Zie o.a. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, rov.3.3. en HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, NJ 2012/250, rov. 3.3.
HR, 29-05-2018, nr. 16/04916
ECLI:NL:HR:2018:775
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-05-2018
- Zaaknummer
16/04916
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:775, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2016:2681, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:364
ECLI:NL:PHR:2018:364, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:775
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Veroordeling t.z.v. o.m. ontuchtige handelingen, art. 242 Sr en mensenhandel, art. 273f Sr. Middelen over bewijsminimumregel van art. 342.2 Sv en het bewijs van het tlgd., dit laatste o.m. voor zover het gaat om “door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht”, “misbruik van een kwetsbare positie” en “uitbuiting”. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
29 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/04916
JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 september 2016, nummer 22/001587-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vijfde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaren.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018.
Conclusie 17‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Misbruik minderjarige (pleeg)kinderen en mensenhandel. Middelen m.b.t. unus testis, schakelbewijs, tegenstrijdigheid in de bewijsmiddelen en bewijsklachten t.a.v. “door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht”, “misbruik van een kwetsbare positie” en “uitbuiting” a.b.i. art. 250a (oud), 273a (oud) en 273f Sr. De plv. AG stelt zich op het standpunt dat de betreffende middelen falen.
Nr. 16/04916 Zitting: 17 april 2018 | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 15 september 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “ontucht plegen met zijn minderjarig pleegkind, meermalen gepleegd”, 2, 3, 5, 6, 9 en 10 “mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd”, 4. “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd” en “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd” en “ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd”, 7. “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd” en ”ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd” en 8. “door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een ander bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling” en “opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl hij weet dat die ander zich onder de in artikel 250a (oud) onder 1 genoemde omstandigheden beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Daarnaast heeft het hof een beslissing genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte heeft mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel, gelezen in samenhang met de toelichting, klaagt ten aanzien van feit 4 dat artikel 342, tweede lid, Sv is geschonden, nu de verklaring van de aangeefster niet voldoende wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, althans dat het oordeel van het hof dat aan het in artikel 342, tweede lid, Sv genoemde bewijsminimumvereiste is voldaan, ondeugdelijk is gemotiveerd.
Ten laste van de verdachte is onder 4. bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 18 januari 1998 tot en met 17 januari 2000 te Rotterdam en/of Uden meermalen, telkens met iemand die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, te weten zijn minderjarige kind, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1988), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- betasten van de borsten en/of vagina van [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of (vervolgens) houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of (enige tijd) houden van de penis in de mond van [slachtoffer 1] (het zich laten pijpen door [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 1] hem laten aftrekken;
en
hij in de periode van 18 januari 2000 tot en met 17 januari 2004 te Rotterdam en/of Suriname meermalen, telkens, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten zijn minderjarige kind, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1988), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- betasten van de borsten en/of vagina van [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of (vervolgens) houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of (enige tijd) houden van de penis in de mond van [slachtoffer 1] (het zich laten pijpen door [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 1] hem laten aftrekken;
en
hij in de periode van 18 januari 1998 tot en met 17 januari 2006 te Rotterdam en/of Suriname, tezamen en in vereniging met een ander meermalen telkens, met zijn minderjarige kind, weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1988), ontucht heeft gepleegd, namelijk het (telkens)
- betasten en/of likken van de borsten en/of vagina van [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of (vervolgens) houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of (enige tijd) houden van de penis in de mond van [slachtoffer 1] (het zich laten pijpen door [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 1] hem laten aftrekken”.
5. Het arrest van het hof bevat, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende overwegingen:
“[slachtoffer 1]
Met betrekking tot het aan de verdachte verweten seksueel misbruik van [slachtoffer 1] zoals onder 4 is ten laste gelegd, overweegt het hof het volgende.
[slachtoffer 1] heeft aangegeven vanaf haar 10e tot en met haar 19e door de verdachte te zijn misbruikt. Haar aangifte vindt steun in de verklaring van [slachtoffer 2] die in dit verband vermeldt dat zij een keer de huiskamer in wilde lopen, herrie achter de deur hoorde, voelde dat de deur werd tegengehouden en even later zag dat haar vader dit had gedaan. Ze zag [slachtoffer 1] een stukje verderop staan en zag dat [slachtoffer 1] ontzettend was geschrokken. [slachtoffer 2] dacht toen bij zichzelf, oh die waren dus "bezig met elkaar".
[slachtoffer 1] heeft daarover desgevraagd verklaard zich dit nog vaag te kunnen herinneren. Dat de verdachte en zij achter de deur stonden, ze toen iemand de trap af hoorden rennen en dat zij haar broek omhoog moest doen, terwijl haar vader de deur dicht hield.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat het misbruik tot haar 18e heeft geduurd.
Gelet op de hiervoor uiteengezette inhoud van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien is naar 's hofs oordeel ook hier aan het in art. 342 lid 2 Sv genoemde bewijsminimumvereiste voldaan. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Naar het oordeel van het hof is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen eveneens het onder feit 4 ten laste gelegde misbruik van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.”
6. De door het hof genoemde verklaringen van [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ), voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, zijn opgenomen in de bewijsmiddelen 13 en 14. Deze bewijsmiddelen houden het volgende in:
“13. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 december 2011 van de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond met proces- verbaalnummer PL17R6-590-2011 en documentcode 1112161130.A02 . Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 118 e.v.):
als de op 16 december 2011 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
Het is begonnen toen ik naar Nederland kwam. Ik was tien jaar en we woonden in Uden. Het begon met aanranden. Ik was een keer aan het douchen en mijn vader kwam de douche binnen. Hij wilde mij wassen. Ik verstijfde. Het is begonnen met aanranden, mij betasten aan mijn geslachtsdelen en aan mijn borsten.
Toen we in Rotterdam kwamen wonen werd het meer.
Ik heb in Veghel wel tegen [slachtoffer 3] verteld dat mijn vader aan mij zat. Dat was in de periode dat mijn moeder erachter kwam dat mijn vader het met mijn zus had gedaan. Mijn moeder was naar beneden gekomen en had mijn vader en zus betrapt. Ze was toen heel boos op mijn vader en zus. Ze riep toen tegen mijn vader dat ze hem zou verlaten. Er is heel veel over en weer geschreeuwd. Mijn zus kreeg de schuld omdat zij mijn vader zou hebben verleid. Ik heb toen aan mijn zus verteld dat mijn vader ook aan mij zat. Mijn zus heeft dat toen tegen mijn moeder gezegd, maar toen kwamen mijn ouders naar mij toe dat ik zulke dingen niet met mijn zus moest bespreken. Meer werd er niet over gezegd.
Ik kan mij herinneren dat ik op mijn twaalfde best al wel borsten had, maar nog geen bh droeg.
Het vingeren was voordat ik twaalf of dertien jaar oud was. In de douche en ook op mijn kamer. In ons huis in Rotterdam.
Toen we naar Rotterdam verhuisden werd het meer. Toen moest ik mijn vader bevredigen. En hij deed dat bij mij.
In Veghel en Uden gebeurde het denk ik één keer per maand. Het was geen vaste dag of tijd. Het bevredigen in Rotterdam gebeurde overal, behalve op hun slaapkamer. Als mijn moeder en zus boven waren, en ik alleen beneden, dan gebeurde het beneden. Of als ik alleen boven was, en mijn moeder en zus beneden, dan gebeurde het boven, op mijn kamer. Ik moest hem aftrekken en orale seks. Tot hij klaarkwam. Altijd. Als ik hem aan het aftrekken was, dan zei hij bijvoorbeeld: "Doe hem maar in je mond". Dat bleef hij dan zeggen en dan wist je dat je er niet onderuit kwam.
Als mijn vader iets wilde, dan wilde je wel eens weglopen, maar dan kwam hij achter me staan en deed zijn handen op mijn borsten. Dan hield hij je zo vast dat je niet meer weg kon en dan wist je al dat je er niet onderuit kon.
Het gebeurde ook wel eens dat mijn zus of moeder beneden kwam. Dan stopte hij en dan deed hij of er niets aan de hand was. Dan begon hij een gewoon gesprek. We waren niet naakt als we seks hadden. Ik was zelf ook niet helemaal naakt, soms deed hij mijn broek een stuk naar beneden of uit. Daarom deed hij het ook van achteren, dan hoef je je niet helemaal uit te kleden. Het was niet op een gewelddadige manier, maar het was een gedwongen manier.
Hij pakte me dan gewoon beet, deed mijn broek naar beneden en penetreerde mij dan. Hij deed ook vaak zielig en zei dan: "Je weet toch dat ik het bij je moeder niet krijg". Mijn vader moest het mij leren. Mijn moeder zei toen dat ik het moest leren en dat ze mijn vader geen seks kon geven. Ze zei ook dat mijn vader niet mijn biologische vader was, dus dat het geen kwaad kon. Toen liep ze naar boven. Ze zei toen nog zoiets van: "Veel plezier."
De gemeenschap is begonnen op mijn slaapkamer. [slachtoffer 2] woonde toen al bij ons. Hij gaf het gewoon aan, dan zei hij: "Ga maar liggen". Of: "Doe maar in je mond". Dat zei hij op een dwingende manier. Ik weet alleen dat het heel erg pijn deed.
Het gebeurde heel vaak. Wanneer er gelegenheid was, gebeurde het. De laatste keer was dat we op vakantie waren in Suriname, december 2008. Ik heb toen tegen mijn vader gezegd dat ik het niet wilde.
V: Merkte je verschil in het gedrag van je vader als je het toeliet?
A: ja hij was aardiger.
V: Ben je wel eens bijna betrapt?
A: Soms hoorde je iemand hard de trap op- of aflopen. Dat moest ook altijd, hard stampen op de trap. Dan hoorde je het als er iemand aan kwam. Dat gebeurde wel eens. Dan stopte mijn vader.
V: [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze een keer snel de trap kwam afrennen en jou en je vader toen in de woonkamer aan trof. Ze zag niets, maar jullie reageerden wat vreemd.
A: Ik kan mij dat vaag herinneren. Wij, mijn vader en ik, stonden toen achter de deur. We hoorden iemand de trap afrennen. Mijn vader hield toen de deur dicht en toen moest ik mijn broek omhoog doen.
14. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 20 oktober 2011 van de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond met documentcode 1110201220.A01. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 48 e.v.):
als de op 20 oktober 2011 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik denk ook dat [slachtoffer 1] misbruikt is.
Ik heb het nooit gezien maar er waren momenten dat [slachtoffer 1] met mijn pleegvader een tijdje ergens was in huis. Ik probeerde dan zo lang mogelijk op een andere locatie in huis te blijven. Ik dacht: "Wat hij bij haar doet, doet hij niet bij mij".
Ik weet alleen een keer dat mijn zus [slachtoffer 1] op de zolder was in onze kamer en dat ik de trap op liep. Ik zag dat de deur dicht was en ik hoorde mijn vader in de kamer. Ik wist dan eigenlijk genoeg zonder wat te zien. Ik ging weer terug naar de woonkamer.
Het gebeurde ook een keer dat ik juist naar de woonkamer liep. Ik kwam vanaf de zolder en rende eigenlijk de trappen af. Er was ons eigenlijk altijd geleerd om herrie te maken als je je verplaatste. Men kon dan horen of er iemand in aantocht was.
Ik rende dus naar beneden en wilde de huiskamerdeur open doen.
Ik voelde dat de deur werd tegengehouden door een persoon. Ik hoorde een hoop herrie achter de deur en toen het mij eindelijk lukte om de deur open te duwen, zag ik dat mijn vader de deur had tegengehouden. Ik zag aan [slachtoffer 1] , die een stukje verderop stond, dat ze ontzettend was geschrokken. Ik dacht toen bij mezelf: "Oh die waren dus bezig met elkaar". Ik heb toen niets gezien maar had zo mijn gevoelens daarover.
Het seksueel misbruik met mij heeft geduurd tot de laatste dag dat ik nog thuis kwam. Dat was in april 2009. Ik was toen 21 jaar.”
7. Het tweede lid van artikel 342 Sv bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit voorschrift betreft volgens de Hoge Raad de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan.1.Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Of aan dit bewijsminimumvoorschrift is voldaan, laat zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.2.Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het voornoemde bewijsminimumvoorschrift is voldaan, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is nader heeft gemotiveerd.3.Geen sprake mag zijn van een te ver verwijderd verband tussen die ene getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.4.In een recent arrest betrok de Hoge Raad bij de vraag of het overige bewijs voldoende steun gaf aan een getuigenverklaring of dit bewijs betrekking had op de specifieke omstandigheden van het geval. Voor dergelijke steun volstond niet de door het hof telkens in aanmerking genomen aanwezigheid van de verdachte in het bijzijn van de aangeefster op bepaalde plaatsen en de – niet op specifieke omstandigheden betrekking hebbende - verklaring van de dochter van de verdachte over diens "dwingende, geen weigering duldende handelwijze".5.
8. De aangeefster, [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij door de verdachte, haar vader6., van haar tiende tot haar eenentwintigste seksueel is misbruikt (bewijsmiddel 12 en 137.).8.Zij heeft dit aan haar zus verteld, die dit op haar beurt tegen hun moeder heeft gezegd (bewijsmiddel 13). De aangeefster heeft daarnaast een brief aan haar moeder geschreven over het misbruik door de verdachte (bewijsmiddel 15 en 169.). Nu deze bewijsmiddelen zijn terug te voeren op de aangeefster, is steunbewijs noodzakelijk om aan de bewijsminimumregel uit het tweede lid van artikel 342 Sv te voldoen. Ik meen dat er voor het onderhavige feit voldoende steunbewijs is. Daarbij wijs ik op het volgende.
9. Het hof heeft overwogen dat de aangifte van de aangeefster steun vindt in de verklaringen van haar (pleeg)zus [slachtoffer 2] . Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. [slachtoffer 2] heeft immers verklaard dat zij, zoals de regel was in huis, met veel geluid de trap af was gekomen en dat vervolgens de kamerdeur werd dichtgehouden. Toen de deur eenmaal open was, zag zij dat haar vader de deur had tegengehouden en dat de aangeefster ( [slachtoffer 1] ) ontzettend was geschrokken. [slachtoffer 1] heeft, nadat haar was voorgehouden dat [slachtoffer 2] had verklaard dat zij ( [slachtoffer 2] ) een keer, nadat zij snel de trap was afgerend, [slachtoffer 1] en haar vader in de woonkamer had aangetroffen en dat zij beiden wat vreemd reageerden, verklaard: “Ik kan mij dat vaag herinneren. Wij, mijn vader en ik, stonden toen achter de deur. We hoorden iemand de trap afrennen. Mijn vader hield toen de deur dicht en toen moest ik mijn broek omhoog doen.” Gelet op de overeenkomst in beide verklaringen over de specifieke omstandigheid dat nadat iemand van de trap kwam afgerend de deur werd tegengehouden door de verdachte en de omstandigheid dat die verklaringen daarover onafhankelijk van elkaar zijn afgelegd, heeft het hof er meen ik terecht vanuit kunnen gaan dat beide verklaringen betrekking hebben op een en dezelfde gebeurtenis en op het bewezen verklaarde seksuele misbruik. Anders dan de steller van het middel meent, kan de door [slachtoffer 2] beschreven situatie de waargenomen herrie genoegzaam verklaren. Haar tot het bewijs gebezigde verklaring “Ik dacht toen bij mezelf: ‘oh die waren dus bezig met elkaar’. Ik heb toen niets gezien maar had zo mijn gevoelens daarover.”, beschouw ik daarbij niet als een ontoelaatbare gissing. De Hoge Raad staat toe dat getuigen verklaren over gevoelens die bij hen zijn opgekomen, mits zij wel voortvloeien uit een daadwerkelijke waarneming.10.Nu deze getuige bekend was met het misbruik door de verdachte, zij herrie waarnam, de deur dicht werd gehouden en is waargenomen dat de aangeefster verschrikt keek, is van een ontoelaatbare gissing geen sprake.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel klaagt ten aanzien van feit 1 dat artikel 342, tweede lid, Sv is geschonden, nu de verklaring van de aangeefster niet voldoende wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, althans dat het oordeel van het hof ondeugdelijk is gemotiveerd.
12. Ten laste van de verdachte is onder 1. bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 05 februari 2004 tot en met 04 februari 2006 te Rotterdam meermalen, telkens, met zijn minderjarige pleegkind, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1988), ontucht heeft gepleegd, namelijk het
- betasten van de borsten en/of vagina van [slachtoffer 2] en/of
- brengen en/of (vervolgens) houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 2] en/of
- brengen en/of (enige tijd) houden van de penis in de mond van [slachtoffer 2] (het zich laten pijpen door [slachtoffer 2] ) en/of [slachtoffer 2] hem laten aftrekken”.
13. De tot het bewijs gebezigde verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] houden, voor zover van belang, het volgende in:
“17. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 maart 2011 van de Regiopolitie Rotterdan Rijnmond met documentcode-1103111300.A01. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 39 e.v.):
als de op 11 maart 2011 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
Aangeefster : [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1988.
Mijn pleegvader heeft mij seksueel misbruikt. Ik kan u zeggen dat dit vanaf mijn zestiende jaar is gebeurd tot aan het moment dat ik bij hun ben weggegaan en dat was april 2009. Ik was toen eenentwintig jaar oud. Het misbruik vond plaats in de woning aan [a-straat 1] te Rotterdam.
18. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 20 oktober 2011 van de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond met documentcode 1110201220.A01. Dit proces-verbaal houdt onder meer in- zakelijk weergegeven - (blz. 48 e.v.):
als de op 20 oktober 2011 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
Vanaf mijn zestiende begon het misbruik echt en daarvoor ook wel, maar dat was eigenlijk niet zo erg. Ik was wel eens met mijn pleegvader aan het stoeien en dan raakte hij wel vaak mijn Poeni aan. Met Poeni bedoel in vagina. Dit was over mijn kleding heen. Ik had daar toen niet zo'n erg in maar later realiseerde ik mij dat dit niet gewoon stoeien was. Het was dus vanaf mijn veertiende tot mijn zestiende op die manier.
Toen ik vijftien of zestien jaar oud was begon mijn pleegvader met het seksueel misbruik.
Hij begon met mij te betasten over mijn kleding heen. Overal in huis waar ik hem tegen kwam als er niemand bij was. Bijvoorbeeld als ik de badkamer op de eerste verdieping schoonmaakte. Mijn pleegvader kwam dan de badkamer in en betastte dan mijn billen en mijn borsten en mijn vagina.
Ik merkte dat hij dit bewust deed en dat het een soort strelen was in plaats van aanraken. Het gebeurde ook op de trap of in de woonkamer of op de zolder.
Vanaf mijn zestiende was het vanaf het begin één à twee keer per week en later werd dit meer. Ik vond dit niet leuk, maar ik heb er alleen in het begin wat van gezegd, want ik merkte ook dat als ik het toeliet dat mijn pleegvader dan wat toegefelijker werd met andere dingen. Ik kreeg ook minder straf.
Na een paar weken ging mijn pleegvader verder en ging hij onder mijn kleding met zijn handen en betast hij mij aan de borsten en de vagina. Dit wordt kort daarop gevolgd dat hij mij gaat vingeren en dat ik hem ook moet aftrekken.
Met vingeren bedoel ik dat hij met een vinger in mijn vagina gaat en met aftrekken bedoel ik dat ik zijn penis in mijn hand moest nemen en hem moest aftrekken.
Dit gebeurde gewoon thuis. In de douche, in mijn kamer, gewoon overal in huis.
Toen hij een keer terug kwam uit Amsterdam na een familiebezoek aan Purmerend heeft hij echte seks met mij gehad. Hiermee bedoel ik dat hij mij heeft geneukt. Hij heeft mij toen ook gevingerd, ik heb hem gepijpt en hij heeft mij ook gepenetreerd. Hij heeft zijn penis in mijn vagina gedaan. Mijn pleegvader is toen klaargekomen. Na Purmerend moest ik bij mijn pleegmoeder komen en zij vertelde tegen mij dat ze wist wat mijn pleegvader had gedaan. Ze zei dat het goed was dat ik seks had met mijn pleegvader want dan kon ik het goed leren. Mijn pleegmoeder zei ook dat ze zelf te oud was voor seks met mijn pleegvader. Ook adviseerde ze mij om te blijven oefenen met mijn pleegvader omdat ik er nog een beetje stijf bij lag en dat het wat soepeler moest worden als ik moest gaan werken als prostituee.
Mijn pleegvader heeft dan tot mijn achttiende regelmatig seks met mij. Hiermee bedoel ik dat hij mij neukt en dat ik hem pijp, aftrek en dat hij mij vingert. Het was altijd tot hij klaarkwam. Als mijn pleegvader klaarkwam bij het pijpen dan spuugde ik de sperma altijd ergens uit, meestal in de wastafel. Ik kan mij nu ook ineens herinneren dat mijn vader mij een keer achterlangs in mijn vagina heeft geneukt en dat dat heel zeer deed. Ik zat dan met mijn benen op de trap en hij stond achter mij en stootte hard en dan kwam zijn penis tegen mijn baarmoeder aan. Het seksueel misbruik ging gewoon door als we de weekenden thuis waren.
In het begin werden mijn pleegzussen en ik iedere dag naar het werk gebracht en gehaald door mijn pleegvader. We ging dan in de middag naar het werk in Brabant en voor die tijd misbruikte mijn vader mij dan nog even. Ik was ook blij toen we na een tijdje op ons werk bleven want dan waren we alleen de weekenden thuis. Dan gebeurde het maar één of twee keer per weekend en soms sloeg hij wel eens een weekend over.
Het misbruik heeft geduurd tot de laatste dag dat ik nog thuis kwam en dat was in april 2009. Ik was toen 21 jaar.
19. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 december 2011 van de Regiopolitie Rotterdam Rijnmond met proces- verbaalnummer PL17R6-590-2011 en documentcode 1112161130.A02. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 118 e.v. -p. 123-) :
als de op 16 december 2011 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
V: Ben je wel eens bijna betrapt?
A: Soms hoorde je iemand hard de trap op of af lopen. Dat moest ook altijd, hard stampen op de trap. Dan hoorde je als er iemand aan kwam. Dat gebeurde wel eens. Dan stopte mijn vader.
Mijn vader hield wel vaker de deur dicht, als een soort van geintje.
Dat heb ik ook een keer bij [slachtoffer 2] gehad. Ik kwam toen de badkamer, in en trof [slachtoffer 2] en mijn vader daar aan. Ik zag niets, maar merkte aan de hele sfeer dat er iets was.”
14. Het hof heeft in zijn arrest ten aanzien van het bewijsminimumvoorschrift uit artikel 342, tweede lid, Sv het volgende overwogen:
“[slachtoffer 2]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde misbruik van [slachtoffer 2] overweegt het hof het volgende.
[slachtoffer 2] heeft aangegeven vanaf haar 16e tot haar 21e door de verdachte te zijn misbruikt.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten, waarbij opmerking verdient dat de andere feiten waarop de geschakelde bewijsmiddelen betrekking hebben ook wettig en overtuigend bewezen dienen te worden. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (zie voor dit laatste HR 14 maart 2006, NJ 2007, 24511.). Uit dit arrest volgt tevens dat de (gelijksoortige) context waarbinnen de feiten zich hebben afgespeeld betrokken mag worden bij de vraag of sprake is van een overeenkomstige modus operandi. Meer recent heeft de Hoge Raad bovendien nog geoordeeld dat bij de bewijsvoering onder omstandigheden al van schakelbewijs gebruik kan worden gemaakt indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan één enkel ander bewezenverklaard feit ten grondslag liggende bewijsmiddelen (zie HR 6 september 2016 ECLI:NL:HR:2016:2024). Het hof zal de aangiften van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 4 en 7 gebruiken als steunbewijs van het onder 1 bewezenverklaarde feit ten aanzien van [slachtoffer 2] .
Voor de redengevendheid van de aangiften van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] als schakelbewijs wijst het hof in het bijzonder op de context waarin het misbruik plaatsvond. Het gebeurde bij alle drie de aangeefsters in de besloten setting van het ouderlijk huis, overal in huis, op allerhande mogelijke momenten, geen vaste dag of tijd, en op momenten waarbij niemand anders fysiek aanwezig was maar waarbij andere familieleden wel mede in huis aanwezig waren. Voorts acht het hof in dit verband relevant dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben verklaard over de grimmige sfeer van wantrouwen en geheimhouding in het gezin en het niet onbelangrijke detail dat hen was geleerd om herrie te maken als je je in huis verplaatste, dan wel hard moest stampen op de trap, zodat men kon horen of er iemand in aantocht was.
Naast de genoemde context acht het hof van belang het verloop van het door [slachtoffer 1] beschreven, steeds indringender wordende misbruik en de wijze waarop dat plaatsvond. Kort gezegd, dat de verdachte begon met het betasten van de borsten en gaandeweg steeds verder ging, van vingeren tot aftrekken en orale seks tot en met penetratie. Deze beschrijving van de seksuele handelingen komt volledig overeen met wijze waarop [slachtoffer 2] het misbruik heeft beschreven. De seks ging dan - altijd - door tot de verdachte klaarkwam, zo beschrijven beide aangeefsters voorts onafhankelijk van elkaar.
Het hof heeft tevens mede tot het bewijs laten meewegen dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij een keer de badkamer in was gegaan waar zij [slachtoffer 2] en haar vader had aangetroffen, weliswaar zonder seksuele handelingen te hebben waargenomen, maar waarbij zij wel merkte aan de hele sfeer dat er iets aan de hand was.
Het hof heeft anders dan de raadsman, geoordeeld dat de onder 4 en 7 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Op dat punt bestaat derhalve geen beletsel om de aangiften van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] tot het bewijs, te bezigen. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman op dit punt.
Het hof is van oordeel dat over de band van het schakelbewijs ook ten aanzien van dit feit is voldaan aan het wettelijk bewijsminimumvereiste als bedoeld in art. 342 lid 2 Sv en verwerpt derhalve het verweer op dit punt.
Daarmee is het hof van oordeel dat ook het aan de verdachte verweten misbruik van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.”
15. Het hof heeft ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde ontucht met zijn minderjarige pleegkind, meermalen gepleegd gebruik gemaakt van een bewijsconstructie die ook wel wordt aangeduid met ‘schakelbewijs’.12.In een dergelijk geval wordt voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend geacht de — uit één of meer bewijsmiddelen blijkende — omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt.13.Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd.14.De opvatting dat bij de bewijsvoering slechts van zogenoemd schakelbewijs gebruik gemaakt kan worden indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan meer dan één ander bewezenverklaard feit ten grondslag gelegde bewijsmiddelen, vindt geen steun in het recht.15.Evenmin steun in het recht vindt de opvatting dat voor een bewijsvoering met gebruik van schakelbewijs moet worden vastgesteld dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit.16.Anders gezegd: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden.
16. De aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte van haar 16e tot haar 21e seksueel is misbruikt. Zoals ik eerder in mijn conclusie al heb opgemerkt, staat het bewijsminimumvoorschrift uit artikel 342, tweede lid, Sv eraan in de weg om op basis van enkel deze verklaring de verdachte te veroordelen. Het hof heeft dit onder ogen gezien en steunbewijs gezocht in schakelbewijs. Dat is op zichzelf toegestaan, mits aan de onder 15. genoemde eisen wordt voldaan.17.
17. Het hof heeft de bewijsconstructie ten aanzien van feit 1. opgehangen aan de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] , met als schakelbewijs de aangiften van de (pleeg)zussen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] die zien op de bewezen verklaarde feiten onder 4 en 7 (daarbij gaat het in het bijzonder om de bewijsmiddelen 2, 5, 6, 7, 12, 13 en 14). Het hof wijst daarbij allereerst op de context waarin het misbruik plaatsvond. Bij alle drie de (pleeg)zussen vond het misbruik plaats in de besloten setting van het ouderlijk huis, overal in huis, op allerhande mogelijke momenten, geen vaste dag of tijd, en op momenten waarbij niemand anders fysiek aanwezig was waarbij andere familieleden wel mede in het huis aanwezig waren. Daarbij betrekt het hof dat aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard over de grimmige sfeer van wantrouwen en geheimhouding in het gezin en het ‘niet onbelangrijke detail’ dat hen was geleerd om herrie te maken als je je in huis verplaatste, dan wel hard moest stampen op de trap, zodat men kon horen of er iemand in aantocht was. Daarnaast wijst het hof op de feitelijke gedragingen. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het misbruik en de wijze waarop dat plaatsvond steeds indringender werden. Aanvankelijk bestond het misbruik uit betasting van de borsten, en gaandeweg gingen de seksuele handelingen over in indringendere gedragingen (van vingeren tot aftrekken en orale seks tot en met penetratie). Het door [slachtoffer 1] beschreven misbruik komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 2] , waarbij het hof het van belang heeft geacht dat zij beiden onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat de seks doorging tot de verdachte klaarkwam. Tot slot heeft het hof meegewogen dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij een keer de badkamer in was gegaan waar zij [slachtoffer 2] en haar vader had aangetroffen. Hoewel zij geen seksuele handelingen had waargenomen, merkte zij aan de hele sfeer dat er iets aan de hand was.
18. De steller van het middel komt met verschillende klachten op tegen de bewijsconstructie van het hof. Geklaagd wordt dat ten aanzien van de vaststellingen een patroon ontbreekt, er geen sprake is van een modus operandi, de beschreven handelingen te weinig onderscheidend en kenmerkend zijn, dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat [slachtoffer 3] een andere lezing geeft van het misbruik, terwijl daarnaast de wijze waarop en de tot het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer 1] , zoals opgenomen in bewijsmiddel 19, een gissing betreft. Ik meen dat ik kort kan zijn over deze klachten omdat de steller van het middel de door het hof genoemde factoren geïsoleerd benadert, terwijl het hof een groot aantal verschillende factoren die op essentiële punten overeenkomen in samenhang heeft bezien. Het hof heeft daarbij zowel acht geslagen op de context, op de inhoud van verschillende verklaringen en de door het hof vastgestelde feitelijke omstandigheden. Het gebruik van de verklaring van [slachtoffer 1] , die heeft verklaard dat zij een keer bij [slachtoffer 2] de badkamer inliep en daar ook haar vader aantrof waarbij zij “merkte aan de hele sfeer dat er iets was”, moet dan ook eveneens in samenhang bezien worden met de andere gebezigde bewijsmiddelen en is in zoverre dan ook redengevend. Van een ontoelaatbare gissing is geen sprake, in aanmerking genomen dat zij heeft verklaard over gevoelens die bij haar opkwamen toen zij haar vader met haar (pleeg)zus aantrof in een badkamer en zij wist dat haar vader stopte met misbruik als iemand stampend de trap afkwam.18.Gelet op de selectie- en waarderingsvrijheid stond het het hof bovendien vrij om ten aanzien van de opbouw van het misbruik enkel een parallel te trekken met hetgeen [slachtoffer 3] heeft verklaard.
19. Het komt mij voor dat het oordeel van het hof dat aan het bewijsminimumvoorschrift uit artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend is gemotiveerd. Het middel faalt.
20. Het derde middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 7 steunt op onderling tegenstrijdige bewijsmiddelen, althans dat de bewijsmiddelen deze bewezenverklaring niet kunnen dragen, in het bijzonder voor wat betreft de bewezenverklaarde periode van het tweede cumulatief bewezenverklaarde.
21. De verdachte is ten aanzien van feit 7 – kort gezegd – veroordeeld voor het in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 in Rotterdam en/of Uden en/of Veghel meermalen buiten echt, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, plegen van ontuchtige handelingen die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, én voor het in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 te Rotterdam en/of Uden en/of Veghel met zijn minderjarige kind meermalen plegen van ontucht.
22. Het middel klaagt allereerst over een tegenstrijdigheid in de bewijsmiddelen. Daarbij wordt gewezen op de inhoud van bewijsmiddel 5, dat inhoudt dat de aangeefster op haar veertiende tweemaal is misbruikt door haar vader. Daarnaast houdt dit bewijsmiddel – voor zover van belang – in:
“Er is na deze keer een hele tijd niets voorgevallen tussen mij en mijn vader. Ik weet zeker dat hij (het hof begrijpt: weer) aan me begon te zitten toen ik in de prostitutie werkte. Hij heeft me toen niet meer echt geneukt maar heeft wel aan mijn tepels gelikt en hij heeft ook geprobeerd om een vinger in mijn vagina te stoppen, maar dat is niet gelukt. Ik liep toen meestal weg of deed dan mijn handen ervoor als mijn vader mij probeerde aan te raken. Ik zei dan ook lachend dat ik het niet wilde.
Dat ik zijn piemel vast moest houden is denk ik twee keer gebeurd en dat is geweest nadat ik seks met hem had gehad.”
23. Deze verklaring zou onderling tegenstrijdig zijn met de onder 6. opgenomen verklaring van de aangeefster, welke inhoudt:
“Er heeft twee keer penetratie plaatsgevonden en daarnaast heeft mijn vader vaak aan me gezeten op verschillende momenten. Hiermee bedoel ik dat hij met mijn vagina speelde of aan mijn tepels likte. Vingeren of met zijn vinger in mijn vagina. Dat is denk ik ongeveer twee jaar lang geweest, hij deed dat nadat hij me heeft gepenetreerd. Ik denk rond mijn vijftiende of zestiende jaar. Ik kan niet zeggen dat hij iedere dag met mijn vagina speelde, maar iedere week wel een keer denk ik.”
24. Volgens de steller van het middel zou de verklaring van de aangeefster dat nadat zij op haar veertiende was misbruikt door haar vader er een hele tijd niets is voorgevallen totdat zij in de prostitutie werkte, innerlijk tegenstrijdig zijn met haar andere verklaring die inhoudt dat de verdachte rond haar vijftiende of zestiende aan haar heeft gezeten, nu uit de verdere bewijsvoering blijkt dat zij op meerderjarige leeftijd de prostitutie in is gegaan.19.Ik zie deze tegenstrijdigheid niet. De aangeefster maakt immers een voorbehoud (“ik denk”) ten aanzien van de leeftijd waarop haar vader weer aan haar heeft gezeten, waarmee de verdachte uitdrukking heeft gegeven aan de (gelet op de feiten geenszins onbegrijpelijke) feilbaarheid van haar geheugen op dit punt.20.Van een tegenstrijdigheid is dan ook geen sprake, waarbij ik erop wijs dat de beschreven ontuchtige gedragingen in beide verklaringen overeenkomen. Bovendien is, als al sprake zou zijn van een tegenstrijdigheid, deze tegenstrijdigheid van ondergeschikte betekenis zodat niet gezegd kan worden dat zij aan een behoorlijke motivering van de bewezenverklaring in de weg staat.21.Uit de bewijsvoering blijkt immers dat de aangeefster op haar veertiende ook tweemaal door de verdachte is misbruikt. De omstandigheid dat het hof heeft overwogen dat de verdachte gedurende meerdere jaren na het seksueel misbruik ontucht heeft gepleegd, doet daaraan niet af, reeds omdat dit ontucht uit de bewijsvoering volgt. Deze klacht faalt.
25. De tweede klacht, die gestoeld is op een veronderstelde tegenstrijdigheid over de locus delicti, faalt reeds omdat een bewezenverklaarde pleegperiode niet inhoudt dat de verdachte zich gedurende die hele tijd schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten.22.Daarbij wijs ik er nogmaals op dat uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte binnen de bewezen verklaarde pleegperiode meermalen in Rotterdam en/of Uden en/of Veghel ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn dochter.
26. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
27. Het vierde middel klaagt ten aanzien van de bewezenverklaring voor de feiten 2, 3, 5, 6, 8, 9 en 10 dat op basis van de bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat sprake was van “door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht”, “misbruik van een kwetsbare positie” en “uitbuiting”, althans dat ‘s hofs oordeel ondeugdelijk is gemotiveerd, dan wel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
26. Ten laste van de verdachte is ten aanzien van de feiten 2, 3, 5, 6, 8, 9 en 10 bewezenverklaard dat:
“2.
hij in de periode van 05 februari 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 2] ,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 2] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 2] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 2] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 2] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 2] mishandeld en
- [slachtoffer 2] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 2] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 2] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan
en
hij in de periode van 05 februari 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
en ander, genaamd [slachtoffer 2] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 2] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 2] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 2] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 2] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 2] mishandeld en
- [slachtoffer 2] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 2] met een auto naar een klant werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 2] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan
en
hij in de periode van 05 februari 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] , immers hebben hij, verdachte en zijn mededader telkens een deel van de verdiensten van [slachtoffer 2] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen.
3.
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 30 april 2009 te Gilze Rijen en/of Roermond, en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 2] ,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 2] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 2] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 2] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 2] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 2] mishandeld en
- [slachtoffer 2] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 2] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 2] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan;
en
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 30 april 2009 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 2] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 2] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 2] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 2] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 2] mishandeld en
- [slachtoffer 2] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 2] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 2] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan;
en
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 30 april 2009 te Gilze. Rijen en/of Roermond en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] , immers hebben hij, verdachte en zijn mededader telkens een deel van de verdiensten van [slachtoffer 2] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen”.
(…)
5:
hij in de periode van 18 januari 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1] ,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 1] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 1] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 1] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 1] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 1] mishandeld en
- [slachtoffer 1] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 1] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 1] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan;
en
hij in de periode van 18 januari 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 1] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 1] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 1] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 1] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 1] mishandeld en
- [slachtoffer 1] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 1] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 1] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan;
en
hij in de periode van 18 januari 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] , immers hebben hij, verdachte en zijn mededader telkens een deel van de verdiensten van [slachtoffer 2] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen;
6.
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 22 oktober 2011 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1] ,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 1] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 1] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 1] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 1] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 1] mishandeld en
- [slachtoffer 1] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 1] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 1] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan en
- [slachtoffer 1] , ten tijde dat hij, verdachte, in Suriname verbleef, telefonisch aanwijzingen en/of instructies gegeven en haar medegedeeld dat zij geld naar hem, verdachte, moest opsturen;
en
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 22 oktober 2011 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 1] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 1] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 1] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 1] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 1] mishandeld en
- [slachtoffer 1] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 1] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 1] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan en
- [slachtoffer 1] , ten tijde dat hij, verdachte, in Suriname verbleef, telefonisch aanwijzingen en/of instructies gegeven en haar medegedeeld dat zij geld naar hem, verdachte, moest opsturen;
en
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 22 oktober 2011 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] , immers hebben hij, verdachte en zijn mededader telkens een deel van de verdiensten van [slachtoffer 2] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen;
(…)
8.
hij in de periode van 01 januari 2003 tot en met 31 december 2004 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 3] , door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 3] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 3] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 3] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 3] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 3] mishandeld en
- [slachtoffer 3] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 3] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 3] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan en geld naar hem, verdachte laten opsturen;
en
hij in de periode van 01 januari 2003 tot en met 31 december 2004 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van een ander, te weten [slachtoffer 3] , met een derde tegen betaling, terwijl hij en zijn mededader wisten dat [slachtoffer 3] zich onder de eerdergenoemde omstandigheden beschikbaar stelde tot het plegen van die handelingen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader telkens een deel van de verdiensten van [slachtoffer 3] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen;
9.
hij in de periode van 01 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 3] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft vervoerd en overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 3] ,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 3] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 3] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 3] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 3] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 3] mishandeld en
- [slachtoffer 3] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 3] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 3] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan;
en
hij in de periode van 01 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 3] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 3] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 3] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 3] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 3] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 3] mishandeld en
- [slachtoffer 3] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 3] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 3] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan;
en
hij in de periode van 01 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 3] , immers hebben hij, verdachte en zijn mededader telkens een deel van de verdiensten van [slachtoffer 3] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen;
10.
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 10 november 2011 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 3] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 3] ,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 3] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 3] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 3] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 3] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 3] mishandeld en
- [slachtoffer 3] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 3] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 3] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan en
- [slachtoffer 3] , ten tijde dat hij, verdachte, in Suriname verbleef, telefonisch aanwijzingen en/of instructies gegeven en haar medegedeeld dat zij geld naar hem, verdachte, moest opsturen;
en
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 10 november 2011 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Breda en/óf Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
een ander, genaamd [slachtoffer 3] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- ten aanzien van [slachtoffer 3] een zodanige psychische overwichtsituatie gecreëerd dat [slachtoffer 3] geen weerstand kon bieden aan de wensen van verdachten en
- [slachtoffer 3] meermalen onder druk gezet en er zodoende toe aangezet en gebracht om in de prostitutie te werken en
- [slachtoffer 3] in een sociaal isolement gebracht en
- [slachtoffer 3] mishandeld en
- [slachtoffer 3] voorzien in huisvesting en kleding en vervoer en
- [slachtoffer 3] met een auto naar een werkplek gebracht om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en
- [slachtoffer 3] een groot deel van de verdiensten van haar prostitutiewerkzaamheden afgenomen en/of laten afstaan en
- [slachtoffer 3] , ten tijde dat hij, verdachte, in Suriname verbleef, telefonisch aanwijzingen en instructies gegeven en haar medegedeeld dat zij geld naar hem, verdachte, moest opsturen;
en
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 10 november 2011 te Gilze Rijen en/of Roermond en/of Breda en/of Venlo en/of Zundert en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 3] , immers hebben hij, verdachte en zijn mededader telkens een deel van de verdiensten van [slachtoffer 3] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen.”
29. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen in de bijlage bij het arrest.
30. Het hof heeft in zijn arrest, voor zover van belang, nog het volgende overwogen:
“3. Uitbuiting
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts betoogd dat het enkele feit dat de verdachte geld heeft ontvangen van de aangeefsters, niet maakt dat er sprake was van een uitbuitingssituatie.
Het hof overweegt dat de aangeefsters (in ieder geval in het begin van de ten laste gelegde periode) een uiterst substantieel bedrag van het door hen in de prostitutie verdiende geld afdroegen aan de verdachte en zijn vrouw - te weten al het verdiende geld, minus de daarmee gepaard gaande kosten en later ook minus de boodschappen en de kleding, hetgeen door de verdachte niet is weersproken. Het hof is gelet daarop van oordeel dat er bij de verdachte sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting.
Door en namens de verdachte is in dit verband tevens betoogd dat het de intentie van de verdachte steeds was om het door aangeefsters aan hem en zijn vrouw afgedragen geld te investeren - ten behoeve van hen - in onroerend goed in Suriname.
Ook voor het hof staat vast dat de verdachte onroerend goed heeft aangekocht in Suriname. Naast het grotere hoofdgebouw van de verdachte en zijn vrouw zijn een drietal kleinere behuizingen gebouwd. Naar het oordeel van het hof staat daarmee evenwel nog niet vast dat verdachte dit ten behoeve van zijn (pleeg)dochters heeft gedaan, temeer nu de in Suriname gebouwde huizen en de verschillende aangekochte auto's geen van allen op naam van aangeefsters, maar op naam van de verdachte staan en/of stonden. Hetzelfde geldt voor de hypotheek van de (inmiddels verkochte) woning aan [a-straat 1], ook deze stond op naam van de verdachte, terwijl de hypotheekkosten jarenlang door verdachtes (pleeg)dochters zijn voldaan. Daarnaar gevraagd ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de door zijn dochters door de jaren heen afgedragen gelden nimmer aan één van hen - ook niet deels - heeft gerestitueerd, ook niet nadat zij kenbaar aangifte jegens hem hebben gedaan. Naar 's hofs oordeel heeft de verdachte de aankoop van de huizen in Suriname veeleer als dekmantel gebruikt om de afdracht van gelden te laten continueren ook na zijn vertrek uit Nederland en gedurende zijn verblijf in Suriname. Immers, geen van zijn (pleeg)dochters heeft tegenover de politie verklaard ooit de wens te kennen hebben gegeven om zich (op termijn) in Suriname te willen vestigen. Bij gebrek aan aannemelijkheid verwerpt het hof ook in dit opzicht het gevoerde verweer.
4. Dwang
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten slotte betoogd dat aangeefsters niet zijn gedwongen om in de prostitutie te gaan werken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de aangeefsters hebben verklaard dat zij - pas achteraf - het gevoel hebben gehad dat ze destijds eigenlijk geen andere keuze hadden dan te werken in de prostitutie en dat zij in de periode dat zij als prostituee werkzaam waren op ieder moment hadden kunnen stoppen.
Het hof is van oordeel dat dit 'gevoel achteraf' van de aangeefsters er niet aan afdoet dat de aangeefsters naar 's hofs oordeel door het laakbare handelen van de verdachte en zijn medeverdachte, en in het bijzonder door hun misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie van hun (pleeg)dochters, zijn bewogen om in de prostitutie te gaan werken en te blijven werken. Het hof verwerpt het verweer.”
31. De tenlastelegging van feit 8 is toegesneden op het per 1 januari 2005 vervallen art. 250a Sr. De tenlastelegging van de feiten 2, 5 en 9 is gebaseerd op het op 1 januari 2005 voor art. 250a Sr in de plaats getreden art. 273a (oud) Sr en wat betreft de feiten 3, 6 en 10 op de opvolger van laatstgenoemd artikel, het huidige art. 237f Sr.
32. Art. 250a (oud) Sr stelde ten tijde van het bewezenverklaarde feit 8 – voor zover hier van belang – strafbaar:
“1.
(…)
1°
degene die een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingt dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij of zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt;
(…)
4°
degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich onder de onder 1° genoemde omstandigheden beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen;”
Art. 273a (oud) respectievelijk art. 273f Sr stelde ten tijde van de bewezen geachte feiten – voor zover hier van belang – strafbaar:
“1.
(…)
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(…)
4°
degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(…)
6°
degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;”
33. Ik stel het volgende voorop. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht wordt verondersteld indien een prostituee ‘in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituté(e) in Nederland pleegt te verkeren’.23.Met deze mondigheid had de wetgever het oog op een zekere rijpheid waardoor de betrokkene in staat is de gevolgen van zijn of haar handelingen te overzien en zelfstandige beslissingen te nemen.24.Het gaat hierbij om een geobjectiveerd bestanddeel, waarbij de voor mensenhandel kenmerkende uitbuitingssituatie voorop staat.25.In de praktijk wordt veelal niet een strikt onderscheid gemaakt tussen de middelen 'misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht' en 'misbruik van een kwetsbare positie'.26.In de wetsgeschiedenis is gewezen op de ruime betekenis die aan deze bestanddelen wordt gegeven en de bescherming die zij ogen te bieden voor slachtoffers.27.Sinds 1 november 2013 is in het zesde lid van art. 273f Sr een kwetsbare positie gedefinieerd. Hieronder wordt mede begrepen ‘een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan’.
34. De vraag of sprake is van de in art. 273a (oud) en art. 273f (oud en nieuw) Sr gebezigde term ‘uitbuiting’ is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Volgens de Hoge Raad komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald terwijl bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd.28.Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309). De opvatting dat geen sprake kan zijn van — kort gezegd — een ‘uitbuitingssituatie’ zoals bedoeld in art. 273f (oud) Sr op grond van de enkele blijkens gemaakte buitenlandse reizen bestaande mogelijkheid voor het slachtoffer om zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken, is volgens de Hoge Raad in haar algemeenheid onjuist.29.Ten aanzien van het eerste sub van het eerste lid van art. 273f Sr volstaat dat de verdachte met zijn gedragingen het oogmerk van uitbuiting van een ander heeft gehad. Daadwerkelijke uitbuiting is niet noodzakelijk.30.Voor een veroordeling ter zake van het misdrijf van art. 273f, aanhef en eerste lid sub 6°, Sr is vereist dat het opzet van de dader behalve op het voordeel trekken ook (al dan niet voorwaardelijk) gericht was op de uitbuiting van een ander.31.
35. Het hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen onder meer het volgende vastgesteld. De aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden zeer streng ‘opgevoed’ door hun (pleeg)ouders. Indien ze iets niet goed deden of te laat waren, werden zij geslagen. Dit slaan gebeurde met de hand, maar ook met een riem, liniaal of kleerhanger (bewijsmiddel 29, 34, 35, 38 en 44). Bij aangeefster [slachtoffer 1] is ook hete peper in de ogen en de mond gesmeerd (bewijsmiddel 38, 43 en 44). De aangeefsters werden ook op andere manieren gestraft. Zij mochten zich bijvoorbeeld een week niet met zeep wassen of moesten de hele dag in bed blijven (bewijsmiddel 38). Daarnaast mochten er geen vriendinnen in huis komen en golden binnenshuis strikte regels. De buitendeur mochten zij niet zelf openmaken en zij moesten mededelen welke dingen ze gingen doen (zie onder meer bewijsmiddel 25, 39 en 44). De (pleeg)zussen verklaren daarnaast dat zij tegen elkaar werden opgezet. Zo moesten zij brieven naar elkaar schrijven om schuldgevoelens aan te wakkeren (zie onder meer de bewijsmiddelen 32, 38, 39 en 47). [slachtoffer 3] verklaart over de opvoeding dat ze als het ware in een kooi werd gezet, dat ze geen vrienden mochten hebben en geïsoleerd waren (bewijsmiddel 33). [slachtoffer 1] verklaart in dit kader over fysiek geweld en geestelijke druk, chantage en manipulatie door haar ouders (bewijsmiddel 4332.). [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij nooit geleerd heeft om voor zichzelf te zorgen (bewijsmiddel 4833.). De dingen die in het huis plaatsvonden mochten niet naar buiten komen (bewijsmiddel 2934.). Een buurtgenoot heeft verklaard dat de aangeefsters geen vrienden mochten hebben en dat zij geslagen werden (bewijsmiddel 3435.). Een familielid verklaarde dat de ouders haar hadden opgedragen de kinderen te pesten en dat de kinderen geen vrienden mochten hebben (bewijsmiddel 3536.). De zussen zijn voor hun achttiende door de ouders van school gehaald (bewijsmiddel 30, 38, 4537.). Zij zijn vervolgens toen zij achttien werden als prostituee gaan werken in verschillende clubs. Zij werden daartoe aangespoord door hun (pleeg)ouders (bewijsmiddel 30, 38, 40, 45 en 4738.). Zij hielden de aangeefsters voor dat daarmee veel geld verdiend kon worden, welk geld gebruikt kon worden om huizen te bouwen in Suriname en als compensatie kon dienen voor het geld dat de opvoeding van de (pleeg)kinderen had gekost (zie onder meer bewijsmiddel 29, 38 en 4039.). [slachtoffer 2] heeft daarnaast aangegeven dat zij hierdoor ook het seksueel misbruik door haar pleegvader kon ontvluchten (bewijsmiddel 4540.). De aangeefsters werden door de ouders naar de clubs gebracht en het verdiende geld moesten zij weer bij hen inleveren (bewijsmiddel 27, 30, 31, 40 en 4141.). Het geld werd gebruikt om de hypotheek te betalen. Toen de (pleeg)ouders naar Suriname waren verhuisd, moesten zij het geld overmaken via money transfers (zie met name bewijsmiddel 36 en 3742.). De hoogte van de bedragen verschilden, maar het kon €1500 euro per week betreffen (bewijsmiddel 3143.). De aangeefsters hebben over hun prostitutiewerk verklaard dat dit hun ‘missie’ was, dat zij beloofd hadden om geld aan hun ouders te geven en dat ze niet durfden te stoppen (zie onder meer bewijsmiddel 29 en 4044.). Indien het geld niet werd overgemaakt, dreigde haar vader geen contact meer op te nemen met hen (bewijsmiddel 31 en 4245.). Indien de (pleeg)ouders erachter kwamen dat de aangeefsters vrienden hadden gemaakt op hun werk, moesten zij hun baan opzeggen en bij een andere club aan de slag gaan (zie onder meer bewijsmiddel 3046.). De (pleeg)ouders hadden aan de aangeefsters opgedragen dat zij bij een politiecontrole moesten doen alsof zij nichtjes waren en dat zij moesten verzwijgen dat ze gedwongen werden (bewijsmiddel 30 en 4647.). Ook werd er door de pleegouders aan [slachtoffer 2] verteld dat zij een vriend bij de politie hadden die hen in de gaten hield (bewijsmiddel 4648.).
36. Gelet op deze vaststellingen behoeft het eigenlijk geen toelichting dat het oordeel van het hof dat sprake was van ‘door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’, ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘uitbuiting’ geenszins onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd. Door het opgroeien van de aangeefsters in een geïsoleerde en zeer onveilige leefomgeving is een situatie ontstaan waarin de aangeefsters geen werkelijke of aanvaardbare keuze hebben gehad dan het misbruik te ondergaan. De aangeefsters hebben geen enkele vrijheid gehad in de keuze om de prostitutie in te gaan; zij waren van school gehaald, zij moesten alle verdiensten inleveren en werden onder psychische druk gezet. Voor zover de steller van het middel van oordeel is dat het ontbreken van een incidenteel en situationeel karakter eraan in de weg staat om aan te nemen dat sprake is van misbruik van een kwetsbare positie, vindt die stelling gelet op hetgeen ik hiervoor onder 34. uiteen heb gezet geen steun in het recht. In het commentaar uit Noyon/Langemeijer & Remmelink vind ik daarvoor evenmin steun. Daarin wordt slechts opgemerkt dat misbruik van een kwetsbare positie een “wat incidentelere en situationelere connotatie [lijkt] te hebben dan misbruik van overwicht (cursivering van mij, plv. AG)”, waarmee slechts het verschil in karakter wordt benadrukt, zonder dat daarmee gezegd is dat een incidenteel en situationeel karakter het misbruik van een kwetsbare positie uitsluit. De omstandigheid dat de verdachte in Suriname verbleef staat er niet aan in de weg om een uitbuitingssituatie aan te nemen,49.waarbij ik erop wijs dat ook bewezen is verklaard dat de verdachte ten tijde van zijn verblijf in Suriname telefonisch aanwijzingen en/of instructies gegeven en haar medegedeeld dat zij geld naar hem, verdachte, moest opsturen (zie ook de bewezenverklaringen onder 6. en 10.).
37. Het middel faalt.
38. Het vijfde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
39. De verdachte, die op dat moment was gedetineerd, heeft op 16 september 2016 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 14 april 2017 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van zes maanden met bijna een maand is overschreden. Nu het niet meer mogelijk is om in deze zaak met bijzondere voortvarendheid, dat wil zeggen binnen veertien maanden na het instellen van het cassatieberoep, uitspraak te doen, dient deze overschrijding te leiden tot strafvermindering.
40. Het middel slaagt.
41. De eerste vier middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het vijfde middel slaagt.
42. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
43. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2018
Zie o.a. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512, rov. 3.3. en HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1355, rov. 3.2.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515.
In HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512, rov. 3.4. is geoordeeld dat daar, anders dan in HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704, NJ 2009/495 en HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746, NJ 2009/496 beide m.nt. Borgers, geen sprake van was.
HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189.
De verdachte is niet de biologische vader van de aangeefster, maar heeft haar geadopteerd en erkend.
Resp. p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 15 november 2011 en 16 december 2011.
Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverwegingen abusievelijk vermeld dat de aangeefster heeft verklaard dat zij van haar 10e tot en met haar 19e is misbruikt en dat de aangeefster heeft verklaard dat het misbruik tot haar 18e heeft geduurd.
Resp. p-v van onderzoek in beslag genomen goed (1 multomap papier met geschreven tekst van aangeefster [slachtoffer 1] ) van 9 november 2011 en een geschrift, zijnde een brief van aangeefster [slachtoffer 1] .
Zie nader, met verwijzingen, G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, Deventer: Kluwer 2014, p. 778 en 779.
Bedoeld zal zijn: NJ 2007/345.
Zie nader H.A. Demeersseman, ‘Mogelijkheden voor gebruik van schakelbewijs’, Trema 2009, p. 149-156 en B. de Wilde, ‘Schakelconstructies in bewijsmotiveringen’, DD 2009/42.
HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes. De Hoge Raad gebruikt ook andere formuleringen, te weten “op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont” (HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2) en “op onderdelen een kenmerkende gelijkenis vertoont” (HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3638, NJ 2017/39, m.nt. Schalken).
Vgl. HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2.
HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2024, NJ 2017/38, rov. 2.3.
HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes, rov. 2.4.
Vgl. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817, NJ 2015/488, m.nt. Borgers en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3638, NJ 2017/39 m.nt. Schalken.
Zie ook randnummer 9.
In de toelichting van het middel onder 4.1 wordt aangevoerd dat de aangeefster minderjarig was toen zij de prostitutie inging, maar bedoeld zal zijn meerderjarig. Zie onder meer b.m. 30: “Toen ik achttien jaar werd begonnen ze over de prostitutie. (…) Ik ben jarig op 1 januari en toen hebben mijn ouders dat verteld. De eerst werkdag van die week ben ik toen begonnen met werken in een club.”
Vgl. HR 22 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4127.
Vgl. HR 7 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8289; HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2330, NJ 2008/88 en HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9254.
HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728, NJ 2002/536.
Kamerstukken II 1988/89, 21 027, nr. 3, p. 3 en 4.
Vgl. Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 3:’ Mensenhandel is kort gezegd het dwingen – in ruime zin – van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen. (…) Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.’
Zie A. Beijer, ‘Mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; de interpretatie van artikel 273f Sr’, DD 2010/60, par. 3 en Kamerstukken II 2011/12, 33 309, nr. 3, p. 16.
Kamerstukken II 2011/12, 33 309, nr. 3, p. 16, met verwijzing naar HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1788, NJ 2000/443 en HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537, NJ 2009/426.
Zie HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598 m.nt. Buruma, HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, NJ 2016/313 m.nt. Van Kempen en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315 m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen.
HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100, NJ 2015/228.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467, NJ 2015/374.
Verklaring van getuige [slachtoffer 1] , afgelegd bij de r-c op 15 mei 2013.
P-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] van 2 april 2012.
P-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 29 november 2011.
P-v van verhoor van getuige [getuige 1] van 5 juni 2012.
P-v van verhoor van getuige [getuige 2] van 11 februari 2013.
Resp. p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 6 december 2011; p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 15 november 2011 en p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] van 9 februari 2011.
Resp. p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 6 december 2011; p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 15 november 2011; p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 29 november 2011; p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] van 9 september 2011 en p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] van 2 december 2011.
Resp. p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 29 november 2011; p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 15 november 2011 en p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] van 9 september 2011.
P-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] van 9 september 2011.
Resp. p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 13 december 2011; . p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 6 december 2011; p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 13 december 2011; p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 29 november 2011 en p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 16 december 2011.
P-v van bevindingen van 7 mei 2013 en een p-v van ontvangst gegevens Western Union van 27 januari 2012.
P-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 13 december 2011.
Resp. p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 29 november 2011 en p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] van 29 november 2011.
Tweemaal p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 13 december 2011.
P-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 6 december 2011.
Resp. p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 3] van 6 december 2011 en p-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] van 27 oktober 2011.
P-v van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] van 27 oktober 2011.
Zie HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100, NJ 2015/228.