL:PHR:2017:890, randnr. 3.36 en Hartlief 2015/235; Keirse & Jongeneel 2013/51 en 144-146; R.J.B. Boonekamp, in: GS Schadevergoeding, art. 6:101 BW, aant. 5.3.
Een verkeerde handelwijze, een onvoorzichtigheid van eiser met betrekking tot de behartiging van zijn eigen belangen, die rechtvaardigt dat hij een deel van zijn schade draagt (A-G A.S. Hartkamp in zijn conclusie randnr. 10 vóór HR 20 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9390).
Parl. Gesch. Boek 6, p. 351 en Spier 1992/3. Zie ook HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6095, RvdW 2010/1164 (hangmat).
HR 27 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1335, NJ 2002/54 met nt. C.J.H. Brunner en HR 2 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5661, NJ 2006/444 met nt. JBMV. Zie verder o.m. Keirse & Jongeneel 2013, p. 30-32, Asser/Sieburgh 6-II 2021/114-116 en Hartlief 2015/226 en 228.
Bijv. HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6755, NJ 2013/142 (Greenib Car/Van Dam).
A-G J.B.M.M. Wuisman in zijn conclusie randnr. 2.13 vóór HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9889, RvdW 2011/1141 (Nationale Borgmaatschappij/St. Abrona) (art. 81 RO).
Bijv. HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1308, r.o. 3.4, RvdW 2020/940 (Peters c.s./De Raden).
Acht de rechter de stelling van verweerder voorshands bewezen, dan betreft een bewijsaanbod van eiser een aanbod tot het leveren van tegenbewijs (HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2000, RvdW 2010/62 (Unigarant) met verwijzing naar HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2543, NJ 1999/413 met nt. HJS en HR 30 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF8839, NJ 2004/197 met nt. J.W. Zwemmer).
Zie voor een voorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 15 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5670 (vrouw valt van paard tijdens paardrijles in manege).
Zie bijv. A-G L. Strikwerda in zijn conclusie randnr. 19 en 20 vóór 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8305, RvdW 2009/1418 (art. 81 RO).
HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414, r.o. 5.2, NJ 2004/460 met nt. J.B.M Vranken onder NJ 2004/461 (Regiopolitie/Hovax). Deze materie wordt uitgebreid behandeld in nr. 366.
Verwezen wordt naar Asser/Sieburgh 6-II 2021/123, Keirse 2003, p. 148 e.v., (C.E.C.) Jansen 1997, p. 31 e.v. en p. 48, Krans 1999, p. 171 en A-G T. Hartlief randnummer 3.13-3.16, ECLI:NL:PHR:2018:1409 vóór HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2385, RvdW 2019/97 (art. 81 RO). Vgl. Nieuwenhuis 1998, p. 156. Zie verder (K.J.O.) Jansen 2012, p. 187 e.v. en 427-428 en Castermans 1992, p. 144. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 26 april 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1637, NJF 2016/254 en de conclusie van A-G W.L. Valk, randnr. 2.10-2.12 vóór HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2885, NJ 2018/223 met nt. Jac. Hijma (Woonboerderij).
Stelplicht en bewijslast van de feitelijke grondslag van een eigen schuldverweer (inclusief schadebeperkingsplicht)1 rusten op de aangesprokene.2 Verweerder roept het rechtsgevolg in van art. 6:101 lid 1 BW, vermindering van zijn vergoedingsplicht.3 Het ligt op de weg van de verweerder om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de ingetreden schade mede of uitsluitend het gevolg is van andere omstandigheden dan door eiser gesteld.4
Doet verweerder een beroep op maximale eigen schuld van de benadeelde, dan kan zich voordoen dat de rechter van oordeel is dat dit beroep opgaat en dat een en ander meebrengt dat de omvang van de schade teruggebracht kan worden tot nihil. In dat geval kan de rechter in het midden laten of de feiten zoals door eiser gesteld zijn komen vast te staan: ‘Daargelaten of verweerder aansprakelijk is, dient de vordering van eiser afgewezen te worden nu eiser voor 100% eigen schuld treft’. De schade blijft dan geheel voor rekening van eiser.5 Het causaal verband tussen de (extra) schade en de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de vergoedingsplichtige berust, wordt dan doorbroken en is die schade niet ‘mede’, maar uitsluitend veroorzaakt door de benadeelde.6 In dit geval hoeft de aansprakelijkheid van verweerder dus niet komen vast te staan voordat een beoordeling van het beroep op eigen schuld plaats vindt.
Voor het aannemen van eigen schuld is vereist dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan eiser kan worden toegerekend. Enkel causaal verband is voor het aannemen van eigen schuld niet voldoende. Het moet gaan om een gedraging van de benadeelde (een handelen of nalaten), een bijdrage aan het ontstaan en/of vergroten van de schade door het betrachten van onvoldoende zorg voor eigen persoon of goed waarvan niet de dader maar de benadeelde het risico draagt.7 Het woord ‘risico’ sluit daarbij in dat het niet enkel gaat om onzorgvuldig of onvoorzichtig gedrag van de benadeelde ten aanzien van het eigen belang,8 maar dat het ook kan gaan om omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen (zoals handelen of nalaten van een door hem ingeschakelde persoon).9 De toerekening is dus niet beperkt tot verwijtbaarheid. Een beroep op eigen schuld faalt indien verweerder heeft verzuimd feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing daarvan10 en/of bewijs van deze feiten niet kan leiden tot het door hem gewenste rechtsgevolg.11 Eiser zal de feiten die verweerder ter zake van het eigenschuld verweer voert, gemotiveerd moeten betwisten. Verweerder zal in zijn reactie in moeten gaan op deze gemotiveerde betwisting (nadere stelplicht van verweerder). Doet verweerder dat niet, dan wordt zijn eigenschuldverweer gepasseerd.12 Bij voldoende gemotiveerde betwisting door eiser dient het bevrijdend verweer van eigen schuld te worden bewezen door verweerder. Verweerder zal een gespecificeerd bewijsaanbod moeten doen, dat eiser een eigen aandeel heeft gehad in het gebeurde.13 Ook is mogelijk dat eiser op zichzelf feiten met betrekking tot het beroep op eigen schuld aan zijn zijde niet bestrijdt, maar een beroep doet op rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten; eiser voert dan feiten aan die duiden op een contra-bevrijdend verweer, bijvoorbeeld een beroep op een rechtvaardigingsgrond voor zijn handelen.14 Deze omstandigheden liggen in de risicosfeer van eiser. Op eiser rusten de stelplicht en de bewijslast van de feiten die hij in dit verband aanvoert.15
De rechter mag pas tot een vermindering van de schadevergoedingsverplichting overgaan indien de aansprakelijkgestelde partij een voldoende gemotiveerd beroep op eigen schuld van de benadeelde aan zijn schade heeft gedaan; de rechter kan een verplichting tot schadevergoeding niet ambtshalve verminderen. Wel kan de rechter onder omstandigheden de eigen schuldvraag ambtshalve aan de orde stellen.16 In hoeverre een beroep op eigen schuld bij contractuele verhoudingen kan worden gedaan, wordt hier niet besproken.17