Bewijsmiddel 18 houdt in dat deze controle op 15 januari 2017 plaats had.
HR, 22-02-2022, nr. 20/02389
ECLI:NL:HR:2022:289
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-02-2022
- Zaaknummer
20/02389
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:289, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:11
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:1399
ECLI:NL:PHR:2022:11, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:289
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHDHA:2020:1399
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑05‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0045
JIN 2022/54 met annotatie van Oort, C. van
NJ 2022/162 met annotatie van H.D. Wolswijk
Uitspraak 22‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal met geweld, art. 312.2.2 Sr. Bewijsklacht medeplegen. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2014:3474, HR:2015:718 en HR:2016:1316 m.b.t. medeplegen en i.h.b. de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Hof heeft vastgesteld dat verdachte, na telefonisch contact te hebben gehad met A, met medeverdachten A en B in 2 auto’s gezamenlijk naar Gouda is gereden, dat verdachte daar in de nabijheid van de overval in een auto heeft rondgereden terwijl A en B de aangever van zijn telefoon en autosleutel beroofden, en dat verdachte vervolgens als bestuurder van deze auto heeft opgetreden toen daarmee A en B met de gestolen goederen weer zijn weggereden. Hof heeft verder vastgesteld dat verdachte niet een van de 2 overvallers was. In aanmerking genomen dat vastgestelde gedragingen van verdachte doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, behoefde ‘s hofs oordeel dat verdachte medepleger van overval is geweest nadere motivering. De in dat verband door hof genoemde omstandigheden dat verklaringen van verdachte niet overeenstemmen met b.m. en dat verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol, zijn daartoe in dit geval onvoldoende. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02389
Datum 22 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 juli 2020, nummer 22-002976-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 17 januari 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, op en/of aan de openbare weg (Klimopstraat), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een iPhone en een autosleutel, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde] en het richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] en het trekken van de capuchon over het hoofd van die [benadeelde] en het vastpakken van die [benadeelde], zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.2. Verder heeft het hof ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Op 17 januari 2018 maakte de aangever in de ochtend telefonisch een afspraak voor een ontmoeting in verband met een mogelijke aankoop door de aangever van een Macbook. Deze ontmoeting zou om 14.00 uur plaatsvinden in Gouda. Rond dat tijdstip kwamen twee jongens in de afgesproken straat aanlopen, waarvan één de aangever aansprak en zei dat hij het graag op de hoek van de straat af wilde handelen. Daarop is de aangever met zijn bus naar het einde van de straat gereden. Vervolgens is de aangever tussen 14.20 uur en 14.26 uur door de twee mannen, onder bedreiging met een vuurwapen, beroofd van zijn telefoon en zijn autosleutel.
Ook op 17 januari 2018 ging de verdachte naar Gouda. De verdachte reed in een zwarte Audi. Ook de auto van [betrokkene 1], een VW Fox, reed die dag naar Gouda. Daarbij kan het volgende tijdpad worden vastgesteld:
13.56
uur: De Audi en de VW Fox reden vanaf de Tjalklaan in Rotterdam de A20 op richting Gouda. Voorafgaand hieraan reden beide voertuigen binnen de gemeente Rotterdam over de Pelgrimstraat en de Tjalklaan achter elkaar aan.
14.21
uur: De Audi reed op de Bosweg in Gouda, stapvoets. De auto reed langs de Woudstraat, in de richting van de Jan Philipsweg.
14.23
uur: De Audi reed met normale snelheid, de Klimopstraat in.
14.25
uur: Een man liep vanaf de Woudstraat in de richting van de Bosweg en daarna in de richting van de Jan Philipsweg.
14.28
uur: De Audi reed vanuit de Jan Philipsweg over de Bosweg in de richting van de Walvisstraat, ditmaal met hoge snelheid. De straten waar de Audi in Gouda werd gezien bevinden zich in de nabijheid van de Klimopstraat.
14.47
uur: De Audi reed op de Vierhavenstraat in Rotterdam.
15.38
uur: De Audi stond stil op de Maashaven Oostzijde in Rotterdam. Op de bestuurdersplaats zat de verdachte, op de bijrijdersplaats [betrokkene 1] en achterin [betrokkene 2]. Zij werden aangehouden.
In de Audi werd in het portiervak van het rechterportier een telefoon aangetroffen, die van de aangever bleek te zijn.
De aangever herkende [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als de mannen die hem hadden overvallen.
In de auto en bij de verdachten werden diverse telefoons aangetroffen. [betrokkene 2], en [betrokkene 1] hadden ieder twee telefoons bij zich. In de auto werd verder nog een zwarte Nokia aangetroffen en toen de verdachte uitstapte viel er een witte iPhone op de grond.
Op de dag van de overval werd door een telefoonnummer toegeschreven aan [betrokkene 1] om 12.07 uur contact gezocht met het telefoonnummer behorende bij de witte iPhone die bij het uitstappen van de verdachte op de grond was gevallen. Er vond geen gesprek plaats. Om 12.15 uur zocht het nummer van de witte iPhone contact met het nummer van [betrokkene 1] en vond er kennelijk een gesprek plaats.
Oordeel hof
Ten aanzien van de witte iPhone
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechtbank, verklaard dat hij zijn telefoon, een witte iPhone, kwijt was. In hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij deze thuis had gelaten. Gelet op deze wisselende verklaringen in samenhang met de omstandigheid dat er een witte iPhone op de grond viel toen de verdachte uitstapte, is het hof van oordeel dat deze witte iPhone moet hebben toebehoord aan de verdachte. Niet gesteld noch gebleken is dat iemand anders dan de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] die dag de Audi heeft gebruikt en de iPhone daarin heeft achtergelaten. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ieder twee telefoons bij zich hadden en dat het niet aannemelijk is dat de verdachte geen telefoon bij zich had. Ten slotte is van belang dat de iPhone in ieder geval niet toebehoorde aan [betrokkene 1] gelet op het eerdere contact tussen het nummer van de iPhone en het nummer van [betrokkene 1].
Ten aanzien van het medeplegen
Uit het hiervoor weergegeven tijdvak kan worden afgeleid dat de Audi waarin de verdachte reed slechts enkele minuten in Gouda is geweest en steeds is waargenomen in de nabijheid van de straat waar de overval heeft plaatsgevonden. Daarbij valt op dat de Audi aanvankelijk stapvoets reed en later met verhoogde snelheid in tegengestelde richting reed. Gelet op het tijdvak waarin de overval heeft plaatsgevonden, is aannemelijk dat het stapvoets rijden vóór dan wel tijdens de overval plaatsvond en het met verhoogde snelheid rijden daarna. Bij deze omstandigheden past niet de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij in Gouda was om een rondje te maken. Die verklaring acht het hof dan ook niet aannemelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in zijn verklaring aangegeven dat de medeverdachten zowel op de heen- als de terugreis bij hem in de auto zaten. Gelet op de ARS-gegevens met betrekking tot de auto van [betrokkene 1], in samenhang met de aanwezigheid van de autosleutel in diens tasje, en het aantreffen van deze auto in Gouda, is dat niet aannemelijk. Het met twee auto's naar Gouda rijden vraagt in het licht van de overige bewijsmiddelen om een verklaring van de verdachte, die hij kennelijk niet heeft willen geven.
De overval was kennelijk gepland. In de ochtend werd immers al een tijdstip afgesproken waarop de ontmoeting met de aangever zou plaatsvinden. Vervolgens vond er een telefoongesprek plaats tussen de verdachte en [betrokkene 1] waarna gezamenlijk richting Gouda werd gereden. De verdachte is iets meer dan een uur na de overval aangetroffen in een auto waarin zich ook [betrokkene 2] en [betrokkene 1], de plegers, van de overval, bevonden. Ook de telefoon van de aangever was in deze auto aanwezig.
De verdachte kende [betrokkene 2]. Hij was twee dagen eerder samen met hem gecontroleerd. Zowel [betrokkene 2], als de verdachte zouden eerder in het bezit zijn geweest van vuurwapens. [betrokkene 2] is ook degene die door de aangever is aangewezen als de man die in het bezit was van het vuurwapen. Het hof stelt vast dat de verdachte kort na de overval is aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de overval duiden. Gelet op het met twee auto’s naar Gouda rijden en het rijgedrag van de verdachte in de omgeving van de plaats waar de overval plaatsvond, gaat het hof ervan uit dat de verdachte heeft geweten dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] degene met wie een afspraak was gemaakt gingen overvallen. Het hof betrekt daarbij dat de verklaring van de verdachte, onder meer over de reis naar Gouda, de reden van zijn aanwezigheid daar en de eigendom van de in de auto aangetroffen iPhone, niet aannemelijk is.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. Het hof ziet echter in de niet met de bewijsmiddelen overeenstemmende verklaringen van de verdachte aanleiding om aan te nemen dat zijn rol groter was dan die van een medeplichtige. Nu de verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol gaat het hof uit van medeplegen in de vorm van een samenwerkingsverband met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dat was gericht op het overvallen van de aangever.
Dat [betrokkene 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte pas na de overval heeft gevraagd wat er aan de hand was, merkt het hof niet aan als een contra-indicatie, nu ook deze verklaring in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.”
3.3
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Verder kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323).
3.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na telefonisch contact te hebben gehad met [betrokkene 1], met de medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in twee auto’s gezamenlijk naar Gouda is gereden, dat de verdachte daar in de nabijheid van de Klimopstraat in een auto heeft rondgereden terwijl [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de Klimopstraat de aangever van zijn telefoon en autosleutel beroofden, en dat de verdachte vervolgens als bestuurder van deze auto heeft opgetreden toen daarmee [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met de gestolen goederen weer zijn weggereden. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. In aanmerking genomen dat de vastgestelde gedragingen van de verdachte doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, behoefde het oordeel van het hof dat de verdachte medepleger van de overval is geweest nadere motivering. De in dat verband door het hof genoemde omstandigheden dat de verklaringen van de verdachte niet overeenstemmen met de bewijsmiddelen en dat de verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol, zijn daartoe in dit geval onvoldoende.
3.5
Het cassatiemiddel slaagt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2022.
Conclusie 11‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Slagende bewijsklacht medeplegen. ’s Hofs oordeel dat uit de met de bwm tegenstrijdige verklaringen van de vte en het niet aannemelijk zijn van de gestelde contra-indicatie een grotere rol dan die van medeplichtige volgt is, mede gelet op HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:967, niet zonder meer begrijpelijk. Dat de verdachte zelf geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol maakt dit niet anders, in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet een van de twee (daadwerkelijke) overvallers is geweest, zodat de hoofdregel uit HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 hier niet opgaat. De AG adviseert het cassatieberoep gegrond te verklaren.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02389
Zitting 11 januari 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 29 juli 2020 door het gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk (hoofdelijk) toegewezen en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander op de wijze zoals in het bestreden arrest is vermeld. Ook heeft het hof de teruggave aan de rechthebbende gelast van een personenauto.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 17 januari 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, op en/of aan de openbare weg (Klimopstraat), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een iPhone en een autosleutel, toebehorende aan [benadeelde] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde] en het richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] en het trekken van de capuchon over het hoofd van die [benadeelde] en het vastpakken van die [benadeelde] , zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.”
3.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 17 januari 2018, met nr. PL1500-2018015879-1. Dit proces-verbaal met bijlage houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 17-21):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 17 januari 2018 deed [benadeelde] aangifte en verklaarde over een diefstal met geweld aan de Klimopstraat te Gouda op 17 januari 2018 tussen 14:20 en 14:26 uur:
Ik heb een bedrijfsbus waarin ik een werkplaats heb om apparatuur van het merk Apple te repareren. Vandaag werd ik omstreeks 10:30 uur gebeld op mijn mobiele telefoon. Ik hoorde dat iemand zijn Macbook met een defect aan wilde bieden voor verkoop en dat deze persoon vroeg wat ik er voor wilde geven. Ik heb uitgelegd dat ik de Macbook eerst moet zien om een prijs af te spreken. Ik heb naar aanleiding van dit gesprek om 14:00 uur afgesproken in Gouda. Er kwamen twee jongens aan lopen waarvan één met een tas van supermarktketen Dirk in zijn hand. Eén van deze jongens sprak mij aan en zei dat hij het graag op de hoek van de straat af wilde handelen. Hierop ben ik met mijn bus naar het einde van de straat gereden.
Vervolgens zat ik in mijn bus en stapte persoon 1 bij mij in op de bijrijdersstoel en trok een pistool. Hij zei 'geef alles wat je hebt, rustig. Rustig of ik ga je schieten'. Hij pakte het pistool uit zijn jas vandaan, ik denk uit een tasje. Ik zag dat hij de loop van het wapen naar achteren trok om het wapen te laden. Ik zag dat hij het wapen in zijn rechter hand had. Ik zag dat hij het wapen op mij gericht hield. Ik denk dat het een echt wapen was omdat ik echt staal hoorde toen hij de loop over
haalde. Intussen kwam persoon 2 naar mijn portier, ik zag en voelde dat hij mijn capuchon over mijn hoofd trok zodat ik niets kon zien. Ik heb geprobeerd mij hiertegen af te weren waardoor een soort worsteling ontstond met persoon 2 die naast mijn portier stond. Ik denk dat persoon 2 in de tussentijd mijn telefoon gepakt heeft welke tussen mijn benen lag. Ik heb in een flits gezien dat mijn autosleutels uit mijn contactslot gehaald werden door persoon 1. Ik heb mijn deur open gedaan om hem proberen weg te duwen. Dit lukte niet gelijk maar uiteindelijk wel.
De goederen genoemd op de bijlage goederen werden weggenomen.
Bijlage goederen
Object: sleutel
Bijzonderheden: Volkswagen klapsleutel behorend bij kenteken 2vjh76
Eigenaar: [benadeelde]
Object: telefoon
Merk/type: Apple iPhone 8
Bijzonderheden: met simkaart tel nr: [telefoonnummer 1]
Eigenaar: [benadeelde]
2.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 19 januari 2018, met nr. PL1500-2018015879-33. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 154):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 januari 2018 heb ik telefonisch gesproken met de aangever [benadeelde] . Hij vertelde dat de tweede overvaller de capuchon van aangever over zijn hoofd heen had getrokken, dat deze persoon met veel kracht de capuchon vast had.
3.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 17 januari 2018, met nr. PL1700-2018017808-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 39-40):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 17 januari 2018 hoorden wij omstreeks 15:35 uur dat er een zwarte Audi A4 met het kenteken [kenteken 1] weggereden zou zijn in Gouda na een gewapende overval.
Omstreeks 15:38 uur zagen wij dat bovengenoemd voertuig op de Maashaven Oostzijde stilstond. Wij hebben drie verdachten, één voor één, uit het voertuig gepraat. Wij hebben de drie verdachten aangehouden ter zake van diefstal met geweld in vereniging.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat tijdens het uitstappen van de bestuurder een telefoon op het wegdek viel. Ik heb deze telefoon opgepakt en op de bestuurdersstoel gelegd.
De bestuurder bleek ons later genaamd te zijn:
- [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ;
De bijrijder rechts voorin het voertuig bleek ons later genaamd te zijn:
- [betrokkene 1] (het hof leest: [betrokkene 1] ), geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ;
De passagier die rechts achterin het voertuig zat, bleek ons later genaamd te zijn:
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] .
4.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 18 januari 2018 nr. PL1500-2018015879-29. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 158):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik, verbalisant, ben bij het onderzoek aanwezig geweest welke is gedaan door collega's van forensische opsporing aan de in beslag genomen Audi A4 Avant, voorzien van kenteken [kenteken 1] , welke is gebruikt bij de overval op 17 januari 2018 omstreeks 14:20 uur op de Klimopstraat te Gouda.
In het voertuig zijn diverse goederen aangetroffen waaronder een iPhone in het voorportiekvak aan de bijrijderskant, welke later uit onderzoek de iPhone van de aangever bleek te zijn.
In een grijskleurig herentasje dat op de vloer aan de bijrijderskant lag, is onder andere een Volkswagen autosleutel aangetroffen, niet zijnde, de sleutel van de aangever. In dit tasje zat ook een mapje met diverse pasjes. Sommige pasjes staan op naam van [betrokkene 1] .
5.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 18 januari 2018, met nr. PL1500-2018015879-27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 58):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door onderzoek van het Imeinummer is vast komen te staan dat de Iphone 8, welke was aangetroffen in de deurbak van het rechter voorportier (bijrijderszijde), van de zwarte Audi met kenteken [kenteken 1] , de iPhone 8 betreft van de aangever [benadeelde] .6.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 20 januari 2018, met nr. BL1500-2018015879-36. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 159 - 160):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In het voertuig voorzien van kenteken [kenteken 1] zijn meerdere mobiele telefoons aangetroffen.
Telefoon aangever [benadeelde] :
In het portiervak van het rechter voorportier (bijrijderszijde)
Telefoons verdachte [betrokkene 2] :
Samsung zwart en iPhone 7 wit, aangetroffen tijdens fouillering
Telefoons verdachte [betrokkene 1] :
Nokia blauw in een tasje op de vloer aan de bijrijderszijde en een iPhone 7, zwart, waarvan [betrokkene 1] aangaf dat hij eigenaar was.
GSM zonder eigenaar:
iPhone SE, wit, op de bestuurdersstoel, Imei-nummer [nummer] . Tijdens het uitstappen van bestuurder [verdachte] zag een collega een gsm op de grond vallen en hij heeft deze op de bestuurdersstoel gelegd.
Nokia, zwart, in de armleuning tussen de voorstoelen.
7 .
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 17 januari 2018, met nr. PL1500-2018015879-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 29-30):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 17 januari 2018, te 15.00 uur, hoorden wij dat er zojuist een diefstal met geweld waarbij een vuurwapen was gebruikt had plaatsgevonden op de Klimopstraat.
Wij kregen de opdracht om in de omgeving te gaan kijken voor eventuele beschikbare camerabeelden.De Bosweg kruist met de Woudstraat. De Woudstraat kruist met de Klimopstraat.
Aan de Bosweg was een camera gevestigd bij de laad- en loszone van de Plus supermarkt.
Ik, [verbalisant 2] , vernam dat er een voertuig bij het incident was betrokken voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Dit kenteken behoorde bij een zwartkleurige Audi.
Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , zagen op de beelden van de Plus omstreeks 14.21 uur een zwartkleurige Audi voorzien van kenteken [kenteken 1] stapvoets over de Bosweg rijden. De Audi reed over de Bosweg langs de Woudstraat in de richting van de Jan Philipsweg.
Wij zagen omstreeks 14.25 uur een man vanaf de Woudstraat komen lopen in de richting van de Bosweg. Hij liep in de richting van de Jan Philipsweg. De man verdween uit het camerabeeld.
Wij zagen omstreeks 14.28 uur de eerder genoemde Audi vanuit de Jan Philipsweg over de Bosweg in de richting van de Walvisstraat rijden. Wij zagen dat het voertuig dit maal met hoge snelheid reed.8.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 21 januari 2018, met nr. PL1500-2018015879-31. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 164-166):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik was belast met het uitkijken van particuliere camerabeelden welke door de eigenaar, wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] , aan de politie zijn overhandigd.
De beelden dateren van 17 januari 2018.
Op 17 januari 2018 om 14.23.21 komt er een Audi met kenteken [kenteken 1] aanrijden, slaat linksaf de Klimopstraat in en verdwijnt vervolgens weer uit beeld. Het voertuig rijdt met een normale snelheid.
Bijlage: [Plattegrond omgeving beroving Klimopstraat te Gouda]
9.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 21 februari 2018, met nr. PL1500-2018015879-69. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 217-221):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Bij ARS zijn voertuiggegevens opgevraagd en verkregen van de Audi personenauto met het kenteken [kenteken 1] en de VW Fox personenauto met het kenteken [kenteken 2] op 17 januari 2018 tussen 00:00 uur en 24:00 uur.
De Audi personenauto, kenteken [kenteken 1] , staat sinds 11 januari 2018 op naam van [betrokkene 3] . Uit de politiesystemen blijkt dat [betrokkene 3] de vriendin is van de verdachte [verdachte] . [betrokkene 3] heeft in het geheel geen rijbewijs.
De VW Fox personenauto, kenteken [kenteken 2] , staat sinds 14 juli 2017 op naam van de verdachte [betrokkene 1] . Uit de politiesystemen blijkt dat hij ook de gebruiker van dit voertuig is.
Na onderzoek van verkregen informatie bleek het volgende:
In de opgevraagde gegevens is te zien dat zowel de Audi als de VW Fox op 17 januari 2018, om 13:56 uur, vanaf de Tjalklaan te Rotterdam de oprit oprijden van de autosnelweg de A20 richting Nieuwerkerk aan den IJssel - Gouda.
Voorafgaand hieraan is te zien dat beide voertuigen binnen de gemeente Rotterdam over de Pelgrimstraat en de Tjalklaan achter elkaar aanrijden.
De VW Fox komt op 17 januari 2018, na 13:56 uur, in het geheel niet meer terug op de ARS verkeersmasten.
De VW Fox van de verdachte [betrokkene 1] is aangetroffen slordig geparkeerd in een parkeervak op de Helmersstraat, nabij de Constantijn Huygensstraat in Gouda.
De Audi wordt op 17 januari 2018, na de overval, om 14:47 uur geregistreerd op een ARS verkeersmast op de Vierhavenstraat te Rotterdam.10.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 12 maart 2018, met nr. PL1500-2018015879-71. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 222):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Na onderzoek van de gecombineerde historische telefoongegevens van de opgevraagde IMEI nummers van de telefoons van de verdachten [verdachte] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 17 januari 2018 bleek dat de verdachte [betrokkene 1] om 12.07 uur telefonisch contact opneemt met de
verdachte [verdachte] op het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Er vindt kennelijk geen gesprek plaats. Aansluitend, om 12.15 uur, neemt de verdachte [verdachte] middels het nummer [telefoonnummer 2]
contact op met het nummer van de verdachte [betrokkene 1] . Er vindt kennelijk een gesprek plaats.
11.
Proces-verbaal van relaas van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 12 april 2018, met nr. PL1500-2018015879-73. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 199):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Na onderzoek van de in beslag genomen telefoon van de verdachte [verdachte] bleek dat deze telefoon was voorzien van een IMEI nummer.
Na onderzoek van de opgevraagde en verkregen historische telefoon verkeersgegevens op IMEI bleek mij dat onder de IMEI het volgende telefoonnummer actief was:
[verdachte] - telefoonnummer [telefoonnummer 2] in de IMEI [nummer] .
12.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 21 maart 2018, met nr. PL1500-2018015879-77. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 264):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:.
Ik deelde [verdachte] mede dat bij zijn aanhouding gezien was dat op het moment dat hij vanaf de bestuurderszijde uit zijn Audi stapte er bij hem vandaan een telefoon op de grond viel. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij dat gelezen had. Ik hoorde hem zeggen dat zijn telefoon een witte iPhone was.
13.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2020, verklaard - zakelijk weergegeven -:
U vraagt mij of ik wel of niet in Gouda ben geweest. Ja. Ik weet dat ik daar ben geweest, dat ik terug ben gegaan naar Rotterdam en dat ik toen ben aangehouden. Ik zat op de bestuurdersstoel. Ik was op dat moment de bestuurder.
U vraagt mij of ik weet met wie ik in Gouda was. Ja, met die twee (het hof begrijpt [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ). We zijn naar Gouda gegaan en terug.
14.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Den Haag, d.d. 21 maart 2018 met nr. PL1500-2018015879-76. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 254-256):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:,
Ik, verbalisant, heb op 21 maart 2018 verdachte [betrokkene 1] gehoord. Ik deelde hem mede dat er een VW-sleutel was gevonden in een heuptasje, waarover hij, [betrokkene 1] , had verklaard dat hij dit tasje bij zijn aanhouding had afgedaan en in de auto van [verdachte] had gelegd. Ik hoorde hem daarop zeggen dat dit tasje zijn eigendom was.
Ik deelde hem mede dat de VW-sleutel bij controle paste op zijn VW Fox, die op ongeveer 200 meter van de plaats van de overval was aangetroffen.
15.
Proces-verbaal van verhoor aangever van de politie eenheid Den Haag, d.d. 18 januari 2018 met nr. PL1500-2018015879-32. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz.. 148-153):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Wij hebben nog wat vragen voor u met betrekking tot uw aangifte.
O: Verbalisanten tonen de foto van persoon 1 (foto 1 op het bij gevoegde fotoblad)
A: reactie aangever: volgens mij was hij degene met het wapen. Hij had een muts op. Ik denk dat hij het was.
O: Verbalisanten tonen de foto van persoon 3 (foto 2 (het hof begrijpt: foto 3) op het bijgevoegde fotoblad).
A: Reactie aangever: Dat was die bolle die ik bedoelde. Hij had ook een muts op. Dus hij en nummer 1 zijn het geweest. Ik weet zeker dat het 1 en 3 waren.
Bijlagen: [Fotobladen verdachte 1 en verdachte 3]
16.
Een geschrift, zijnde een ID Staat (op basis van identificatie met biometrie), d.d. 17 januari 2018. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 65):
ID Staat (op basis van identificatie met biometrie)
(…)Achternaam [betrokkene 1]
Voornamen [betrokkene 1](…)17.
Een geschrift, zijnde een ID Staat (op basis van identificatie met biometrie), d.d. 17 januari 2018. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 96):
ID Staat (op basis van identificatie met biometrie)
(…)
Achternaam [betrokkene 2]
Voornamen [betrokkene 2]
(…)18.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, d.d. 17 januari 2018, nr; PL1500-2018015879-7. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 31-37):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik zag in het systeem dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] op 15 januari 2017, omstreeks 23:30 uur, rijdend werd gezien in Capelle aan den IJssel, waarbij vier inzittenden zijn staande gehouden en zijn gecontroleerd. Ik zag vanuit deze mutatie dat de bestuurder bleek te zijn:
- [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1994). Ik zag vanuit de mutatie dat de bijrijder betrof:
- [betrokkene 2] (geboren op [geboortedatum] 1994).
Allen hadden meerdere antecedenten op vermogensdelicten en opium. [verdachte] en [betrokkene 2] zouden zelfs in het bezit zijn geweest van vuurwapens.”
3.3.
De aanvulling met bewijsmiddelen houdt voorts nog de volgende bewijsoverweging in:
“Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Op 17 januari 2018 maakte de aangever in de ochtend telefonisch een afspraak voor een ontmoeting in verband met een mogelijke aankoop door de aangever van een Macbook. Deze
ontmoeting zou om 14.00 uur plaatsvinden in Gouda. Rond dat tijdstip kwamen twee jongens in de afgesproken straat aanlopen, waarvan één de aangever aansprak en zei dat hij het graag op de hoek van de straat af wilde handelen. Daarop is de aangever met zijn bus naar het einde van de straat gereden. Vervolgens is de aangever tussen 14.20 uur en 14.26 uur door de twee mannen, onder bedreiging met een vuurwapen, beroofd van zijn telefoon en zijn autosleutel.
Ook op 17 januari 2018 ging de verdachte naar Gouda. De verdachte reed in een zwarte Audi. Ook de auto van [betrokkene 1] , een VW Fox, reed die dag naar Gouda. Daarbij kan het volgende tijdpad worden vastgesteld:
13.56 uur: De Audi en de VW Fox reden vanaf de Tjalklaan in Rotterdam de A20 op richting Gouda. Voorafgaand hieraan reden beide voertuigen binnen de gemeente Rotterdam over de Pelgrimstraat en de Tjalklaan achter elkaar aan.
14.21 uur: De Audi reed op de Bosweg in Gouda, stapvoets. De auto reed langs de Woudstraat, in de richting van de Jan Philipsweg.
14.23 uur: De Audi reed met normale snelheid, de Klimopstraat in.
14.25 uur: Een man liep vanaf de Woudstraat in de richting van de Bosweg en daarna in de richting van de Jan Philipsweg.
14.28 uur: De Audi reed vanuit de Jan Philipsweg over de Bosweg in de richting van de Walvisstraat, dit maal met hoge snelheid.
De straten waar de Audi in Gouda werd gezien bevinden zich in de nabijheid van de Klimopstraat.
14.47 uur: De Audi reed op de Vierhavenstraat in Rotterdam.
15.38 uur: De Audi stond stil op de Maashaven Oostzijde in Rotterdam. Op de bestuurdersplaats zat de verdachte, op de bijrijdersplaats [betrokkene 1] en achterin [betrokkene 2] . Zij werden aangehouden.
In de Audi werd in het portiervak van het rechterportier een telefoon aangetroffen, die van de aangever bleek te zijn.
De aangever herkende [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als de mannen die hem hadden overvallen.
In de auto en bij de verdachten werden diverse telefoons aangetroffen. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hadden ieder twee telefoons bij zich. In de auto werd verder nog een zwarte Nokia aangetroffen en toen de verdachte uitstapte viel er een witte iPhone op de grond.
Op de dag van de overval werd door een telefoonnummer toegeschreven aan [betrokkene 1] om 12.07 uur contact gezocht met het telefoonnummer behorende bij de witte iPhone die bij het uitstappen van de verdachte op de grond was gevallen. Er vond geen gesprek plaats. Om 12.15 uur zocht het nummer van de witte iPhone contact met het nummer van [betrokkene 1] en vond er kennelijk een gesprek plaats.
Oordeel hof
Ten aanzien van de witte iPhone
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechtbank verklaard dat hij zijn telefoon, een witte iPhone, kwijt was. In hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij deze thuis had gelaten. Gelet op deze wisselende verklaringen in samenhang met de omstandigheid dat er een witte iPhone op de grond viel toen de verdachte uitstapte, is het hof van oordeel dat deze witte iPhone moet hebben toebehoord aan de verdachte. Niet gesteld noch gebleken is dat iemand anders dan de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] die dag de Audi heeft gebruikt en de iPhone daarin heeft achtergelaten. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ieder twee telefoons bij zich hadden en dat het niet aannemelijk is dat de verdachte geen telefoon bij zich had. Ten slotte is van belang dat de iPhone in ieder geval niet toebehoorde aan [betrokkene 1] gelet op het eerdere contact tussen het nummer van de iPhone en het nummer van [betrokkene 1] .
Ten aanzien van het medeplegen
Uit het hiervoor weergegeven tijdvak kan worden afgeleid dat de Audi waarin de verdachte reed slechts enkele minuten in Gouda is geweest en steeds is waargenomen in de nabijheid van de straat waar de overval heeft plaatsgevonden. Daarbij valt op dat de Audi aanvankelijk stapvoets reed en later met verhoogde snelheid in tegengestelde richting reed. Gelet op het tijdvak waarin de overval heeft plaatsgevonden, is aannemelijk dat het stapvoets rijden vóór dan wel tijdens de overval plaatsvond en het met verhoogde snelheid rijden daarna. Bij deze omstandigheden past niet de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij in Gouda was om een rondje te maken. Die verklaring acht het hof dan ook niet aannemelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in zijn verklaring aangegeven dat de medeverdachten zowel op de heen als de terugreis bij hem in de auto zaten. Gelet op de ARS gegevens met betrekking tot de auto van [betrokkene 1] , in samenhang met de aanwezigheid van de autosleutel in diens tasje en het aantreffen van deze auto in Gouda, is dat niet aannemelijk. Het met twee auto's naar Gouda rijden vraagt in het licht van de overige bewijsmiddelen om een verklaring van de verdachte, die hij kennelijk niet heeft willen geven.
De overval was kennelijk gepland. In de ochtend werd immers al een tijdstip afgesproken waarop de ontmoeting met de aangever zou plaatsvinden. Vervolgens vond er een telefoongesprek plaats tussen de verdachte en [betrokkene 1] waarna gezamenlijk richting Gouda werd gereden.
De verdachte is iets meer dan een uur na de overval aangetroffen in een auto waarin zich ook [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , de plegers, van de overval, bevonden. Ook de telefoon van de aangever was in deze auto aanwezig.
De verdachte kende [betrokkene 2] . Hij was twee dagen1.eerder samen met hem gecontroleerd. Zowel [betrokkene 2] als de verdachte zouden eerder in het bezit zijn geweest van vuurwapens. [betrokkene 2] is ook degene die door de aangever is aangewezen als de man die in het bezit was van het vuurwapen.
Het hof stelt vast dat de verdachte kort na de overval is aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de overval duiden. Gelet op het met twee auto's naar Gouda rijden en het rijgedrag van de verdachte in de omgeving van de plaats waar de overval plaatsvond, gaat het hof ervan uit dat de verdachte heeft geweten dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] degene met wie een afspraak was gemaakt gingen overvallen. Het hof betrekt daarbij dat de verklaring van de verdachte, onder meer over de reis naar Gouda, de reden van zijn aanwezigheid daar en de eigendom van de in de auto aangetroffen iPhone, niet aannemelijk is.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. Het hof ziet echter in de niet met de bewijsmiddelen overeenstemmende verklaringen van de verdachte aanleiding om aan te nemen dat zijn rol groter was dan die van een medeplichtige. Nu de verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol gaat het hof uit van medeplegen in de vorm van een samenwerkingsverband met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dat was gericht op het overvallen van de aangever.
Dat [betrokkene 2] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte pas na de overval heeft gevraagd wat er aan de hand was, merkt het hof niet aan als een contra-indicatie, nu ook deze verklaring in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.”
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het voor medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld vereiste opzet.
4.2.
Door de raadsman van de verdachte is in hoger beroep blijkens de door hem overgelegde pleitnotities onder meer het volgende betoogd:
“Wat [verdachte] echter in Gouda heeft gedaan is zeer lastig om vast te stellen. Op de camerabeelden van de supermarkt in de straat nabij de plaats delict is de Audi A4 vlak voor het ongeval op beeld vastgelegd (14:21 uur). Blijkens het proces-verbaal van bevindingen zaten er twee personen in het voertuig: een bestuurder en daarnaast de bijrijder. Door het OM is aangevoerd dat [betrokkene 2] vermoedelijk met [verdachte] in de auto moest zitten, aangezien er twee personen waargenomen zijn in de Audi A4, terwijl [betrokkene 1] in zijn eigen auto (VW Fox) naar Gouda is gereden vanuit Rotterdam. Die aanname is erg kort door de bocht en volgt niet uit het dossier. Beide voertuigen zijn om 13:56 uur de oprit van de A20 richting Nieuwerkerk aan den IJssel - Gouda opgereden en de VW Fox is verder niet meer geregistreerd door camera’s in Gouda. Het voertuig is in ieder geval op enig moment geparkeerd in de Helmersstraat in Gouda. Dat is ongeveer twee straten verder dan de Bosweg. Om 14:21 uur is de Audi A4, met daarin de twee personen, te zien op de Bosweg richting de P.C. Hooftstraat. Het is derhalve heel goed denkbaar dat [betrokkene 1] zijn auto heeft verlaten om vervolgens met [betrokkene 2] in de Audi verder te rijden.De foto’s van de camerabeelden, opgenomen op pagina’s 36 en 37 van het dossier, maken dat niet anders. Voor zover deze persoon al iets te maken zou hebben met de overval, is dit in elk geval niet [verdachte] . [verdachte] droeg ten tijde van zijn aanhouding immers een Canada Goose-jas zonder bontkraag. En voor zover aangevoerd wordt dat de bontkraag er (mogelijk) af zou zijn gehaald, wijs ik erop dat de bontkragen op Canada Goose-jassen veel dikker/breder zijn dan de bontkraag die op de jas gevestigd is van de persoon op de beelden.(…)Tijdens de aanhouding is [verdachte] de bestuurder van de Audi, zit [betrokkene 1] voorin op de bijrijdersstoel en zit [betrokkene 2] rechts achterin, terwijl eerder die dag blijkens de camerabeelden van de Plus om 14:21 uur [betrokkene 2] op de bijrijdersstoel wordt herkend. Telt u daar de omschrijving van de bestuurder van het voertuig door de opsporingsambtenaren bij op, dan is de meest logische verklaring hiervoor dat vanuit Gouda naar Rotterdam [betrokkene 1] de bestuurder is geweest met [betrokkene 2] als bijrijder. Waarschijnlijk zijn zij later weer gewisseld, omdat bij de
aanhouding natuurlijk [verdachte] de bestuurder was.(…)Zoals gezegd lijkt het eerder [betrokkene 1] te zijn geweest die is weggereden dan [verdachte] . Maar zelfs al zou uw Hof vaststellen dat het [verdachte] is geweest, dan nog is het de vraag wat dit zegt.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat de auto als vluchtauto is gebruikt. De enige reden waarom de rechtbank dit heeft geconcludeerd is omdat de auto met ‘hoge snelheid’ zou zijn weggereden. Op zich klopt het dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] concluderen dat het voertuig met hoge snelheid reed, maar de vraag is wat dit betekent? Wat voor de ene verbalisant een hoge snelheid is zal door een andere verbalisant zo maar weer als een gemiddelde snelheid kunnen worden gezien. Een objectieve meting is er in ieder geval niet, terwijl ook geen schatting is gemaakt hoe hard er dan zou zijn gereden. Dat een en ander subjectief is blijkt wel uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] die dezelfde beelden uitkijkt. Hij concludeert namelijk dat er met ‘verhoogde snelheid’ werd gereden. Wat dat overigens betekent blijft eveneens vaag. Het is hoe dan ook een te summiere en onduidelijke indicatie om hier, als uiterlijke verschijningsvorm, uit af te leiden dat er gevlucht werd. Dat geldt zeker nu [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij naar de auto is gelopen en dus niet dat hij met de auto is opgepikt.(…)Over wat er in de auto is besproken zegt alleen de verklaring van [betrokkene 2] bij de rhc wat. Hij verklaart allereerst dat [verdachte] geen wetenschap had dat er een overval gepleegd zou gaan worden. Er is niet over gesproken en [betrokkene 2] heeft zijn plan niet met hem gedeeld. Ook na de overval is er in de auto niet gesproken over wat er was voorgevallen.(…)Ik verzoek u dan ook [verdachte] vrij te spreken.”
4.3.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte op de hoogte was van het voornemen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] om aangever [benadeelde] te beroven van zijn iPhone en autosleutel (of andere goederen) en daarop ook zelf opzet had. Het hof heeft niet vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die een afspraak met de aangever heeft gemaakt, terwijl evenmin blijkt wat de inhoud van het telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte is geweest voordat naar Gouda werd gereden (ervan uitgaande dat de verdachte de witte iPhone gebruikte zoals het hof heeft vastgesteld). Volgens de steller van het middel is het oordeel van het hof dat de verdachte heeft geweten dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] degene met wie de afspraak was gemaakt gingen overvallen, niet naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed, althans is dat oordeel niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Het na de overval aangetroffen worden samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en in aanwezigheid van de telefoon en autosleutel van aangever [benadeelde] zegt immers niets, althans onvoldoende, over de voor de bewezenverklaring van het (dubbel) opzet benodigde voorafgaande wetenschap van het feit dat een overval gepleegd zou worden en wetenschap op het moment dat die overval werd uitgevoerd (waar de verdachte evident niet bij aanwezig was). Ook zou het hof in het midden hebben gelaten of het stapvoets rijden vóór of tijdens de overval plaatsvond, terwijl de raadsman van de verdachte erop heeft gewezen dat op dat moment (14:21 uur) [betrokkene 2] als bijrijder in de auto wordt herkend en dat de overval toen dus nog niet was aangevangen. In cassatie zou daarom van de juistheid van die door de raadsman geopperde vaststelling moeten worden uitgegaan. Dit zou in ieder geval onbegrijpelijk maken dat het stapvoets rijden tijdens de overval plaatsvond, terwijl van die omstandigheid eerder gezegd kan worden dat daaraan een voorafgaande afspraak ten grondslag moet hebben gelegen waaruit opzet c.q. wetenschap kan worden afgeleid, dan bij stapvoets rijden voorafgaand aan het plegen van een strafbaar feit. Verder zou de vaststelling dat 2 minuten na het stapvoets rijden op normale snelheid de Klimopstraat werd ingereden afbreuk doen aan het toekennen van bewijswaarde aan het rijgedrag voor de invulling van de wetenschap c.q. het opzet van de verdachte op het gronddelict. Het meewegen van het uitblijven van een verklaring van de verdachte bij de vraag of de verdachte opzet had op de diefstal met geweld en bedreiging met geweld, zou in het licht van het voorgaande eveneens onbegrijpelijk zijn.
4.4.
Het hof heeft vastgesteld dat de aangever op 17 januari 2018 in de ochtend telefonisch een afspraak voor een ontmoeting maakt in verband met een mogelijke aankoop door aangever van een Macbook. Deze ontmoeting zou om 14 uur plaatsvinden in Gouda. Rond 14 uur komen twee jongens in de met de aangever afgesproken straat aanlopen; één van hen spreekt de aangever aan en zegt dat hij het graag op de hoek van de straat wil afhandelen, waarop aangever met zijn bus naar het einde van de straat is gereden. De aangever is vervolgens tussen 14.20 uur en 14.26 uur door de twee mannen, onder bedreiging met een vuurwapen, beroofd van zijn telefoon en zijn autosleutel.
4.5.
Ook heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op 17 januari 2018 in een zwarte Audi naar Gouda is gegaan en de medeverdachte [betrokkene 1] ook die dag in een VW Fox naar Gouda is gereden. Met wie medeverdachte Cabral [betrokkene 2] is meegereden is niet vastgesteld. Wel heeft de verdachte verklaard dat hij met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar Gouda is gegaan. Het tijdpad is als volgt geweest. Om 13.56 uur rijden beide auto’s - die binnen de gemeente Rotterdam over de Pelgrimstraat en de Tjalklaan reeds achter elkaar aan reden - vanaf de Tjalklaan in Rotterdam de A20 op richting Gouda. Om 14.21 uur rijdt de Audi stapvoets op de bosweg in Gouda, vervolgens langs de Woudstraat in de richting van de Jan Philipsweg. Om 14.23 uur rijdt de Audi met normale snelheid de Klimopstraat in. Om 14.25 uur loopt een man vanaf de Woudstraat in de richting van de Bosweg en daarna in de richting van de Jan Philipsweg. Om 14.28 uur rijdt de Audi, ditmaal met hoge snelheid, vanuit de Jan Philipsweg over de Bosweg in de richting van de Walvisstraat. De straten waar de Audi wordt gezien bevinden zich in de nabijheid van de Klimopstraat (plaats delict). Om 14.47 uur rijdt de Audi op de Vierhavenstraat in Rotterdam. Om 15.38 uur staat de Audi stil op de Maashaven Oostzijde in Rotterdam. Op de bestuurdersplaats zit de verdachte, op de bijrijdersplaats [betrokkene 1] en achterin [betrokkene 2] . Zij worden aangehouden en in de Audi wordt in het portiervak van het rechterportier een telefoon aangetroffen die van de aangever blijkt te zijn. Nadien worden de medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] door de aangever herkend als de mannen die hem hebben overvallen ( [betrokkene 2] als de persoon met het vuurwapen). De VW Fox wordt op ongeveer 200 meter van de plaats van de overval aangetroffen. Bij de aanhouding van de verdachten is in de Audi een heuptasje met daarin de sleutel van genoemde VW Fox aangetroffen. Medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat dit heuptasje zijn eigendom is.
4.6.
Ten tijde van de aanhouding van de verdachten worden in de Audi diverse telefoons aangetroffen. De medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hadden ieder twee telefoons bij zich. Ook werd in deze auto nog een zwarte Nokia aangetroffen en bij het uitstappen van de verdachte uit de auto viel er een witte iPhone op de grond. Op 17 januari 2018 werd door een telefoonnummer toegeschreven aan [betrokkene 1] om 12.07 uur contact gezocht met het telefoonnummer behorende bij genoemde witte iPhone. Er vond geen gesprek plaats. Om 12.15 uur zocht het nummer van de witte iPhone contact met het nummer van [betrokkene 1] en vond er kennelijk een gesprek plaats. Het hof stelt vast dat deze witte iPhone aan de verdachte moet hebben toebehoord. Die vaststelling wordt in cassatie niet betwist.
4.7.
Het hof heeft overwogen dat de Audi waarin de verdachte reed slechts enkele minuten in Gouda is geweest en steeds is waargenomen in de nabijheid van de straat waar de overval heeft plaatsgevonden (Klimopstraat). Ook heeft het Hof overwogen dat de Audi aanvankelijk stapvoets reed en later met verhoogde snelheid in tegengestelde richting reed. Het hof oordeelt op basis van deze vaststellingen, in combinatie met het tijdvak waarin de overal heeft plaatsgevonden, dat het aannemelijk is dat het stapvoets rijden vóór dan wel tijdens de overval plaatsvond en het met verhoogde snelheid daarna. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat is vastgesteld dat de overval tussen 14.20 uur en 14.26 uur heeft plaatsgevonden en de Audi om 14.21 uur stapvoets in de nabijheid van de plaats delict is gezien, de Audi om 14.23 uur met normale snelheid in de straat waar de overval plaatsvond reed en de Audi om 14.28 uur met hoge snelheid in de nabijheid van de plaats delict reed. Anders dan de steller van het middel betoogt, heeft het hof derhalve niet in het midden gelaten of het stapvoets rijden vóór of tijdens de overval plaatsvond. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
4.8.
Dat het in het onderhavige geval kennelijk om een geplande overval gaat leidt het hof af uit de omstandigheid dat in de ochtend (omstreeks 10.30 uur) al een tijdstip was afgesproken waarop de ontmoeting met de aangever zou plaatsvinden (14.00 uur in Gouda), dat er als gezegd om 12.15 uur met de telefoon van de verdachte - in cassatie niet betwist - naar de telefoon van medeverdachte [betrokkene 1] is gebeld en er rond 13.56 uur met twee auto’s vanuit Rotterdam gezamenlijk naar Gouda wordt gereden. De wetenschap bij de verdachte van de overval leidt het hof in het bijzonder af uit het met twee auto’s naar Gouda rijden en eerdergenoemd rijgedrag van de verdachte in de omgeving van de plaats delict, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de verklaring van de verdachte over de reis naar Gouda (medeverdachten zaten op de heen-en terugreis bij hem in de auto), de reden van zijn aanwezigheid daar (in Gouda aanwezig om een rondje te maken) en de eigendom van de in de auto aangetroffen iPhone (eigen witte iPhone kwijt resp. thuis gelaten) niet aannemelijk is.
4.9.
Wat betreft de betrokkenheid van de verdachte bij de overval heeft het hof voorts vastgesteld dat de verdachte iets meer dan een uur na de overval is aangetroffen in een auto waarin zich de plegers van de overval en de bij de overval buitgemaakte telefoon bevonden. Volgens het hof duiden deze omstandigheden op betrokkenheid bij de overval.
4.10.
Het oordeel van het hof dat het kennelijk om een geplande overval zou gaan is gelet op grond van voornoemde vaststellingen niet onbegrijpelijk en ook toereikend gemotiveerd. In zoverre faalt het eerste middel. Of de betrokkenheid van de verdachte daarbij de vorm aan heeft genomen van het medeplegen is daarmee nog niet uitgemaakt. Daarover gaat het tweede middel.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ook overigens ontoereikend is gemotiveerd.
5.2.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat een bijdrage van de verdachte geleverd tijdens het begaan van de overval, een uitvoeringshandeling van de diefstal met geweld en bedreiging met geweld, dan wel een andere bijdrage die maakt dat van een gezamenlijke uitvoering door de drie verdachten kan worden gesproken, niet uit de bewijsvoering kan volgen. Door de steller van het middel wordt het in verband met het eerste middel aangevoerde over het door het hof in het midden laten of het stapvoets rijden vóór of tijdens de overval plaatsvond, herhaald. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou ook niet blijken van een grote(re) rol van de verdachte in de voorbereiding en wat die rol dan zou zijn.
5.3.
De onderhavige zaak doet qua feitencomplex denken aan de casus die speelde in het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:967. In die zaak was het hof ook uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om inbraken te gaan plegen en had het hof vastgesteld dat de verdachte met dat doel een auto had geleend en tezamen met drie medeverdachten in die auto vanuit Den Haag naar Friesland was gereden, dat zij telkens in elkaars gezelschap hadden verkeerd en dat de verdachte na de gepleegde inbraken tezamen met de drie medeverdachten in de auto, met daarin de buit van beide inbraken en inbrekerswerktuig dat bij één van de inbraken is gebruikt, is teruggereden naar Den Haag. Ook had het hof kennelijk in zijn oordeel betrokken dat namens de verdachte geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen waren aangevoerd. Uit de bewijsconstructie in die zaak volgde niet zonder meer dat de wegnemingshandelingen ten aanzien van feit 1 door vier personen waren begaan. Op de camerabeelden waren enkel de drie medeverdachten te zien. Volgens het hof stond die omstandigheid aan het aannemen van medeplegen niet in de weg. De Hoge Raad liet het oordeel van het hof in stand, waarbij de omstandigheid dat een van de medeverdachten had verklaard dat zij telkens in elkaars gezelschap hadden verkeerd mijns inziens een belangrijke rol speelde.
5.4.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.2.
5.5.
Anders dan in de onder 5.3 genoemde zaak staat in de onderhavige zaak vast dat de verdachte niet bij de overval zelf aanwezig is geweest. De verdachte reed volgens de vaststellingen van het hof immers voorafgaand dan wel tijdens de door de medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] gepleegde overval (kennelijk volgens gemaakte afspraken) met de Audi rond in de nabijheid van de straat waar de overval plaatsvond. Hoewel een dergelijke handeling met medeplichtigheid in verband pleegt te worden gebracht, gaat het hof uit van een samenwerkingsverband van de verdachte met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , welk samenwerkingsverband was gericht op het overvallen van de aangever. Het hof oordeelt vervolgens op basis van de door de verdachte afgelegde - met de bewijsmiddelen tegenstrijdige - verklaringen, dat de rol van de verdachte groter was dan die van een medeplichtige, terwijl de door de verdediging opgeworpen contra-indicatie voor medeplegen (medeverdachte [betrokkene 2] heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte pas na de overval heeft gevraagd wat er aan de hand was) in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen als niet aannemelijk wordt beoordeeld.
5.6.
De met de bewijsmiddelen tegenstrijdige verklaringen waar het hof naar verwijst betreffen de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat de medeverdachten zowel op de heen-als de terugreis bij hem in de auto zaten en dat hij in Gouda was om een rondje te maken en de door de verdachte zowel bij de politie als bij de rechtbank afgelegde verklaring dat hij zijn telefoon, een witte iPhone, kwijt was respectievelijk zijn in hoger beroep afgelegde verklaring dat hij deze telefoon thuis had gelaten. Volgens het hof zou uit deze verklaringen een grotere rol dan die van een medeplichtige volgen. Dat oordeel is, tegen de achtergrond van het onder 5.3 genoemde arrest, mijns inziens niet zonder meer begrijpelijk. In genoemde zaak gingen de verdachten met één auto naar de plaats delict en is vastgesteld dat de verdachte telkens in het gezelschap van de medeverdachten had verkeerd en zij na de diefstal gezamenlijk zijn teruggereden. In het onderhavige geval zijn de verdachte en de medeverdachten in twee auto’s naar de plaats delict gereden en is de verdachte, terwijl de medeverdachten op dat moment de aangever overvielen, in de buurt van de plaats delict blijven rondrijden en zijn zij nadien gezamenlijk in de auto waarin de verdachte reed naar Rotterdam teruggekeerd. Dat de verdachte zelf geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol maakt het voorgaande mijns inziens niet anders.
5.7.
In zijn algemeenheid kan de procesopstelling van de verdachte wel een rol spelen bij het aannemen van de deelnemingsvorm medeplegen, met name in de verhouding tot medeplichtigheid. In HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 overwoog de Hoge Raad:
4.2.3. In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van de verdachte zoals hiervoor onder 4.2.2 bedoeld, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.”
5.8.
Dit uitgangspunt is echter vatbaar voor contra-indicaties. Als daarvan geen sprake is kan de geciteerde hoofdregel gelden, aldus de HR (nog steeds) in 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:967. Hij overwoog aldus:
“2.3.2 Hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is weergegeven, kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (zoals wel het geval was in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319).”
5.9.
In het arrest HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319, waarnaar de Hoge Raad verwijst, leidde de aanwezigheid van een dergelijke contra-indicatie dus tot het oordeel dat de bewezenverklaring van het medeplegen door het hof ontoereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad overwoog als volgt:
“4.2. De door het Hof blijkens zijn bewijsoverweging in aanmerking genomen feiten en omstandigheden zijn niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte de diefstallen heeft medegepleegd, mede in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat door de bewoner van de woning voorafgaand aan de diefstallen een zwarte auto met daarin drie jongens met een Marokkaans uiterlijk in zijn straat is gezien en getuige [betrokkene 3] heeft gezien dat drie mannen van vermoedelijk Noord-Afrikaanse/Marokkaanse afkomst via het slaapkamerraam de woning verlieten, terwijl de verdachte zeer donker getint dan wel negroïde is en de verdachte direct na de strafbare feiten als bijrijder in een auto zat met drie medeverdachten die wel aan het signalement voldeden. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.”
5.10.
Ik meen dat in de onderhavige zaak van een vergelijkbare contra-indicatie sprake is, nu het hof uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat de verdachte niet een van de twee (daadwerkelijke) overvallers is geweest. Onder die omstandigheden gaat de regel uit het daarvoor geciteerde arrest van dezelfde datum, ECLI:NL:HR:2016:1315 niet op.
5.11.
Het eerste middel faalt maar het tweede middel slaagt.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2022
O.a. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316.
Beroepschrift 28‑05‑2021
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 3 april 2021
Geacht College,
Ondergetekende,
mr D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan het Oudehoofdplein 4 (3011 TM) te Rotterdam (Cleerdin & Hamer Advocaten), die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende op het adres [adres] ([postcode]) [woonplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te Den Haag, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 22/002976-18.
In deze zaak heeft het de Rechtbank Den Haag rekwirant op 9 juli 2018 veroordeeld wegens medeplichtigheid bij diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Het Gerechtshof te Den Haag heeft bij arrest van 29 juli 2020 rekwirant veroordeeld wegens het medeplegen van deze diefstal met geweld en bedreiging met geweld terwijl ten tijde van het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaar was verlopen sinds een vroegere veroordeling tot een gevangenisstraf wegens een soortgelijk feit in kracht van gewijsde is gegaan, tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Ten aanzien van een inbeslaggenomen voertuig is de teruggave aan de rechthebbende gelast, de vordering benadeelde partij is toegewezen tot €1.159,55 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 3 augustus 2020 namens rekwirant ingesteld door H.C.J. Duivenvoorde-Huijts, administratief ambtenaar bij het Gerechtshof Den Haag.
Rekwirant voert de volgende middelen van cassatie aan:
I. Schending van de artt. 47,310 en/of 312 Sr en/of de artt. 350,358,359 en/of 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is de bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van een iPhone en een autosleutel niet naar de eis der wet met redenen omkleed, althans in ieder geval — en mede gelet op hetgeen daartoe naar voren was gebracht — niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd, het oordeel dat aan de zijde van rekwirant sprake was van het in het bewezenverklaarde ‘weggenomen’ besloten liggende opzet (alsmede het voor medeplegen benodigde opzet op het gronddelict) en het van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening volgt niet (zonder meer) uit de bewijsmiddelen en is ook verder niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Het arrest van het Hof kan dan ook niet in stand blijven.
Toelichting
Het Hof heeft ten laste van de rekwirant bewezen verklaard dat:
‘primair
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, op en/of aan de openbare weg (Klimopstraat), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, een i-Phone en een autosleutel, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde] en het richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] en het trekken van de capuchon over het hoofd van die [benadeelde] en het vastpakken van die [benadeelde], zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. ’
Uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid dat medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] degenen zijn geweest die de heer [benadeelde] in zijn bedrijfsbus (in de Klimopstraat te Gouda) hebben benaderd en vervolgens door middel van geweld en bedreiging met geweld zijn iPhone en autosleutel hebben weggenomen (en deze goederen hebben meegenomen). Ook kan uit de bewijsmiddelen volgen dat aangever in de ochtend is gebeld om een afspraak te maken voor de mogelijke aankoop (door aangever) van een Macbook en dat de afspraak om 14:00 in Gouda zou zijn. Aangever is vervolgens door twee jongens, de genoemde [betrokkene 1] en [betrokkene 2], overvallen. Rekwirant heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
‘U vraagt mij of ik wel of niet in. Gouda ben geweest. Ja. Ik wist niks af van het tenlastegelegde. Ik heb altijd ontkend ómdat ik bang was voor andere dingen, waar ik niks mee te maken heb. Ik heb bij de rechtbank niet gezegd dat ik in Gouda ben geweest omdat ik mij belazerd voelde. Ik wist nergens van af. Omdat ik er niks van wist, wilde ik ook niks verklaren. Ik heb er geen aandeel in gehad. Ik heb van mijn raadsman begrepen dat [betrokkene 1] een en ander heeft verklaard over mij, maar ik heb het niet gelezen. Dat wil ik niet.
Ik ben er met hen geweest. Ik weet niet wat ze wel of niet hebben gedaan. Het is allemaal te lang geleden. Ik weet dat ik daar ben geweest, dat ik terug ben gegaan naar Rotterdam en dat ik toen ben aangehouden. Dat is wat ik wil en kan vertellen.
(…)
U vraagt mij of er van te voren is afgesproken dat ik hen weer mee terug zou nemen. Nee. Het was een rondje Gouda maken. Ik had onder een rondje Gouda iets heel anders verstaan. Eten halen bijvoorbeeld of een vriendin of tante zien, weet ik het. De anderen zijn de auto uit geweest. Ik weet niet wat ze gingen doen. ’
Namens rekwirant is door zijn raadsman mr. P.T. Verweijen vrijspraak bepleit, waarbij hij blijkens zijn aan het proces-verbaal terechtzitting gehechte pleitnotities (onder meer) het volgende naar voren heeft gebracht.
‘Wat [rekwirant] echter in Gouda heeft gedaan is zeer lastig om vast te stellen. Op de camerabeelden van de supermarkt in de straat nabij de plaats delict is de Audi A4 vlak voor het ongeval op beeld vastgelegd (14:21 uur). Blijkens het proces-verbaal van bevindingen zaten er twee personen in het voertuig: een bestuurder en daarnaast de bijrijder. Door het OM is aangevoerd dat [betrokkene 1] vermoedelijk met [rekwirant] in de auto moest zitten, aangezien er twee personen waargenomen zijn in de Audi A4, terwijl [betrokkene 2] in zijn eigen auto (VW Fox) naar Gouda is gereden vanuit Rotterdam. Die aanname is erg kort door de bocht en volgt niet uit het dossier. Beide voertuigen zijn om 13:56 uur de oprit van de A20 richting Nieuwerkerk aan den IJssel — Gouda opgereden en de VW Fox is verder niet meer geregistreerd door camera 's in Gouda. Het voertuig is in ieder geval op enig moment geparkeerd in de Helmersstraat in Gouda. Dat is ongeveer twee straten verder dan de Bosweg. Om 14:21 uur is de Audi A4, met daarin de twee personen, te zien op de Bosweg richting de P.C. Hooftstraat. Het is derhalve heel goed denkbaar dat [betrokkene 2] zijn auto heeft verlaten om vervolgens met [betrokkene 1] in de Audi verder te rijden.
De foto's van de camerabeelden, opgenomen op pagina's 36 en 37 van het dossier, maken dat niet anders. Voor zover deze persoon al iets te maken zou hebben met de overval, is dit in elk geval niet [rekwirant]. [rekwirant] droeg ten tijde van zijn aanhouding immers een Canada Goose-jas zonder bontkraag. En voor zover aangevoerd wordt dat de bontkraag er (mogelijk) af zou zijn gehaald, wijs ik erop dat de bontkragen op Canada Goose-jassen veel dikker/breder zijn dan de bontkraag die op de jas gevestigd is van de persoon op de beelden.
(…)
Tijdens de aanhouding is [rekwirant] de bestuurder van de Audi, zit [betrokkene 2] voorin op de bijrijdersstoel en zit [betrokkene 1] rechts achterin, terwijl eerder die dag blijkens de camerabeelden van de Plus om 14:21 uur [betrokkene 1] op de bijrijdersstoel wordt herkend. Telt u daar de omschrijving van de bestuurder van het voertuig door de opsporingsambtenaren bij op, dan is de meest logische verklaring hiervoor dat vanuit Gouda naar Rotterdam [betrokkene 2] de bestuurder is geweest met [betrokkene 1] als bijrijder. Waarschijnlijk zijn zij later weer gewisseld, omdat bij de aanhouding natuurlijk [rekwirant] de bestuurder was.
(…)
Zoals gezegd lijkt het eerder [betrokkene 2] te zijn geweest die is weggereden dan [rekwirant]. Maar zelfs al zou uw Hof vaststellen dat het [rekwirant] is geweest, dan nog is het de vraag wat dit zegt. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit kan worden afgeleid dat de auto als vluchtauto is gebruikt. De enige reden waarom de rechtbank dit heeft geconcludeerd is omdat de auto met ‘hoge snelheid’ zou zijn weggereden. Op zich klopt het dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] concluderen dat het voertuig met hoge snelheid reed, maar de vraag is wat dit betekent?3 Wat voor de ene verbalisant een hoge snelheid is zal door een andere verbalisant zo maar weer als een gemiddelde snelheid kunnen worden gezien. Een objectieve meting is er in ieder geval niet, terwijl ook geen schatting is gemaakt hoe hard er dan zou zijn gereden. Dat een en ander subjectief is blijkt wel uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] die dezelfde beelden uitkijkt. Hij concludeert namelijk dat er met ‘verhoogde snelheid’ werd gereden. Wat dat overigens betekent blijft eveneens vaag. Het is hoe dan ook een te summiere en onduidelijke indicatie om hier, als uiterlijke verschijningsvorm, uit af te leiden dat er gevlucht werd. Dat geldt zeker nu [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij naar de auto is gelopen en dus niet dat hij met de auto is opgepikt.
(…)
Over wat er in de auto is besproken zegt alleen de verklaring van [betrokkene 1] bij de rhc wat. Hij verklaart allereerst dat [rekwirant] geen wetenschap had dat er een overval gepleegd zou gaan worden. Er is niet over gesproken en [betrokkene 1] heeft zijn plan niet met hem gedeeld. Ook na de overval is er in de auto niet gesproken over wat er was voorgevallen.
(…)
Ik verzoek u [rekwirant] vrij te spreken. ’
Kortom rekwirant heeft niet (langer) zozeer zijn aanwezigheid in Gouda maar wel dat hij een aandeel heeft gehad in het bewezenverklaarde en dat hij wetenschap had van wat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] daar hebben gedaan toen zij zich niet in de auto bevonden. Zijn raadsman heeft onder meer naar voren gebracht dat om 14:21 op camerabeelden van de [betrokkene 1] als bijrijder werd herkend (en toen de overval dus niet gaande was) en heeft voorts kritische kanttekeningen geplaatst bij de conclusie van de rechtbank dat met hoge snelheid is weggereden. Hij heeft voorts gewezen op de ontlastende verklaring van [betrokkene 1] die in hoger beroep (op verzoek van het Openbaar Ministerie overigens) is afgelegd en inhoudt dat rekwirant niet wist van de voorgenomen overval.
Desondanks is het Hof tot een bewezenverklaring gekomen, welke bewezenverklaring inhoudt dat ook rekwirant opzet had (nu het ‘wegnemen’ een opzettelijke handeling veronderstelt), alsmede het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Voorts is voor het bewezenverklaarde medeplegen ook dubbel opzet vereist, op de samenwerking maar ook op het gronddelict — hier de diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
Blijkens de bijlage inhoudende de bewijsmiddelen zoals ondertekend op 3 maart 2021 heeft het Hof 18 bewijsmiddelen gebezigd, waaronder bewijsmiddel 13 inhoudende de verklaring van rekwirant in hoger beroep waarin hij aangeeft dat hij in Gouda is geweest, dat hij daarna is aangehouden in Rotterdam, hij op de bestuurdersstoel zat en dat hij met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar Gouda is gegaan en weer terug. Tevens is als bewijsmiddel 1 gebezigd de aangifte van [benadeelde] waaruit volgt dat persoon 1 een vuurwapen op hem heeft gericht en dat persoon 2 zijn capuchon over zijn hoofd heeft getrokken, uit bewijsmiddel 15 blijkt dat [benadeelde] [betrokkene 1] heeft herkend als de dader met het wapen en [betrokkene 2] als degene die zijn capuchon over zijn hoofd trok. Blijkens de nadere bewijsoverweging heeft het Hof ook geoordeeld dat de overval op [benadeelde] door twee personen — [betrokkene 1] en [betrokkene 2] — is uitgevoerd. Dat rekwirant op de hoogte was van het voornemen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] om aangever [benadeelde] te beroven van zijn iPhone en autosleutel (of andere goederen) en daarop zelf ook opzet had, blijkt uit de bewijsmiddelen niet.
Het Hof heeft aan de bewezenverklaring een nadere bewijsoverweging gewijd, deze houdt het volgende in:
‘Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Op 17 januari 2018 maakte de aangever in de ochtend telefonisch een afspraak voor een ontmoeting in verband met een mogelijke aankoop door de aangever van een Macbook. Deze ontmoeting zou om 14.00 uur plaatsvinden in Gouda. Rond dat tijdstip kwamen twee jongens in de afgesproken straat aanlopen, waarvan één de aangever aansprak en zei dat hij het
graag op de hoek van de straat af wil e handelen. Daarop is de aangever met zijn bus naar het einde van de straat gereden. Vervolgens is de aangever tussen 14.20 uur en 14.26 uur door de twee mannen, onder bedreiging met een vuurwapen, beroofd van zijn telefoon en zijn autosleutel.
Ook op 17 januari 2018 ging de verdachte naar Gouda. De verdachte reed in een zwarte Audi. Ook de auto van [betrokkene 2], een VW Fox, reed die dag naar Gouda. Daarbij kan het volgende tijdpad worden vastgesteld:
13.56 uur: De Audi en de VW Fox reden vanaf de Tjalklaan in Rotterdam de A20 op richting Gouda. Voorafgaand hieraan reden beide voertuigen binnen de gemeente Rotterdam over de Pelgrimstraat eh de Tjalklaan achter elkaar aan.
14.21 uur: De Audi reed op de Bosweg in Gouda, stapvoets. De auto reed langs de Woudstraat, in de richting van de Jan Philipsweg.
14.23 uur: De Audi reed met normale snelheid de Klimopstraat in.
14.25 uur: Een man liep vanaf de Woudstraat in de richting van de Bosweg en daarna in de richting van de Jan Philipsweg.
14.28 uur: De Audi réed vanuit de Jan Philipsweg over de Bosweg in de richting van de Walvisstraat, dit maal met hoge snelheid.
De straten waar de Audi in Gouda werd gezien bevinden zich in de nabijheid van de Klimopstraat.
14.47 uur: De Audi reed op de Vierhavenstraat in Rotterdam.
15.38 uur: De Audi. stond stil op de Maashaven Oostzijde in Rotterdam. Op de bestuurdersplaats zat de verdachte, op de bijrijdersplaats [betrokkene 2] en achterin [betrokkene 1]. Zij werden aangehouden.
In de Audi werd in het portiervak van het rechterportier een telefoon aangetroffen, die van de aangever bleek te zijn.
De aangever herkende [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als de mannen die hem hadden overvallen.
In de auto en bij de verdachten werden diverse telefoons aangetroffen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hadden ieder twee telefoons bij zich. In de auto werd verder nog een zwarte Nokia aangetroffen en toen de verdachte uitstapte viel er een witte iPhone op de grond.
Op de dag van de overval werd door een telefoonnummer toegeschreven aan [betrokkene 2] om 12.07 uur contact gezocht met het telefoonnummer behorende bij de witte iPhone die bij het Uitstappen van de verdachte op d grond was gevallen. Er vond geen gesprek plaats. Om 12.15 uur zocht het nummer van de witte iPhone contact met het nummer van [betrokkene 2] en vond er kennelijk een gesprek plaats.
Oordeel hof
Ten aanzien van de witte iPhone
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechtbank verklaard dat hij zijn telefoon, een witte iPhone, kwijt was. In hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij deze thuis had gelaten. Gelet op deze wisselend verklaringen in samenhang met de omstandigheid dat er een witte iPhone op de grond viel toen de verdachte uitstapte, is het hof van oordeel dat deze witte iPhone moet hebben toebehoord aan de verdachte. Niet gesteld noch gebleken is dat iemand anders dan de verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] die dag de Audi heeft gebruikt en de iPhone daarin heeft achtergelaten. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ieder twee telefoons bij zich hadden en dat het niet aannemelijk is dat de verdachte geen telefoon bij zich had. Ten slotte is van belang dat de iPhone in ieder geval niet toebehoorde aan [betrokkene 2] gelet op het eerdere contact tussen het nummer van de iPhone en het nummer van [betrokkene 2].
Ten aanzien van het medeplegen
Uit het hiervoor weergegeven tijdvak kan worden afgeleid dat de Audi waarin de verdachte reed slechts enkele minuten in Gouda is geweest en steeds is waargenomen in de nabijheid van de straat waar de overval heeft plaatsgevonden. Daarbij valt op dat de Audi aanvankelijk stapvoets reed en later met verhoogde snelheid in tegengestelde richting reed. Gelet op het tijdvak waarin de overval heeft plaatsgevonden, is aannemelijk dat het stapvoets rijden vóór dan wel tijdens de overval plaatsvond en het met verhoogde snelheid rijden daarna. Bij deze omstandigheden past niet de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij in Gouda was om een rondje te maken. Die verklaring acht het hof dan ook niet aannemelijk.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in zijn verklaring aangegeven dat de medeverdachten zowel op de heen- als de terugreis bij hem in de auto zaten. Gelet op de ARS- gegevens met betrekking tot de auto van [betrokkene 2], in samenhang met de aanwezigheid van de autosleutel in diens tasje en het aantreffen van deze auto in Gouda, is dat niet aannemelijk. Het met twee auto's naar Gouda rijden vraagt in het licht van de overige bewijsmiddelen om een verklaring van de verdachte, die hij kennelijk niet heeft willen geven.
De overval was kennelijk gepland. In de ochtend werd immers al een tijdstip afgesproken waarop de ontmoeting met de aangever zou plaatsvinden. Vervolgens vond er een telefoongesprek plaats tussen de verdachte en [betrokkene 2] waarna gezamenlijk richting Gouda werd gereden.
De verdachte is iets meer dan een uur na de overval aangetroffen in een auto waarin zich ook [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de plegers van de overval, bevonden. Ook de telefoon van de aangever was in deze auto aanwezig De verdachte kende [betrokkene 1].
Hij was twee dagen eerder samen met hem gecontroleerd. Zowel [betrokkene 1] als de verdachte zouden eerder in het bezit zijn geweest van vuurwapens. [betrokkene 1] is ook degene die door de aangever is aangewezen als de man die in het bezit was van het vuurwapen.
Het hof stelt vast dat de verdachte kort na de overval is aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de overval duiden. Gelet op het met twee auto's naar Gouda rijden en het rijgedrag van de verdachte in de omgeving van de plaats waar de overval plaatsvond, gaat het hof ervan uit dat de verdachte heeft geweten dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] degene met wie een afspraak was gemaakt gingen overvallen. Het hof betrekt daarbij dat de verklaring van de verdachte, onder meer over de reis naar Gouda, de reden van zijn aanwezigheid daar en de eigendom van de in de auto aangetroffen iPhone, niet aannemelijk is.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. Het hof ziet echter in de niet met de bewijsmiddelen overeenstemmende verklaringen van de verdachte aanleiding om aan te nemen dat zijn rol groter was dan die van een medeplichtige. Nu de verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol gaat het hof uit van medeplegen in de vorm van een samenwerkingsverband met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat was gericht op het overvallen van de aangever.
Dat [betrokkene 1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte pas na de overval heeft gevraagd wat er aan de hand was, merkt het hof niet aan als een contra-indicatie, nu ook deze verklaring in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. ’
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat rekwirant degene is geweest die een afspraak met de aangever heeft gemaakt, in de nadere bewijsoverweging heeft het Hof dat ook niet vastgesteld. Evenmin blijkt wat de inhoud van het telefoongesprek tussen [betrokkene 2] en rekwirant is geweest voordat naar Gouda werd gereden (ervan uitgaande dat rekwirant de witte iPhone gebruikte zoals het Hof heeft vastgesteld). Ook indien er vanuit moet worden gegaan dat de overval ‘kennelijk gepland’ was, dan is de vraag of rekwirant ook onderdeel was van dat plan en wist van hetgeen door anderen zou worden ondernomen. Uit de bewijsmiddelen kan die wetenschap en daarmee het opzet op het voorgenomen delict niet volgen. Het oordeel van het Hof dat het ervan uitgaat dat rekwirant heeft geweten dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] degene met wie een afspraak was gemaakt gingen overvallen (en daarmee wordt uitgegaan van een samenwerkingsverband gericht op dat doel), is niet naar de eis der wet redenen omkleed, althans niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Het na de overval aangetroffen worden met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en in aanwezigheid van de telefoon en autosleutel van aangever zegt niets (althans onvoldoende) over de voor de bewezenverklaring van het (dubbel) opzet benodigde voorafgaande wetenschap van het feit dat een overval gepleegd zou worden en wetenschap op het moment dat die overval werd uitgevoerd (waar rekwirant evident niet bij was).
Bovendien heeft het Hof in dit verband (veel, zo niet doorslaggevende) waarde toegekend aan het rijgedrag van rekwirant in de omgeving van de plaats waar de overval plaatsvond, maar heeft het in het midden gelaten of het stapvoets rijden vóór of tijdens de overval plaatsvond terwijl de raadsman erop heeft gewezen dat op dat moment (14:21) [betrokkene 1] als bijrijder in de auto wordt herkend en dat dus de overval toen nog niet was aangevangen (dat is in ieder geval in het licht van de feitelijke vaststellingen over de uitvoerders van de overval een conclusie die wel getrokken moet worden). Nu het Hof de juistheid daarvan in het midden heeft gelaten moet in cassatie van de feitelijke juistheid van die herkenning van [betrokkene 1] als bijrijder in de auto om 14:21 uur worden uitgegaan waardoor in ieder geval onbegrijpelijk is dat het stapvoets rijden kan hebben plaatsgevonden tijdens de overval. Aan stapvoets rijden voorafgaand aan het plaatsvinden van een strafbaar feit gepleegd door anderen kan niet zonder meer dezelfde waarde toegekend worden als aan stapvoets in de buurt van de plaats delict rijden terwijl dat delict wordt uitgevoerd. Van stapvoets rijden in de buurt van de plaats delict tijdens de uitvoering kan immers eerder gezegd worden dat daar wel een voorafgaande afspraak aan ten grondslag moet hebben gelegen waaruit het opzet (al dan niet in voorwaardelijk zin) of in ieder geval de wetenschap kan worden afgeleid, terwijl daar bij stapvoets rijden voorafgaand aan het plegen van een strafbaar feit (door twee anderen) niet zonder meer sprake van is.
Voorts volgt uit de bewijsmiddelen (bewijsmiddel 8) dat 2 minuten na het stapvoets rijden op normale snelheid de Klimopstraat werd ingereden, wat afbreuk doet aan het toekennen van bewijswaarde aan het rijgedrag voor de invulling van de wetenschap van/het opzet op het gronddelict van rekwirant. In het licht van het voorgaande en bij het ontbreken van bewijsmiddelen waaruit de daadwerkelijke wetenschap en het opzet van rekwirant uit kan worden afgeleid en mede gelet op hetgeen daartoe naar voren is gebracht, is niet begrijpelijk dat het Hof het oordeel dat rekwirant wetenschap had van/opzet had op de diefstal met geweld en bedreiging met geweld heeft gebaseerd op het rijgedrag en het na de overval aangetroffen worden met medeverdachten en de door hen gemaakte buit.
Overigens heeft het Hof ook op grond van die omstandigheden overwogen dat deze niet passen bij de door rekwirant gegeven verklaring dat hij in Gouda was om een rondje te maken, waardoor die verklaring als onaannemelijk terzijde is geschoven en het erop lijkt dat het uitblijven van een verklaring ook is meegenomen bij het oordeel dat rekwirant opzet had op het plegen van de overval. Blijkens het proces-verbaal terechtzitting is hem gevraagd of van tevoren was afgesproken dat hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] weer mee terug zou nemen, waarop rekwirant heeft geantwoord dat dat niet was afgesproken en juist dat hij onder ‘een rondje Gouda’ ook iets heel anders had verstaan — wat in overeenstemming is met zijn verklaring dat hij zich belazerd voelde en daarom niet eerder had verklaard dat hij wel in Gouda was geweest. Naar het standpunt van rekwirant sluit de bewijsvoering zeker niet uit dat hij met de intentie ‘rondje Gouda’ en zonder wetenschap van een voorgenomen overval op pad is gegaan en hetgeen uiteindelijk is gebeurd inderdaad iets anders bleek dan ‘een rondje Gouda’ en zijn opzet daar niet op gericht is geweest.
In ieder geval is het voornamelijk op het rijgedrag en het na de overval aangetroffen worden met medeverdachten en de door hen gemaakte buit gebaseerde oordeel dat rekwirant wetenschap van/opzet had op de diefstal met geweld en bedreiging met geweld niet naar de eis der wet met reden omkleed, althans niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Waardoor de bewezenverklaring die inhoudt dat rekwirant dat opzet wel had niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, althans niet voldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
II. Schending van de artt. 47, 310 en/of 312 Sr en/of de artt. 29, 350, 358, 359 en/of 415 Sv en/of art. 6 EVRM, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is de bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van een iPhone en een autosleutel niet naar de eis der wet met redenen omkleed, althans in ieder geval — en mede gelet op hetgeen daartoe naar voren was gebracht — niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd, het oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] om ten aanzien van rekwirant het medeplegen bewezen te verklaren volgt niet (zonder meer) uit de bewijsmiddelen en is ook verder niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd, waarbij het Hof heeft nagelaten te motiveren dat ondanks dat uit de bewijsmiddelen gedragingen van rekwirant volgen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht desondanks sprake is van medeplegen, waarbij het Hof ten onrechte en/of zonder voldoende begrijpelijke motivering bij het oordeel dat sprake is van medeplegen heeft betrokken dat rekwirant is aangetroffen in omstandigheden die duiden op betrokkenheid bij het feit en geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd/duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol waardoor het Hof uitgaat van medeplegen, dan wel ten onrechte en in strijd met artikel 29 Sv het oordeel dat de rol van rekwirant groter was dan die van medeplichtige (uitsluitend dan wel in overwegende mate) heeft gebaseerd op het uitblijven van een aannemelijke verklaring/het verschaffen van duidelijkheid over zijn rol. Het arrest van het Hof kan dan ook niet in stand blijven.
Toelichting
Op 8 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag rekwirant veroordeeld als medeplichtige bij een — kortgezegd — door medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] gepleegde gewapende overval op de eigenaar van een bedrijfsbusje waarbij diens iPhone en autosleutel is weggenomen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de ten aanzien van rekwirant vastgestelde betrokkenheid — te weten het als chauffeur met één van de medeverdachten naar Gouda rijden en na de overval met twee medeverdachten terugrijden naar Rotterdam — is te kwalificeren als medeplichtigheid. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat ten laste van rekwirant zou worden bewezenverklaard dat hij als medeplichtige bij dit feit betrokken is geweest. De advocaat- generaal heeft daartoe naar voren gebracht dat rekwirant met [betrokkene 1] naar Gouda is gereden en dat na de overval, om 14.28 uur, rekwirant met hoge snelheid komt aanrijden, welk gedrag past bij het gedrag van een vluchtauto.
Namens rekwirant is door zijn raadsman mr. P.T. Verweijen (blijkens diens aan het proces- verbaal terechtzitting d.d. 15 juli 2020 gehechte pleitnotities) naar voren gebracht dat vastgesteld kan worden dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] de overval hebben gepleegd, maar niet dat rekwirant daarbij betrokken was. Subsidiair heeft hij onder de kopje ‘medeplegen?’ in de kern naar voren gebracht dat indien er geen sprake is van een bijdrage tijdens het begaan van het delict in de bewijsvoering aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt dat van medeplegen kan worden gesproken en in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. En dat het ontbreken van enige rol in de uitvoering in dergelijke uitzonderijke gevallen zal moeten worden gecompenseerd door een grote(re) rol in de voorbereiding. Hij heeft gesteld dat een dergelijke grotere rol in de voorbereiding van rekwirant niet kan worden vastgesteld en heeft vrijspraak bepleit.
Het Hof heeft ten laste van de rekwirant bewezen verklaard dat:
‘primair
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, op en/of aan de openbare weg (Klimopstraat), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, een i-Phone en een autosleutel, toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde] en het richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] en het trekken van de capuchon over het hoofd van die [benadeelde] en het vastpakken van die [benadeelde], zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. ’
Blijkens de bijlage inhoudende de bewijsmiddelen zoals ondertekend op 3 maart 2021 heeft het Hof 18 bewijsmiddelen gebezigd, waaronder bewijsmiddel 13 inhoudende de verklaring van rekwirant in hoger beroep waarin hij aangeeft dat hij in Gouda is geweest, dat hij daarna is aangehouden in Rotterdam, hij op de bestuurdersstoel zat en dat hij met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar Gouda is gegaan en weer terug. Tevens is als bewijsmiddel 1 gebezigd de aangifte van [benadeelde] waaruit volgt dat persoon 1 een vuurwapen op hem heeft gericht en dat persoon 2 zijn capuchon over zijn hoofd heeft getrokken, uit bewijsmiddel 15 blijkt dat [benadeelde] [betrokkene 1] heeft herkend als de dader met het wapen en [betrokkene 2] als degene die zijn capuchon over zijn hoofd trok. Blijkens de nadere bewijsoverweging heeft het Hof ook geoordeeld dat de overval op [benadeelde] door twee personen — [betrokkene 1] en [betrokkene 2] — is uitgevoerd.
Ten aanzien van rekwirant kan uit de bewijsmiddelen niet méér vastgesteld worden dan dat hij de Audi reed die kort in Gouda is geweest en welke aanvankelijk stapvoets reed in de nabijheid van de plaats delict en na de overval met verhoogde snelheid is weggereden, dat rekwirant een uur en tien minuten na het wegrijden uit Gouda in Rotterdam is aangetroffen in de Audi met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en de ontvreemde iPhone van aangever. Voorts volgt uit de nadere bewijsoverweging dat een uit de Audi gevallen iPhone aan rekwirant wordt toegeschreven en uit bewijsmiddel 10 dat de dag van de overval om 12:07 door een telefoon toegeschreven aan [betrokkene 2] contact wordt gezocht met de iPhone waarbij geen gesprek tot stand komt en dat de iPhone om 12:15 contact zocht met de aan [betrokkene 2] toegeschreven telefoon en daarbij kennelijk een gesprek plaatsvond (waarvan de inhoud niet bekend is). Het Hof heeft een en ander ook in een nadere bewijsoverweging beschreven, deze staat in middel I geciteerd.
Blijkens vaste jurisprudentie van uw College is voor een bewezenverklaring van ‘medeplegen’ (dan wel ‘door twee of meer verenigde personen) vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De verdachte zal in ieder geval een — intellectuele en/of materiele — bijdrage van voldoende gewicht moeten hebben geleverd. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding. Een bijdrage van rekwirant geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit, een uitvoeringshandeling van de diefstal met geweld en bedreiging met geweld, dan wel een andere bijdrage die maakt dat gesproken kan worden van een gezamenlijke uitvoering door de drie verdachten kan uit de bewijsvoering niet volgen. Daarbij wordt ook hier opgemerkt dat het Hof waarde heeft toegekend aan het rijgedrag, maar in het midden gelaten of het stapvoets rijden vóór of tijdens de overval plaatsvond terwijl de raadsman erop heeft gewezen dat op het moment (14:21) van het stapvoets rijden [betrokkene 1] als bijrijder in de auto wordt herkend en dat dus de overval toen nog niet was aangevangen. Nu het Hof de juistheid daarvan in het midden heeft gelaten moet in cassatie van de feitelijke juistheid van die herkenning van [betrokkene 1] als bijrijder in de auto om 14:21 uur worden uitgegaan waardoor in ieder geval onbegrijpelijk is dat het stapvoets rijden kan hebben plaatsgevonden tijdens de overval. Zoals ook uit de vaststellingen van het Hof blijkt heeft rekwirant toen de overval wel vermoedelijk werd uitgevoerd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met normale snelheid gereden, waaruit ook direct moet worden afgeleid dat hij niet met [betrokkene 1] de auto heeft verlaten.
Evenmin kan uit de bewijsmiddelen of de nadere bewijsoverweging van het Hof worden afgeleid dat rekwirant een grotere rol in de voorbereiding heeft gehad en wat die rol dan zou zijn. Daarbij verdient opmerking dat het Hof niet heeft vastgesteld dat rekwirant de afspraak met aangever heeft gemaakt en dat ten aanzien van het telefoongesprek eerder die dag — waarvan de inhoud uit de bewijsmiddelen niet volgt en ook in het dossier onbekend is gebleven — juist blijkt dat het eerst [betrokkene 2] is die contact met rekwirant zoekt, waarna deze [betrokkene 2] belt. Het initiatief tot dat telefoongesprek lag aldus blijkens de bewijsmiddelen niet bij rekwirant (indien al uitgegaan moet worden van het gebruik van deze telefoon door rekwirant). Voorts lijkt het Hof waarde toegekend te hebben aan het feit dat met twee auto's naar Gouda is gereden, maar valt ook daarvan niet in te zien dat daardoor sprake zou zijn van een gezamenlijke uitvoering van het feit dan wel anderszins een bijdrage van rekwirant die materieel of intellectueel van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Indien het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of helpen bij de vlucht), rust er op de rechter een zwaardere motiveringsplicht om tot veroordeling wegens medeplegen te komen. Bij het oordeel dat sprake is van medeplegen kan door de rechter onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (hoewel aan dat laatste op zichzelf geen grote betekenis toekomt). Het gaat erom dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. Geen van deze factoren is door het Hof in het oordeel dat van medeplegen sprake is betrokken, niet gemotiveerd is waar — bijvoorbeeld — een grotere rol van rekwirant in de voorbereiding/althans in ieder geval als méér dan die van een medeplichtige in is gelegen.
Met het enkele ‘uitgaan van medeplegen in de vorm van een samenwerkingsverband gericht op het overvallen van aangever’ zoals het Hof heeft gedaan, is niet voldaan aan de plicht het oordeel dat sprake is van medeplegen deugdelijk te motiveren. Het Hof heeft dat ten onrechte nagelaten. De daadwerkelijke gedragingen van rekwirant die uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid — het brengen van een medeverdachte naar de omgeving van de plaats delict, in de nabijheid van de plaats delict (voorafgaand aan het delict) stapvoets rijden en met verhoogde snelheid wegrijden (waarvan aannemelijk is dat dit na de overval was) en relatief kort daarna aangetroffen worden in de auto met beide plegers en de door hen gemaakte buit — zijn gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht.1. Ten aanzien van deze gedragingen is sprake van een treffende gelijkenis met de zaak waarin uw College op 14 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:928) oordeelde dat het oordeel dat sprake was van medeplegen wegens het naar de plaats delict brengen van twee medeverdachten, met draaiende motor blijven wachten, de achterportieren ophouden en een vrije vluchtweg creëren voor de medeverdachten, ontoereikend was gemotiveerd. Het Hof heeft in feite in casu nog minder vastgesteld omtrent het mogelijk maken van de vlucht en juist aangenomen dat rekwirant niet met beide maar met één medeverdachte naar Gouda is gereden. Dat dit — of het feit dat met twee auto's daar naartoe is gereden — redengevender zou zijn voor het oordeel dat sprake is van medeplegen dan het met twee medeverdachten in één auto naar Gouda rijden, valt niet in te zien en vraagt ook niet (zonder meer) om een verklaring van de verdachte.
Daarbij verdient opmerking dat hetgeen onder het kopje ‘ten aanzien van het medeplegen’ is overwogen door het Hof in verregaande mate voornamelijk ziet op de vaststelling dat rekwirant wetenschap zou hebben gehad van de ‘kennelijk geplande’ overval, maar dat ook voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid nodig is dat de verdachte dubbel opzet had; (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict dat door anderen wordt gepleegd en opzet op de behulpzaamheid daarbij. Ook van behulpzaamheid in de zin van medeplichtigheid kan worden gezegd dat dit enige mate van samenwerking met de pleger(s) van het strafbare feit vergt. De twee deelnemingsvormen medeplegen en medeplichtigheid onderscheiden zich dan ook voornamelijk in de mate van samenwerking met anderen en opzet op die mate van samenwerking dan wel enkel op de behulpzaamheid. De overwegingen van het Hof maken duidelijk dat de gedachte van het Hof is geweest dat rekwirant wel wist wat de anderen in Gouda gingen doen en hij daar zelf ook een rol bij zou hebben, maar ook indien voldoende begrijpelijk kan worden vastgesteld dat aan de kant van rekwirant sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict dan is daarmee nog niet voldoende begrijpelijk gemotiveerd dat rekwirant zodanig nauw en bewust met de anderen heeft samengewerkt dat van medeplegen sprake is. Het Hof heeft verzuimd deugdelijk en voldoende begrijpelijk te motiveren dat en op grond waarvan sprake is van méér dan enkel opzettelijke behulpzaamheid.
Om te komen tot de overweging dat het Hof aanneemt dat de rol van rekwirant groter was dan die van een medeplichtige wijst het Hof erop dat rekwirant kort na de overval is aangetroffen in omstandigheden die duiden op betrokkenheid, te weten in de auto met de plegers en de telefoon en autosleutel van aangever. Vervolgens heeft het Hof het uitblijven van een verklaring van rekwirant waarmee hij duidelijkheid verschaft over zijn rol betrokken bij het oordeel dat sprake is van medeplegen, de ‘opwaardering’ naar de rol als medepleger is daar in feite in doorslaggevende mate op gebaseerd (in plaats van op vastgestelde feiten en omstandigheden die het medeplegen kunnen invullen). Daaromtrent heeft het Hof het volgende overwogen:
‘Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet een van de twee overvallers was. Het hof ziet echter in de niet met de bewijsmiddelen overeenstemmende verklaringen van de verdachte aanleiding om aan te nemen dat zijn rol groter was dan die van een medeplichtige. Nu de verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol gaat het hof uit van medeplegen in de vorm van een samenwerkingsverband met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat was gericht op het overvallen van de aangever. ’
De genoemde verklaringen over de reden van de reis naar Gouda, het met z'n drieën daar naartoe rijden en het gebruik van de iPhone zijn in dezelfde bewijsoverweging door het Hof niet-aannemelijk bevonden en zijn dan ook niet redengevend voor het bewijs. Het oordeel dat aangenomen wordt dat zijn rol groter was dan die van een medeplichtige kan daarop — ook in het licht van het overige bewijsmateriaal (waaruit die grotere juist niet volgt) — niet worden gebaseerd. Ten aanzien van het betrekken van de procesopstelling/uitblijven van een verklaring van de verdachte bij het oordeel dat sprake is van medeplegen heeft uw College inmiddels in meerdere arresten het volgende overwogen:
‘2.3.2.
Ten aanzien van die procesopstelling is voor zaken als de onderhavige in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 onder meer het volgende overwogen:
4.2.1.
Bij de beoordeling van het middel moet mede het volgende worden betrokken. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde.
4.2.2.
Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
4.2.3.
In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel worden vastgesteld dat deze door ‘verenigde personen’ is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van de verdachte zoals hiervoor onder 4.2.2 bedoeld, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.’
2.3.3.
Hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is weergegeven, kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (zoals wel het geval was in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319, NJ 2016/414).’
In onderhavige zaak blijkt uit de bewijsmiddelen en de vaststellingen van het Hof meer dan duidelijk dat de diefstal met geweld en bedreiging met geweld door medeplegers is begaan, namelijk door twee personen, alsmede door wie het feit is begaan, te weten door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] die door aangever zijn herkend. Uit de bewijsvoering volgt niet dat bij de uitvoering van het feit een derde persoon betrokken of fysiek aanwezig was. Het geval zoals beschreven onder 4.2.3 doet zich dan ook niet voor, omdat precies vastgesteld is door wie het feit is begaan. Maar evenmin is sprake van een vergelijkbare situatie als beschreven in 2.3.3 nu ten aanzien van toedracht van de diefstal wel is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan en rekwirant niet één van die twee medeplegers was. Rekwirant is weliswaar relatief kort na de diefstal aangetroffen in de auto met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en de telefoon en autosleutel van aangever (aan de bijrijderskant waar [betrokkene 2] zat), maar met de vaststelling van het Hof dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat rekwirant niet één van de (twee) overvallers was is de onder 2.3.3 beschreven contra-indicatie met betrekking tot het medeplegen door rekwirant gegeven.2.
Van een situatie waarin omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van het tenlastegelegde — te weten het medeplegen van de diefstal met geweld en bedreiging met geweld — was dan ook geen sprake, waardoor het Hof het uitblijven van een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring niet in de overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal had mogen betrekken, laat staan het oordeel dat van medeplegen sprake is mogen baseren op de omstandigheid dat rekwirant geen duidelijkheid heeft willen verschaffen over zijn rol. Het gaat in het licht van art. 29 Sv en art. 6 EVRM te ver van een verdachte in feite te eisen een rol als medeplichtige te bekennen en bij het uitblijven daarvan dan maar uit te gaan van een niet nader gedefinieerde grotere rol dan die van een medeplichtige en medeplegen (‘in de vorm van een samenwerkingsverband’) bewezen te verklaren. Het oordeel van het Hof dat dit wel impliceert is daarmee in strijd.
In een arrest van vorig jaar kwam uw College tot de volgende overweging, waarna het middel faalde:
‘Het hof heeft in de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven bewijsoverweging gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het oordeel van het hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededaders, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bij de overval gebruikte auto heeft geregeld, dat hij deze auto kort na de overval heeft weggemaakt en dat hij de beschikking heeft gekregen over een groot deel van de buit, hetgeen naar het oordeel van het hof duidt op een groot aandeel in de planning, organisatie en/of uitvoering van de overval in de woning terwijl het hof in zijn oordeel heeft betrokken dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van verschillende bewijsmiddelen ontzenuwt. ’3.
Deze overweging maakt duidelijk dat er sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die in hun onderling verband en samenhang bezien voldoende zijn om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en mededaders, waarbij betrokken kan worden dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van verschillende bewijsmiddelen ontzenuwt. Het Hof had hier op grond van uit de bewijsmiddelen blijkende gegevens vastgesteld op grond waarvan uit werd gegaan van een grote rol in de planning, organisatie en/of uitvoering van de woningoverval4., terwijl er geen aanknopingspunten waren voor de vaststelling van de rollen van de verschillende verdachten in de uitvoering van het feit.
Het Hof in onderhavige zaak draait dat in feite om; er is bewijs op grond waarvan de rollen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij de uitvoering van het feit door het Hof zijn vastgesteld, een derde dader was daar niet bij betrokken of aanwezig en redengevende feiten en omstandigheden die duiden op een grotere rol van rekwirant in de planning, organisatie dan wel uitvoering van de overval zodat van een materiele of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht kan worden gesproken ontbreken, desondanks gaat het Hof uit van medeplegen in de vorm van een samenwerkingsverband nu rekwirant geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol. Het uitblijven van een (aannemelijke) verklaring die duidelijkheid geeft over de rol, wordt daarmee — ten onrechte — dragend voor het bewijsoordeel dat sprake is van medeplegen.
Het oordeel dat ten aanzien van rekwirant sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders gericht op de diefstal met geweld en bedreiging met geweld is — zeker ook in het licht van het vonnis, het standpunt van de raadsman en advocaat-generaal — onbegrijpelijk en in ieder geval onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, daarbij is ten onrechte in de bewijsoverweging betrokken dat rekwirant geen aannemelijk verklaring heeft afgelegd/geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn rol, waardoor de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, althans onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Het arrest kan dan ook niet in stand blijven.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest zoals gewezen door het Gerechtshof Den Haag op 29 juli 2020 te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr. D.N. de Jonge
Rotterdam, 28 mei 2021
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑05‑2021
Het op min of meer dezelfde gedragingen gebaseerde oordeel dat sprake was inwisselbare rollen en een taakverdeling en daarmee van medeplegen bleef in HR 27 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:432 niet in stand (verdachte en zijn medeverdachten waren gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict gegaan, de verdachte was vervolgens op de uitkijk gaan staan terwijl zijn medeverdachten probeerden in te breken en verdachte en zijn medeverdachten zijn daarna gezamenlijk weggereden.)
Zie Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319 waarin uit de bewijsmiddelen volgde dat een getuige drie mannen met Noord-Afrikaans/Marokkaans uiterlijk uit slaapkamerraam van de woning waar werd ingebroken uit had zien komen en de verdachte kort daarna werd aangetroffen in een auto met drie personen die aan dat signalement voldeden terwijl hij zelf donker getint was.
Hoge Raad 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1162
Significante verschillen ten opzichte van onderhavige zaak zijn dat de auto kort na de overval was weggemaakt en de verdachte een groot deel van de buit had gekregen, daar waar in onderhavige zaak de verdachten kort na de overval worden aangetroffen in de auto waar rekwirant in reed en er helemaal niets blijk van een deel van de buit dat hem zou toekomen en/of afspraken die daaromtrent waren gemaakt.