Vgl. HR 25 januari 2011, LJN BO4022, NJ 2011, 226 m.nt. Keijzer; HR 11 december 2007, LJN BB7701; HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448.
HR, 15-01-2013, nr. 11/02727
ECLI:NL:HR:2013:BY5695
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-01-2013
- Zaaknummer
11/02727
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BY5695
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY5695, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY5695
ECLI:NL:HR:2013:BY5695, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY5695
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑09‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0016
NbSr 2013/85
Conclusie 15‑01‑2013
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/02727
Mr. Machielse
Zitting 13 november 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 30 mei 2011 verdachte voor 1. eenvoudige belediging en 2. bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot veertig uren werkstraf subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan tien uur subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1.
Het middel komt op tegen de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde, omdat verdachte zich weliswaar bedreigend heeft geuit maar deze gedraging geen bedreiging met zware mishandeling kan opleveren.
3.2.
Ten laste van verdachte is onder 2 bewezen verklaard:
"dat hij op 5 augustus 2008 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk achter de balie naar voornoemde [betrokkene 1] toe gelopen en heeft hij, verdachte, zich groot en breed gemaakt en dreigend zijn hand omhoog gehouden en dreigend de woorden toegevoegd: "Ik kom je nog wel een keer tegen op straat!"."
3.3.
De bewezenverklaring van dit feit en de bewezenverklaring van de onder 1 bewezenverklaarde belediging steunen op de volgende bewijsmiddelen:
- -
verdachtes verklaring ter terechtzitting in hoger beroep:
"[Betrokkene 1] heeft zich zonder enige aanleiding met het gesprek bemoeid dat ik aan het voeren was met een andere medewerkster van de woonstichting [A]. Ik werd hierdoor boos en heb haar uitgescholden."
- -
en de in eerste aanleg gebezigde bewijsmiddelen 2, 3, 4 en 5:
"2.
Een proces-verbaal met nummer 2008219167-1 van 06 augustus 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben als accountmanager werkzaam bij woonstichting '[A]'. Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk in het kantoor van woningcorporatie '[B]' te Amsterdam. Ik hoorde en zag dat mijn collega een mij bekende persoon hielp. Deze persoon, genaamd [verdachte] informeerde bij mijn collega naar de mogelijkheden voor het krijgen van een woning. Ik hoorde dat hij daarbij een verhaal, dat niet klopte, aan mijn collega vertelde. Dat wist ik omdat ik hem kende en al vaker voor mijn werk met hem te maken had gehad. Daarop ben ik mij met dat gesprek tussen mijn collega en [verdachte] gaan bemoeien. Ik heb hem verteld dat voor wat hij wilde de termijn verstreken was en dat dat niet meer kon. Daarop ontstond er een discussie omdat hij het er niet mee eens was. Ik heb hem ook verteld dat hij gewoon te laat was en dat hij dat ook wel wist. Daarop begon [verdachte] te schelden. Ik hoorde dat hij naar mij riep 'hou je bek je bent een heks! Je moet je bek houden, hoer'. Dit heeft hij een paar keer herhaald. Toen hoorde ik dat hij riep: 'ik kom je nog wel een keer tegen op straat!'. Dat heeft hij zeker twee of drie keer tegen mij gezegd. Ik zei hierop tegen hem: 'dan bel ik de politie' en ondertussen had ik al een mobiele telefoon in mijn hand. Toen zag ik dat [verdachte] achter de balie kwam en op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij zijn hand, terwijl hij de papieren nog in zijn hand hield, dreigend omhoog hield kennelijk met de bedoeling om mij een klap te geven. Ik zag dat hij heel driftig boos was, onberekenbaar. Ik kan mij nog herinneren dat ik op dat moment dacht: 'nu ga ik echt een klap krijgen'. Gelukkig was mijn collega, die heel erg groot is, in de buurt en die sprong tussen mij en [verdachte] in voordat hij mij werkelijk kon slaan. Ik ben erg geschrokken van dit voorval en ik voel mij behoorlijk beledigd door [verdachte]. Ik denk dat hij mij werkelijk wat had aangedaan als die grote collega van mij er niet was geweest. Hij kwam zo doelbewust op mij af. Ik ben werkelijk bang dat ik [verdachte] eens op straat tegen ga komen.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2008219167-2 van 07 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk bij woningbouwvereniging '[A]' te Amsterdam. Er kwam een man binnen. Deze werd geholpen door [betrokkene 4]. Ik zag dat [betrokkene 1] zich met het gesprek ging bemoeien. Ze had haar mening al klaar en luisterde niet naar de argumenten van de man. Ik zag dat de man er boos om werd. Ik hoorde dat de man tegen [betrokkene 1] ging schelden. Ik hoorde dat hij woorden riep als 'teringhoer'. Ik zag dat de man zich tijdens het schelden groot en breed maakte. Ik hoorde dat de man tegen [betrokkene 1] zei dat hij haar nog wel eens buiten tegen zou komen.
4.
Een proces-verbaal met nummer 2008219167-3 van 26 december 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk bij '[A]'. Er kwam een man binnen die mij een aantal vragen stelde. Mijn collega [betrokkene 1] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]/aangeefster) herkende de man omdat zij een aantal jaar daarvoor al met hem te maken had gehad. [Betrokkene 1] nam het gesprek met de man over. Ik hoorde dat de man boos werd op [betrokkene 1]. Ik kan me nog herinneren dat ik de man tegen [betrokkene 1] hoorde zeggen: je bent een hoer'. Ook hoorde ik dat de man tegen [betrokkene 1] zei 'ik wacht op je. Ik kom je nog wel tegen'.
- 5.
Een proces-verbaal met nummer 2008219167-4 van 29 januari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte zakelijk weergegeven:
Ik kwam bij woningcorporatie '[A]' om mijn voorrangsverklaring te verlengen. Tijdens mijn gesprek kwam er een andere vrouw bij het gesprek. Zij stond eerst te luisteren naar mijn gesprek met haar collega en toen zei zij tegen mij dat ik het niet kreeg. Ik werd daar erg boos om en toen heb ik die vrouw uitgescholden. Ik heb haar trut genoemd. Ik weet niet meer wat ik verder tegen haar heb gezegd. Als je boos wordt zeg je domme dingen soms. Het is mogelijk dat ik heb gezegd dat ik haar op straat nog wel tegen zou komen."
3.4.
Het Hof heeft voor zover hier van belang nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte gesteld dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde en daartoe het volgende aangevoerd. [Betrokkene 1] heeft zich zonder enige aanleiding met het gesprek bemoeid dat verdachte aan het voeren was met een andere medewerkster van de woonstichting [A]. Het gesprek nam hierdoor een andere wending, waardoor verdachte gefrustreerd raakte en [betrokkene 1] heeft uitgescholden. Ook heeft hij gezegd: "Ik kom je nog wel tegen op straat", maar hij heeft haar daarmee niet bedoeld te bedreigen, noch kunnen deze woorden als een bedreiging met de dood of met zwaar lichamelijk letsel worden opgevat, nu daarmee enkel was bedoeld dat verdachte, die in de buurt van het kantoor van de woonstichting woont, [betrokkene 1] om die reden nog wel eens zou tegenkomen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Nadat [betrokkene 1] zich mengde in het gesprek tussen verdachte en een andere medewerkster van de woonstichting, raakte verdachte kennelijk gefrustreerd en heeft hij [betrokkene 1] uitgescholden. Voorts heeft hij naar haar geroepen: "Ik kom je nog wel tegen op straat". Daarop is verdachte achter de balie, waar [betrokkene 1] zich bevond, gekomen, heeft hij zich groot en breed gemaakt en is hij op [betrokkene 1] afgelopen, waarbij hij zijn hand dreigend omhoog hield. Gelet op de wijze waarop deze woorden door verdachte zijn uitgesproken, namelijk in samenhang met daaropvolgend dreigend fysiek gedrag en in een situatie die ook in zijn geheel als bedreigend kon worden ervaren, kon bij [betrokkene 1] naar objectieve maatstaven de redelijke vrees ontstaan dat zij daadwerkelijk zou worden mishandeld bij de volgende confrontatie met verdachte en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel op kon lopen. De woorden 'ik kom je nog wel tegen op straat' kunnen naar algemene maatstaven en gezien de context waarin zij zijn uitgesproken niet anders uitgelegd worden dan dat zij bedreigend bedoeld waren en dat met die woorden zeker niet gedoeld werd op een volgende, onschuldige ontmoeting."
3.5.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.1.
Een dergelijke bedreiging kan worden gedaan met gedragingen of woorden, dan wel een combinatie van beide, die zodanig zijn dat daardoor al een dergelijke vrees redelijkerwijs kan ontstaan. Ook bewoordingen die niet zodanig zijn dat zij op zich al een redelijke vrees voor zware mishandeling kunnen doen ontstaan, kunnen echter onder omstandigheden een strafbare bedreiging met zware mishandeling opleveren. Van de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden moet dan uit de bewijsmiddelen blijken.2.
3.6.
Het Hof heeft in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen (met name bewijsmiddel 2) gelezen het volgende vastgesteld:
- -
verdachte heeft de aangeefster [betrokkene 1] uitgescholden en twee tot drie keer naar haar geroepen "Ik kom je nog wel tegen op straat";
- -
toen [betrokkene 1] zei dat zij de politie zou bellen, kwam verdachte achter de balie waar zij zich bevond;
- -
hij maakte zich groot en breed, liep op haar af en hield toen dreigend zijn hand met daarin de papieren omhoog;
- -
verdachte was daarbij heel driftig boos, onberekenbaar;
- -
[betrokkene 1] dacht toen verdachte zijn hand hief "nu ga ik echt een klap krijgen" en zij is bang verdachte daadwerkelijk op straat tegen te komen.
3.7.
Op zichzelf kan dit gedrag natuurlijk intimiderend en dreigend overkomen. Het is echter de vraag of het bedreiging met zware mishandeling oplevert. In HR 14 juni 2011, LJN BQ3717 ging het om het heel dicht voor iemand gaan staan, daarbij een arm heffen, de hand tot een vuist ballen en het uitspreken van de woorden "Los laten". De Hoge Raad casseerde, omdat dit gedrag niet zonder meer een bedreiging met zware mishandeling opleverde.3. Dat was anders bij HR 14 september 2004, NJ 2005, 61 met een kritische annotatie van Buruma, in welke zaak een man zwaaiend met gebalde vuisten op een fietsend slachtoffer afrende, schreeuwend dat zij moest opdonderen, welke woorden hij kracht bijzette door toen hij haar dicht genaderd was slaande bewegingen naar haar hoofd te maken. Het oordeel van het Hof dat sprake was van bedreiging met zware mishandeling liet de Hoge Raad in stand, in afwijking van de conclusie van de toentertijd plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens.
3.8.
In de onderhavige zaak heeft het Hof de omstandigheid dat verdachte achter de balie is gekomen, zich groot en breed heeft gemaakt en op [betrokkene 1] met een dreigend opgeheven hand is afgelopen, betrokken bij zijn uitroep "ik kom je nog wel tegen op straat". Uit bewijsmiddel 2 is af te leiden dat de uitroep van verdachte voor [betrokkene 1] aanleiding was om verdachte mede te delen dat zij de politie ging bellen en dat de verdachte vervolgens zich heeft gedragen zoals zojuist omschreven. Het verband tussen uitroep en daaropvolgend gedrag is mijns inziens daarom minder sterk dan wanneer dat gedrag zou hebben plaatsgevonden onder het uitroepen van de aangehaalde woorden. In de onderhavige zaak volgt uit de door het Hof vastgestelde omstandigheden mijns inziens niet dat sprake is van gedragingen die een redelijke vrees voor zware mishandeling kunnen doen ontstaan. Mede gelet op hetgeen de gebezigde bewijsmiddelen inhouden, acht ik het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring vermelde gedragingen en uitlating van de verdachte een bedreiging met zware mishandeling van [betrokkene 1] opleveren dus niet begrijpelijk.
3.9.
Het middel is terecht voorgesteld.
4.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak zodat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑01‑2013
HR 18 januari 2005, LJN AR7062.
Zie ook HR 15 maart 2011, NJ 2011, 227 m.nt. Keijzer, waarin de uitlatingen van verdachte dat de wethouder in maart zou stoppen en dan vogelvrij zou zijn, dat hij de wethouder zou blijven volgen desnoods zijn hele leven lang en dat de wethouder ook een vrouw en kinderen heeft die verdachte ook wel weet te vinden, volgens de HR onvoldoende waren om een bedreiging met zware mishandeling van de wethouder en zijn gezin op te leveren. Daarbij dient wel bedacht te worden dat verdachte in dezelfde context sprak over een terugbetaling van een groot geldbedrag dat hij door de wethouder zou zijn kwijtgeraakt en dat hij door inschakeling van een incassobureau terug wilde krijgen. De woorden van verdachte zouden ook aldus kunnen worden verstaan dat hij hoe dan ook zou proberen via een incassobureau het geld te krijgen.
Uitspraak 15‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht (bedreiging met zware mishandeling).
Partij(en)
15 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/02727
CB/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2011, nummer 23/004843-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 2, voor zover inhoudende dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard:
"dat hij op 5 augustus 2008 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk achter de balie naar voornoemde [betrokkene 1] toe gelopen en heeft hij, verdachte, zich groot en breed gemaakt en dreigend zijn hand omhoog gehouden en dreigend de woorden toegevoegd: "Ik kom je nog wel een keer tegen op straat!"."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- 1.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2011, voor zover inhoudende:
"[Betrokkene 1] heeft zich zonder enige aanleiding met het gesprek bemoeid dat ik aan het voeren was met een andere medewerkster van de woonstichting [A]. Ik werd hierdoor boos en heb haar uitgescholden."
- 2.
een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben als accountmanager werkzaam bij woonstichting '[A]'. Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk in het kantoor van woningcorporatie '[B]' te Amsterdam. Ik hoorde en zag dat mijn collega een mij bekende persoon hielp. Deze persoon, genaamd [verdachte] informeerde bij mijn collega naar de mogelijkheden voor het krijgen van een woning. Ik hoorde dat hij daarbij een verhaal, dat niet klopte, aan mijn collega vertelde. Dat wist ik omdat ik hem kende en al vaker voor mijn werk met hem te maken had gehad. Daarop ben ik mij met dat gesprek tussen mijn collega en [verdachte] gaan bemoeien.
Ik heb hem verteld dat voor wat hij wilde de termijn verstreken was en dat dat niet meer kon. Daarop ontstond er een discussie omdat hij het er niet mee eens was. Ik heb hem ook verteld dat hij gewoon te laat was en dat hij dat ook wel wist. Daarop begon [verdachte] te schelden.
Ik hoorde dat hij naar mij riep 'hou je bek, je bent een heks! Je moet je bek houden, hoer'. Dit heeft hij een paar keer herhaald. Toen hoorde ik dat hij riep: 'ik kom je nog wel een keer tegen op straat!'. Dat heeft hij zeker twee of drie keer tegen mij gezegd.
Ik zei hierop tegen hem: 'dan bel ik de politie' en ondertussen had ik al een mobiele telefoon in mijn hand.
Toen zag ik dat [verdachte] achter de balie kwam en op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij zijn hand, terwijl hij de papieren nog in zijn hand hield, dreigend omhoog hield kennelijk met de bedoeling om mij een klap te geven. Ik zag dat hij heel driftig boos was, onberekenbaar. Ik kan mij nog herinneren dat ik op dat moment dacht: 'nu ga ik echt een klap krijgen'.
Gelukkig was mijn collega, die heel erg groot is, in de buurt en die sprong tussen mij en [verdachte] in voordat hij mij werkelijk kon slaan.
Ik ben erg geschrokken van dit voorval en ik voel mij behoorlijk beledigd door [verdachte]. Ik denk dat hij mij werkelijk wat had aangedaan als die grote collega van mij er niet was geweest. Hij kwam zo doelbewust op mij af. Ik ben werkelijk bang dat ik [verdachte] eens op straat tegen ga komen."
3. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk bij woningbouwvereniging '[A]' te Amsterdam. Er kwam een man binnen. Deze werd geholpen door [betrokkene 4]. Ik zag dat [betrokkene 1] zich met het gesprek ging bemoeien. Ze had haar mening al klaar en luisterde niet naar de argumenten van de man. Ik zag dat de man er boos om werd. Ik hoorde dat de man tegen [betrokkene 1] ging schelden. Ik hoorde dat hij woorden riep als 'teringhoer'. Ik zag dat de man zich tijdens het schelden groot en breed maakte. Ik hoorde dat de man tegen [betrokkene 1] zei dat hij haar nog wel eens buiten tegen zou komen."
4. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk bij '[A]'. Er kwam een man binnen die mij een aantal vragen stelde. Mijn collega [betrokkene 1] (...) herkende de man omdat zij een aantal jaar daarvoor al met hem te maken had gehad. [Betrokkene 1] nam het gesprek met de man over.
Ik hoorde dat de man boos werd op [betrokkene 1]. Ik kan me nog herinneren dat ik de man tegen [betrokkene 1] hoorde zeggen: 'je bent een hoer'. Ook hoorde ik dat de man tegen [betrokkene 1] zei 'ik wacht op je. Ik kom je nog wel tegen'."
5. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik kwam bij woningcorporatie '[A]' om mijn voorrangsverklaring te verlengen. Tijdens mijn gesprek kwam er een andere vrouw bij het gesprek. Zij stond eerst te luisteren naar mijn gesprek met haar collega en toen zei zij tegen mij dat ik het niet kreeg. Ik werd daar erg boos om en toen heb ik die vrouw uitgescholden. Ik heb haar trut genoemd. Ik weet niet meer wat ik verder tegen haar heb gezegd. Als je boos wordt zeg je domme dingen soms. Het is mogelijk dat ik heb gezegd dat ik haar op straat nog wel tegen zou komen."
- 2.2.3.
Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte gesteld dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde en daartoe het volgende aangevoerd. [Betrokkene 1] heeft zich zonder enige aanleiding met het gesprek bemoeid dat verdachte aan het voeren was met een andere medewerkster van de woonstichting [A]. Het gesprek nam hierdoor een andere wending, waardoor verdachte gefrustreerd raakte en [betrokkene 1] heeft uitgescholden. Ook heeft hij gezegd: "Ik kom je nog wel tegen op straat", maar hij heeft haar daarmee niet bedoeld te bedreigen, noch kunnen deze woorden als een bedreiging met de dood of met zwaar lichamelijk letsel worden opgevat, nu daarmee enkel was bedoeld dat verdachte, die in de buurt van het kantoor van de woonstichting woont, [betrokkene 1] om die reden nog wel eens zou tegenkomen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Nadat [betrokkene 1] zich mengde in het gesprek tussen verdachte en een andere medewerkster van de woonstichting, raakte verdachte kennelijk gefrustreerd en heeft hij [betrokkene 1] uitgescholden. Voorts heeft hij naar haar geroepen: "Ik kom je nog wel tegen op straat". Daarop is verdachte achter de balie, waar [betrokkene 1] zich bevond, gekomen, heeft hij zich groot en breed gemaakt en is hij op [betrokkene 1] afgelopen, waarbij hij zijn hand dreigend omhoog hield. Gelet op de wijze waarop deze woorden door verdachte zijn uitgesproken, namelijk in samenhang met daaropvolgend dreigend fysiek gedrag en in een situatie die ook in zijn geheel als bedreigend kon worden ervaren, kon bij [betrokkene 1] naar objectieve maatstaven de redelijke vrees ontstaan dat zij daadwerkelijk zou worden mishandeld bij de volgende confrontatie met verdachte en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel op kon lopen. De woorden 'ik kom je nog wel tegen op straat' kunnen naar algemene maatstaven en gezien de context waarin zij zijn uitgesproken niet anders uitgelegd worden dan dat zij bedreigend bedoeld waren en dat met die woorden zeker niet gedoeld werd op een volgende, onschuldige ontmoeting."
- 2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
- 2.4.
Het Hof heeft, kort gezegd, vastgesteld dat de verdachte dreigend op [betrokkene 1] is afgelopen en vervolgens tegen haar heeft gezegd "Ik kom je nog wel tegen op straat". Het Hof heeft geoordeeld dat door deze gedragingen van de verdachte bij haar in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte haar bij de volgende confrontatie daadwerkelijk zou mishandelen en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.
- 2.5.
Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de bedreiging door de verdachte in de gegeven omstandigheden van dien aard was dat bij [betrokkene 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij bij de volgende confrontatie met de verdachte daadwerkelijk zou worden mishandeld en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.
- 2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
- 3.
Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
- 4.
Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 januari 2013.
Beroepschrift 19‑09‑2011
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Schriftuur houdende middelen van cassatie
inzake:
[requirant]
geboren te [geboorteplaats],
op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats],
aan de [adres] ([postcode])
requirant van cassatie tegen arrest van het Gerechtshof Amsterdam
van 30 mei 2011
EdelHoogAchtbaar College,
Mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende aan de Jan Luijkenstraat 21 (1071 CJ) te Amsterdam, door requirant bepaaldelijk gevolmachtigd tot het indienen van dit schriftuur van cassatie, heeft de eer bij deze voor te stellen het navolgende middel van cassatie:
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 285 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 358 en 359 jo 415 Wetboek van Strafvordering geschonden althans heeft het Gerechtshof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het Hof de door requirant gebezigde woorden ‘Ik kom je nog wel tegen op straat’ heeft gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling.
Toelichting:
Bij het arrest waartegen cassatie heeft het Hof ten aanzien van requirant (voor wat betreft feit 2) bewezen verklaard:
‘dat hij op 5 augustus 2008 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk achter de balie naar voornoemde [betrokkene 1] toe gelopen en heeft hij, verdachte, zich groot en breed gemaakt en dreigend zijn hand omhoog gehouden en dreigend de woorden toegevoegd: ‘Ik kom je nog wel een keer tegen op straat’;’
De raadsman van requirant heeft blijkens de aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnotitie het verweer gevoerd:
‘Appèl omdat cliënt van oordeel is voor feit 2 ten onrechte te zijn veroordeeld.
Cliënt erkent mw. [betrokkene 1] op 5 augustus 2008 te hebben beledigd. Hij betreurt dit maar werd door de gang van zaken zeer gefrustreerd.
Cliënt betwist ten stelligste mw. [betrokkene 1] te hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of zwaar lichamelijk letsel. De bewijsmiddelen in het dossier wettigen ook niet die bewezenverklaring. Mogelijk, kennelijk, kwam cliënt bij het voorval bedreigend over op mw. [betrokkene 1]. Cliënt was zeer boos! Hij heeft mw. [betrokkene 1] echter niet bedreigd met de dood of met zwaar lichamelijk letsel. Cliënt wil worden vrijgesproken van dit feit’.
Ten onrechte heeft het Hof (onder het kopje ‘Terzitting gevoerd bewijsverweer’) het verweer van de raadsman uitgebreid met de mededeling van requirant ter zitting, zoals zakelijk weergegeven in het proces-verbaal van die zitting, dat requirant, zo hij de woorden ‘Ik kom je nog wel tegen op straat’ zou hebben gebezigd, hij daarmee alleen bedoelde dat hij daar in de buurt woont en haar ([betrokkene 1]) dus best wel eens op straat kan tegenkomen.
De raadsman heeft uitsluitend betoogd dat de mededeling van requirant wellicht bedreigend was en overkwam maar dat niet de conclusie gewettigd was en is, dat de woorden van requirant, ook niet in de context waarin deze werden gebezigd, [betrokkene 1] bedreigden met de dood of zwaar lichamelijk letsel.
De overweging van het Hof in de verwerping van het bewijsverweer:
‘De woorden ‘ik kom je nog wel tegen op straat’ kunnen naar algemene maatstaven en gezien de context waarin zij zijn uitgesproken niet anders uitgelegd worden dan dat zij bedreigend bedoeld waren en dat met die woorden zeker niet gedoeld werd op een volgende, onschuldige ontmoeting’
is naar het oordeel van de verdediging niet onjuist en niet onbegrijpelijk.
Blijk gevend van een onjuiste rechtsopvatting althans onvoldoende gemotiveerd danwel onbegrijpelijk gemotiveerd echter is de overweging van het Hof:
‘Gelet op de wijze waarop deze woorden door verdachte zijn uitgesproken, namelijk in samenhang met daaropvolgend dreigend fysiek gedrag en in een situatie die ook in zijn geheel als bedriegend kon worden ervaren, kon bij [betrokkene 1] naar objectieve maatstaven de redelijke vrees ontstaan dat zij daadwerkelijk zou worden mishandeld bij de volgende confrontatie met verdachte en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel op kon lopen’.
(cursivering en onderstreping opsteller middelen)
Requirant heeft op het moment van het incident tussen hem en [betrokkene 1] geen geweld jegens laatst genoemde aangewend en zich ‘beperkt’ tot het uiten van beledigende woorden.
Waarom [betrokkene 1] dan als gevolg van de bewezenverklaarde mededeling van requirant en de context waarin deze werd gedaan bij een volgende ontmoeting zwaar lichamelijk letsel te vrezen zou hebben blijft onduidelijk.
Bewezen kan worden dat requirant door het uiten van de woorden ‘Ik kom je nog wel tegen op straat’ in de context van het gebeuren, zich bedreigend heeft opgesteld jegens [betrokkene 1]. Voor een strafbare bedreiging is echter meer nodig.
Dat was er niet. Requirant heeft [betrokkene 1] niet bedreigd met zwaar lichamelijk letsel.
Reden waarom het arrest niet in stand kan blijven.
Amsterdam, 19 september 2011
Raadsman