Zie HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:394, rov. 4.2, waarin Uw Raad verwijst naar HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond.
HR, 30-05-2023, nr. 21/04147
ECLI:NL:HR:2023:813
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-05-2023
- Zaaknummer
21/04147
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:813, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑05‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:357
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:4045
ECLI:NL:HR:2023:735, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑05‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:357
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:4045
ECLI:NL:PHR:2023:357, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:735
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:813
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑02‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0112
NJ 2023/252 met annotatie van J.M. Reijntjes
Uitspraak 30‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging tot diefstal (art. 311.1.4 Sr). Bewijsklacht medeplegen. Kan medeplegen uit bewijsvoering worden afgeleid, nu daaruit alleen volgt dat verdachte met anderen naar camping is gereden en daar in auto is blijven zitten? Oordeel hof dat verdachte medepleger is van poging tot diefstal is niet toereikend gemotiveerd. Vaststellingen van hof zijn, ook in samenhang met door hof genoemde omstandigheden dat verklaringen van verdachte en medeverdachte niet geloofwaardig zijn en dat verdachte zich later op zwijgrecht heeft beroepen, niet toereikend om oordeel hof te dragen (vgl. over (beperkte) betekenis die in bewijsredenering kan toekomen aan uitblijven van aannemelijke verklaring van verdachte voor (in het licht van tlgd.) relevante omstandigheid HR:2022:1864). HR voegt daaraan toe dat dit geval wezenlijk verschilt van specifieke gevallen waarin in rechtspraak HR is geoordeeld dat uitblijven van aannemelijke verklaring van verdachte van belang kan zijn voor beantwoording van vraag of medeplegen kan worden bewezen. Kernpunt in HR:2016:1315 en HR:2016:1323 was dat m.b.t. toedracht van voltooide diefstal wel kon worden vastgesteld dat deze door “verenigde personen” was begaan, maar niet door wie precies, terwijl verdachte kort na diefstal werd aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid duidden. In HR:2017:3022 was weliswaar m.b.t. toedracht diefstal niet vastgesteld dat deze door medeplegers was begaan, maar werd verdachte kort na diefstal met anderen aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij die diefstal duidden, terwijl geen contra-indicaties m.b.t. medeplegen bestonden. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04147
Datum 30 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 september 2021, nummer 20-000106-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.T. de Vaal, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 8 februari 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om goederen van hun gading, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [aangever] , weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, een loods gelegen aan de [a-straat 1] te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020, dossierpagina 11, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 8 februari 2020, omstreeks 02.35 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de [a-straat ] te [plaats] . Aldaar zou een zwarte personenauto voor een camping staan. Twee personen waren uit de auto gestapt en zijn de camping opgelopen. Omstreeks 02.46 uur waren wij met de patrouilles met roepnummer 15.01 en 15.16 ter plaatse. Wij zijn het terrein van de camping opgereden met de dienstauto. Wij zagen dat er twee personen uit een soort voederstal gerend kwamen. Wij stapten uit het dienstvoertuig. Wij riepen meermaals met luide stem en op niet mis te verstane wijze "staan blijven, politie". Wij zagen dat de twee personen door bleven rennen het aldaar gelegen bosgebied in. Wij zagen dat één persoon een blauwe muts droeg. Wij zagen dat deze persoon gereedschap liet vallen. Wij zagen dat er een handschoen op de grond viel. Wij zagen dat de verdachte, welke de blauwe muts droeg (de Hoge Raad begrijpt: de [medeverdachte] ), viel. Wij hielden de verdachte vervolgens aan ter zake van poging tot inbraak. Wij zagen dat de andere verdachte verder rende het bosgebied in. Deze zijn we vervolgens uit het oog verloren.
Wij zagen dat het gereedschap, welke de verdachte liet vallen, een hamer en een rode tang betrof. Wij zagen dat de handschoen een zwart met grijze werkhandschoen betrof.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 12-13, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(...)
Op 8 februari 2020, omstreeks 02.37 uur, kregen wij de melding dat er een auto voor de woning stond op de [a-straat 2] te [plaats] . Twee mannen stapten uit en liepen het erf op van de overburen. De auto was zwart en er zat nog iemand in de auto. Aan de overzijde was een boerderijcamping. De auto stond langs de weg op het fietspad. De twee mannen zijn over het pad het campingterrein opgelopen.
Omstreeks 02.45 uur troffen wij voor [a-straat 2] een personenauto op het fietspad aan. Dit betrof een blauwe Volkswagen Golf station voorzien van het Roemeense kenteken [kenteken] . Wij zagen dat een persoon op de bestuurdersplek zat. Ik, [verbalisant 3] , vroeg aan deze persoon naar zijn paspoort. Ik zag dat hij mij een Roemeense Identiteitskaart overhandigde. Ik zag dat deze man genaamd was [verdachte] .
4. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 9-10, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
(...)
Ik ben eigenaar van camping ‘ [A] ’. Mijn perceel is vanaf de openbare weg vrij toegankelijk. Heden, 08 februari 2020, omstreeks 02.45 uur, werd ik gebeld door mijn overbuurman [betrokkene 1] . Vervolgens ben ik opgestaan en heb ik uit het raam gekeken. Ik zag toen licht op het terrein en ik zag politieagenten lopen. Vervolgens ben ik in gesprek gegaan met de politie. Ik begreep dat er enkele personen op mijn perceel waren geweest die mogelijk wilde inbreken dan wel goederen wilden wegnemen.
(...)
Hierop ben ik met de politie mijn terrein afgelopen op zoek naar afwijkende zaken op mijn perceel. In de open loods, gelegen links achter mijn woning, zag ik op de grond twee grote slijpschijven liggen. Ik zag dat deze slijpschijven door iemand op de grond waren gelegd. Deze slijpschijven behoren daar niet te liggen en horen opgeborgen te liggen in een rek in de loods.
5. Het proces-verbaal van medeverdachte d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 28-33 voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
(...)
V: Met wie ben jij afgelopen nacht naar [plaats] gekomen?
A: Met een Roemeen, een bekende.
V: Wat is zijn naam ?
A: Ik weet zijn naam niet, alleen [verdachte] .
V: Met welke auto zijn jullie naar [plaats] gekomen ?
A: Een zwarte auto, het merk weet ik niet.
V: Welk kenteken had die zwarte auto ?
A: Een Roemeens kenteken.
(...)
V: Dus jullie waren wel met drie man in de auto?
A: Ja.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Door de raadsman is bepleit dat de verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen. Bij de onder de [medeverdachte] inbeslaggenomen goederen kan niet worden vastgesteld dat deze geschikt waren voor het wegnemen van twee grote schijven en is niet vast te stellen of deze goederen überhaupt zijn gebruikt. Daarnaast zat de verdachte slechts in een auto. Op geen enkele manier is duidelijk geworden of vast te stellen dat hij wist wat er ging gebeuren door een of twee andere personen, dan wel dat sprake was van bewuste en nauwe samenwerking, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019 het volgende heeft bepaald. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
In het onderhavige geval volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte en een derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar [plaats] zijn gereden en bij een camping zijn gestopt. De medeverdachte en de derde persoon zijn uitgestapt en de camping opgelopen. De verdachte is in de auto blijven zitten. Toen de politie arriveerde, kwamen de medeverdachte en de derde persoon uit een soort voederstal/loods gerend en bleven doorrennen. De medeverdachte liet inbrekerswerktuig op de grond vallen en kwam vervolgens zelf ten val waarna hij werd aangehouden. De verdachte is in zijn auto aangehouden.
Bij de politie heeft de medeverdachte verklaard dat hij met twee anderen in een zwarte auto naar [plaats] is gereden. Hij wist niet wat ze daar gingen doen omdat hij dronken was. Hij is uit de auto gestapt omdat hij moest plassen van al het bier dat hij had gedronken.
De verdachte heeft verklaard dat hij pech had en zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof is van oordeel dat de verdachten geen geloofwaardige verklaring hebben afgelegd waarom zij met een auto in het holst van de nacht bij de camping zijn geweest en waarom de medeverdachte uit een voederstal kwam gerend met inbrekerswerktuig; belastende omstandigheden waarover van ieder van hen een verklaring mag worden verwacht. Het verhaal van de medeverdachte dat hij moest plassen acht het hof, gelet op de aanwezigheid van inbrekerswerktuig, niet geloofwaardig. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij autopech had, maar het hof hecht geen geloof aan deze verklaring nu de medeverdachte daar niet over heeft verklaard en de politie daar niet over heeft geverbaliseerd. Voorts is op geen enkele wijze gebleken dat de verdachte naar aanleiding van zijn beweerdelijke pech iets heeft ondernomen om die pech te verhelpen of dat hij daarvoor hulp zou hebben ingeroepen waar hij op zat te wachten. De verdachte is zittend in de auto door de politie aangetroffen. Later heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht en niet meer over pech gesproken. Mede gelet hierop gaat het hof ervan uit dat alle twee de verdachten met een onbekend gebleven derde medeverdachte bij de poging tot diefstal waren betrokken.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt en derhalve tezamen en in vereniging hebben getracht goederen weg te nemen op een campingterrein in [plaats] . Dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen wat de exacte rol van de medeverdachte is geweest, staat hieraan niet in de weg.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
2.3.1
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte en een onbekend gebleven derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar een camping is gereden, dat de medeverdachte en de derde persoon zijn uitgestapt en de camping zijn opgelopen terwijl de verdachte in de auto is blijven zitten, en dat de medeverdachte en de derde persoon uit een soort loods kwamen gerend toen de politie arriveerde, waarbij de medeverdachte inbrekerswerktuigen op de grond liet vallen.
2.3.2
Het oordeel van het hof dat de verdachte medepleger is van de poging tot diefstal, is niet toereikend gemotiveerd, nu het hof over de gedragingen van de verdachte niet meer heeft vastgesteld dan dat hij met anderen naar een camping is gereden en daar in de auto is blijven zitten. Die vaststellingen zijn, ook in samenhang met de door het hof genoemde omstandigheden dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte niet geloofwaardig zijn en dat de verdachte zich later op zijn zwijgrecht heeft beroepen, niet toereikend om het oordeel van het hof te dragen. (Vgl. over de (beperkte) betekenis die in de bewijsredenering kan toekomen aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864.)Hierbij verdient opmerking dat dit geval wezenlijk verschilt van de specifieke gevallen waarin in de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang kan zijn voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. Het kernpunt in de arresten van de Hoge Raad van 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323, was dat met betrekking tot de toedracht van een voltooide diefstal wel kon worden vastgesteld dat deze door “verenigde personen” was begaan, maar niet direct door wie precies, terwijl de verdachte zelf kort na de diefstal werd aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid daarbij duidden (door het voorhanden hebben van gestolen goederen of bij de diefstal gebruikt inbrekerswerktuig). In het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022 ging het om een geval waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de voltooide diefstal niet was vastgesteld dat deze door medeplegers was begaan, maar dat zich wel kenmerkte door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met anderen werd aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij die diefstal duidden (het van zich afschudden van achtervolgers, het weggooien van inbrekerswerktuigen en het aantreffen van een bij de diefstal weggenomen voorwerp), terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestonden.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2023.
Uitspraak 23‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging tot diefstal (art. 311.1.4 Sr). Bewijsklacht medeplegen. Kan medeplegen uit bewijsvoering worden afgeleid, nu daaruit alleen volgt dat verdachte met anderen naar camping is gereden en daar in auto is blijven zitten? Oordeel hof dat verdachte medepleger is van poging tot diefstal is niet toereikend gemotiveerd. Vaststellingen van hof zijn, ook in samenhang met door hof genoemde omstandigheden dat verklaringen van verdachte en medeverdachte niet geloofwaardig zijn en dat verdachte zich later op zwijgrecht heeft beroepen, niet toereikend om oordeel hof te dragen. HR voegt daaraan toe dat dit geval wezenlijk verschilt van gevallen waarin in rechtspraak HR is geoordeeld dat uitblijven van aannemelijke verklaring van verdachte van belang kan zijn voor beantwoording van vraag of medeplegen kan worden bewezen. Kernpunt in HR:2016:1315 en HR:2016:1323 was dat m.b.t. toedracht van voltooide diefstal wel kon worden vastgesteld dat deze door “verenigde personen” was begaan, maar niet door wie precies, terwijl verdachte kort na diefstal werd aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid duiden. In HR:2017:3022 ging het om geval waarin weliswaar m.b.t. toedracht diefstal niet was vastgesteld dat deze door medeplegers was begaan, maar waarbij verdachte kort na diefstal met anderen werd aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij die diefstal duiden, terwijl geen contra-indicaties m.b.t. medeplegen bestonden. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04147
Datum 23 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 september 2021, nummer 20-000106-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.T. de Vaal, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 8 februari 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om goederen van hun gading, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [aangever] , weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, een loods gelegen aan de [a-straat 1] te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020, dossierpagina 11, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 8 februari 2020, omstreeks 02.35 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de [a-straat ] te [plaats] . Aldaar zou een zwarte personenauto voor een camping staan. Twee personen waren uit de auto gestapt en zijn de camping opgelopen. Omstreeks 02.46 uur waren wij met de patrouilles met roepnummer 15.01 en 15.16 ter plaatse. Wij zijn het terrein van de camping opgereden met de dienstauto. Wij zagen dat er twee personen uit een soort voederstal gerend kwamen. Wij stapten uit het dienstvoertuig. Wij riepen meermaals met luide stem en op niet mis te verstane wijze "staan blijven, politie". Wij zagen dat de twee personen door bleven rennen het aldaar gelegen bosgebied in. Wij zagen dat één persoon een blauwe muts droeg. Wij zagen dat deze persoon gereedschap liet vallen. Wij zagen dat er een handschoen op de grond viel. Wij zagen dat de verdachte, welke de blauwe muts droeg (de Hoge Raad begrijpt: de [medeverdachte] , viel. Wij hielden de verdachte vervolgens aan ter zake van poging tot inbraak. Wij zagen dat de andere verdachte verder rende het bosgebied in. Deze zijn we vervolgens uit het oog verloren.
Wij zagen dat het gereedschap, welke de verdachte liet vallen, een hamer en een rode tang betrof. Wij zagen dat de handschoen een zwart met grijze werkhandschoen betrof.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 12-13, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(...)
Op 8 februari 2020, omstreeks 02.37 uur, kregen wij de melding dat er een auto voor de woning stond op de [a-straat 2] te [plaats] . Twee mannen stapten uit en liepen het erf op van de overburen. De auto was zwart en er zat nog iemand in de auto. Aan de overzijde was een boerderijcamping. De auto stond langs de weg op het fietspad. De twee mannen zijn over het pad het campingterrein opgelopen.
Omstreeks 02.45 uur troffen wij voor [a-straat 2] een personenauto op het fietspad aan. Dit betrof een blauwe Volkswagen Golf station voorzien van het Roemeense kenteken [kenteken] . Wij zagen dat een persoon op de bestuurdersplek zat. Ik, [verbalisant 3] , vroeg aan deze persoon naar zijn paspoort. Ik zag dat hij mij een Roemeense Identiteitskaart overhandigde. Ik zag dat deze man genaamd was [verdachte] .
4. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 9-10, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
(...)
Ik ben eigenaar van camping ‘ [A] ’. Mijn perceel is vanaf de openbare weg vrij toegankelijk. Heden, 08 februari 2020, omstreeks 02.45 uur, werd ik gebeld door mijn overbuurman [betrokkene] . Vervolgens ben ik opgestaan en heb ik uit het raam gekeken. Ik zag toen licht op het terrein en ik zag politieagenten lopen. Vervolgens ben ik in gesprek gegaan met de politie. Ik begreep dat er enkele personen op mijn perceel waren geweest die mogelijk wilde inbreken dan wel goederen wilden wegnemen.
(...)
Hierop ben ik met de politie mijn terrein afgelopen op zoek naar afwijkende zaken op mijn perceel. In de open loods, gelegen links achter mijn woning, zag ik op de grond twee grote slijpschijven liggen. Ik zag dat deze slijpschijven door iemand op de grond waren gelegd. Deze slijpschijven behoren daar niet te liggen en horen opgeborgen te liggen in een rek in de loods.
5. Het proces-verbaal van medeverdachte d.d. 8 februari 2020, dossierpagina’s 28-33 voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
(...)
V: Met wie ben jij afgelopen nacht naar [plaats] gekomen?
A: Met een Roemeen, een bekende.
V: Wat is zijn naam ?
A: Ik weet zijn naam niet, alleen [verdachte] .
V: Met welke auto zijn jullie naar [plaats] gekomen ?
A: Een zwarte auto, het merk weet ik niet.
V: Welk kenteken had die zwarte auto ?
A: Een Roemeens kenteken.
(...)
V: Dus jullie waren wel met drie man in de auto?
A: Ja.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Door de raadsman is bepleit dat de verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen. Bij de onder de [medeverdachte] inbeslaggenomen goederen kan niet worden vastgesteld dat deze geschikt waren voor het wegnemen van twee grote schijven en is niet vast te stellen of deze goederen überhaupt zijn gebruikt. Daarnaast zat de verdachte slechts in een auto. Op geen enkele manier is duidelijk geworden of vast te stellen dat hij wist wat er ging gebeuren door een of twee andere personen, dan wel dat sprake was van bewuste en nauwe samenwerking, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019 het volgende heeft bepaald. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
In het onderhavige geval volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte en een derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar [plaats] zijn gereden en bij een camping zijn gestopt. De medeverdachte en de derde persoon zijn uitgestapt en de camping opgelopen. De verdachte is in de auto blijven zitten. Toen de politie arriveerde, kwamen de medeverdachte en de derde persoon uit een soort voederstal/loods gerend en bleven doorrennen. De medeverdachte liet inbrekerswerktuig op de grond vallen en kwam vervolgens zelf ten val waarna hij werd aangehouden. De verdachte is in zijn auto aangehouden.
Bij de politie heeft de medeverdachte verklaard dat hij met twee anderen in een zwarte auto naar [plaats] is gereden. Hij wist niet wat ze daar gingen doen omdat hij dronken was. Hij is uit de auto gestapt omdat hij moest plassen van al het bier dat hij had gedronken.
De verdachte heeft verklaard dat hij pech had en zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof is van oordeel dat de verdachten geen geloofwaardige verklaring hebben afgelegd waarom zij met een auto in het holst van de nacht bij de camping zijn geweest en waarom de medeverdachte uit een voederstal kwam gerend met inbrekerswerktuig; belastende omstandigheden waarover van ieder van hen een verklaring mag worden verwacht. Het verhaal van de medeverdachte dat hij moest plassen acht het hof, gelet op de aanwezigheid van inbrekerswerktuig, niet geloofwaardig. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij autopech had, maar het hof hecht geen geloof aan deze verklaring nu de medeverdachte daar niet over heeft verklaard en de politie daar niet over heeft geverbaliseerd. Voorts is op geen enkele wijze gebleken dat de verdachte naar aanleiding van zijn beweerdelijke pech iets heeft ondernomen om die pech te verhelpen of dat hij daarvoor hulp zou hebben ingeroepen waar hij op zat te wachten. De verdachte is zittend in de auto door de politie aangetroffen. Later heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht en niet meer over pech gesproken. Mede gelet hierop gaat het hof ervan uit dat alle twee de verdachten met een onbekend gebleven derde medeverdachte bij de poging tot diefstal waren betrokken.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt en derhalve tezamen en in vereniging hebben getracht goederen weg te nemen op een campingterrein in [plaats] . Dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen wat de exacte rol van de medeverdachte is geweest, staat hieraan niet in de weg.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
2.3.1
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte en een onbekend gebleven derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar een camping is gereden, dat de medeverdachte en de derde persoon zijn uitgestapt en de camping zijn opgelopen terwijl de verdachte in de auto is blijven zitten, en dat de medeverdachte en de derde persoon uit een soort loods kwamen gerend toen de politie arriveerde, waarbij de medeverdachte inbrekerswerktuigen op de grond liet vallen.
2.3.2
Het oordeel van het hof dat de verdachte medepleger is van de poging tot diefstal, is niet toereikend gemotiveerd, nu het hof over de gedragingen van de verdachte niet meer heeft vastgesteld dan dat hij met anderen naar een camping is gereden en daar in de auto is blijven zitten. Die vaststellingen zijn, ook in samenhang met de door het hof genoemde omstandigheden dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte niet geloofwaardig zijn en dat de verdachte zich later op zijn zwijgrecht heeft beroepen, niet toereikend om het oordeel van het hof te dragen.Hierbij verdient opmerking dat dit geval wezenlijk verschilt van de gevallen waarin in de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang kan zijn voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. Het kernpunt in de arresten van de Hoge Raad van 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323, was dat met betrekking tot de toedracht van een voltooide diefstal wel kon worden vastgesteld dat deze door “verenigde personen” was begaan, maar niet direct door wie precies, terwijl de verdachte zelf kort na de diefstal werd aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid daarbij duiden (door het voorhanden hebben van gestolen goederen of bij de diefstal gebruikt inbrekerswerktuig). In het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022 ging het om een geval waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de voltooide diefstal niet was vastgesteld dat deze door medeplegers was begaan, maar dat zich wel kenmerkte door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met anderen werd aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij die diefstal duiden (het van zich afschudden van achtervolgers, het weggooien van inbrekerswerktuigen en het aantreffen van een bij de diefstal weggenomen voorwerp), terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestonden.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2023.
Conclusie 28‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Poging diefstal in vereniging (art. 311 jo. 45 Sr). Bewijsklacht medeplegen. Nu uit de overwegingen van het hof en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte slechts als bestuurder van de auto is opgetreden, behoefde het oordeel van het hof dat de verdachte medepleger van de poging tot diefstal is geweest nadere motivering. Het middel slaagt.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04147
Zitting 28 maart 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 29 september 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens ‘poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf.
Er bestaat samenhang met de zaak 21/04146. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.T. de Vaal, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het hof de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet met redenen heeft omkleed en niet toereikend heeft gemotiveerd. Aangevoerd wordt dat uit de bewijsoverwegingen slechts volgt dat de verdachte in een auto zat en dat twee andere verdachten zijn uitgestapt. Voor de juridische kwalificatie medeplegen zou niet kunnen worden volstaan met deze vaststelling en de overweging dat de verdachte en de medeverdachte een ongeloofwaardige verklaring hebben afgelegd of hebben gezwegen. Hieruit zou niet een intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict blijken. Ook zou niet zijn voldaan aan de motiveringsplicht die bestaat ingeval het tenlastegelegde medeplegen in de kern bestaat uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 8 februari 2020 te Swalmen, gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om goederen van hun gading, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [betrokkene 1], weg te nemen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, een loods gelegen aan de [a-straat 1] te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020 (…) voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 8 februari 2020, omstreeks 02.35 uur, kregen wij de melding om te gaan naar de [a-straat] te Swalmen. Aldaar zou een zwarte personenauto voor een camping staan. Twee personen waren uit de auto gestapt en zijn de camping opgelopen. Omstreeks 02.46 uur waren wij met de patrouilles met roepnummer 15.01 en 15.16 ter plaatse. Wij zijn het terrein van de camping opgereden met de dienstauto. Wij zagen dat er twee personen uit een soort voederstal gerend kwamen. Wij stapten uit het dienstvoertuig. Wij riepen meermaals met luide stem en op niet mis verstaanbare wijze "staan blijven, politie". Wij zagen dat de twee personen door bleven rennen het aldaar gelegen bosgebied in. Wij, zagen dat één persoon een blauwe muts droeg. Wij zagen dat deze persoon gereedschap liet vallen. Wij zagen dat er een handschoen op de grond viel. Wij zagen dat de verdachte, welke de blauwe muts droeg, viel. Wij hielden de verdachte vervolgens aan terzake van poging tot inbraak. Wij zagen dat de andere verdachte verder rende het bosgebied in. Deze zijn we vervolgens uit het oog verloren.
Wij zagen dat het gereedschap, welke de verdachte liet vallen, een hamer en een rode tang betrof. Wij zagen dat de handschoen een zwart met grijze werkhandschoen betrof.
2. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 februari 2020 (…):
(…)
Op 8 februari 2020, omstreeks 02:49 uur, hielden wij op de [a-straat 1] te Swalmen, binnen de gemeente Roermond, als verdachte aan:
Achternaam: [betrokkene 2];
Voornamen: [betrokkene 2];
Geboren: [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats].
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020 (…) voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
(…)
Op 8 februari 2020, omstreeks 02.37 uur, kregen wij de melding dat er een auto voor de woning stond op de [a-straat] 120 te Swalmen. Twee mannen stapten uit en liepen het erf op van de overburen. De auto was zwart en er zat nog iemand in de auto. Aan de overzijde was een boerderijcamping. De auto stond langs de weg op het fietspad. De twee mannen zijn over het pad het campingterrein opgelopen.
Omstreeks 02.45 uur troffen wij voor [a-straat 2] een personenauto op het fietspad aan. Dit betrof een blauwe Volkswagen Golf station voorzien van het Roemeense kenteken [kenteken]. Wij zagen dat een persoon op de bestuurdersplek zat. Ik, [verbalisant 3], vroeg aan deze persoon naar zijn paspoort. Ik zag dat hij mij een Roemeens Identiteitskaart overhandigde. Ik zag dat deze man genaamd was [verdachte].
4. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 februari 2020 (…) voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
(…)
Ik ben eigenaar van camping ‘[A]’. Mijn perceel is vanaf de openbare weg vrij toegankelijk. Heden, 08 februari 2020, omstreeks 02.45 uur, werd ik gebeld door mijn overbuurman [betrokkene 3]. Vervolgens ben ik opgestaan en heb ik uit het raam gekeken. Ik zag toen licht op het terrein en ik zag politieagenten lopen. Vervolgens ben ik in gesprek gegaan met de politie. Ik begreep dat er enkele personen op mijn perceel waren geweest die mogelijk wilde inbreken danwel goeden wilden wegnemen.
(…)
Hierop ben ik met de politie mijn terrein afgelopen op zoek naar afwijkende zaken op mijn perceel. In de open loods, gelegen links achter mijn woning, zag ik op de grond twee grote slijpschijven liggen. Ik zag dat deze slijpschijven door iemand op de grond waren gelegd. Deze slijpschijven behoren daar niet te liggen en horen opgeborgen te liggen in een rek in de loods.
5. Het proces-verbaal van medeverdachte d.d. 8 februari 2020 (…) voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
(…)
V: Met wie ben jij afgelopen nacht naar Swalmen gekomen?
A: Met een Roemeen, een bekende.
V: Wat is zijn naam ?
A: Ik weet zijn naam niet, alleen [verdachte].
V: Met welke auto zijn jullie naar Swalmen gekomen ?
A: Een zwarte auto, het merk weet ik niet.
V: Welk kenteken had die zwarte auto ?
A: Een Roemeens kenteken.
(…)
V: Dus jullie waren wel met drie man in de auto?
A: Ja.’
7. Inzake de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
‘Door de raadsman is bepleit dat de verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen. Bij de onder de medeverdachte [betrokkene 2] inbeslaggenomen goederen kan niet worden vastgesteld dat deze geschikt waren voor het wegnemen van twee grote schijven en is niet vast te stellen of deze goederen überhaupt zijn gebruikt. Daarnaast zat de verdachte slechts in een auto. Op geen enkele manier is duidelijk geworden of vast te stellen dat hij wist wat er ging gebeuren door een of twee andere personen, dan wel dat sprake was van bewuste en nauwe samenwerking, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019 het volgende heeft bepaald. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
In het onderhavige geval volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte en een derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar Swalmen zijn gereden en bij een camping zijn gestopt. De medeverdachte en de derde persoon zijn uitgestapt en de camping opgelopen. De verdachte is in de auto blijven zitten. Toen de politie arriveerde, kwamen de medeverdachte en de derde persoon uit een soort voederstal/loods gerend en bleven doorrennen. De medeverdachte liet inbrekerswerktuig op de grond vallen en kwam vervolgens zelf ten val waarna hij werd aangehouden. De verdachte is in zijn auto aangehouden.
Bij de politie heeft de medeverdachte verklaard dat hij met twee anderen in een zwarte auto naar Swalmen is gereden. Hij wist niet wat ze daar gingen doen omdat hij dronken was. Hij is uit de auto gestapt omdat hij moest plassen van al het bier dat hij had gedronken.
De verdachte heeft verklaard dat hij pech had en zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof is van oordeel dat de verdachten geen geloofwaardige verklaring hebben afgelegd waarom zij met een auto in het holst van de nacht bij de camping zijn geweest en waarom de medeverdachte uit een voederstal kwam gerend met inbrekerswerktuig; belastende omstandigheden waarover van ieder van hen een verklaring mag worden verwacht. Het verhaal van de medeverdachte dat hij moest plassen acht het hof, gelet op de aanwezigheid van inbrekerswerktuig, niet geloofwaardig. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij autopech had, maar het hof hecht geen geloof aan deze verklaring nu de medeverdachte daar niet over heeft verklaard en de politie daar niet over heeft geverbaliseerd. Voorts is op geen enkele wijze gebleken dat de verdachte naar aanleiding van zijn beweerdelijke pech iets heeft ondernomen om die pech te verhelpen of dat hij daarvoor hulp zou hebben ingeroepen waar hij op zat te wachten. De verdachte is zittend in de auto door de politie aangetroffen. Later heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht en niet meer over pech gesproken. Mede gelet hierop gaat het hof ervan uit dat alle twee de verdachten met een onbekend gebleven derde medeverdachte bij de poging tot diefstal waren betrokken.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt en derhalve tezamen en in vereniging hebben getracht goederen weg te nemen op een campingterrein in Swalmen. Dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen wat de exacte rol van de medeverdachte is geweest, staat hieraan niet in de weg.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.’
8. Voor de kwalificatie ‘medeplegen’ is, aldus Uw Raad, ‘vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.’1.Verder kan volgens Uw Raad ‘van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen’.2.
9. Indien de verdachte kort na een diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang is voor de beantwoording van de vraag of te zijnen laste medeplegen kan worden bewezen.3.Dit geldt zowel in een geval waarin met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel kan worden vastgesteld dat deze door verenigde personen is begaan, maar niet direct door wie precies, als in een geval waarin met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat de verdachte kort na de diefstal met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan.4.
10. Uw Raad heeft na het overzichtsarrest inzake medeplegen van 2 december 20145.een aantal arresten gewezen waarin een veroordeling wegens (een – gekwalificeerde – vorm van) diefstal door twee of meer verenigde personen van een verdachte die als chauffeur was opgetreden in stand bleef:
- In een arrest van 5 juli 2016 nam Uw Raad mede in aanmerking dat uit de vaststellingen van het Hof volgde ‘dat de verdachte met zijn mededaders heeft samengewerkt door samen met hen, verdeeld over twee auto's, naar het vooraf uitgekozen tankstation te rijden en hij in nabijheid van het tankstation in zijn auto op hen heeft gewacht om direct na de inbraak de door hen buitgemaakte goederen en het bij de inbraak gebruikte gereedschap met zijn auto te vervoeren, terwijl de verdachte is meegegaan om "geld te maken" en ook was afgesproken dat hij zou delen in de buit’.6.
- In een arrest van 20 september 2016 nam Uw Raad mede in aanmerking ‘dat het Hof, dat is uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan en dat de bewezenverklaarde bijdragen van de verdachte aan het delict van vergelijkbaar gewicht heeft geacht als het gewicht van de bijdragen van zijn medeverdachten, heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde 'afleggen' van de woning vijftien minuten voorafgaand aan de poging tot inbraak als ten tijde van de daadwerkelijke uitvoering daarvan, dat de verdachte samen met zijn medeverdachten bij de woning uit de auto is gestapt en samen met hen naar de woning is gelopen en tijdens het misdrijf in de directe nabijheid van de woning op de uitkijk heeft gestaan en dat hij vervolgens in een poging van de plaats van het delict weg te rijden opnieuw als bestuurder is opgetreden van zijn auto, waarin in de kofferbak inbrekersgereedschap is aangetroffen dat kennelijk bij de poging tot inbraak was gebruikt’.7.
- In een arrest van 21 december 2021 overwoog Uw Raad dat uit de bewijsvoering onder meer volgde dat (i) de verdachte de later als vluchtauto gebruikte Toyota Vitz heeft ingebracht; (ii) hij op de avond voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit samen met betrokkene 1 in deze auto naar de woning van betrokkene 2 is gegaan; (iii) de verdachte aldaar de kentekenplaten van de auto heeft verwijderd en samen met betrokkene 2 en betrokkene 4 de ruiten van deze auto heeft getint; (iv) hij toen met betrokkene 1 heeft besproken dat als de ruiten van een auto getint zijn, niemand kan zien wie de bestuurder en de inzittende van die auto zijn; (v) hij de volgende dag als bestuurder van de Toyota Vitz samen met betrokkene 1 naar een supermarkt is gereden; (vi) zij niet lang na aankomst telefonisch werden geïnformeerd dat de ‘geldlopers’ naar buiten kwamen; (vii) betrokkene 1 bij het zien van deze twee mannen uit de auto is gestapt en naar het slachtoffer is gerend en (viii) de verdachte, nadat betrokkene 1 de tas van het slachtoffer onder bedreiging met een vuurwapen had verkregen en weer in de auto was gestapt, is weggereden.8.
- In een arrest van 14 maart 2023 overwoog Uw Raad dat het hof had vastgesteld ‘dat de verdachte degene is geweest die de auto voor de beroving ter beschikking heeft gesteld en heeft bestuurd, zijn mededaders heeft afgezet bij het hotel en daarna de auto midden op de weg tot stilstand heeft gebracht, precies op het moment dat zijn mededaders na de beroving van het slachtoffer de weg oprenden, zodat zij direct konden instappen en de buit kon worden veiliggesteld. Hieruit heeft het hof afgeleid dat is gehandeld overeenkomstig een tevoren gesmeed plan. Verder heeft het hof op grond van de OVC-gesprekken vastgesteld dat de verwachte opbrengst van de beroving gelijkelijk over de verdachte en mededaders zou worden verdeeld’.9.
11. Kenmerkend voor deze arresten is dat uit de bewijsvoering niet alleen bleek dat de verdachte als chauffeur was opgetreden, maar dat aanvullende feiten en omstandigheden waren vastgesteld: delen in de buit, een gezamenlijk plan, betrokkenheid bij het afleggen, samen naar de woning lopen, het inbrengen van de vluchtauto, het tinten van de ruiten, etc.
12. Uw Raad heeft na het overzichtsarrest inzake medeplegen van 2 december 2014 ook arresten gewezen waarin een veroordeling wegens (een – gekwalificeerde – vorm van) diefstal door twee of meer verenigde personen van een verdachte die als chauffeur was opgetreden werd gecasseerd:
- In een arrest van 21 april 2015 overwoog Uw Raad dat uit de bewijsmiddelen slechts kon volgen ‘dat de verdachte de auto bestuurde waarmee de daders zijn gevlucht’ en dat ‘nadere vaststellingen en overwegingen met betrekking tot een nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tijdens de diefstal’ of de in de rechtspraak van Uw Raad genoemde mogelijke aandachtspunten bij medeplegen ontbraken.10.
- In een arrest van 14 april 2015 had het hof volgens Uw Raad ‘kennelijk vooral betekenis toegekend aan de omstandigheden dat de verdachte de twee medeverdachten, die als passagier in de door hem bestuurde auto zaten, naar de plaats delict heeft gebracht, met draaiende motor in de auto is blijven wachten nadat de medeverdachten de auto daar hadden verlaten, de bestuurder van een andere auto, die vóór hem wilde parkeren, heeft gemaand weg te gaan, de beide achterportieren van de auto heeft opengehouden en een vrije vluchtweg heeft willen creëren voor de medeverdachten’.11.
- In een arrest van 7 maart 2017 overwoog Uw Raad dat het hof slechts in aanmerking had genomen ‘dat de verdachte als bestuurder is opgetreden van de auto waarmee de mededaders zijn afgezet om met geprepareerde tassen het winkelgebied in te gaan om winkeldiefstallen te plegen en waarmee de mededaders vervolgens met de geprepareerde tassen en alle gestolen goederen weer van het winkelgebied zijn weggereden’.12.
- In een arrest van 22 februari 2022 overwoog Uw Raad dat het hof had vastgesteld dat de verdachte, na telefonisch contact te hebben gehad met een medeverdachte, met twee medeverdachten ‘in twee auto’s gezamenlijk naar Gouda is gereden, dat de verdachte daar in de nabijheid van de Klimopstraat in een auto heeft rondgereden terwijl (beide medeverdachten) in de Klimopstraat de aangever van zijn telefoon en autosleutel beroofden, en dat de verdachte vervolgens als bestuurder van deze auto heeft opgetreden toen daarmee (beide medeverdachten) met de gestolen goederen weer zijn weggereden’. Uw Raad overwoog dat ’s hofs oordeel dat de verdachte medepleger van de overval was geweest nadere motivering behoefde nu de vastgestelde gedragingen van de verdachte ‘doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht’. De in dat verband door het hof genoemde ‘omstandigheden dat de verklaringen van de verdachte niet overeenstemmen met de bewijsmiddelen en dat de verdachte geen duidelijkheid had verschaft over zijn rol’, waren daartoe in dit geval onvoldoende.13.
13. Kenmerkend voor deze arresten is dat de bijdrage die de verdachte aan de diefstal heeft geleverd uit de bewijsvoering kan worden afgeleid en zich beperkt tot het vervoeren van de medeverdachte(n) naar en/of van de plaats delict en gedragingen die daarmee rechtstreeks in verband staan.
14. In de onderhavige zaak heeft het hof overwogen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met de medeverdachte en een derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar Swalmen is gereden en bij een camping is gestopt. De medeverdachte en de derde persoon zijn vervolgens de camping op gelopen, terwijl de verdachte in de auto is blijven zitten. Toen de politie arriveerde kwamen de medeverdachte en de derde persoon uit een soort voederstal/loods gerend. De medeverdachte is, nadat hij zijn inbrekerswerktuig had laten vallen, ten val gekomen en aangehouden. De verdachte (die op dat moment nog steeds in de auto zat) is eveneens aangehouden.
15. Het hof heeft voorts overwogen dat van de verdachten een verklaring mag worden verwacht over de belastende omstandigheden die uit de bewijsmiddelen blijken. Het hof heeft geoordeeld dat zowel de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij autopech had, als de verklaring van de medeverdachte dat hij uit de auto is gestapt omdat hij moest plassen, ongeloofwaardig is. Inzake de verklaring van de medeverdachte heeft het hof overwogen dat de aanwezigheid van inbrekerswerktuig zijn verklaring niet geloofwaardig maakt. Inzake de verklaring van de verdachte dat hij autopech had, heeft het hof overwogen dat de medeverdachte daar niets over heeft verklaard, dat de politie daar niet over heeft geverbaliseerd, dat niet is gebleken dat de verdachte iets heeft ondernomen om deze pech te verhelpen of dat hij daarvoor hulp heeft ingeroepen waarop hij zat te wachten. Het hof overweegt voorts dat de verdachte zich later op zijn zwijgrecht heeft beroepen en niet meer over de pech heeft gesproken. Mede gelet hierop gaat het hof ervan uit dat alle twee de verdachten met een onbekend gebleven derde persoon bij de poging tot diefstal waren betrokken. Het hof acht op grond van ‘het voorgaande’ bewezen dat de verdachte en de medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt en ‘tezamen en in vereniging hebben getracht goederen weg te nemen op een campingterrein in Swalmen’. Dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen wat de exacte rol van medeverdachte is geweest, staat hieraan volgens het hof niet in de weg.
16. Uit de overwegingen van het hof en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte slechts als bestuurder van de auto is opgetreden. Dat is een gedraging die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht. Daarom behoefde het oordeel van het hof dat de verdachte medepleger van de poging tot diefstal is geweest nadere motivering. De vaststelling dat de door de verdachte afgelegde verklaring dat hij autopech had ongeloofwaardig is, volstaat daartoe niet, ook niet in samenhang met de vaststelling dat de door de medeverdachte afgelegde verklaring dat hij moest plassen ongeloofwaardig is, alsmede de overweging dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen wat de exacte rol van de medeverdachte is geweest.14.
17. Het middel slaagt.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑03‑2023
Zie HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:289, NJ 2022/162, m.nt. Wolswijk, rov. 3.3, waarin Uw Raad verwijst naar HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412, beide m.nt. Rozemond (onder NJ 2016/420).
HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:415, rov. 2.4.2.
HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:967, NJ 2019/264, rov. 2.3.1-2.3.2.
HR 2 december, 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. Mevis.
HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1321, NJ 2016/416, m.nt. Rozemond, rov. 4.2.
HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, m.nt. Rozemond, rov. 2.6.
HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1938, NJ 2022/316, m.nt. Lindenberg, rov. 4.3-4.4.
HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:394, rov. 4.3.2.
HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1094, NJ 2015/392, m.nt. Mevis, rov. 2.4.
HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928, NJ 2015/393, m.nt. Mevis, rov. 2.4..
HR 7 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:371, NJ 2017/246, m.nt. Rozemond, rov. 2.4.
HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:289, NJ 2022/162, m.nt. Wolswijk, rov. 3.4.
HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:289, NJ 2022/162, m.nt. H.D. Wolswijk, rov. 3.4. Ik merk daarbij op dat niet geheel duidelijk is op welke medeverdachte het hof doelt, of dat het hof wellicht op beide doelt. Dat is voor het in de hoofdtekst betrokken standpunt evenwel niet van belang. Ik wijs in dit verband nog op de noot van Wolswijk, randnummer 4.
Beroepschrift 04‑02‑2022
Hoge Raad der Nederlanden
Sector Straf
CASSATIESCHRIFTUUR
Kenmerk | 21/04147 (20-000106-21) |
---|---|
Verzoeker | De heer [verdachte], geboren [geboortedatum] 1996, verder te noemen ‘verdachte’. |
Advocaat | Verdachte kiest woonplaats bij Haagrecht Advocaten te 2596 BP Den Haag, aan de Jan van Nassaustraat 55, waarvan mr M.T. de Vaal als advocaat optreedt. |
Volmacht | De advocaat is bepaaldelijk gevolmachtigd. |
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 163 eerste lid, 359 en 415 Sv geschonden nu het hof de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet voldoende met redenen heeft omkleed en niet toereikend heeft gemotiveerd.
Toelichting
Verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep (met overgelegde pleitnotities) op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van hetgeen is tenlastegelegd, met name gericht op de juridische kwalificatie medeplegen.
Daartoe is (kort gezegd) onder meer aangevoerd dat verdachte slechts is aangetroffen in een auto en dat op geen enkele manier is vastgesteld dat hij wist wat de andere verdachten zouden doen en er dus geen sprake is van bewuste en nauwe samenwerking.
Het gerechtshof stelt voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1019 het volgende heeft bepaald. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
Volgens het gerechtshof volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte en een derde persoon in het holst van de nacht in een auto naar [a-plaats] zijn gereden en bij een camping zijn gestopt. De medeverdachte en de derde persoon zijn uitgestapt en de camping opgelopen. De verdachte is in de auto blijven zitten. Toen de politie arriveerde, kwamen de medeverdachte en de derde persoon uit een soort stal/loods gerend en bleven doorrennen. De medeverdachte liet inbrekerswerktuig op de grond vallen en kwam vervolgens zelf ten val waarna hij werd aangehouden. De verdachte is in zijn auto aangehouden. De verdachte heeft verklaard dat hij pech had en zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen.
Het gerechtshof is van oordeel dat de verdachten geen geloofwaardige verklaring hebben afgelegd. Mede gelet hierop gaat het gerechtshof ervan uit dat alle twee de verdachten met een onbekend gebleven derde medeverdachte bij de poging tot diefstal waren betrokken en acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. Dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen wat de exacte rol van de medeverdachte is geweest, staat hieraan niet in de weg.
Het gerechtshof verwerpt het verweer van de raadsman. De verwerping van dit verweer is niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed, niet toereikend gemotiveerd en niet begrijpelijk.
Immers benoemt het gerechtshof eerst met verwijzing naar jurisprudentie dat de kwalificatie medeplegen slechts gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is en benoemt tevens de nauwkeurige motiveringsplicht. Echter voldoet het gerechtshof hier zelf niet aan.
Ook uit de bewijsoverwegingen van het gerechtshof volgt enkel dat vastgesteld kan worden dat verdachte in een auto zat. Twee andere verdachten waren uitgestapt. In dit geval kan voor de juridische kwalificatie medeplegen niet worden volstaan met deze vaststelling en de overweging dat verdachte(n), of een ongeloofwaardige verklaring hebben afgelegd, of hebben gezwegen. Hieruit volgt immers geen intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict en is ook niet voldaan aan de nauwkeurige motiveringsplicht.
Juist in het geval nader (steun)bewijs ontbreekt (gerechtshof; dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen wat de exacte rol van de medeverdachte is geweest), staat het juridisch kwalificeren van medeplegen hieraan (wel) in de weg.
Aan de hoge raad wordt verzocht
Het arrest van het gerechtshof te vernietigen met een zodanige uitspraak als de Hoge Raad juist acht.
Den Haag, 4 feb 2022
M.T. de Vaal (advocaat)