Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis.Zie voorts: HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, en van de arresten die op 5 juli 2016 zijn gewezen in het bijzonder: HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411.Van die arresten van 5 juli 2016 is ECLI:NL:HR:2016:1320 bovendien toegesneden op art. 141 Sr (‘in vereniging’), ECLI:NL:HR:2016:1322 toegesneden op bedreiging met geweld,en zijn ECLI:NL:HR:2016:1315, ECLI:NL:HR:2016:1318, ECLI:NL:HR:2016:1319, ECLI:NL:HR:2016:1323 en ECLI:NL:HR:2016:1321 toegesneden op diefstal ‘tezamen en in vereniging’.ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323 zien (tevens) op bewijskwesties in verband met de proceshouding van de verdachte.
HR, 27-03-2018, nr. 16/01948
ECLI:NL:HR:2018:432
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-03-2018
- Zaaknummer
16/01948
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:432, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:234
ECLI:NL:PHR:2018:234, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:432
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑12‑2016
- Vindplaatsen
NJ 2018/253 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2018-0141
Uitspraak 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van poging tot gekwalificeerde diefstal (woninginbraak). Art. 310 en 311 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718, ECLI:NL:HR:2016:1316, m.b.t. afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat sprake was “van inwisselbare rollen en een taakverdeling en daarmee van medeplegen van een poging tot inbraak” i.h.b. in aanmerking genomen dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats delict zijn gegaan, verdachte op de uitkijk is gaan staan terwijl zijn medeverdachten probeerden in te breken en dat verdachte en zijn medeverdachten daarna gezamenlijk zijn weggereden. Die omstandigheden zijn echter niet z.m. voldoende om te kunnen aannemen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op de gebezigde b.m. is het oordeel van het Hof dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de poging tot inbraak, ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 16/01849 (niet gepubl, 80a RO).
Partij(en)
27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/01948
DAZ/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 maart 2016, nummer 21/002816-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring ten aanzien van het handelen "tezamen en in vereniging met anderen" (hierna: het medeplegen) niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 30 januari 2015 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [a-straat] 323 weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan woningcorporatie Portaal en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) zich begeven naar die woning en vervolgens met een (breek)voorwerp heeft/hebben gewrikt in de sluitnaad van de/een (voor)deur van die woning, althans heeft/hebben gewrikt tussen de deur en het kozijn, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal voor zover inhoudende de verklaring van aangever [betrokkene 1] , afgelegd op 30 januari 2015, pagina 76 e.v., zakelijk weergegeven:
Ik ben namens de benadeelde, Portaal, gemachtigd tot het doen van aangifte van een poging woninginbraak op de [a-straat] 323 te Utrecht. Op 30 januari 2015 hoorde ik van de politie dat er vroeg in de ochtend gepoogd was in te breken op de [a-straat] 323 te Utrecht.
De woning valt onder het beheer van Portaal, omdat er ten tijde van de inbraak niemand ingeschreven stond.
Uit onze administratie is gebleken dat de woning op 22 januari 2015 is bezocht door schoonmaakbedrijf [A] . Van dit schoonmaakbedrijf hebben wij geen bijzonderheden met betrekking tot de woning gekregen. Ik ga er dan ook vanuit dat er toen nog geen schade aan de voordeur zat. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 2] , afgelegd op 30 januari 2015, pagina 78, zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015, omstreeks 04.30 uur, was ik in mijn woning aan de [a-straat] 319 te Utrecht. Dit betreft een flatwoning op de vierde verdieping en is gelegen aan een galerij. Ik hoorde ineens breekgeluiden en voetstappen op de galerij.
Ik zag twee jongens op de galerij staan. Toen de jongens mij zagen renden zij weg. Ik kan de jongens als volgt omschrijven: beiden rond de 20 jaar oud, zwart haar, zwarte kleding met capuchons, één had een lichtkleurige bontkraag. Toen ik op de galerij stond zag ik dat de deur van nummer 323 stuk was. Ik zag dat er van boven naar beneden schade zat aan de deur en het kozijn.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] , van 30 januari 2015, pagina 81 e.v., zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015, omstreeks 04.30 uur, was ik belast met de incidentenafhandeling in de stad Utrecht met collega [verbalisant 2] .
Ik hoorde dat onze meldkamer ons verzocht te gaan naar de [a-straat] , waar mogelijk ingebroken zou worden.
Ik hoorde dat de eenheden 4401, 4303 en 4409 ook meereden naar deze melding. Ik hoorde dat dit mogelijk gedaan zou worden door twee mannen met het volgende signalement: donkere jassen en capuchons.
Wij reden de [a-straat] op richting de Furkabaan.
Ik zag dat een voertuig ons tegemoet kwam, een Volkswagen, type Polo, kenteken [AA-00-BB] .
Ik zag dat in dit voertuig een bestuurder en een bijrijder zaten en dat zij donkere jassen droegen.
Hierop keerden wij en reden wij achter dit voertuig aan. Ik bevroeg via ons systeem het kenteken en zag dat de tenaamgestelde betrof:
[betrokkene 3] , geboortedatum: [geboortedatum] 1990.
Wij gaven de bestuurder van het voertuig een stopteken waaraan hij voldeed. Ik zag dat er vier mannen in het voertuig zaten, dat zij licht getint waren en donkere jassen droegen.
Ik hoorde dat de eenheid 4401 portofonisch doorgaf dat zij op de [a-straat] te Utrecht bij de portiek van perceel 319 in gesprek waren met de melder.
Zij gaven door dat de getuige had gezien dat er twee mannen met een breekijzer bij perceel 323 bij de deur aan het wrikken waren.
De getuige had gezien dat deze twee mannen rond de twintig waren, beide donkere jassen met capuchons droegen, waarvan één met een lichtkleurige bontkraag. Tevens gaven zij door dat zij braakschade hadden aangetroffen bij de voordeur van perceel 323.
Ik zag dat achter de bestuurder een man zat met het volgende signalement: begin twintig jaar oud, zwarte jas met capuchon. Ik zag dat achter hem, op de hoedenplank, een lichtkleurige bontkraag lag.
Ik gaf deze bevindingen portofonisch door aan eerdergenoemde eenheden.
Ik heb de overige inzittenden ook om een identiteitsbewijs gevraagd.
Ik zag dat de bijrijder op gaf te zijn: [verdachte] , geboortedatum: [geboortedatum] 1993.
Ik zag dat de man achter de bijrijder op gaf te zijn: [betrokkene 4] , geboortedatum: [geboortedatum] 1996.
Ik zag dat de man achter de bestuurder op gaf te zijn: [betrokkene 5] , geboortedatum: [geboortedatum] 1993.
Ik hoorde dat de eenheid 4409, mijn collega [verbalisant 3] , portofonisch doorgaf dat hij schoensporen in de sneeuw zag op de locatie van de poging van de inbraak. Hij gaf door dat deze schoensporen vanaf het genoemde perceel richting de Jura liepen. Hij gaf door dat zij ophielden bij een leeg parkeervak. Kennelijk waren de verdachten van de poging inbraak vertrokken met een auto.
Ik hoorde dat hij doorgaf dat hij foto's ging maken van de schoensporen en deze via zijn mobiele telefoon ging verzenden naar collega [verbalisant 4] .
Ik zag dat [verbalisant 4] de schoenzolen van de inzittenden vergeleek met de fotoꞌs die hij had ontvangen op zijn mobiele telefoon. Ik hoorde dat hij fotoꞌs had ontvangen van drie verschillende schoenen. Hij zei dat hij had gezien dat de schoenen van de volgende drie mannen, in het vervolg te noemen verdachten, overeen kwamen: [verdachte] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] .
Ik hoorde dat [verbalisant 3] doorgaf dat hij een foto had gemaakt van een bandenspoor in de sneeuw ter hoogte van het parkeervak waar de schoensporen waren opgehouden. Ik hoorde dat [verbalisant 4] zei dat dit bandenspoor overeenkwam.
Wij hebben de verdachten aangehouden.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal voor zover inhoudende het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 3] , van 30 januari 2015, pagina 101 e.v., zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015, omstreeks 04.30 uur, hoorde ik dat de centralist van de regionale politiemeldkamer doorgaf dat door een getuige zou zijn gezien dat op dat moment zou worden ingebroken in een woning aan de
[a-straat] 323 te Utrecht.
Ik ging direct ter plaatse.
Ik zag dat er vanaf de portiek waar de woning [a-straat] 323 gelegen is diverse voetstappen te zien waren. Ik zag deze voetstappen duidelijk, aangezien het tot ongeveer 10 minuten voor mijn aankomst had gesneeuwd.
Ik zag dat twee paar voetstappen uit de portiek liepen, rechtsaf de Galapagos in. Van alle genoemde en nog te noemen voetstappen heb ik fotoꞌs gemaakt en deze bij dit proces-verbaal gevoegd als bijlage.
In dit proces-verbaal zal ik deze benoemen als "profiel I t/m IV". Daarbij kan worden opgemerkt dat de gemaakte afdrukken in de sneeuw overeenkomen met de gemaakte afdrukken van de schoenen van de aangehouden verdachten. Deze fotoꞌs van de schoenen van de verdachten zijn door collega [verbalisant 4] gemaakt en ter beschikking aan mij gesteld.
Profiel I komt overeen met profiel VI.
Profiel II komt overeen met profiel V.
Profiel III komt overeen met profiel IV.
De voetstappen welke uit de portiek kwamen betroffen profiel V en VI.
Ik zal de route van deze voetstappen omschrijven: Simplonbaan-Galapagos-Filipijnen-Simplonbaan-Jura.
Ik zag dat dezelfde voetstappen tevens in tegenovergestelde richting liepen. Ik zag duidelijk dat die route eerder gevolgd moet zijn, aangezien er inmiddels weer wat sneeuw op deze voetafdrukken lag.
Ik zag dat zich op de hoek van de Filipijnen met de Seychellen nog een profielpaar bij de eerdergenoemde profielen voegde.
Ik zag dat dit profiel III betrof. Ik zag dat deze gedrieën naar de Jura liepen. Ik zag dat dit zeer recent moet zijn gebeurd, aangezien er op alle voetstappen er omheen hele lichte poedersneeuw te zien was en op de genoemde afdrukken in zijn geheel niet.
Ik zag dat de voetafdrukken liepen naar een leeg parkeervak, gelegen aan de Jura tegenover huisnummer 4. Ik zag dat alle parkeervakken verder bezet waren en er op de omliggende geparkeerde voertuigen een laagje sneeuw lag van ongeveer twee centimeter. Ik zag dat alle voetstappen bij het parkeervak waren verdwenen. Hieruit leidde ik af dat de personen met de genoemde schoenprofielen op de Jura in een voertuig waren gestapt en waren weggereden.
Ook van de bandensporen van het weggereden voertuig nam ik fotoꞌs.
Ik hoorde dat collegaꞌs [verbalisant 5] en [verbalisant 6] bij de woning [a-straat] 323 waren en zagen dat er was gepoogd om de voordeur open te breken. Ik hoorde dat zij het vermoeden hadden dat dit met een rood breekijzer was gepoogd.
Ik liep nogmaals de genoemde route en trachtte vast te stellen waarom de schoenzolen van profiel IV zich vanaf de hoek Seychellen/Filipijnen bij de overige twee voegden. Ik stelde mij daartoe op, op de genoemde hoek. Ik zag dat ik daarvandaan vrij zicht had op het bruggetje wat de verbinding vormt tussen de Seychellen en de Oude Liesboschweg. Dit betreft een snelle aanrijroute voor collegaꞌs vanaf de zijde van Hoograven naar Lunetten. De verdachte met dit schoenprofiel kon de andere verdachten dus tijdig waarschuwen voor eventueel aanrijdende politie. Vanaf de locatie op de Jura waar het voertuig had gestaan, had men goed zicht op de [a-straat] , wat de tweede aanrijroute voor de politie zou zijn naar de locatie van de inbraak.
De fotoꞌs van de schoenprofielen, alsmede een kaart van de gevolgde looproute, zijn bij dit proces-verbaal gevoegd.
Op de kaart met de looproute is de [a-straat] 323 aangeduid met een A, de locatie waar de persoon met schoenprofiel IV zich ophield een B en de locatie waar het voertuig stond met een C.
Bijlagen:
Blz. 103 foto profiel I.
Blz. 104 foto profiel II.
Blz. 105 foto profiel III.
Blz. 106 foto profiel IV.
Blz. 107 foto profiel V.
Blz. 108 foto profiel VI.
Blz. 109 kaart.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 4] , van 30 januari 2015, pagina 90 e.v., zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015 hoorde ik dat een melding werd uitgegeven dat ingebroken zou worden in een woning op de [a-straat] 323 te Utrecht.
Ik hoorde dat collegaꞌs van de 4402 een voertuig staande hielden.
Ik zag dat het voertuig een Volkswagen Polo betrof voorzien van het kenteken [AA-00-BB] .
Collega [verbalisant 3] , 4409, had ter plaatste bij de genoemde woning in de sneeuw drie verschillende schoensporen aangetroffen.
Collega [verbalisant 3] heeft de fotoꞌs van de door hem aangetroffen schoensporen verstuurd naar mijn diensttelefoon.
Ik heb de fotoꞌs van de schoensporen vergeleken met het profiel van de schoenen die door de verdachten werden gedragen.
Ik zag dat de profielen van [betrokkene 4] , [verdachte] en [betrokkene 5] elk overeen kwamen met één van de schoenafdrukken die door collega [verbalisant 3] waren verzonden.
De fotoꞌs van zowel de schoenafdrukken als van de profielen van de schoen gedragen door de verdachten voeg ik bij dit proces-verbaal van bevindingen.
Bijlagen:
Blz. 92 fotoꞌs schoenen gedragen door verdachte [verdachte] .
Blz. 93 schoenafdruk gevonden op plaats delict.
Blz. 94 fotoꞌs schoenen gedragen door verdachte [betrokkene 4] .
Blz. 95 schoenafdruk gevonden op plaats delict.
Blz. 96 fotoꞌs schoenen gedragen door verdachte [betrokkene 5] .
Blz. 97 schoenafdruk gevonden op plaats delict.
Blz. 98 fotoꞌs aangetroffen bandenspoor in de sneeuw in de omgeving van de plaats delict.
Blz. 99 foto linker voorband Volkswagen Polo bestuurd door verdachte [betrokkene 3] .
Blz. 100 foto rechter voorband Volkswagen Polo bestuurd door verdachte [betrokkene 3] .
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal sporenonderzoek opgemaakt door [verbalisant 7] , van 27 februari 2015, pagina 181, zakelijk weergegeven:
Op 4 februari 2015 werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot gekwalificeerde diefstal in/uit woning, gepleegd tussen 30 januari 2015 te 04:29 uur en 05:30 uur.
Het onderzoek is verricht in een woning te [a-straat] 323, Utrecht.
Bij dit onderzoek werd door mij op het kozijn van de open gewrikte deur rode verf aangetroffen, afkomstig van een breekijzer. Van dit onderzoek is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Naar aanleiding van bovenstaande poging tot inbraak werden in een personenauto vier verdachten aangehouden. In de auto werden handschoenen aangetroffen waar rode verfschilfers op zichtbaar waren.
Deze handschoenen werden in beslag genomen en overgedragen aan de afdeling sporencoördinatie van de Forensische Opsporing te Utrecht. Het verzoek was de handschoenen te bemonsteren op biologische sporen en de verfsporen veilig te stellen.
Sporendragers
Goednummer: PL0900-2015031944-1360284.
SIN: AAHK3722NL.
Object: handschoenen.
Aantal: 2.
De bij de poging inbraak aangetroffen verfsporen en de op de handschoen aangetroffen verfsporen zullen voor een vergelijkend onderzoek worden overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 8] , van 16 februari 2015, pagina 183 e.v., zakelijk weergegeven:
Op 16 februari 2015 werd door mij, verbalisant als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek naar sporen aan onderstaande sporendragers verricht in verband met een vermoedelijke poging tot gekwalificeerde diefstal in/uit woning, gepleegd tussen 30 januari 2015 te 04:29 uur en 05:30 uur.
Sporendragers
Goednummer: PL0900-2015031944-1360284.
SIN: AAHK3722NL.
Object: handschoenen.
Aantal: 2.
De sporen zijn met de daarvoor bestemde (hulp)middelen en volgens de daarvoor geldende richtlijnen veiliggesteld en gewaarmerkt.
Op het moment van veiligstellen wordt aan deze sporen een S(poor) I(dentificatie) N(ummer) toegekend. In dit proces-verbaal en bij alle vervolgonderzoeken kan naar dit unieke SIN nummer worden verwezen.
In dit proces-verbaal is een lijst met omschrijving van de sporen opgenomen.
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen.
Omdat de meeste mensen rechtshandig zijn heb ik de rechter handschoen onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van verf. Ik heb een aantal van die deeltjes veiliggesteld op twee folies en gewaarmerkt met SIN: AAFK1805NL.
Spoornummer: PL0900-2015031944-78630.
SIN: AAFK1805NL.
Relatie met SIN: AAHK3722NL.
Spoor omschrijving: verf.
Wijze veiligstellen: folie.
Plaats veiligstellen: rechter handschoen AAHK3722NL; rode en mogelijk witte verfdeeltjes.
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI-rapport vergelijkend verfonderzoek naar aanleiding van woninginbraak in Utrecht op 30 januari 2015, opgemaakt door ir. M.L. Hordijk, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Zaaksgegevens:
Parketnummers: 16/661106-15, 16/661107-15, 16/661105-15.
Politie registratienummer: PL0900-2015031944-51.
Verdachten: [verdachte] , [betrokkene 5] , [betrokkene 4] .
Te onderzoeken materiaal:
SIN: Omschrijving/Plaats veiligstellen:
AAHW6776NL verf/kozijn voordeur
AAFK1805NL verf/rechter handschoen AAHK3 722NL; rode en witte mog. verfdeeltjes.
Vraagstelling:
Komen de op de handschoenen aangetroffen verfresten/verfmonsters overeen met de verfresten/verfmonsters van het kozijn.
Op basis van de verkregen informatie, de vraagstelling en de resultaten van het onderzoek zijn de volgende hypothesen opgesteld:
Hypothese 1:
De witte en rode verven op de rechter handschoen (AAFK1805NL) zijn afkomstig van dezelfde bronnen als de witte en rode verven op het kozijn van de voordeur (AAHW6776NL).
Hypothese 2:
De witte en rode verven op de rechter handschoen (AAFK1805NL) zijn afkomstig van andere bronnen als de witte en rode verven op het kozijn van de voordeur (AAHW6776NL).
Als hypothese 1 waar is worden op de handschoen rode en witte verven verwacht die niet zijn te onderscheiden van de witte en rode verven die voorkomen op het deurkozijn. De informatie dat het deurkozijn met een breekijzer geforceerd is, gecombineerd met de waarneming dat de eigen witte verf van het deurkozijn gemakkelijk afbrokkelt, kan verklaren waarom niet het gehele 5-lagige verfsysteem van het deurkozijn, maar delen daarvan op de handschoen worden aangetroffen. De resultaten van het onderzoek passen daarmee bij hypothese 1.
Als de alternatieve hypothese 2 waar is, moeten de witte verven op de handschoen een andere bron hebben dan de witte verven op het deurkozijn. Er zullen andere wit geverfde objecten zijn, die voorzien zijn van een of meer witte verven die overeen komen met de witte verven uit dit onderzoek. Echter, het aantreffen van dezelfde combinatie van meerdere witte verven en rode verf op het kozijn (AAKW6776NL) én op de handschoen (AAFKI805NL), maakt de kans uiterst klein dat het waargenomen sporenbeeld verklaard kan worden wanneer de onderzochte verven op de rechter handschoen van andere bronnen afkomstig zijn dan van de verven van het betreffende kozijn.
Conclusie:
De resultaten van het vergelijkend verfonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
De verbale term is afkomstig uit een standaard reeks van termen. Deze reeks wordt gebruikt wanneer de onderzoeker geen of onvoldoende getalsmatige gegevens heeft om een numeriek oordeel te kunnen onderbouwen. Om transparantie voor de lezer en uniformiteit tussen verschillende deskundigen te bevorderen heeft het NEI de verbale termen numeriek gedefinieerd. Deze definities worden uitgedrukt in ordegrootten.
Verbale term: Ordegrootte bewijskracht:
Zeer veel waarschijnlijker 10.000 - 1.000.000
De conclusie verwoordt de bewijskracht van de resultaten van de hypothesen.
De conclusie geeft niet de kans weer dat een bepaalde hypothese waar is."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel vast te stellen is dat één van de aangetroffen schoensporen te herleiden is tot verdachte. Voorts is er onvoldoende bewijs aanwezig voor medeplegen. Niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. Daarnaast is uit de bewijsmiddelen niet te destilleren dat bij verdachte opzet bestond ten aanzien van zowel het plegen van een inbraak als het hieraan medeplichtig zijn.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Bij en in de omgeving van de plaats delict zijn in de sneeuw een drietal verschillende schoensporen alsmede een bandenspoor aangetroffen. Bij aantreffen van de verdachten - kort na de poging tot inbraak en in de buurt van de plaats delict - is vastgesteld dat deze schoensporen overeenkomen met de schoenprofielen van verdachte en van de medeverdachten [betrokkene 4] en [verdachte] , alsmede dat het aangetroffen bandenspoor overeenkomt met het profiel van de banden van de auto waarin de verdachten zaten.
Gelet op deze combinatie stelt het hof vast dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen sporen afkomstig zijn van verdachten.
Op basis van die sporen kan voorts worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict zijn gegaan en daar die auto hebben verlaten. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn vervolgens naar het portiek van de galerijwoning, gelegen in een flat aan de [a-straat] 323 te Utrecht gegaan. Vervolgens is vergeefs geprobeerd de voordeur van die woning te forceren. Dat [betrokkene 4] en [betrokkene 5] niet alleen naar het portiek zijn gelopen, maar vervolgens ook op de galerij geprobeerd hebben de voordeur te forceren, leidt het hof af uit het in de auto van verdachten - op de plaats waar [betrokkene 4] zat - aantreffen van handschoenen die sporen van de inbraak vertonen, en het in die auto - achter de plaats waar [betrokkene 5] zat - aantreffen van een lichte bontkraag die onderdeel vormt van het ook overigens passende signalement dat getuige [betrokkene 2] van de inbrekers gaf.
[verdachte] heeft zich begeven naar de hoek Seychellen/Filipijnen, een plek van waaruit hij zicht had op een snelle aanrijroute van de politie van Hooggraven naar Lunetten. Gelet op het tijdstip (rond 4.30 uur ꞌs nachts) waarop verdachte deze positie innam, en het feit dat zijn mede-inzittenden [betrokkene 5] en [betrokkene 4] op dat moment de poging tot inbraak hebben gepleegd, is het hof van oordeel dat [verdachte] op de uitkijk heeft gestaan.
[betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn na de poging tot inbraak teruggelopen naar de auto. Ook [verdachte] is weer naar de auto teruggelopen en ingestapt. Vervolgens zijn verdachten gezamenlijk weggereden. Uit deze uiterlijke verschijningsvorm leidt het hof af dat tussen verdachte en zijn medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het plegen van een woninginbraak, die vervolgens niet is gelukt. Er was sprake van inwisselbare rollen en een taakverdeling en daarmee van medeplegen van een poging tot inbraak."
2.3.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/44 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4.
Blijkens de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof bij zijn oordeel dat sprake was "van inwisselbare rollen en een taakverdeling en daarmee van medeplegen van een poging tot inbraak" in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict zijn gegaan, de verdachte vervolgens op de uitkijk is gaan staan terwijl zijn medeverdachten probeerden in te breken en dat de verdachte en zijn medeverdachten daarna gezamenlijk zijn weggereden. Deze door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden zijn echter niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen is het oordeel van het Hof dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de poging tot inbraak, ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018.
Conclusie 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen van poging tot gekwalificeerde diefstal (woninginbraak). Art. 310 en 311 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718, ECLI:NL:HR:2016:1316, m.b.t. afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat sprake was “van inwisselbare rollen en een taakverdeling en daarmee van medeplegen van een poging tot inbraak” i.h.b. in aanmerking genomen dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats delict zijn gegaan, verdachte op de uitkijk is gaan staan terwijl zijn medeverdachten probeerden in te breken en dat verdachte en zijn medeverdachten daarna gezamenlijk zijn weggereden. Die omstandigheden zijn echter niet z.m. voldoende om te kunnen aannemen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Gelet op de gebezigde b.m. is het oordeel van het Hof dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de poging tot inbraak, ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 16/01849 (niet gepubl, 80a RO).
Nr. 16/01948 Zitting: 6 februari 2018 (bij vervroeging) | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 25 maart 2016 de verdachte ter zake van “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 16/01849. In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2017 arrest gewezen.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel behelst de klacht dat het medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring van medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
"hij op 30 januari 2015 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [a-straat] 323 weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan woningcorporatie Portaal en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) zich begeven naar die woning en vervolgens met een (breek)voorwerp heeft/hebben gewrikt in de sluitnaad van de/een (voor)deur van die woning, althans heeft/hebben gewrikt tussen de deur en het kozijn, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.”
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal voor zover inhoudende de verklaring van aangever [betrokkene 1], afgelegd op 30 januari 2015, pagina 76 e.v., zakelijk weergegeven:
Ik ben namens de benadeelde, Portaal, gemachtigd tot het doen van aangifte van een poging woninginbraak op de [a-straat] 323 te Utrecht.
Op 30 januari 2015 hoorde ik van de politie dat er vroeg in de ochtend gepoogd was in te breken op de [a-straat] 323 te Utrecht.
De woning valt onder het beheer van Portaal, omdat er ten tijde van de inbraak niemand ingeschreven stond.
Uit onze administratie is gebleken dat de woning op 22 januari 2015 is bezocht door schoonmaakbedrijf [A]. Van dit schoonmaakbedrijf hebben wij geen bijzonderheden met betrekking tot de woning gekregen. Ik ga er dan ook vanuit dat er toen nog geen schade aan de voordeur zat.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 2], afgelegd op 30 januari 2015, pagina 78, zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015, omstreeks 04.30 uur, was ik in mijn woning aan de [a-straat] 319 te Utrecht. Dit betreft een flatwoning op de vierde verdieping en is gelegen aan een galerij.
Ik hoorde ineens breekgeluiden en voetstappen op de galerij.
Ik zag twee jongens op de galerij staan. Toen de jongens mij zagen renden zij weg. Ik kan de jongens als volgt omschrijven: beiden rond de 20 jaar oud, zwart haar, zwarte kleding met capuchons, één had een lichtkleurige bontkraag. Toen ik op de galerij stond zag ik dat de deur van nummer 323 stuk was. Ik zag dat er van boven naar beneden schade zat aan de deur en het kozijn.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1], van 30 januari 2015, pagina 81 e.v., zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015, omstreeks 04.30 uur, was ik belast met de incidentenafhandeling in de stad Utrecht met collega [verbalisant 2].
Ik hoorde dat onze meldkamer ons verzocht te gaan naar de [a-straat], waar mogelijk ingebroken zou worden.
Ik hoorde dat de eenheden 4401, 4303 en 4409 ook meereden naar deze melding.
Ik hoorde dat dit mogelijk gedaan zou worden door twee mannen met het volgende signalement: donkere jassen en capuchons.
Wij reden de [a-straat] op richting de Furkabaan.
Ik zag dat een voertuig ons tegemoet kwam, een Volkswagen, type Polo, kenteken [AA-00-BB]. Ik zag dat in dit voertuig een bestuurder en een bijrijder zaten en dat zij donkere jassen droegen.
Hierop keerden wij en reden wij achter dit voertuig aan.
Ik bevroeg via ons systeem het kenteken en zag dat de tenaamgestelde betrof: [betrokkene 3], geboortedatum: [geboortedatum] 1990.
Wij gaven de bestuurder van het voertuig een stopteken waaraan hij voldeed.
Ik zag dat er vier mannen in het voertuig zaten, dat zij licht getint waren en donkere jassen droegen.
Ik hoorde dat de eenheid 4401 portofonisch doorgaf dat zij op de [a-straat] te Utrecht bij de portiek van perceel 319 in gesprek waren met de melder.
Zij gaven door dat de getuige had gezien dat er twee mannen met een breekijzer bij perceel 323 bij de deur aan het wrikken waren.
De getuige had gezien dat deze twee mannen rond de twintig waren, beide donkere jassen met capuchons droegen, waarvan één met een lichtkleurige bontkraag.
Tevens gaven zij door dat zij braakschade hadden aangetroffen bij de voordeur van perceel 323.
Ik zag dat achter de bestuurder een man zat met het volgende signalement: begin twintig jaar oud, zwarte jas met capuchon. Ik zag dat achter hem, op de hoedenplank, een lichtkleurige bontkraag lag.
Ik gaf deze bevindingen portofonisch door aan eerdergenoemde eenheden.
Ik heb de overige inzittenden ook om een identiteitsbewijs gevraagd.
Ik zag dat de bijrijder op gaf te zijn: [verdachte], geboortedatum: [geboortedatum] 1993.
Ik zag dat de man achter de bijrijder op gaf te zijn: [betrokkene 4], geboortedatum: [geboortedatum] 1996.
Ik zag dat de man achter de bestuurder op gaf te zijn: [betrokkene 5], geboortedatum: [geboortedatum] 1993.
Ik hoorde dat de eenheid 4409, mijn collega [verbalisant 3], portofonisch doorgaf dat hij schoensporen in de sneeuw zag op de locatie van de poging van de inbraak.
Hij gaf door dat deze schoensporen vanaf het genoemde perceel richting de Jura liepen. Hij gaf door dat zij ophielden bij een leeg parkeervak. Kennelijk waren de verdachten van de poging inbraak vetrokken met een auto.
Ik hoorde dat hij doorgaf dat hij foto ’s ging maken van de schoensporen en deze via zijn mobiele telefoon ging verzenden naar collega [verbalisant 4].
Ik zag dat [verbalisant 4] de schoenzolen van de inzittenden vergeleek met de foto’s die hij had ontvangen op zijn mobiele telefoon. Ik hoorde dat hij foto ’s had ontvangen van drie verschillende schoenen. Hij zei dat hij had gezien dat de schoenen van de volgende drie mannen, in het vervolg te noemen verdachten, overeen kwamen:
[verdachte], [betrokkene 4] en [betrokkene 5].
Ik hoorde dat [verbalisant 3] doorgaf dat hij een foto had gemaakt van een bandenspoor in de sneeuw ter hoogte van het parkeervak waar de schoensporen waren opgehouden. Ik hoorde dat [verbalisant 4] zei dat dit bandenspoor overeen kwam.
Wij hebben de verdachten aangehouden.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 3], van 30 januari 2015, pagina 101 e.v., zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015, omstreeks 04.30 uur, hoorde ik dat de centralist van de regionale politiemeldkamer doorgaf dat door een getuige zou zijn gezien dat op dat moment zou worden ingebroken in een woning aan de [a-straat] 323 te Utrecht. Ik ging direct ter plaatse.
Ik zag dat er vanaf de portiek waar de woning [a-straat] 323 gelegen is diverse voetstappen te zien waren. Ik zag deze voetstappen duidelijk, aangezien het tot ongeveer 10 minuten voor mijn aankomst had gesneeuwd.
Ik zag dat twee paar voetstappen uit de portiek liepen, rechtsaf de Galapagos in.
Van alle genoemde en nog te noemen voetstappen heb ik foto ’s gemaakt en deze bij dit proces-verbaal gevoegd als bijlage.
In dit proces-verbaal zal ik deze benoemen als “profiel I t/m IV”.
Daarbij kan worden opgemerkt dat de gemaakte afdrukken in de sneeuw overeenkomen met de gemaakte afdrukken van de schoenen van de aangehouden verdachten. Deze foto’s van de schoenen van de verdachten zijn door collega [verbalisant 4] gemaakt en ter beschikking aan mij gesteld.
Profiel I komt overeen met profiel VI.
Profiel II komt overeen met profiel V.
Profiel III komt overeen met profiel IV.
De voetstappen welke uit de portiek kwamen betroffen profiel V en VI.
Ik zal de route van deze voetstappen omschrijven: Simplonbaan-Galapagos- Filipijnen-Simplonbaan-Jura.
Ik zag dat dezelfde voetstappen tevens in tegenovergestelde richting liepen.
Ik zag duidelijk dat die route eerder gevolgd moet zijn, aangezien er inmiddels weer wat sneeuw op deze voetafdrukken lag.
Ik zag dat zich op de hoek van de Filipijnen met de Seychellen nog een profielpaar bij de eerdergenoemde profielen voegde.
Ik zag dat dit profiel III betrof. Ik zag dat deze gedrieën naar de Jura liepen.
Ik zag dat dit zeer recent moet zijn gebeurd, aangezien er op alle voetstappen er omheen hele lichte poedersneeuw te zien was en op de genoemde afdrukken in zijn geheel niet.
Ik zag dat de voetafdrukken liepen naar een leeg parkeervak, gelegen aan de Jura tegenover huisnummer 4.
Ik zag dat alle parkeervakken verder bezet waren en er op de omliggende geparkeerde voertuigen een laagje sneeuw lag van ongeveer twee centimeter.
Ik zag dat alle voetstappen bij het parkeervak waren verdwenen. Hieruit leidde ik af dat de personen met de genoemde schoenprofielen op de Jura in een voertuig waren gestapt en waren weggereden.
Ook van de bandensporen van het weggereden voertuig nam ik foto ’s.
Ik hoorde dat collega ’s [verbalisant 5] en [verbalisant 6] bij de woning [a-straat] 323 waren en zagen dat er was gepoogd om de voordeur open te breken. Ik hoorde dat zij het vermoeden hadden dat dit met een rood breekijzer was gepoogd.
Ik liep nogmaals de genoemde route en trachtte vast te stellen waarom de schoenzolen van profiel IV zich vanaf de hoek Seychellen/Filipijnen bij de overige twee voegden. Ik stelde mij daartoe op, op de genoemde hoek. Ik zag dat ik daarvandaan vrij zicht had op het bruggetje wat de verbinding vormt tussen de Seychellen en de Oude Liesboschweg. Dit betreft een snelle aanrijroute voor collega’s vanaf de zijde van Hoograven naar Lunetten. De verdachte met dit schoenprofiel kon de andere verdachten dus tijdig waarschuwen voor eventueel aanrijdende politie. Vanaf de locatie op de Jura waar het voertuig had gestaan, had men goed zicht op de [a-straat], wat de tweede aanrijroute voor de politie zou zijn naar de locatie van de inbraak.
De foto's van de schoenprofielen, alsmede een kaart van de gevolgde looproute, zijn bij dit proces-verbaal gevoegd.
Op de kaart met de looproute is de [a-straat] 323 aangeduid met een A, de locatie waar de persoon met schoenprofiel IV zich ophield een B en de locatie waar het voertuig stond met een C.
Bijlagen:
Blz. 103 foto profiel I.
Blz. 104 foto profiel II.
Blz. 105 foto profiel III.
Blz. 106 foto profiel IV.
Blz. 107 foto profiel V.
Blz. 108 foto profiel VI.
Blz. 109 kaart.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 4], van 30 januari 2015, pagina 90 e.v., zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015 hoorde ik dat een melding werd uitgegeven dat ingebroken zou worden in een woning op de [a-straat] 323 te Utrecht.
Ik hoorde dat collega ’s van de 4402 een voertuig staande hielden.
Ik zag dat het voertuig een Volkswagen Polo betrof voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
Collega [verbalisant 3], 4409, had ter plaatste bij de genoemde woning in de sneeuw drie verschillende schoensporen aangetroffen.
Collega [verbalisant 3] heeft de foto ’s van de door hem aangetroffen schoensporen verstuurd naar mijn diensttelefoon.
Ik heb de foto ’s van de schoensporen vergeleken met het profiel van de schoenen die door de verdachten werden gedragen.
Ik zag dat de profielen van [betrokkene 4], [verdachte] en [betrokkene 5] elk overeen kwamen met één van de schoenafdrukken die door collega [verbalisant 3] waren verzonden.
De foto ’s van zowel de schoenafdrukken als van de profielen van de schoen gedragen door de verdachten voeg ik bij dit proces-verbaal van bevindingen.
Bijlagen:
Blz. 92 foto ’s schoenen gedragen door verdachte [verdachte].
Blz. 93 schoenafdruk gevonden op plaats delict.
Blz. 94 foto ’s schoenen gedragen door verdachte [betrokkene 4].
Blz. 95 schoenafdruk gevonden op plaats delict.
Blz. 96 foto ’s schoenen gedragen door verdachte [betrokkene 5].
Blz. 97 schoenafdruk gevonden op plaats delict.
Blz. 98 foto ’s aangetroffen bandenspoor in de sneeuw in de omgeving van de plaats delict.
Blz. 99 foto linker voorband Volkswagen Polo bestuurd door verdachte [betrokkene 3].
Blz. 100 foto rechter voorband Volkswagen Polo bestuurd door verdachte [betrokkene 3].
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal sporenonderzoek opgemaakt door [verbalisant 7], van 27 februari 2015, pagina 181, zakelijk weergegeven:
Op 4 februari 2015 werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot gekwalificeerde diefstal in/uit woning, gepleegd tussen 30 januari 2015 te 04:29 uur en 05:30 uur.
Het onderzoek is verricht in een woning te [a-straat] 323, Utrecht.
Bij dit onderzoek werd door mij op het kozijn van de open gewrikte deur rode verf aangetroffen, afkomstig van een breekijzer. Van dit onderzoek is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Naar aanleiding van bovenstaande poging tot inbraak werden in een personenauto vier verdachten aangehouden.
In de auto werden handschoenen aangetroffen waar rode verfschilfers op zichtbaar waren.
Deze handschoenen werden in beslag genomen en overgedragen aan de afdeling sporencoördinatie van de Forensische Opsporing te Utrecht. Het verzoek was de handschoenen te bemonsteren op biologische sporen en de verfsporen veilig te stellen.
Sporendragers
Goednummer: PL0900-2015031944-1360284.
SIN: AAHK3722NL.
Object: handschoenen.
Aantal: 2.
De bij de poging inbraak aangetroffen verfsporen en de op de handschoen aangetroffen verfsporen zullen voor een vergelijkend onderzoek worden overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende het proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 8], van 16 februari 2015, pagina 183 e.v., zakelijk weergegeven:
Op 16 februari 2015 werd door mij, verbalisant als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek naar sporen aan onderstaande sporendragers verricht in verband met een vermoedelijke poging tot gekwalificeerde diefstal in/uit woning, gepleegd tussen 30 januari 2015 te 04:29 uur en 05:30 uur.
Sporendragers
Goednummer: PL0900-2015031944-1360284.
SIN: AAHK3722NL.
Object: handschoenen.
Aantal: 2.
De sporen zijn met de daarvoor bestemde (hulp)middelen en volgens de daarvoor geldende richtlijnen veiliggesteld en gewaarmerkt.
Op het moment van veiligstellen wordt aan deze sporen een S(poor) I(dentificatie) N(ummer) toegekend. In dit proces-verbaal en bij alle vervolgonderzoeken kan naar dit unieke SIN nummer worden verwezen.
In dit proces-verbaal is een lijst met omschrijving van de sporen opgenomen.
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen.
Omdat de meeste mensen rechtshandig zijn heb ik de rechter handschoen onderzocht op de mogelijke-aanwezigheid van verf. Ik heb een aantal van die deeltjes veiliggesteld op twee-folies en gewaarmerkt met SIN: AAFK1805NL.
Spoornummer: PL0900-2015031944-78630.
SIN: AAFK1805NL.
Relatie met SIN: AAHK3722NL.
Spooromschrijving: verf.
Wijze veiligstellen: folie.
Plaats veiligstellen: rechter handschoen AAHK3722NL; rode en mogelijk witte verfdeeltjes.
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI-rapport vergelijkend verfonderzoek naar aanleiding van woninginbraak in Utrecht op 30 januari 2015, opgemaakt door ir. M.L. Hordijk, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Zaaksgegevens:
Parketnummers: 16/661106-15, 16/661107-15, 16/661105-15.
Politie registratienummer: PL0900-20 1503 1944-51.
Verdachten: [verdachte], [betrokkene 5], [betrokkene 4].
Te onderzoeken materiaal:
SIN: Omschrijving/Plaats veiligstellen:
AAHW6776NL verf/kozijn voordeur
AAFK1805NL verf/rechter handschoen AAHK3722NL; rode en witte mog verfdeeltjes.
Vraagstelling:
Komen de op de handschoenen aangetroffen verfresten/verfmonsters overeen met de verfresten/verfmonsters van het kozijn.
Op basis van de verkregen informatie, de vraagstelling en de resultaten van het onderzoek zijn de volgende hypothesen opgesteld:
Hypothese 1:
De witte en rode verven op de rechter handschoen (AAFK1805NL) zijn afkomstig van dezelfde bronnen als de witte en rode verven op het kozijn van de voordeur (AAHW6776NL).
Hypothese 2:
De witte en rode verven op de rechter handschoen (AAFK180SNL) zijn afkomstig van andere bronnen als de witte en rode verven op het kozijn van de voordeur (AAHW6776NL).
Als hypothese 1 waar is. worden op de handschoen rode en witte verven verwacht die niet zijn te onderscheiden van de witte en rode verven die voorkomen op het deurkozijn. De informatie dat het deurkozijn met een breekijzer geforceerd is, gecombineerd met de waarneming dat de eigen witte verf van het deurkozijn gemakkelijk afbrokkelt, kan verklaren waarom niet het gehele 5-lagige verf systeem van het deurkozijn, maar delen daarvan op de handschoen worden aangetroffen.
De resultaten van het onderzoek passen daarmee bij hypothese 1.
Als de alternatieve hypothese 2 waar is, moeten de witte verven op de handschoen een andere bron hebben dan de witte verven op het deurkozijn. Er zullen andere wit geverfde objecten zijn, die voorzien zijn van een of meer witte verven die overeenkomen met de witte verven uit dit onderzoek. Echter, het aantreffen van dezelfde combinatie van meerdere witte verven en rode verf op het kozijn (AAKW6776NL) én op de handschoen-(AAFKI805NL), maakt de kans uiterst klein dat het waargenomen sporenbeeld verklaard kan worden wanneer de onderzochte verven op de rechter handschoen van andere bronnen afkomstig zijn dan van de verven van het betreffende kozijn.
Conclusie:
De resultaten van het vergelijkend verfonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
De verbale term is afkomstig uit een standaard reeks van termen. Deze reeks wordt gebruikt wanneer de onderzoeker geen of onvoldoende getalsmatige gegevens heeft om een numeriek oordeel te kunnen onderbouwen. Om transparantie voor de lezer en uniformiteit tussen verschillende deskundigen te bevorderen heeft het NFI de verbale termen numeriek gedefinieerd. Deze definities worden uitgedrukt in ordegrootten
Verbale term: Ordegrootte bewijskracht:
Zeer veel waarschijnlijker 10.000-1.000.000
De conclusie verwoordt de bewijskracht van de resultaten van de hypothesen.
De conclusie geeft niet de kans weer dat een bepaalde hypothese waar is.”
7. Voorts heeft het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde feit het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel vast te stellen is dat één van de aangetroffen schoensporen te herleiden is tot verdachte. Voorts is er onvoldoende bewijs aanwezig voor medeplegen. Niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. Daarnaast is uit de bewijsmiddelen niet te destilleren dat bij verdachte opzet bestond ten aanzien van zowel het plegen van een inbraak als het hieraan medeplichtig zijn.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Bij en in de omgeving van de plaats delict zijn in de sneeuw een drietal verschillende schoensporen alsmede een bandenspoor aangetroffen. Bij aantreffen van de verdachten - kort na de poging tot inbraak en in de buurt van de plaats delict - is vastgesteld dat deze schoensporen overeenkomen met de schoenprofielen van verdachte en van de medeverdachten [betrokkene 4] en [verdachte], alsmede dat het aangetroffen bandenspoor overeenkomt met het profiel van de banden van de auto waarin de verdachten zaten.
Gelet op deze combinatie stelt het hof vast dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen sporen afkomstig zijn van verdachten.
Op basis van die sporen kan voorts worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict zijn gegaan en daar die auto hebben verlaten. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn vervolgens naar het portiek van de galerijwoning, gelegen in een flat aan de [a-straat] 323 te Utrecht gegaan. Vervolgens is vergeefs geprobeerd de voordeur van die woning te forceren. Dat [betrokkene 4] en [betrokkene 5] niet alleen naar het portiek zijn gelopen, maar vervolgens ook op de galerij geprobeerd hebben de voordeur te forceren, leidt het hof af uit het in de auto van verdachten - op de plaats waar [betrokkene 4] zat - aantreffen van handschoenen die sporen van de inbraak vertonen, en het in die auto - achter de plaats waar [betrokkene 5] zat - aantreffen van een lichte bontkraag die onderdeel vormt van het ook overigens passende signalement dat getuige [betrokkene 2] van de inbrekers gaf.
[verdachte] heeft zich begeven naar de hoek Seychellen/Fillipijnen, een plek van waaruit hij zicht had op een snelle aanrijroute van de politie van Hooggraven naar Lunetten.
Gelet op het tijdstip (rond 4.30 uur ’s nachts) waarop verdachte deze positie innam, en het feit dat zijn mede-inzittenden [betrokkene 5] en [betrokkene 4] op dat moment de poging tot inbraak hebben gepleegd, is het hof van oordeel dat [verdachte] op de uitkijk heeft gestaan.
[betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn na de poging tot inbraak teruggelopen naar de auto. Ook [verdachte] is weer naar de auto teruggelopen en ingestapt. Vervolgens zijn verdachten gezamenlijk weggereden. Uit deze uiterlijke verschijningsvorm leidt het hof af dat tussen verdachte en zijn medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het plegen van een woninginbraak, die vervolgens niet is gelukt. Er was sprake van inwisselbare rollen en een taakverdeling en daarmee van medeplegen van een poging tot inbraak. Van een vrijwillige terugtred is geen sprake. Uit de verklaring van de getuige [betrokkene 2] blijkt dat de inbrekers wegrenden toen ze hem zagen. Van een onafhankelijk van deze ontdekking op heterdaad genomen vrijwillig besluit met de inbraak te stoppen is niet gebleken.”
8. Het middel faalt voor zover het klaagt dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid (1) dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict zijn gegaan en daar die auto hebben verlaten, en voorts (2) dat de verdachte zich heeft begeven naar de hoek Seychellen/Filipijnen en aldaar op de uitkijk heeft gestaan. Ik acht ‘s hofs bewijsoordeel niet onbegrijpelijk in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen en de door het hof blijkens de nadere bewijsoverweging vastgestelde feiten en omstandigheden. Ik wijs daartoe in het bijzonder op ’s hofs vaststelling van de aanwezigheid van ‘verse’ schoensporen die - naar het hof heeft mogen aannemen - afkomstig zijn van de verdachte ter plaatse en die zich vanaf de hoek Seychellen/Filipijnen voegden bij de schoensporen van de overige twee verdachten en vervolgens naar een leeg parkeervak liepen. Ook heeft het hof vastgesteld dat de verdachten kort na de inbraak samen in een auto zijn aangetroffen. In die auto is tevens een handschoen aangetroffen die verfsporen bevat waarvan het hof begrijpelijkerwijze heeft geconcludeerd dat zij zijn ontstaan bij de (poging tot) inbraak.
9. Als tweede deelklacht heeft de steller van het middel opgeworpen dat de door het hof vastgestelde gedragingen van de verdachte, in het bijzonder het op de uitkijk staan, “met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht”. Het oordeel van het hof dat niettemin sprake is van medeplegen, is volgens de steller van het middel onvoldoende met redenen omkleed.
10. Bij arresten van 2 december 2014, 24 maart 2015 en van 5 juli 2016 heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen en de verhouding daarvan tot de deelnemingsvorm van medeplichtigheid gegeven.1.Daarbij heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de kwalificatie medeplegen slechts dan is gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voorts is ingegaan op het verschil tussen medeplegen en medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan en het helpen bij de vlucht, rust op de rechter de taak om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, dat in het kader van de bewijsvoering – in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – nauwkeurig te motiveren. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
11. Volgens de vaststelling van het hof bestaat de bijdrage van de verdachte aan het delict in de kern uit het ‘op de uitkijk’ staan. Deze gedraging laat zich typeren als een gedraging die (in de regel) met medeplichtigheid in verband kan worden gebracht. Uit hetgeen hiervoor onder 10 voorop is gesteld, volgt dat onder deze omstandigheid op het hof de taak rustte de bewezenverklaring van het medeplegen nauwkeurig te motiveren. De motivering van het medeplegen in het bestreden arrest schiet in dit opzicht tekort. Anders dan het hof heeft overwogen, kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedraging niet worden afgeleid dat sprake is geweest van de nauwe en bewuste samenwerking die voor medeplegen is vereist. Voorts kan uit de bewijsvoering niet worden afgeleid dat de rollen en/of de onderlinge taakverdeling inwisselbaar waren. Overigens merk ik in dit verband nog op dat een inwisselbare rolverdeling een omstandigheid is waarin steun kan worden gevonden voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, maar een zelfstandig criterium voor medeplegen is het niet.2.Ook aan het niet-distantiëren door de verdachte komt op zichzelf geen grote betekenis toe. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict.3.In het licht van het voorgaande is het oordeel van het hof dat de verdachte de poging tot diefstal heeft medegepleegd dan ook ontoereikend gemotiveerd.4.
12. Het middel is terecht voorgesteld.
13. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2018
Zie: J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Kluwer 2015, p. 454 en 467-468 en HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1964, NJ 2014, 514 m.nt. Mevis.
Zie: HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis.
Vgl. HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2056; HR 15 november 2016, ECLI:NL:PHR:2016:1059.
Beroepschrift 06‑12‑2016
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's Gravenhage
Schriftuur van cassatie inzake: [verdachte] ca O.M.
Parketnummer Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem: 21/002816-15
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], aldaar te dezer zake domicilie kiezende, Croeselaan 244 (3521 CL), ten kantore van zijn raadsman mr. A. Boumanjal die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd dit schriftuur te ondertekenen en in te dienen;
dat hij beroep in cassatie heeft ingesteld van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem de dato 25 maart 2016;
dat in eerste aanleg de Rechtbank Midden-Nederland verdachte heeft veroordeeld terzake van poging tot gekwalificeerde diefstal door twee of meer verenigde personen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem bij arrest van 25 maart 2016 verdachte eveneens heeft veroordeeld terzake van poging tot gekwalificeerde diefstal door twee of meer verenigde personen en wel tot een gelijke straf als de rechtbank had opgelegd;
dat hij het volgende middel van cassatie voordraagt:
Middel
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO.
In het bijzonder geldt dat de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, meer speciaal het medeplegen niet, althans niet zonder meer, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, respectievelijk onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting:
1.
Het hof heeft medeplegen van poging tot gekwalificeerde diefstal bewezen verklaard, daartoe de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand dan wel tot uitgangspunt nemend:
- —
verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict zijn gegaan en daar die auto hebben verlaten;
- —
verdachte zich heeft begeven naar de hoek Seychellen/Fillipijnen en aldaar op de uitkijk heeft gestaan;
- —
de medeverdachten de poging inbraak hebben gepleegd en vervolgens naar de auto zijn teruggelopen en ingestapt;
- —
verdachte ook naar de auto is teruggelopen en ingestapt;
- —
de verdachten vervolgens zijn weggereden.
2.
Aleer in te gaan op de vraag of uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering, dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, wenst verdachte eerst in te gaan op het volgende.
3.
De eerste twee gedragingen (gedachtestreepjes), te weten dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict zijn gegaan en daar die auto hebben verlaten en voorts dat verdachte zich heeft begeven naar de hoek Seychellen/Fillipijnen en aldaar op de uitkijk heeft gestaan, kunnen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
4.
Waar het aankomt op de eerste gedraging, meent de verdediging dat deze aanname van het hof berust op een onjuiste lezing van het onder 4 gebezigde bewijsmiddel, het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1]. De verbalisant relateert in het betreffende proces-verbaal dat de voetstappen met profiel V en VI (deze kwamen overeen met de schoenprofielen van de medeverdachten), welke uit de portiek kwamen en de route afleggen naar de Jura (de plaats waar de auto stond geparkeerd), tevens in tegenovergestelde richting liepen. De verbalisant relateert vervolgens dat hij zag dat op de hoek van de Filipijnen met de Seychellen nog een profielpaar (profiel IV welke wordt gekoppeld aan het schoenprofiel van verdachte) zich voegde bij de eerdergenoemde profielen en deze gedrieën naar de Jura liepen.
Uit voornoemd proces-verbaal kan niet volgen dat in tegenstelling tot de medeverdachten de voetstappen van verdachte ook in tegengestelde richting liepen en derhalve meer in het bijzonder dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict zijn gegaan en daar die auto hebben verlaten om zich te begeven naar de hoek van Seychellen/Fillipijnen. Deze vaststelling van het Hof, welke zij in haar bewijsconstructie expliciet heeft meegenomen, vindt geen bevestiging in de gebezigde bewijsmiddelen.
5.
Ten aanzien van de gedraging dat verdachte op de uitkijk stond, heeft het hof kennelijk acht geslagen op hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] is gesteld, inhoudende dat vanaf de hoek Seychellen/Filipijnen vrij zicht bestaat op het bruggetje wat de verbinding vormt tussen de Seychellen en de Oude Liesboschweg en dit een snelle aanrijroute voor de politie betreft.
De verdediging kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het hof zich wel heel gemakkelijk heeft laten verleiden mee te gaan in de speculatie van de betreffende verbalisant. Het behoeft naar de mening van de verdediging geen uitgebreid betoog dat wat zo kan zijn, niet zonder meer ook zo is. In het bijzonder in het strafrecht geldt dat omstandigheden redengevend moeten zijn voor het bewijs, wil men op basis van die omstandigheden een vaststelling kunnen doen. Het is hier waar de schoen wringt.
Dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan, wordt met name gebaseerd op de door de verbalisant gestelde algemene omstandigheid, die mitsdien onvoldoende redengevend is voor het bewijs dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan.
Het feit dat het één en ander zich in de nacht afspeelde en op dat moment een inbraak werd gepleegd, doet hier niet aan af.
Hierbij is van belang dat verdachte zich niet in stilzwijgen heeft gehuld. Hij heeft desgevraagd medegedeeld dat hij uit een waterpijp café Seychellen kwam gelopen en het zodoende wel degelijk mogelijk is dat een voetspoor in de wijk is aangetroffen. Het hof heeft zich aangaande de aannemelijkheid van deze verklaring niet uitgelaten.
Ook zij van belang om op te merken dat als reeds gezegd uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in een auto naar de directe omgeving van de plaats van het delict zijn gegaan en daar die auto hebben verlaten.
6.
Reeds op deze gronden dient geconcludeerd te worden dat de bewezenverklaring zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
7.
De verdediging meent dat, afgezien van het voormelde, uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.
Reeds in uw arresten van 2 december 2014 en 24 maart 20151. heeft uw Raad algemene overwegingen geuit aangaande het medeplegen en in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op de gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering.
Uw Raad overweegt in een zeer recent arrest2. in dit verband nog het volgende.
‘Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip’.
8.
In casu kan worden gesteld, zo blijkt overigens ook uit de bewijsconstructie van het hof, dat het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, doch uit een gedraging — het op de uitkijk staan — die met medeplichtigheid in verband pleegt te worden gebracht. Onder deze omstandigheden had het hof in het bijzonder de redenen moeten opgeven waarom de bijdrage van verdachte, welke in de kern erop neerkomt dat hij op de uitkijk heeft gestaan, van voldoende gewicht is. Noch uit de bewijsmiddelen, noch uit de bewijsoverweging kan een nauwkeurige motivering worden gedestilleerd waarom toch gesproken kan worden van medeplegen.
9.
Het hof volstaat met de weinig zeggende overweging dat er sprake is van inwisselbare rollen en een taakverdeling en daarmee van medeplegen van een poging tot inbraak. Het blijft voor de verdediging gissen wat het hof voor ogen heeft gehad.
10.
Feit is en blijft dat van enige uitvoeringshandeling van het bewezenverklaarde feit geen sprake is geweest. Verdachtes gedraging laat zich typeren als een gedraging die met medeplichtigheid in verband pleegt te worden gebracht. Het feit dat verdachte met de medeverdachte zou zijn meegereden, maakt het voormelde niet anders nu het hof in haar bewijsconstructie ais uitgangspunt heeft genomen dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan, zijnde een gedraging die met medeplichtigheid in verband pleegt te worden gebracht, te weten een gedraging die bestaat in het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf. Doorgaans zal een medeplichtige ook op de plaats van het delict dan wel in de nabijheid aanwezig moeten zijn en wordt dit gerealiseerd door al dan niet meerijden met de uitvoerders.
11.
Wat het hof dan bedoelt met inwisselbare rollen, blijft in het ongewisse en wordt niet nader gemotiveerd.
12.
Voor zover het hof heeft bedoeld te zeggen dat er sprake was van een gezamenlijk plan, waarbij verdachte al dan niet een initiërende dan wel essentiële rol heeft gehad, dan zij opgemerkt dat de bewijsmiddelen hierover geen uitsluitsel geven, terwijl zulks wel is vereist3..
13.
Voor zover het hof heeft bedoeld te zeggen dat het opzet mede gericht is op het grondfeit, dan zij opgemerkt dat dit opzet nog niet maakt dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt nu voor medeplichtigheid ook de eis geldt van het dubbele opzet.
In dit verband zij verwezen naar de volgende overweging van Advocaat-Generaal Vellinga4.:
11.
In zijn overwegingen wijst het Hof erop dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat het — kort gezegd — de bedoeling was iemand te beroven, alsmede dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn mededaders niet alleen één vrouw/meisje daadwerkelijk van een tas beroofden, maar dat ook is gepoogd een andere vrouw/ander meisje van haar tas te beroven, die in haar gezelschap verkeerde. Dit opzet maakt nog niet dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Ook voor medeplichtigheid wordt immers geëist dat de medeplichtige opzet heeft op het delict waaraan hij medeplichtig zou zijn.
14.
Het hof heeft dan ook onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, terwijl een nadere motivering van het hof wel noodzakelijk was, gezien de aangehaalde jurisprudentie van uw Raad en het feit dat uit de bewijsvoering van het hof naar de kern genomen niet meer kan worden afgeleid dan dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan.
In dit verband zij ter afsluiting verwezen naar de volgende overweging van uw Raad5., welke zaak sterke gelijkenis vertoont met de onderhavige zaak:
‘De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat, zoals onder 1 is bewezenverklaard, hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit een woning met braak in vereniging. Ten aanzien van de rol van de verdachte bij die diefstal met braak kan uit de bewijsvoering naar de kern genomen niet meer worden afgeleid dan dat hij buiten op wacht heeft gestaan voor het keukenraam van die woning, dat hij met de medeverdachte uit de voortuin van die woning is gelopen en dat hij met de medeverdachte van die woning is weggelopen. Het behoeft nadere motivering waarom zo een gedraging, die doorgaans met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, als het ‘medeplegen’ van gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.’
Het is op vorenstaande grond dat requirant tot cassatie de eer heeft te concluderen dat het Uw Raad moge behagen het arrest a quo te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad moge vermenen te behoren.
Utrecht, 6 december 2016
't welk doende enz.,
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 06‑12‑2016
Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716.
Hoge Raad 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2588.
Zie o.a. Hoge Raad 13 september 2011, LJN BQ4677
Hoge Raad 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2588.