Vgl. HR 10 februari 2009, LJN: BG6562, NJ 2009, 109.
HR, 25-01-2011, nr. 09/01577
ECLI:NL:PHR:2011:BO4022, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-01-2011
- Zaaknummer
09/01577
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BO4022
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO4022, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO4022
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2009:BH9411, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2011:BO4022, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO4022
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2009:BH9411
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2009:BH9411
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2011/226 met annotatie van N. Keijzer
NbSr 2011/85
Uitspraak 25‑01‑2011
Inhoudsindicatie
1. Bewijsklacht bedreiging met zware mishandeling. 2. Art. 27.1 Sr. Ad 1. HR herhaalt eisen t.a.v. bedreiging met zware mishandeling uit HR LJN AT3659. Het Hof heeft kunnen oordelen dat de door de verdachte telefonisch gedane uitlatingen in hun context bezien bedreiging met zware mishandeling opleveren. Ad 2. Het Hof heeft art. 27.1 Sr niet in acht genomen nu het heeft verzuimd dat de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf. HR doet wat het Hof had behoren te doen.
25 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/01577
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2009, nummer 23/004822-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit 's Hofs bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte W. Bos heeft bedreigd met zware mishandeling.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 2 oktober 2006 in Nederland W. Bos (fractievoorzitter van de PvdA) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft de verdachte opzettelijk dreigend telefonisch tegen [betrokkene 1], werkzaam op de redactie van het televisieprogramma "De wereld draait door", gezegd dat wanneer Bos hem, verdachte, niet zou bellen hij, verdachte, die Bos wat zou aandoen en dat hij, verdachte, familie van Osama was, althans woorden van gelijke aard of strekking."
3.2.2. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet opgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Vaststaande feiten
Op 2 oktober 2006 vond een televisie-uitzending plaats van het Vara-programma "De wereld draait door", dat werd uitgezonden vanaf de locatie "Studio Plantage" in Amsterdam. Die avond waren Wouter Bos (destijds kandidaat fractievoorzitter in de Tweede kamer voor de Partij van de Arbeid en hierna te noemen: Bos) en P. Radhakishun gespreksdeelnemers in het programma. Op een vraag van C. de Breij, gespreksleidster, antwoordde Bos dat hij Radhakishun "genetisch" niet geschikt vond als minister. Vervolgens kwam op de redactie van het programma - op de locatie van waaruit het programma live werd uitgezonden - een telefoongesprek binnen van de verdachte. Het telefoongesprek werd beantwoord door de medewerkster van het programma [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1]). Naar aanleiding van het telefoongesprek heeft [betrokkene 1] op 4 oktober 2006 aangifte ter zake van bedreiging gedaan. [Betrokkene 1] heeft in haar aangifte als volgt verklaard:
"Op 2 oktober 2006 te 20.00 uur, werd in het gebouw Plantage Studio, Plantage Kerklaan 36 te Amsterdam de bedreiging gepleegd. Ik ben werkzaam op de redactie van het televisieprogramma "De wereld draait door". Op 2 oktober 2006 in de avond zaten de politicus Wouter Bos van de Partij van de Arbeid en Prem Radhakishun in de uitzending. Omstreeks 20.00 uur ging op de redactie de telefoon. Nadat ik de telefoon opnam, sprak een man die zich meldde met de naam: [verdachte]. In eerste instantie sprak hij rustig maar daarna werd hij woedend. Hij eiste een verklaring van Wouter Bos voor de uitspraak van Bos dat het genetisch niet was bepaald dat Radhakishun minister kon worden. Hij zei dat Bos hem moest bellen. In het gesprek gaf hij zijn telefoonnummer op. De man sprak vervolgens bedreigend. Hij zei namelijk dat hij, wanneer Wouter Bos hem niet terug zou bellen, hem wat zou aandoen. Daarna uitte de man zich ook dreigend naar mij. Er moest worden teruggebeld anders zou hij mij ook wat aandoen. Ik moest het regelen anders wist hij mij wel te vinden. Hij zei verder dat hij familie was van Osama Bin Laden. Ik gaf het door aan de productieleidster. Zij heeft het toen doorgegeven aan de politiemensen die Wouter Bos begeleidden".
Vervolgens is op 3 oktober 2006 door de daartoe schriftelijke gemachtigde [betrokkene 2], beveiligingsambtenaar van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, namens Bos aangifte gedaan ter zake van bedreiging.
[Betrokkene 1] heeft op 5 augustus 2008 tegenover de raadsheer-commissaris het volgende verklaard: "De opbeller (het hof begrijpt: de verdachte) zei mij dat hij het niet eens was met een uitlating van Wouter Bos. Deze persoon zei dat Wouter Bos in de uitzending zijn excuses moest maken en dat hij anders wel even naar de studio zou komen. Aanvankelijk was de opbeller rustig, maar in de loop van het telefoongesprek werd hij erg boos. Hij zei dat hij Wouter Bos en mij wel zou weten te vinden. Hij wist waar de studio was, begreep ik. Ik heb tegenover de recherche zeker de waarheid gesproken".
De verdachte heeft in zijn verhoor door de politie toegegeven dat hij tijdens het telefoongesprek tegen [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij de broer van Osama was. Hij ontkent dat hij woorden heeft geuit van dreigende aard. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij geïrriteerd was over de uitspraak van Bos in het programma "De wereld draait door" en dat hij daarom heeft opgebeld."
3.2.3. Het Hof heeft in dit verband voorts nog overwogen:
"Gelet op de verklaringen van [betrokkene 1] tegenover de politie en de raadsheer-commissaris, de verklaring van Ganpat en de aangifte namens Bos, is komen vast te staan :
- dat de verdachte uit irritatie over de opmerking van Bos over de broer van de verdachte dat hij hem (die broer) genetisch niet geschikt vond om premier te worden, of een opmerking van die strekking, tijdens de uitzending heeft opgebeld naar de redactie van "De wereld draait door";
- dat de verdachte tijdens dat gesprek zeer boos is geworden en heeft geëist dat Bos hem zou terugbellen en dat, als hij, Bos, dat niet zou doen hij hem (Bos) en ook [betrokkene 1] wat zou aandoen;
- dat de verdachte in de loop van het telefoongesprek ook heeft gezegd dat hij een broer van Osama was.
In hun context leveren die gebeurtenis en woorden een bedreiging op met zware mishandeling. Genoemde bewoordingen zijn op zichzelf al bedreigend van aard maar die dreiging krijgt meer gewicht als het, zoals hier, gaat om een politicus die in het centrum van de belangstelling staat en die dikwijls in de openbaarheid optreedt en derhalve gemakkelijk te traceren is.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat het bewijs niet geleverd kan worden nu de getuigenverklaringen zich enkel baseren op de verklaring van [betrokkene 1] en dat die verklaringen niet consistent zijn.
Hetgeen het hof bewezen acht wordt ontleend aan verschillende bronnen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf. Dat een deel van de bedreigende woorden alleen door [betrokkene 1] zijn gehoord en anderen die dus alleen aan haar mededeling kunnen hebben ontleend, maakt haar verklaring niet minder geloofwaardig. De gebruikte bewoordingen, zoals en voorzover bewezen, zijn kort na de uitzending in haar eigen aangifte en in de aangifte namens Bos opgenomen. [Betrokkene 1] heeft de inhoud van haar aangifte tegenover de raadsheer-commissaris (onder ede) uitdrukkelijk bevestigd."
3.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring omschreven uitlatingen van de verdachte, in hun context bezien, een bedreiging met zware mishandeling van W. Bos opleveren. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, mede gelet op 's Hofs bewijsvoering, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te bevelen dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf.
4.2. De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 2 oktober 2006 in verzekering is gesteld en dat hij op 5 oktober 2006 door de Rechter-Commissaris in bewaring is gesteld, welke bewaring op dezelfde dag is geschorst. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen wat deze inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis betreft. Het middel is dus gegrond. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de ondergane inverzekeringstelling art. 27, eerste lid, Sr toe te passen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf van dertig uren in mindering zal worden gebracht, in dier voege dat voor iedere dag twee uren zullen worden afgetrokken van het totaal aantal uren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 januari 2011.
Conclusie 25‑01‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 24 februari 2009 door het gerechtshof te Amsterdam wegens ‘bedreiging met zware mishandeling’, veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 30 uur subsidiair 15 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te 's‑Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het hof op de zitting van19 maart 2008 het verzoek om getuige Bos op te roepen ten onrechte heeft afgewezen, althans dat die afwijzing onbegrijpelijk is.
4.
Bij schrijven van 16 november 2007 heeft de raadsman verzocht onder andere getuige Bos te horen. Dit verzoek was als volgt gemotiveerd:
‘Cliënt zou graag van de heer Bos vernemen hoe hij op de hoogte is geraakt van de bedreigingen die hij zou hebben geuit aan zijn adres. Immers cliënt heeft geen rechtstreeks contact gehad met de heer Bos. Verder blijkt uit het procesverbaal dat de heer Bos samen met zijn persoonsbeveiligers vragen heeft gesteld aan de heer P. Radhakishun aangaande [verdachte]. Ook over dit contact heeft cliënt vragen aan de heer Bos, zodat daarover meer duidelijkheid komt.
(…)
Nu cliënt in eerste aanleg is veroordeeld voor de hem ten laste gelegde feiten heeft hij er alle belang bij dat alle hiervoor genoemde personen zullen worden opgeroepen als getuigen en door hem kunnen worden gehoord. Immers, vanaf het begin af aan heeft cliënt ontkend bedreigingen te hebben geuit aan zowel het adres van de heer Bos als van [betrokkene 1], de telefoniste van de redactie. Het is dan ook om die reden dat hij zich absoluut niet kan vinden in de veroordeling door de politierechter. Indien de getuigen niet worden opgeroepen voor de zitting en cliënt niet in de gelegenheid is deze personen als getuigen te horen wordt hij daarmee ernstig in zijn verdedigingsbelang geschaad. Voor een goede verdediging en waarheidsvinding in deze zaak is het absoluut noodzakelijk dat de hiervoor genoemde personen zullen worden opgeroepen voor de zitting zodat zij op de zitting nadere informatie kunnen verstrekken over maandag 26 oktober 2006.’
5.
Het hof heeft ter zitting van 19 maart 2008 dit verzoek als volgt afgewezen:
‘Het verzoek tot het horen van (…), W. Bos (…), wordt afgewezen nu de vragen die de raadsman aan deze getuigen wil stellen onderwerpen betreffen die en een te ver verband hebben met het tenlastegelegde feit en het horen van deze getuigen ook overigens niet van belang is voor enig door het hof te nemen beslissing. De verdachte is door het afwijzen van deze verzoeken niet in zijn verdedigingsbelang geschaad;’
6.
Het hof heeft tot het bewijs onder meer gebezigd een proces-verbaal van aangifte van 3 oktober 2006, inhoudende een verklaring van [betrokkene 2], gemachtigde van W. Bos (doorgenummerde pagina's 9 en 10). Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
‘Op maandag 2 oktober 2006, omstreeks 20:00 uur was dhr. Bos als gast aanwezig bij het televisieprogramma ‘de wereld draait door’. Ook Prem Radhakishun was hierbij als gast aanwezig. In deze uitzending werd door de presentatrice Claudia de Breij aan dhr. Bos gevraagd of hij Prem Radhakishun als minister in zijn kabinet zou willen. Dhr. Bos vertelde hem dat hij Prem ‘genetisch’ niet geschikt vond als minister, maar vond hem wel geschikt als politicus. Verder legde dhr. Bos uit waarom hij dat vond en wat hij daarmee bedoelde.
Bij het redactielid [betrokkene 1] kwam er tijdens de uitzending, omstreeks 20:00 uur een telefoontje binnen van een man die zich voorstelde als zijnde [verdachte]. Hij vertelde haar dat hij erg boos was over de ‘genetische’ opmerking van dhr. Bos. De beller eiste dat hij binnen 5 minuten na de uitzending door dhr. Bos terug gebeld zou worden en gaf een telefoonnummer op waar dhr. Bos hem op kon bereiken. De beller vertelde hierbij dat indien dhr. Bos niet zou bellen hij dan dhr. Bos iets zou aandoen. Tevens vertelde hij dat hij ook [betrokkene 1] iets zou aandoen. De beller sprak hierbij met een felle intimiderende toon.
Dhr. Bos werd na de uitzending door zijn persoonsbeveiligers van de dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKB) aangesproken over het bovenstaande. Samen met hen vroeg dhr. Bos aan Prem Radhakishun of hij ene [verdachte] kende. Prem Radhakishun vertelde toen dat hij een broer had die zo heette, maar geen contact meer met hem had daar [verdachte] verslaafd zou zijn aan alcohol. Volgens Prem Radhakishun zou [verdachte] in [plaats] in een soort van opvanghuis wonen.’
7.
Daar komt nog bij dat de zich eveneens onder de stukken bevindende ‘incident melding’ van verbalisant [verbalisant 1] van de KLPD (doorgenummerde pagina 4 van politie-procesverbaal) het volgende inhoud ten aanzien van het in kennis stellen van Bos van de bedreiging:
‘Gelijk na dit telefoongesprek gaf [betrokkene 1] mij een papiertje met de naam en het telefoonnummer. Ik [verbalisant 1], heb daarop direct Openbare Orde Amsterdam, [betrokkene 3] in kennis gesteld. [Betrokkene 3] nam direct maatregelen. Er werd een politieauto van het zogenaamde ‘verscherpt rijdend toezicht’ voor de opname studio in de Plantage Kerklaan ter observatie neergezet. Het telefoonnummer werd nagetrokken maar kon niet herleid worden naar een abonnee. Een rechercheur kwam ter plaatse voor het opstarten van een onderzoek.
Na de uitzending heeft de beller, [verdachte] niet meer gebeld.
Na de uitzending heb ik [verbalisant 1], dhr Bos en zijn woordvoerder in kennis gesteld van het gebeuren.’
8.
In aanmerking genomen dat de raadsman als reden om Bos te horen slechts heeft aangevoerd dat zijn cliënt graag van Bos zou vernemen hoe hij op de hoogte is geraakt van de bedreigingen aan zijn adres, alsmede dat zijn cliënt ‘meer duidelijkheid’ wil over het contact tussen Bos en zijn persoonsbeveiligers en de broer van verdachte, is 's hofs afwijzing van het verzoek niet onbegrijpelijk. Het relevante punt dat de bedreiging Bos ter ore is gekomen wordt niet betwist.1. Het is niet zonder meer inzichtelijk dat de aard van het contact tussen Bos en zijn persoonsbeveiligers en de broer van verdachte relevant is voor enige door het hof in deze strafzaak te nemen beslissing. De raadsman heeft ook niet aangegeven wat de relevantie is van de vragen die hij over dit gesprek zou willen stellen voor de in deze zaak te nemen beslissingen. Het hof heeft derhalve, gelet op hetgeen ten grondslag is gelegd aan het verzoek, kunnen beslissen dat het horen van Bos niet in het belang is van de verdediging.
9.
Het middel faalt derhalve.
10.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte bewezen heeft verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling, althans dat het arrest van het hof op dit punt onbegrijpelijk is.
11.
Het hof heeft ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 2 oktober 2006 in Nederland W. Bos (fractievoorzitter van de PvdA) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft de verdachte opzettelijk dreigend telefonisch tegen [betrokkene 1], werkzaam op de redactie van het televisieprogramma ‘De wereld draait door’, gezegd dat wanneer Bos hem, verdachte, niet zou bellen hij, verdachte, die Bos wat zou aandoen en dat hij, verdachte, familie van Osama was, althans woorden van gelijke aard of strekking.’
12.
In zijn arrest heeft het hof ten aanzien van deze bewezenverklaring nog het volgende overwogen (inclusief noten):
‘Gelet op de verklaringen van [betrokkene 1] tegenover de politie9. en de raadsheer-commissaris10., de verklaring van [betrokkene 4]11. en de aangifte namens Bos12., is komen vast te staan :
- —
dat de verdachte uit irritatie over de opmerking van Bos over de broer van de verdachte dat hij hem (die broer) genetisch niet geschikt vond om premier te worden, of een opmerking van die strekking, tijdens de uitzending heeft opgebeld naar de redactie van ‘De wereld draait door’;
- —
dat de verdachte tijdens dat gesprek zeer boos is geworden en heeft geëist dat Bos hem zou terugbellen en dat, als hij, Bos, dat niet zou doen hij hem (Bos) en ook [betrokkene 1] wat zou aandoen;
- —
dat de verdachte in de loop van het telefoongesprek ook heeft gezegd dat hij een broer van Osama was.
In hun context leveren die gebeurtenis en woorden een bedreiging op met zware mishandeling.
Genoemde bewoordingen zijn op zichzelf al bedreigend van aard maar die dreiging krijgt meer gewicht als het, zoals hier, gaat om een politicus die in het centrum van de belangstelling staat en die dikwijls in de openbaarheid optreedt en derhalve gemakkelijk te traceren.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat het bewijs niet geleverd kan worden nu de getuigenverklaringen zich enkel baseren op de verklaring van [betrokkene 1] en dat die verklaringen niet consistent zijn.
Hetgeen het hof bewezen acht wordt ontleend aan verschillende bronnen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf. Dat een deel van de bedreigende woorden alleen door [betrokkene 1] zijn gehoord en anderen die dus alleen aan haar mededeling kunnen hebben ontleend, maakt haar verklaring niet minder geloofwaardig. De gebruikte bewoordingen, zoals en voorzover bewezen, zijn kort na de uitzending in haar eigen aangifte en in de aangifte namens Bos opgenomen. [Betrokkene 1] heeft de inhoud van haar aangifte tegenover de raadsheercommissaris (onder ede) uitdrukkelijk bevestigd.’
13.
Voor veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling ex art. 285 Sr is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar mishandeld zou worden.2. Verdachte heeft naar aanleiding van een opmerking van Bos in een televisieprogramma opgebeld naar de studio en heeft, nadat hij tijdens dat telefoongesprek heel boos was geworden, geëist dat Bos hem terug zou bellen, en dat mocht Bos hem niet terugbellen, verdachte Bos wat zou aandoen. Daarna heeft verdachte tevens gemeld dat hij familie van Osama was.
14.
Vooropgesteld kan worden dat woede als door verdachte geuit in de richting van een bekende politicus die uit de aard van zijn werk vaak in het openbaar optreedt en een gemakkelijk doelwit is voor een kwaadwillende persoon, een serieus te nemen probleem is. Maar dat gegeven alleen kan niet leidend zijn voor de toetsing aan de eisen die aan bedreiging met zware mishandeling, zoals thans in de wet omschreven, worden gesteld.3. Het oordeel van het hof dat door het handelen van verdachte bij Bos de redelijke vrees kon ontstaan voor zware mishandeling, acht ik niet zonder meer begrijpelijk. Onmiskenbaar is aan Osama (Bin Laden) een gewelddadige connotatie verbonden, maar de referentie van verdachte als beller dat hij een broer van hem zou zijn, doet onder de omstandigheden van de onderhavige zaak, meen ik, eerder afbreuk aan het realiteitskarakter van de aankondiging dat Bos bij uitblijven van een reactie zijnerzijds iets aangedaan zal worden, dan dat het in combinatie daarmee een dreiging tot zware mishandeling volledig maakt.
15.
De zaak ligt anders dan in HR 3 februari 2004, LJN AN9309, waar het ging om bedreiging door middel van een grappig bedoelde poederbrief. Dat er geen aanwijzing is dat verdachte door het noemen van Osama grappig wilde zijn, is niet het punt. Volgens de hoge raad was, gelet op de destijds wereldwijde onrust over de per post verspreide Anthrax-bacterie, 's hofs oordeel, dat door het plaatsen van de poederbrief als ‘grap’ geen sprake was van redelijke vrees voor inbreuk op de persoonlijke veiligheid, niet zonder meer begrijpelijk. Een enveloppe met poeder voldoet naar uiterlijke verschijningsvorm aan hetgeen nodig is om de dreiging te verwerkelijken. Daarom is het redelijk in dat geval explicitering van aanknopingspunten te vergen, gelegen buiten de intentie van de verzender, die afbreuk doen aan het werkelijkheidsgehalte van de dreiging door de poederbrief, op grond waarvan die niet als bron van redelijke vrees voor inbreuk op de persoonlijke veiligheid kan gelden. Maar ik denk niet dat de poederbrief een meer dreigend karakter had gekregen als daar op had gestaan: ‘afkomstig van Osama’. De aankondiging van verdachte dat hij Bos iets aan zal doen, als deze hem niet belt, acht ik op zichzelf genomen overigens zo weinig specifiek, anders dan de geplaatste poederbrief of ontvangen kogelbrief, dat daardoor alleen de redelijke vrees niet kan ontstaan bij de bedreigde dat hij zwaar mishandeld zal worden (of voor zijn leven moet vrezen).4. Het middel slaagt.
16.
Het derde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft nagelaten te bevelen dat de duur van het voorarrest bij de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde taakstraf daar op in mindering dient te worden gebracht.
17.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan dit verzuim eventueel zelf herstellen, indien terugwijzing of verwijzing niet volgt.5.
18.
Samenvattend: middel 1 faalt. De middelen 2 en 3 zijn terecht voorgesteld.
19.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑01‑2011
Zie noot 2.
Zie noot 6.
Zie noot 9.
Zie noot 5.
Vgl. HR 18 april 2006, LJN: AV4824, NJ 2006, 397.
In HR 21 september 2010, LJN BM 9768 wordt door het OM-cassatiemiddel vergeefs de deugdelijkheid aangevochten van de (motivering van de) beslissing dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft op bedreiging van de politicus Wilders door op gedenkplaatsen en openbare wegen met bloemen, kaarsen, knuffelbeesten, en afbeeldingen van de heer Wilders de associatie met een aanslag op deze politicus op te roepen. Het zou ook om symbolische oproep tot debat of ‘een kunstwerk’ kunnen gaan. In de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge wordt de kogelbrief genoemd als niet mis te verstaan dreigingsmiddel. De verzending van een rouwkrans acht hij minder duidelijk.
Zie bijv. HR 28 maart 2006, LJN: AV4191.