Hof Den Haag, 29-07-2020, nr. 22-002976-18
ECLI:NL:GHDHA:2020:1399
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
29-07-2020
- Zaaknummer
22-002976-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:1399, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑07‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:289
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2022:11
Uitspraak 29‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd naar aanleiding van de conclusie AG: ECLI:NL:PHR:2022:11.
Rolnummer: 22-002976-18
Parketnummer: 09-857020-18
Datum uitspraak: 29 juli 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1994,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven verblijfsadres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 maart 2019, 11 maart 2020 en 15 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent het in beslag genomen goed en de vordering van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op en/of aan de openbare weg ([adres]), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een iPhone en/of een autosleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] en/of het richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] en/of het trekken van de capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] en/of het vastpakken van en/of het duwen en/of trekken aan die [slachtoffer]
zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] op of omstreeks 17 januari 2018 te Gouda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen iPhone en/of een autosleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] en/of het richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] en/of het trekken van de capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] en/of het vastpakken van en/of het duwen en/of trekken aan die [slachtoffer],
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 januari 2018 te Gouda en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door als chauffeur op te treden waarmee [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] naar de plek zijn gereden waar zij met die [slachtoffer] hadden afgesproken en/of als chauffeur op te treden van die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] nadat zij die [slachtoffer] hadden beroofd
zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verbeurdverklaring zal worden gelast van de inbeslaggenomen auto.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op en/of aan de openbare weg ([adres]), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een iPhone en/of een autosleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het tonen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] en/of het richten van dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] en/of het trekken van de capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] en/of het vastpakken van en/of het duwen en/of trekken aan die [slachtoffer], zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met twee anderen, schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van de eigenaar van een bedrijfsbus met daarin een werkplaats voor het repareren van telefoons en laptops. De aangever werd door een van de medeverdachten telefonisch benaderd over de koop van een laptop. Toen de aangever met zijn bedrijfsbus ter plaatse kwam, heeft hij zijn bus op verzoek van de medeverdachten aan het einde van de straat geparkeerd en is een medeverdachte ingestapt. Vervolgens zijn in de bedrijfsbus onder bedreiging met een (nep)vuurwapen de telefoon en de autosleutel van de aangever gestolen. Een ondernemer zoals de aangever is een kwetsbaar slachtoffer, nu hij voor zijn inkomen afhankelijk is van het vertrouwen dat hij moet kunnen hebben in voor hem onbekende klanten die hij ontmoet in of nabij zijn bedrijfsbus. Door zijn handelen heeft de verdachte dat vertrouwen geschaad. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van gewelddadige overvallen als de onderhavige nog lang last hebben van hetgeen hen is overkomen. Dat de bewezenverklaarde handelingen grote impact hebben (gehad) op het slachtoffer, blijkt onder andere uit de onderbouwing van vordering tot schadevergoeding. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat door dit soort gedragingen in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden versterkt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van het hof in beginsel uitsluitend de oplegging van een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Het hof ziet in de door de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen reden om daarvan af te wijken.
De straf die het hof zal opleggen is hoger dan de advocaat-generaal heeft gevorderd omdat het hof, anders dan de advocaat-generaal, het medeplegen van het primair tenlastegelegde bewezen acht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden, gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond.
Het hof stelt vast de verdachte zich ten tijde van het instellen van het hoger beroep op 20 juli 2018 in voorlopige hechtenis bevond. Op 8 maart 2019 is de voorlopige hechtenis geschorst. Vanaf dat moment verkeerde de verdachte niet meer in voorlopige hechtenis. Gelet hierop heeft de verdachte in hoger beroep vanaf het instellen van het hoger beroep minder dan 16 maanden in voorlopige hechtenis verkeerd en diende in hoger beroep uitspraak te worden gedaan binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep (zie ECLI:NL:HR:2020:934).
Gelet op de zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep zal het hof daaraan geen gevolgen verbinden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Nu niet blijkt dat de in beslag genomen personenauto aan de verdachte toebehoorde en evenmin dat de rechthebbende bekend was met het gebruik van de auto ten behoeve van het bewezenverklaarde feit zal de vordering van de advocaat-generaal tot verbeurdverklaring van de auto worden afgewezen.
Overeenkomstig het verzoek van de raadsman van de verdachte, zal het hof de teruggave van de auto aan de rechthebbende gelasten.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.630,30.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.241,27, bestaande uit een bedrag van € 491,27 aan materiële schade en een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het genoemde bedrag van € 1.241,27, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat een bedrag van € 409,55 aan materiële schade is geleden. Daarbij gaat het hof uit van de posten “autosleutel”, verminderd met het door de verzekering betaalde bedrag en exclusief BTW, “verlies van arbeidsvermogen” en “reiskosten”. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een bedrag van (€ 104,38 + € 62,17 + € 243,00 =) € 409,55, hoofdelijk, worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad, zodanig zijn dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen. Uit het door de benadeelde partij ingediende schadevergoedingsformulier volgt dat het voorval een grote impact op de benadeelde heeft. De bedreiging met een (doorgeladen) wapen had volgens de benadeelde heel anders kunnen aflopen. De benadeelde voelt zich onveilig op straat, doet, anders dan voorheen, wanneer hij in zijn bedrijfsbus rijdt altijd de deuren op slot en kijkt voortdurend in zijn spiegels. Sinds het bewezenverklaarde heeft hij het gevoel dat hij een prooi zou kunnen zijn voor mensen zoals de verdachte. De benadeelde is alerter op de mensen om hem heen. Tevens kan de benadeelde zijn werkzaamheden niet meer uitvoeren zoals voorheen. Zo heeft de benadeelde onder andere zijn advertenties van Marktplaats gehaald en durft hij niet meer af te spreken met onbekenden. Hij is ontzettend bang dat zoiets als hem is overkomen nogmaals gebeurt. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.159,55 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto, kenteken 12-RT-ZZ, Audi A4 Avant 2005, kleur zwart.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.159,55 (duizend honderdnegenenvijftig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 409,55 (vierhonderdnegen euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.159,55 (duizend honderdnegenenvijftig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 409,55 (vierhonderdnegen euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juli 2020.
Mr. S.A.J. van ’t Hul en mr. M. Rouw zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.