HR, 26-01-1999, nr. 109342
ECLI:NL:HR:1999:ZD1314
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-01-1999
- Zaaknummer
109342
- LJN
ZD1314
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑01‑1999; (Cassatie)
- Wetingang
art. 271 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑01‑1999
Inhoudsindicatie
Bij de beslissing op een aanhoudingsverzoek moet de rechter een afweging maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder verdachtes aanwezigheidsrecht, het belang van verdachte en samenleving bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging. 's Hofs kennelijke oordeel bij de afwijzing van het verzoek dat aan een ander belang dan dat van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht voorrang moest worden gegeven, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Samenvatting: Beroep verworpen.
26 januari 1999
Strafkamer nr. 109.342
MF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 februari 1998 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 oktober 1995 - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994", 2. "overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeers wet 1994" en 3. "mishandeling" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twaalf maanden.
1.2. Aan dit arrest zijn gehecht en daarvan maken deel uit: (i) de bestreden uitspraak;
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr R.H. van Muijen, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel richt zich met een tweetal klachten tegen de afwijzing van het op de terechtzitting in hoger beroep op 20 januari 1998 gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
De eerste klacht ziet op het aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde argument dat de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig was en de behandeling van zijn zaak in persoon wilde bijwonen.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep was de verdachte niet aanwezig en heeft de raadsman aldaar om aanhouding gevraagd enerzijds omdat de verdachte op dat moment in een vliegtuig zat naar Indonesië en anderzijds omdat er onvoldoende tijd is geweest de zaak ter verdediging voor te bereiden.
Het Hof heeft het verzoek afgewezen en tegen de verdachte verstek verleend.
3.3. Hetgeen blijkens het proces-verbaal van de te rechtzitting in hoger beroep aldaar door de raadsman naar voren is gebracht met betrekking tot de afwezigheid van de verdachte kan niet anders worden verstaan dan als een namens de verdachte gedaan beroep op diens recht om in zijn aanwezigheid te worden berecht.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting dient de rechter in feitelijke aanleg een afweging te maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waar onder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.
3.4. Kennelijk heeft het Hof, dat het verzoek tot aanhouding heeft afgewezen, geoordeeld dat aan een ander belang dan het belang van de verdachte om in zijn aanwezigheid te worden berecht, voorrang moest worden gegeven. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd evenmin onbegrijpelijk.
3.5. De tweede klacht van het middel ziet op de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde grond dat de tijd om de zaak ter verdediging voor te bereiden onvoldoende is geweest.
3.6. Deze klacht kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt, waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Corstens en Orie, in bijzijn van de griffier Van de Griendt, en uitgesproken op 26 januari 1999.