Vgl. HR 11 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0638 en HR 17 november 1981, ECLI:NL:HR1981:AC7387, NJ 1983/84, m.nt. Van Veen.
HR, 21-04-2015, nr. 13/05860
ECLI:NL:HR:2015:1094
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
13/05860
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1094, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:482, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:482, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1094, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2015:192, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2760
ECLI:NL:PHR:2014:2760, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:192
- Vindplaatsen
NJ 2015/392 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2015-0203 met annotatie van J. ten Voorde
SR-Updates.nl 2015-0098
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:192. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, kan uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, niet worden afgeleid dat verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van het navigatiesysteem dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachten kan worden gesproken. Uit die bewijsmiddelen kan immers slechts volgen dat verdachte de auto bestuurde waarmee de daders zijn gevlucht. De HR heeft daarbij mede gelet op de relevante overwegingen m.b.t. medeplegen uit ECLI:NL:HR:2014:3474 (i.h.b. de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid) en op het ontbreken van nadere vaststellingen en overwegingen m.b.t. een nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tijdens de diefstal. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Partij(en)
21 april 2015
Strafkamer
nr. 13/05860
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 november 2013, nummer 21/003438-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:192, geoordeeld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden en dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de overige middelen.
1.3.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit, de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde 'medeplegen' niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 3 maart 2012 te Rhenen en/of Valburg en/of Elst en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een navigatiesysteem toebehorende aan [A], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak, welke diefstal werd gevolgd van geweld bedreiging met geweld tegen [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte heeft gedreigd tijdens een achtervolging meermalen het voertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten tegen de vangrail te drukken, althans een scherpe stuurbeweging naar links heeft gemaakt op de momenten waarop [verbalisant 1] (met het voertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten) het voertuig waarin hij, verdachte, en zijn mededaders zaten met hoge snelheid aan de linkerzijde voorbij probeerde te gaan."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een aangifte van de Politie Utrecht, Servicecentrum, nummer 2012050818, (als bijlage op pagina 76-78 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 3]:
Gegevens aangever:
Achternaam: [achternaam betrokkene 1]
Voornaam: [voornaam verdachte]
Woonadres: [a-straat 1], Rhenen
Om circa 04.00 uur in de nacht van 2 maart 2012 op 3 maart 2012 hebben daartoe onbevoegde personen zich de toegang verschaft tot een Volkswagen Passat Variant, met kenteken [AA-00-BB] (chassisnummer [001]) op de [a-straat 1] in Rhenen. Een buurvrouw, woonachtig [b-straat 2], heeft het voorval gezien en direct de politie gebeld en gewaarschuwd. Om de auto binnen te kunnen treden, hebben de inbrekers de ruit bij de passagierszijde vernield. Vervolgens hebben zij het navigatiesysteem ontmanteld en zijn zij er vandoor gegaan.
Omschrijving schade: ruit ingeslagen, navigatiesysteem uit de auto gestolen.
Navigatiesysteem
Merk: Volkswagen
Type: […]
Eigenaar: [A]
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 82-83 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] - zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012, omstreeks 04.00 uur, opende ik het raam van mijn woning in Rhenen. Ik zag twee huizen verder in de straat de auto van de buurman geparkeerd staan. Ik zag dat de auto ter hoogte van de lantaarnpaal stond van huisnummer 23. Aan de rechtervoorzijde van deze auto zag ik een man staan. Hij en de auto stonden praktisch onder de lantaarnpaal. Ik hoorde glasgerinkel en zag dat de man wegrende. Ik zag dat er nog een man bij was. Ik zag dat een van de mannen een fors postuur had en dat de andere man iets kleiner was. Ik had in eerste instantie alleen de man met het iets forse postuur bij de auto zien staan. Ik zag dat deze man iets onder zijn arm klemde op het moment dat hij wegrende. Ik zag dat zij naar hun auto renden, dat beiden instapten en dat de auto wegreed in de richting van het centrum van Rhenen. Mijn woning is als het ware op de kruising van de Eikenlaan met de Meidoornlaan in Rhenen gelegen. Ik zag dat de mannen wegvluchtten in een witte auto.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 60-62 van het proces-verbaal genummerd PL0950201206502), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 2] - zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012, omstreeks 04.00 uur, was ik [verbalisant 2], in politie-uniform gekleed en reed ik samen met collega [verbalisant 1] in een opvallende politievoertuig. Wij hadden roepnaam 50.90.
Ik hoorde via mijn portofoon dat de eenheid met roepnaam 50.20 een stopteken gaf aan de bestuurder van een witte Opel Corsa, voorzien van het kenteken [CC-00-DD]. Ik hoorde dat de bestuurder van de Opel het stopteken negeerde en dat de eenheid 50.20 de Opel achtervolgde. Collega [verbalisant 1] was de bestuurder van ons dienstvoertuig en ik zat op de bijrijdersstoel. Wij hoorden via de portofoon dat de Opel de Rijksweg A15 opreed in de richting van Nijmegen.
Na korte tijd reden wij ook de Rijksweg A15 op. Wij sloten achter de achtervolging aan ter hoogte van knooppunt Valburg. Ik zag de eenheid 50.20 op rijstrook 2 rijden. Wij reden op rijstrook 1. Ik zag dat de Opel in het midden van de rijstrook 1 en 2 reed. Ik keek op de kilometerteller van ons politievoertuig en ik zag dat wij 120 kilometer per uur reden. Ik zag dat collega [verbalisant 1] gas gaf en dat zij de Corsa via de linkerzijde wilde inhalen. Toen wij ongeveer 0,5 meter van de linkerachterzijde van de Opel waren, zag ik dat de Opel ineens sterk naar links stuurde. Hierdoor werd ons de doorgang belemmerd. Ik zag links van ons de vangrail en rechts en voor ons de Opel Corsa. Ik voelde dat collega [verbalisant 1] hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen. Wij reden met ongeveer 120 kilometer per uur en als wij dan aangereden zouden worden, waren de gevolgen niet te overzien geweest. Omdat er weer enigszins ruimte aan de linkerzijde ontstond, probeerde [verbalisant 1] wederom de Opel aan de linkerzijde in te halen. Wij hadden tijdens de achtervolging onze optische en geluidssignalen aanstaan, alsmede onze politietransparant met de woorden "Stop Politie". Toen [verbalisant 1] wederom een poging deed om de Corsa in te halen, herhaalde de bestuurder zijn eerste actie en sneed ons wederom af. Hierdoor moest [verbalisant 1] wederom hard remmen om een aanrijding te voorkomen. Gedurende ongeveer vijf kilometer heeft [verbalisant 1] tot vier maal een poging ondernomen om de Opel in te halen. Ter hoogte van de afslag Elst nam de Opel plots de afslag.
Bovenaan de afrit werd de Opel tot stilstand gedwongen, omdat collega's uit de Regio Gelderland-Zuid de afrit hadden afgezet. Aldaar zijn de bestuurder en twee passagiers aangehouden.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 74 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] – zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat de inzittenden als volgt in de Opel Corsa zaten:
Bestuurder: deze bleek later te zijn verdachte [verdachte];
Bijrijder: deze bleek later te zijn verdachte [betrokkene 2];
Rechtsachter: deze bleek later te zijn verdachte [betrokkene 3].
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 63-65 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 1] - zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012, omstreeks 04.00 uur, was ik, [verbalisant 1], in politie-uniform gekleed en reed ik samen met collega [verbalisant 2] in een opvallende politievoertuig. Wij hadden roepnaam 50.90.
Ik hoorde via mijn portofoon dat de eenheid met roepnaam 50.20 een stopteken gaf aan de bestuurder van een witte Opel Corsa, voorzien van het kenteken [CC-00-DD]. Ik hoorde dat de bestuurder van de Opel het stopteken negeerde en dat de eenheid 50.20 de Opel achtervolgde. Ik was de bestuurder van ons dienstvoertuig en collega [verbalisant 2] zat op de bijrijdersstoel. Wij hoorden via de portofoon dat de Opel de Rijksweg A15 opreed in de richting van Nijmegen.
Na korte tijd reden wij ook de Rijksweg A15 op. Wij sloten achter de achtervolging aan ter hoogte van knooppunt Valburg. Ik zag de eenheid 50.20 op rijstrook 2 rijden. Ik reed op rijstrook 1. Ik zag dat de Opel in het midden van de rijstrook 1 en 2 reed. Ik keek op de kilometerteller van ons politievoertuig en ik zag dat wij 120 kilometer per uur reden. Ik gaf gas om de Opel Corsa via de linkerzijde in te halen. Toen wij ongeveer 0,5 meter van de linkerachterzijde van de Opel waren, zag ik dat de Opel ineens sterk naar links stuurde. Hierdoor werd mij de doorgang belemmerd. Ik zag links van ons de vangrail en rechts en voor ons de Opel Corsa. Ik moest fors remmen om een aanrijding te voorkomen. Wij reden met ongeveer 120 kilometer per uur en als wij dan aangereden zouden worden, waren de gevolgen niet te overzien geweest. Omdat er weer enigszins ruimte aan de linkerzijde ontstond, probeerde ik wederom de Opel aan de linkerzijde in te halen. Wij hadden tijdens de achtervolging onze optische en geluidssignalen aanstaan. Ik deed wederom een poging om de Corsa in te halen. De bestuurder herhaalde zijn eerste actie en sneed ons wederom af. Hierdoor moest ik hard remmen om een aanrijding te voorkomen. Gedurende ongeveer vijf kilometer heb ik 3 tot 4 maal een poging ondernomen om de Opel in te halen. Ter hoogte van de afslag Elst nam de Opel plots de afslag. Bovenaan de afrit werd de Opel tot stilstand gedwongen, omdat collega's uit de regio Gelderland-Zuid de afrit hadden afgezet. Aldaar zijn de bestuurder en twee passagiers aangehouden.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 70-71 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 5] - zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012 omstreeks 04.00 uur reden wij in een opvallend dienstvoertuig onder de roepnaam 50.20. Wij zagen dat een personenauto, merk Opel type Corsa, wit van kleur, voorzien van het kenteken [CC-00-DD] van links naar rechts slingerde over de Nieuwe Veenendaalseweg te Rhenen. Hierop gaven wij de auto een stopteken middels het transparant "Stop Politie". Wij zagen dat het voertuig hier geen gehoor aan gaf. Wij zagen dat er een drietal mannen in de auto zat. Op de Rijnbrug te Rhenen zagen wij dat er vanuit de auto een wit voorwerp naar buiten gegooid werd aan de bijrijderszijde. Wij zagen dat dit na ongeveer 100 meter op de brug was. Wij zagen dat het voorwerp op het naastgelegen fietspad van de brug gegooid werd. Wij zagen dat het voertuig de A15 opreed in de richting van Arnhem, Nijmegen. Wij gaven onze positie door aan de meldkamer. Vervolgens zagen wij ter hoogte van knooppunt Valburg dat de auto de afslag in de richting Nijmegen nam en rechtdoor bleef rijden richting Arnhem. Wij hebben de auto gevolgd. Vervolgens zagen wij dat de politie-eenheid 50.90 met de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 1] aansloot en probeerde te passeren. Wij zagen dat de 50.90 links langs de auto reed. Vervolgens zagen wij dat de auto de 50.90 in de vangrail probeerde te drukken.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 66 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] en [verbalisant 7] - zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012 omstreeks 04.20 uur, hoorden wij middels onze portofoons dat collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] achter een voertuig reden welke een stopteken negeerde wat resulteerde in een achtervolging. Wij hoorden middels onze portofoons dat collega [verbalisant 4] meldde dat er diverse goederen uit het voertuig werden gegooid. Dit zou zijn ongeveer 200 meter nadat je de Rijnbrug opreed. Ten tijde dat dit werd doorgegeven reden wij nagenoeg op de Rijnbrug. Na ongeveer 200 meter vonden wij een zwaar beschadigd scherm, afkomstig van een navigatiesysteem. Op afstand van ongeveer 10 meter vonden wij een witte, gescheurde plastic boodschappentas, waarin het inbouwgedeelte van het eerder gevonden navigatiesysteem zat. Gezien het feit dat de collega's die achter het eerder genoemde voertuig zaten aangaven dat zij hadden gezien dat er twee keer iets uit het voertuig was gegooid en dat dit op de rechterzijde van de weg op het fietspad terecht was gekomen, hebben wij deze goederen in beslag genomen.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 84 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] - zakelijk weergegeven -:
Op 5 maart 2012 heb ik naar aanleiding van het aantreffen van een navigatiesysteem van het merk Volkswagen een nader onderzoek ingesteld. Daarbij heb ik het volgende bevonden. Op de metalen behuizing van het navigatiesysteem stond het volgende serienummer ingeslagen: [002]. Ik heb daarop contact opgenomen met het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) van het KLPD. Ik sprak daar met [verbalisant 9], die een nader onderzoek had ingesteld naar de herkomst van het navigatiesysteem en daarbij het volgende had bevonden: volgens het Volkswagen fabrikantsysteem is het navigatiesysteem met serienummer [002] sinds 21 april 2011 geactiveerd in een VW Passat met chassisnummer [001] en kenteken [AA-00-BB].
9. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 28 februari 2013 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik heb op 3 maart 2012 te Rhenen als bestuurder gereden in een Opel Corsa. Ik heb toen niet voldaan aan een stopteken van de politie. Ik heb de politie afgesneden. Ik wilde de politieauto er niet langs laten."
2.3.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
2.4.
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, kan uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van het navigatiesysteem dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken. Uit die bewijsmiddelen kan immers slechts volgen dat de verdachte de auto bestuurde waarmee de daders zijn gevlucht. Daarbij heeft de Hoge Raad mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld en op het ontbreken van nadere vaststellingen en overwegingen met betrekking tot een nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tijdens de diefstal of met betrekking tot de onder 2.3 genoemde mogelijke aandachtspunten. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, de beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij [A] daaronder begrepen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.
Conclusie 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:192. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, kan uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, niet worden afgeleid dat verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van het navigatiesysteem dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachten kan worden gesproken. Uit die bewijsmiddelen kan immers slechts volgen dat verdachte de auto bestuurde waarmee de daders zijn gevlucht. De HR heeft daarbij mede gelet op de relevante overwegingen m.b.t. medeplegen uit ECLI:NL:HR:2014:3474 (i.h.b. de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid) en op het ontbreken van nadere vaststellingen en overwegingen m.b.t. een nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tijdens de diefstal. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 13/05860 Zitting: 3 maart 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Nadere conclusie inzake: [verdachte] |
Op 2 december 2014 heb ik een conclusie genomen in deze zaak waarin ik concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest omdat naar mijn oordeel het eerste voorgestelde middel doel trof. Op 3 februari 2015 heeft de Hoge Raad echter beslist dat dit middel faalt en is de zaak naar de rolzitting verwezen zodat ik mij kan uitlaten over de eerder niet besproken middelen.
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat hij:
“1 primair:
hij op 3 maart 2012 te Rhenen en/of Valburg en/of Eist en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een navigatiesysteem toebehorende aan [A], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak, welke diefstal werd gevolgd van geweld bedreiging met geweld tegen [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen heeft gedreigd tijdens een achtervolging meermalen het voertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten tegen de vangrail te drukken, althans een scherpe stuurbeweging naar links heeft gemaakt op de momenten waarop [verbalisant 1] (met het voertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten) het voertuig waarin hij, verdachte, en zijn mededaders zaten met hoge snelheid aan de linkerzijde voorbij probeerde te gaan;
2 primair:
hij op 3 maart 2012 te Rhenen en/of Valburg en/of Eist en/of (elders) in Nederland [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tijdens een achtervolging meermalen een scherpe stuurbeweging naar links gemaakt op de momenten waarop [verbalisant 1] (met het voertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten) het voertuig welke hij, verdachte, bestuurde met hoge snelheid aan de linkerzijde voorbij probeerde te gaan.”
3. Deze bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen.
“1. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een aangifte van de Politie Utrecht, Servicecentrum, nummer 2012050818, (als bijlage op pagina 76-78 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover-zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 3]:
Gegevens aangever:
Achternaam: [achternaam betrokkene 1]
Voornaam: [voornaam betrokkene 1]
Woonadres: [a-straat 1], Rhenen
Om circa 04.00 uur in de nacht van 2 maart 2012 op 3 maart 2012 hebben daartoe onbevoegde personen zich de toegang verschaft tot een Volkswagen Passat Variant, met kenteken [AA-00-BB] (chassisnummer [001]) op de [a-straat 1] in Rhenen. Een buurvrouw, woonachtig [a-straat 2], heeft het voorval gezien en direct de politie gebeld en gewaarschuwd. Om de auto binnen te kunnen treden, hebben de inbrekers de ruit bij de passagierszijde vernield. Vervolgens hebben zij het navigatiesysteem ontmanteld en zijn zij er vandoor gegaan.
Omschrijving schade: ruit ingeslagen, navigatiesysteem uit de auto gestolen.
Navigatiesysteem
Merk: Volkswagen
Type: […]
Eigenaar: [A]
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 82-83 van het proces-verbaal genummerd PL0950201206502), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] - zakelijk weergegeven :
Op 3 maart 2012, omstreeks 04.00 uur, opende ik het raam van mijn woning in Rhenen. Ik zag twee huizen verder in de straat de auto van de buurman geparkeerd staan. Ik zag dat de auto ter hoogte van de lantaarnpaal stond van huisnummer 23. Aan de rechtervoorzijde van deze auto zag ik een man staan. Hij en de auto stonden praktisch onder de lantaarnpaal. Ik hoorde glasgerinkel en zag dat de man wegrende. Ik zag dat er nog een man bij was. Ik zag dat een van de mannen een fors postuur had en dat de andere man iets kleiner was. Ik had in eerste instantie alleen de man met het iets forse postuur bij de auto zien staan. Ik zag dat deze man iets onder zijn arm klemde op het moment dat hij wegrende. Ik zag dat zij naar hun auto renden, dat beiden instapten en dat de auto wegreed in de richting van het centrum van Rhenen. Mijn woning is als het ware op de kruising van de Eikenlaan met de Meidoornlaan in Rhenen gelegen. Ik zag dat de mannen wegvluchtten in een witte auto.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 60-62 van het proces-verbaal genummerd PL0950201206502), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 2] - zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012, omstreeks 04.00 uur, was ik [verbalisant 2], in politie-uniform gekleed en reed ik samen met collega [verbalisant 1] in een opvallende politievoertuig. Wij hadden roepnaam 50.90.
Ik hoorde via mijn portofoon dat de eenheid met roepnaam 50.20 een stopteken gaf aan de bestuurder van een witte Opel Corsa, voorzien van het kenteken [CC-00-DD]. Ik hoorde dat de bestuurder van de Opel het stopteken negeerde en dat de eenheid 50.20 de Opel achtervolgde. Collega [verbalisant 1] was de bestuurder van ons dienstvoertuig en ik zat op de bijrijdersstoel. Wij hoorden via de portofoon dat de Opel de Rijksweg A15 opreed in de richting van Nijmegen.
Na korte tijd reden wij ook de Rijksweg A15 op. Wij sloten achter de achtervolging aan ter hoogte van knooppunt Valburg. Ik zag de eenheid 50.20 op rijstrook 2 rijden. Wij reden op rijstrook 1. Ik zag dat de Opel in het midden van de rijstrook 1 en 2 reed. Ik keek op de kilometerteller van ons politievoertuig en ik zag dat wij 120 kilometer per uur reden. Ik zag dat collega [verbalisant 1] gas gaf en dat zij de Corsa via de linkerzijde wilde inhalen. Toen wij ongeveer 0,5 meter van de linkerachterzijde van de Opel waren, zag ik dat de Opel ineens sterk naar links stuurde. Hierdoor werd ons de doorgang belemmerd. Ik zag links van ons de vangrail en rechts en voor ons de Opel Corsa. Ik voelde dat collega [verbalisant 1] hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen. Wij reden met ongeveer 120 kilometer per uur en als wij dan aangereden zouden worden, waren de gevolgen niet te overzien geweest. Omdat er weer enigszins ruimte aan de linkerzijde ontstond, probeerde [verbalisant 1] wederom de Opel aan de linkerzijde in te halen. Wij hadden tijdens de achtervolging onze optische en geluidssignalen aanstaan, alsmede onze politietransparant met de woorden “Stop Politie”. Toen [verbalisant 1] wederom een poging deed om de Corsa in te halen, herhaalde de bestuurder zijn eerste actie en sneed ons wederom af. Hierdoor moest [verbalisant 1] wederom hard remmen om een aanrijding te voorkomen. Gedurende ongeveer vijf kilometer heeft [verbalisant 1] tot vier maal een poging ondernomen om de Opel in te halen. Ter hoogte van de afslag Eist nam de Opel plots de afslag. Bovenaan de afrit werd de Opel tot stilstand gedwongen, omdat collega’s uit de Regio Gelderland-Zuid de afrit hadden afgezet. Aldaar zijn de bestuurder en twee passagiers aangehouden.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 74 van het proces-verbaal genummerd PL0950201206502), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] – zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat de inzittenden als volgt in de Opel Corsa zaten:
Bestuurder: deze bleek later te zijn verdachte [verdachte];
Bijrijder: deze bleek later te zijn verdachte [betrokkene 2];
Rechtsachter: deze bleek later te zijn verdachte [betrokkene 3].
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 63-65 van het proces-verbaal genummerd PL0950201206502), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [verbalisant 1] - zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012, omstreeks 04.00 uur, was ik, [verbalisant 1], in politie-uniform gekleed en reed ik samen met collega [verbalisant 2] in een opvallende politievoertuig. Wij hadden roepnaam 50.90.
Ik hoorde via mijn portofoon dat de eenheid met roepnaam 50.20 een stopteken gaf aan de bestuurder van een witte Opel Corsa, voorzien van het kenteken [CC-00-DD]. Ik hoorde dat de bestuurder van de Opel het stopteken negeerde en dat de eenheid 50.20 de Opel achtervolgde. Ik was de bestuurder van ons dienstvoertuig en collega [verbalisant 2] zat op de bijrijdersstoel. Wij hoorden via de portofoon dat de Opel de Rijksweg A15 opreed in de richting van Nijmegen.
Na korte tijd reden wij ook de Rijksweg Al5 op. Wij sloten achter de achtervolging aan ter hoogte van knooppunt Valburg. Ik zag de eenheid 50.20 op rijstrook 2 rijden. Ik reed op rijstrook 1. Ik zag dat de Opel in het midden van de rijstrook 1 en 2 reed. Ik keek op de kilometerteller van ons politievoertuig en ik zag dat wij 120 kilometer per uur reden. Ik gaf gas om de Opel Corsa via de linkerzijde in te heden. Toen wij ongeveer 0,5 meter van de linkerachterzijde van de Opel waren, zag ik dat de Opel ineens sterk naar links stuurde. Hierdoor werd mij de doorgang belemmerd. Ik zag links van ons de vangrail en rechts en voor ons de Opel Corsa. Ik moest fors remmen om een aanrijding te voorkomen. Wij reden met ongeveer 120 kilometer per uur en als wij dan aangereden zouden worden, waren de gevolgen niet te overzien geweest. Omdat er weer enigszins ruimte aan de linkerzijde ontstond, probeerde ik wederom de Opel aan de linkerzijde in te halen. Wij hadden tijdens de achtervolging onze optische en geluidssignalen aanstaan. Ik deed wederom een poging om de Corsa in te halen. De bestuurder herhaalde zijn eerste actie en sneed ons wederom af. Hierdoor moest ik hard remmen om een aanrijding te voorkomen. Gedurende ongeveer vijf kilometer heb ik 3 tot 4 maal een poging ondernomen om de Opel in te halen. Ter hoogte van de afslag Eist nam de Opel plots de afslag. Bovenaan de afrit werd de Opel tot stilstand gedwongen, omdat collega’s uit de regio Gelderland-Zuid de afrit hadden afgezet. Aldaar zijn de bestuurder en twee passagiers aangehouden.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 70-71 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 5] - zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012 omstreeks 04.00 uur reden wij in een opvallend dienstvoertuig onder de roepnaam 50.20. Wij zagen dat een personenauto, merk Opel type Corsa, wit van kleur, voorzien van het kenteken [CC-00-DD] van links naar rechts slingerede over de Nieuweveenendaalseweg te Rhenen. Hierop gaven wij de auto een stopteken middels het transparant “Stop Politie”. Wij zagen dat het voertuig hier geen gehoor aan gaf. Wij zagen dat er een drietal mannen in de auto zat. Op de Rijnbrug te Rhenen zagen wij dat er vanuit de auto een wit voorwerp naar buiten gegooid werd aan de bijrijderszijde. Wij zagen dat dit na ongeveer 100 meter op de brug was. Wij zagen dat het voorwerp op het naastgelegen fietspad van de brug gegooid werd. Wij zagen dat het voertuig de A15 opreed in de richting van Arnhem, Nijmegen. Wij gaven onze positie door aan de meldkamer. Vervolgens zagen wij ter hoogte van knooppunt Valburg dat de auto de afslag in de richting Nijmegen nam en rechtdoor bleef rijden richting Arnhem. Wij hebben de auto gevolgd. Vervolgens zagen wij dat de politie-eenheid 50.90 met de collega 's [verbalisant 2] en [verbalisant 1] aansloot en probeerde te passeren. Wij zagen dat de 50.90 links langs de auto reed. Vervolgens zagen wij dat de auto de 50.90 in de vangrail probeerde te drukken.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 66 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] en [verbalisant 7]- zakelijk weergegeven -:
Op 3 maart 2012 omstreeks 04.20 uur, hoorden wij middels onze portofoons dat collega’s [verbalisant 4] en [verbalisant 5] achter een voertuig reden welke een stopteken negeerde wat resulteerde in een achtervolging. Wij hoorden middels onze portofoons dat collega [verbalisant 4] meldde dat er diverse goederen uit het voertuig werden gegooid. Dit zou zijn ongeveer 200 meter nadat je de Rijnbrug opreed. Ten tijde dal dit werd doorgegeven reden wij nagenoeg op de Rijnbrug. Na ongeveer 200 meter vonden wij een zwaar beschadigd scherm, afkomstig van een navigatiesysteem. Op afstand van ongeveer 10 meter vonden wij een witte, gescheurde plastic boodschappentas, waarin het inbouwgedeelte van het eerder gevonden navigatiesysteem zat. Gezien het feit dat de collega’s die achter het eerder genoemde voertuig zaten aangaven dat zij hadden gezien dat er twee keer iets uit het voertuig was gegooid en dat dit op de rechterzijde van de weg op het fietspad terecht was gekomen, hebben wij deze goederen in beslag genomen.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 84 van het proces-verbaal genummerd PL0950 201206502), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] - zakelijk weergegeven -:
Op 5 maart 2012 heb ik naar aanleiding van het aantreffen van een navigatiesysteem van het merk Volkswagen een nader onderzoek ingesteld. Daarbij heb ik het volgende bevonden. Op de metalen behuizing van het navigatiesysteem stond het volgende serienummer ingeslagen: [002]. Ik heb daarop contact opgenomen met het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) van het KLPD. Ik sprak daar met [verbalisant 9], die een nader onderzoek had ingesteld naar de herkomst van het navigatiesysteem en had daarbij het volgende bevonden: volgens het Volkswagen fabrikantsysteem is het navigatiesysteem met serienummer [002] sinds 21 april 2011 geactiveerd in een VW Passat met chassisnummer [001] en kenteken [AA-00-BB].
9. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 28 februari 2013 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
Ik heb op 3 maart 2012 te Rhenen als bestuurder gereden in een Opel Corsa. Ik heb toen niet voldaan aan een stopteken van de politie. Ik heb de politie afgesneden. Ik wilde de politieauto er niet langs laten.”
4. Het tweede middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde en komt er in de kern op neer dat het medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
5. Het onder 1 bewezenverklaarde feit is onder meer gebaseerd op het tweede lid onder 2° van art. 312 Sr. Het daarin voorkomende bestanddeel “door twee of meer verenigde personen gepleegd” kan worden opgevat als medeplegen als bedoeld in art. 47 Sr.1.Onlangs heeft de Hoge Raad een overzicht gegeven aan welke vereisten moet worden voldaan om te kunnen spreken van medeplegen en waarin deze deelnemingsvorm zich onderscheidt van medeplichtigheid. De Hoge Raad overwoog:2.
“3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid “het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf” (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde “in vereniging plegen” van geweld eist dat de verdachte “een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld” heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR: 2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen “dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn”, alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL: HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling “dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt”.
3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
3.3.1. Er bestaat geen precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen. Dat neemt niet weg dat wanneer medeplegen wordt tenlastegelegd, dit medeplegen moet worden beoordeeld aan de hand van de voor medeplegen geldende maatstaven. Het gebruikmaken van aan andere deelnemingsvormen ontleende begrippen of constructies kan de bewijsvoering voor medeplegen compliceren en verdient daarom in zulke gevallen geen aanbeveling. (Vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX5140 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, in welke zaken het medeplegen door het hof was bewezenverklaard aan de hand van criteria voor het zogenoemde functionele daderschap). Het valt overigens op dat het openbaar ministerie bij het tenlasteleggen van commune en andere niet-economische strafbare feiten - in vergelijking met economische delicten - vaker gebruik lijkt te maken van (soms ingewikkelde) deelnemingsconstructies dan van het meer geëigend lijkende functionele daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 met betrekking tot de verkoop van hennepplanten door de eigenaar van een growshop).
3.3.2. Het ontbreken van een precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen brengt mee dat het openbaar ministerie in voorkomende gevallen er goed aan doet de rechter een keuzemogelijkheid te bieden door daarop toegesneden varianten in de tenlastelegging op te nemen. Als het openbaar ministerie evenwel om hem moverende redenen uitsluitend het medeplegen en niet ook de medeplichtigheid heeft tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken indien het medeplegen niet kan worden bewezen, ook al zou vaststaan dat de verdachte medeplichtig was aan het feit.”
6. In de onderhavige zaak kan uit de bewijsvoering van het hof worden afgeleid dat een tweetal personen is gezien bij de auto waaruit het navigatiesysteem is weggenomen en dat deze twee personen na het wegnemen van het navigatiesysteem in een witte Opel Corsa zijn gestapt, waarop deze auto is weggereden. Tijdens de vlucht is het betreffende navigatiesysteem via de bijrijderskant naar buiten gegooid. Ook kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat wanneer niet veel later de witte Opel Corsa tot stilstand wordt gedwongen, zich daarin drie personen bevinden, waaronder – op de bestuurdersplaats – de verdachte. Uit de bewijsvoering van het hof valt echter niet af te leiden wie van de drie in de auto aangetroffen personen bij het daadwerkelijk wegnemen van het navigatiesysteem zijn betrokken. Daardoor wordt de mogelijkheid open gelaten dat de verdachte niet bij de daadwerkelijke uitvoeringshandelingen betrokken persoon is geweest en dat hij slechts als bestuurder van de witte Opel Corsa de mogelijkheid van de vlucht heeft gefaciliteerd.
7. In mijn conclusie van 3 februari 20153.heb ik, net als mijn ambtsgenoot Hofstee in zijn conclusie van 20 januari 2015,4.aandacht besteed aan de vraag of het hierboven weergegeven arrest van de Hoge Raad van 2 december 2014 impliceert dat handelingen die zijn begaan na het strafbare feit ook op zichzelf kunnen worden aangemerkt als medeplegen van dat strafbare feit. Een vraag die nog gecompliceerder wordt wanneer het, zoals in het onderhavige geval, gaat om een gekwalificeerd delict. Kan iemand, wiens (bewijsbare) aandeel uitsluitend bestaat in het kwalificerende bestanddeel van de diefstal, het dreigen met geweld om de buit te verzekeren of de vlucht mogelijk te maken, terwijl niet kan worden vastgesteld dat hij op enige wijze betrokken is geweest bij de diefstal zelf, toch als medepleger van het geheel worden aangemerkt? Ik heb gemeend van niet en verwijs voor de nadere onderbouwing hiervan hier graag naar de hiervoor aangehaalde conclusies van Hofstee en mijzelf.
8. In de onderhavige zaak volsta ik met de constatering dat het hof geen enkele nadere overweging heeft gewijd aan de rol van de verdachte bij de diefstal van het navigatiesysteem, met name of hij betrokken is geweest bij het maken van afspraken daartoe voorafgaande aan de diefstal en wat zijn aandeel daarin is geweest. De gebezigde bewijsmiddelen houden hieromtrent ook niets in en laten de mogelijkheid open dat de verdachte als bestuurder alleen de vlucht heeft willen faciliteren, een gedraging die eerder met medeplichtigheid dan met medeplegen in verband pleegt te worden gebracht. Het bewijs van het medeplegen in de onderhavige zaak schiet dan ook tekort.
9. Het tweede middel is terecht voorgesteld.
10. Het derde middel komt op tegen het onder 2 bewezenverklaarde en klaagt dat het hof ten onrechte, althans onder gebruikmaking van een onbegrijpelijke motivering, heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door met zijn voertuig scherpe stuurbewegingen te maken naar links op het moment dat de verbalisanten met hun voertuig aan de linkerzijde voorbij probeerden te gaan.
11. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen5.en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.6.Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is niet vereist dat degene tot wie de bedreiging is gericht het gedrag van de verdachte daadwerkelijk als bedreigend heeft ervaren.7.
12. In het onderhavige geval heeft het hof geen nadere motivering gewijd aan de bedreiging met zware mishandeling. Uit de gebezigde bewijsmiddelen valt evenwel af te leiden dat de verdachte terwijl hij rond de 120 kilometer per uur reed op een snelweg (A15) meerdere malen een scherpe stuurbeweging naar links heeft gemaakt om te verhinderen dat de verbalisanten die ongeveer 0,5 meter schuin achter hem reden, hem links zouden inhalen. Door deze manoeuvre werd de verbalisanten telkens de doorgang belemmerd en zagen zij links de vangrail en rechts en voor hen de auto van de verdachte. De bestuurder van het politievoertuig moest telkens hard remmen om een aanrijding te voorkomen en als het tot een aanrijding was gekomen, waren de gevolgen niet te overzien.
13. Gelet op deze feiten en omstandigheden geeft het (impliciete) oordeel van het hof dat er bij de beide verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen bekomen, alsmede dat de verdachte door toch telkens een scherpe stuurbeweging naar links te maken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze vrees zou kunnen ontstaan, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip bedreiging als bedoeld in art. 285 Sr en is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is wat dit punt betreft dan ook naar de eis der wet met redenen omkleed.
14. Het derde middel faalt.
15. Het tweede middel is terecht voorgesteld. Het derde middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81.1 RO ontleende motivering. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit, de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑03‑2015
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.
14/00905.
14/00233.
Vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3717 en HR 15 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5695.
Vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252.
Vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252.
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
1. Rechtsgeldige betekening oproeping voor de tz. in h.b? 2. Afwijzing verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Ad 1. De opvatting dat verdachte niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de tz. van 29 okt. 2013 nu is gebleken dat het adres waarop hij was ingeschreven in de GBA, na de – rechtsgeldige – betekening van die oproeping aan de Griffier van de Rb. maar voor de aanvang van het ottz., is gewijzigd in een adres in het buitenland en de oproeping niet o.d.v.v. art. 588.2 Sv naar dit adres is toegezonden, is onjuist. 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2002:AD5163. Hetgeen in dat arrest is weergegeven geldt ook in het geval dat het ottz. in h.b. na eerdere sluiting wordt heropend. HR herhaalt voorts relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314. Gelet op beide genoemde arresten en in aanmerking genomen het procesverloop i.c. en hetgeen door de raadsman van verdachte aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek dragen. De A-G heeft zich niet uitgelaten over de overige middelen. De HR stelt de A-G daartoe alsnog in de gelegenheid en verwijst de zaak met het oog daarop naar de rolzitting.
Partij(en)
3 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/05860
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 november 2013, nummer 21/003438-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Procesgang in hoger beroep
2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2013 heeft het onderzoek ter terechtzitting aldaar plaatsgevonden in aanwezigheid van de verdachte en diens raadsman, is het vervolgens gesloten en is medegedeeld dat de uitspraak zou plaatsvinden op de terechtzitting van 2 juli 2013.
2.2.
Bij tussenarrest van 2 juli 2013 heeft het Hof het onderzoek ter terechtzitting heropend. Dat arrest houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken, dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het hof acht het wenselijk dat de reclassering omtrent verdachte een voorlichtingsrapport zal uitbrengen, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden besteed aan (...)
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Stelt de stukken in handen van de advocaat-generaal met voormeld doel.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting uiterlijk vier maanden na het wijzen van dit tussenarrest.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en aan de benadeelde partij."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 houdt het volgende in:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr R. Bonis, advocaat te Dordrecht, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De oudste raadsheer deelt mondeling mede de inhoud van de stukken met betrekking tot de oproeping van verdachte.
De advocaat-generaal deelt daarop mede - zakelijk weergegeven -:
De oproeping had ook naar het adres in het buitenland moeten worden verstuurd, ook al is dat pas na de betekening van de oproeping ter griffie bekend geworden. Mijns inziens dient de behandeling te worden geschorst om dat alsnog te doen.
De raadsman van verdachte brengt naar voren - zakelijk weergegeven -:
Sinds de vorige zitting heb ik geen contact meer gehad met mijn cliënt. Zijn telefoon is afgesloten en zijn nieuwe adres in het buitenland is mij niet bekend. Niet uit te sluiten valt dat mijn cliënt al verhuisd was ten tijde van het versturen van de uitnodigingen van de reclassering. Ik verzoek om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om mijn cliënt te contacteren.
De voorzitter deelt mondeling mede de inhoud van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2013, het tussenarrest van 2 juli 2013 en de retourzending van de opdracht tot reclasseringsadvies van 27 september 2013.
Na gehouden beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede - zakelijk weergegeven -:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering is sprake van een geldige oproeping van verdachte. Overigens ziet het hof geen reden om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen. Daarbij overweegt het hof dat verdachte sinds het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2013, waarbij verdachte aanwezig is geweest, kennelijk niet heeft geïnformeerd naar de uitspraak van het hof en dat hij ook anderszins geen contact heeft opgenomen met zijn raadsman. Bij tussenarrest van 2 juli 2013 is het onderzoek heropend teneinde over de persoon van verdachte te worden voorgelicht. In verband hiermee is verdachte in de maanden augustus en september 2013 op verdachtes toen geldende GBA-adres uitgenodigd door de reclassering, maar hieraan heeft hij geen gehoor gegeven. (...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede (...)"
2.4.
Wat betreft de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 bevinden zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken:
(i) het dubbel van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van 29 oktober 2013 met daarop gesteld de aantekening dat een afschrift van die oproeping op 29 augustus 2013 aan de raadsman van de verdachte is toegezonden;
(ii) een aan het dubbel van die oproeping gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die oproeping
- op 4 september 2013 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te Utrecht met achterlating van een bericht van aankomst als bedoeld in art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv;
- op 16 september 2013 is uitgereikt aan de griffier van de "Rechtbank te Arnhem", omdat "de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven", onder toezending van een afschrift van de oproeping naar dat adres;
(iii) een "ID-staat SKDB" van 16 september 2013 inhoudende dat de verdachte vanaf 28 november 2012 is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [a-straat 1] te Utrecht;
(iv) een "ID-staat SKDB" van 28 oktober 2013 inhoudende dat de verdachte vanaf 17 september 2013 is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [b-straat 1] te Genk (België).
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de oproeping voor de terechtzitting van 29 oktober 2013 rechtsgeldig is betekend.
3.2.
De klacht berust op de opvatting dat de verdachte niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de terechtzitting van 29 oktober 2013 nu is gebleken dat het adres waarop hij was ingeschreven in de GBA, na de - rechtsgeldige - betekening van die oproeping aan de Griffier van de Rechtbank maar voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, is gewijzigd in een adres in het buitenland en de oproeping niet op de voet van art. 588, tweede lid, Sv naar dit adres is toegezonden. Die opvatting is onjuist zodat de klacht faalt.
3.3.
Het middel klaagt voorts over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Bij de beoordeling van deze klacht moet wat betreft het aanwezigheidsrecht van de verdachte in hoger beroep het volgende worden vooropgesteld.
3.4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen de justitiële autoriteiten rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte van dat recht gebruik wil maken, en mag met het oog daarop van de verdachte die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt, waaronder in ieder geval kan worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman opdat hij in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.36-3.37.)
Het voorgaande geldt ook in het geval dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep na eerdere sluiting wordt heropend.
3.4.2.
Voorts dient de rechter bij zijn beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
3.5.
Gelet op hetgeen is vooropgesteld en in aanmerking genomen het hiervoor onder 2 weergegeven procesverloop en hetgeen door de raadsman van de verdachte aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het Hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek dragen zodat ook deze klacht faalt.
3.6.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de overige voorgestelde middelen. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 februari 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015.
Conclusie 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
1. Rechtsgeldige betekening oproeping voor de tz. in h.b? 2. Afwijzing verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Ad 1. De opvatting dat verdachte niet rechtsgeldig is opgeroepen voor de tz. van 29 okt. 2013 nu is gebleken dat het adres waarop hij was ingeschreven in de GBA, na de – rechtsgeldige – betekening van die oproeping aan de Griffier van de Rb. maar voor de aanvang van het ottz., is gewijzigd in een adres in het buitenland en de oproeping niet o.d.v.v. art. 588.2 Sv naar dit adres is toegezonden, is onjuist. 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2002:AD5163. Hetgeen in dat arrest is weergegeven geldt ook in het geval dat het ottz. in h.b. na eerdere sluiting wordt heropend. HR herhaalt voorts relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314. Gelet op beide genoemde arresten en in aanmerking genomen het procesverloop i.c. en hetgeen door de raadsman van verdachte aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, kunnen de door het hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek dragen. De A-G heeft zich niet uitgelaten over de overige middelen. De HR stelt de A-G daartoe alsnog in de gelegenheid en verwijst de zaak met het oog daarop naar de rolzitting.
Nr. 13/05860 Zitting: 2 december 2014 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 12 november 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. ‘Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 2. “Bedreiging met zware mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest en voorts – enkel ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde – tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent het inbeslaggenomen voorwerp en de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, heeft namens de verdachte drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de oproeping van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 rechtsgeldig is betekend, om vervolgens het verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting af te wijzen.
Na de terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2013, waarbij zowel de verdachte als diens raadsman aanwezig waren, is het onderzoek bij tussenarrest van 2 juli 2013 heropend, waarbij eveneens is bepaald dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen en dat de aanwezige raadsman verklaart niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Voorts houdt bedoeld proces-verbaal, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De oudste raadsheer deelt mondeling mede de inhoud van de stukken met betrekking tot de oproeping van verdachte.
De advocaat-generaal deelt daarop mede - zakelijk weergegeven -:
De oproeping had ook naar het adres in het buitenland moeten worden verstuurd, ook al is dat pas na de betekening van de oproeping ter griffie bekend geworden. Mijns inziens dient de behandeling te worden geschorst om dat alsnog te doen.
De raadsman van verdachte brengt naar voren - zakelijk weergegeven -:
Sinds de vorige zitting heb ik geen contact meer gehad met mijn cliënt. Zijn telefoon is afgesloten en zijn nieuwe adres in het buitenland is mij niet bekend. Niet uit te sluiten valt dat mijn cliënt al verhuisd was ten tijde van het versturen van de uitnodigingen van de reclassering. Ik verzoek om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om mijn cliënt te contacteren.
De voorzitter deelt mondeling mede de inhoud van het proces-verbaal van het onderzoek terterechtzitting van 18 juni 2013, het tussenarrest van 2 juli 2013 en de retourzending van de opdracht tot reclasseringsadvies van 27 september 2013.
Na gehouden beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede - zakelijk weergegeven -:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering is sprake van een geldige oproeping van verdachte.
Overigens ziet het hof geen reden om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen. Daarbij overweegt het hof dat verdachte sinds het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2013, waarbij verdachte aanwezig is geweest, kennelijk niet heeft geïnformeerd naar de uitspraak van het hof en dat hij ook anderszins geen contact heeft opgenomen met zijn raadsman. Bij tussenarrest van 2 juli 2013 is het onderzoek heropend teneinde over de persoon van verdachte te worden voorgelicht. In verband hiermee is verdachte in de maanden augustus en september 2013 op verdachtes toen geldende GBA-adres uitgenodigd door de reclassering, maar hieraan heeft hij geen gehoor gegeven.
Het hof is anders samengesteld. Met instemming van de advocaat-generaal hervat het hof het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van het uitspreken van het tussenarrest van 2 juli 2013.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De voorzitter verklaart het onderzoek voor gesloten (…).”
6. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich
(i) een akte van uitreiking – gehecht aan het dubbel van de oproeping om ter terechtzitting van 29 oktober 2013 te verschijnen – waaruit blijkt dat op 4 september 2013 getracht is bedoelde oproeping op het adres [a-straat 1] te Utrecht te betekenen, maar dat dit niet gelukt is, omdat op het ingevulde adres niemand werd aangetroffen en dat ter plaatste een bericht van aankomst is achtergelaten waarin is vermeld dat de oproeping kan worden afgehaald op het in dat bericht genoemde (post)kantoor of politiebureau. De akte houdt voorts in dat de oproeping op 11 september 2013 is teruggezonden aan de afzender en op 16 september is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, alsmede dat de oproeping op laatstgenoemde datum als gewone brief is verzonden naar het adres [a-straat 1] te Utrecht;
(ii) ID-Staten SKDB van 29 augustus 2013 en 16 september 2013 waaruit blijkt dat het GBA-adres van de verdachte sinds 29 april 2010 de [a-straat 1] te Utrecht is;
(iii) ID-Staten SKDB van 9 oktober 2013 en 28 oktober 2013 waaruit blijkt dat sinds 17 september 2013 het adres van de verdachte is de [b-straat 1] Genk in België.
7. Het middel is gelet op in hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR2004:AO9097 heeft overwogen, gegrond. In deze zaak achtte de Hoge Raad de verstekbehandeling nietig, omdat het hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen nu na de geldige betekening van de dagvaarding en voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting alsnog een adres van de verdachte bekend was geworden, waarop hij in de GBA was ingeschreven. In onderhavige zaak is na een rechtsgeldige betekening overeenkomstig art. 588, derde lid onder c, Sv van de oproeping van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting van 29 oktober 2013 een nieuw adres van de verdachte (in het buitenland) bekend geworden, waarvan - zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2013 - ook het hof op de hoogte was. Daarom is er geen sprake van een situatie waarin het hof mocht aannemen dat de verdachte afstand van zijn aanwezigheidsrecht had gedaan en is het oordeel dat er geen reden bestond om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog in zijn tegenwoordigheid te worden berecht niet zonder meer begrijpelijk.1.
8. Het middel slaagt.
9. Nu het eerste middel slaagt, behoeven de overige middelen geen bespreking. Uiteraard ben ik, indien de Hoge Raad over het eerste middel anders zou oordelen, tot een aanvullende conclusie bereid.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2014
HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:530.