Vgl. mijn eerdere conclusie onder punt 3.6 voorafgaand aan HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247, zie ook HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1493, NJ 2010, 514.
HR, 13-02-2018, nr. 16/03559
ECLI:NL:HR:2018:189, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-02-2018
- Zaaknummer
16/03559
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:189, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑02‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1523
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2016:2688, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2017:1523, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:189
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑12‑2016
- Vindplaatsen
NJ 2018/297 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2018-0077 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 13‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Bewijsminimum. Art. 342.2 Sv. Slagende unus testis klacht. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BM2452. ’s Hofs oordeel dat de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal is niet z.m. begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan niet de door het Hof in dit verband telkens in aanmerking genomen aanwezigheid van verdachte in het bijzijn van de aangeefster in zijn woning, op een camping en in zijn vakantiehuisje, en de - niet op specifieke omstandigheden betrekking hebbende - verklaring van verdachtes dochter over diens dwingende handelwijze. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: gedeeltelijk anders.
Partij(en)
13 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/03559
SBE/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 juli 2016, nummer 20/002709-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 primair en 4 tenlastegelegde, de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van de aangeefster, althans de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2006 tot en met 1 november 2006 te [plaats] , meermalen, door feitelijkheden [betrokkene 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 1] , te weten het duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van [betrokkene 1] en/of het zich laten pijpen door [betrokkene 1] , en bestaande die feitelijkheden telkens hieruit
- dat hij, verdachte, als (huis)vriend en/of collega van de vader van die minderjarige [betrokkene 1] veelvuldig contact had met [betrokkene 1] en een vertrouwensrelatie met [betrokkene 1] heeft opgebouwd waardoor hij, verdachte, geestelijk overwicht op [betrokkene 1] had en
- het fysieke overwicht dat hij, verdachte, had op [betrokkene 1] en
- dat hij, verdachte, [betrokkene 1] heeft ontvangen in zijn, verdachtes, woning en/of
- dat hij, verdachte, op dwingende toon tegen [betrokkene 1] heeft gezegd "Kijk die film mee af", waardoor [betrokkene 1] alleen met hem, verdachte, achterbleef en/of
- dat hij, verdachte, onverhoeds het hoofd van [betrokkene 1] heeft vastgepakt en vervolgens naar zijn, verdachtes, penis heeft geduwd en tegen [betrokkene 1] gezegd: "Ik wil dat je me pijpt" en "Ik wil dat je eraan zuigt",
en aldus voor [betrokkene 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 1 september 2007 te [plaats] , door feitelijkheden [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 1] , te weten het betasten van de borsten van [betrokkene 1] en het zoenen in de nek en het vingeren van [betrokkene 1] , en bestaande die feitelijkheden uit
- het fysieke overwicht dat hij, verdachte, had op [betrokkene 1] en
- het afzonderen van [betrokkene 1] in het water onder een vlot,
en aldus voor [betrokkene 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
4.
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 oktober 2006 in [plaats] , met [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 1] , hebbende hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis in de vagina van [betrokkene 1] gebracht."
2.2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Op 17 april 2012 heeft [betrokkene 1] , die op [geboortedatum] 1990 is geboren, tegen de verdachte aangifte gedaan van seksueel misbruik. Bij die gelegenheid heeft zij over het onder 4 bewezen verklaarde feit onder meer het volgende verklaard:
"Ik doe aangifte van seksueel misbruik gepleegd door een collega/vriend van ons pap. Hij heet [verdachte] . [...] Vanaf mijn 15 jaar. We hebben [verdachte] een tijdje niet gezien. [...] Op de 8e verjaardag van mijn broertje kwam [verdachte] ook. Dat was de eerste keer dat ik hem weer zag. Hij zei dat hij het echt leuk vond om me weer te zien. Hij zei dat ik een mooi meisje was geworden. Ik kreeg op een gegeven moment een wijntje van hem en hij bleef maar bijschenken. Ik was op een gegeven moment een beetje aangeschoten en hij vond dat wel leuk. [...]
Een paar dagen later belde hij me op, terwijl ik aan het winkelen was. Hij zei dat hij het een leuk feestje had gevonden en dat hij het leuk vond om ons weer te zien. Hij zei ook dat ik echt veranderd was en een leuk meisje was geworden. [...] Even later belde hij terug en zei hij dat hij met mij een hamburger wilde eten. Ik vond dat goed. Toen we die aan het eten waren, vroeg hij of ik meeging naar zijn vader, want die lag in het ziekenhuis. Hij zei dat hij al contact had gehad met ons pap en dat die het goed vond. Ik ben toen meegegaan naar het ziekenhuis.
Naderhand wilde hij me het vijverhuisje laten zien. Ik moest bij hem op bed gaan zitten. Ik wilde dat niet. Hij zei: "Jawel, doe nou". Hij begon te strelen over mijn armen en rug en benen en zei dat ik een mooi leuk aardig meisje was geworden. Verder was er toen niets gebeurd.
Hij belde een aantal dagen later weer op en zei dat hij mijn vader had gesproken en vroeg of ik weer mee ging naar het vijverhuisje. Ik ben toen weer meegegaan. In het vijverhuisje begon hij met strelen en met voelen aan mijn borsten en in mijn broek. Hij wilde seks en ik wilde dat niet. Hij zei dat ik dat wel wilde. We hebben toen seks gehad. Ik had toen al zoiets van dat is niet goed, dat hoort niet. Hij zei dat ik niets mocht zeggen, omdat mijn vader dan boos zou worden. [...]
Mijn broertje [werd in juni 2005] 8 jaar. [...] Het [vijverhuisje] ligt in België. [...] Het is of [plaats] of [plaats] . [...] Ons pap wist ervan af en die vroeg hoe het was gegaan. Ik heb hem verteld dat ik de opa van [verdachte] had ontmoet en dat ik het vijverhuisje had gezien. [...]
De eerste keer dat [ik] [...] seksueel contact met [ [verdachte] ] had, [was in] het vijverhuisje. Ik heb in het vijverhuisje nog wat te drinken gehad en dat heb ik op de bank opgedronken. Hij liep toen naar het bed en ging daar op liggen. Ik zat nog in de kamer. Hij riep me naar hem toe. Ik liep daar heen en toen zei hij "Kom eens bij me". Ik gaf aan dat ik dat niet wilde en dat ik dat de vorige keer ook al had gezegd dat ik niet bij hem op bed wilde zitten. Het ging steeds over en weer van "Dat wil je wel", "Dat wil ik niet", een soort ja en nee spelletje. [verdachte] begon toen een beetje aan mijn arm te trekken en zei "Kom nou". Ik probeerde me terug te trekken, maar hij trok me op het bed. Ik ben vervolgens rechtop gaan zitten en toen begon hij weer met strelen. Hij ging onder mijn shirt en onder mijn hemd. Hij begon aan mijn borsten te zitten. Ik duwde hem wat weg en hij ging vervolgens in mijn broek en in mijn onderbroek. Vervolgens zei hij dat hij seks wilde hebben. Ik zei dat ik dat niet wilde. Hij zei tegen mij "Dat wil je wel, dat vind je wel fijn, let maar op dat je dat dadelijk wel fijn vindt." Ondertussen heeft hij mijn broek en mijn onderbroek naar beneden gedaan en hij heeft zijn broek en zijn onderbroek tot op zijn enkels gedaan. Hij had zijn schoenen nog aan. Toen heeft hij seks met mij gehad, dus eigenlijk zijn piemel bij mij naar binnen gedaan in mijn vagina. Toen zei hij "Oh, ik moet nou stoppen want ik kan niet klaarkomen, anders word je misschien nog zwanger." Hij ging toen uit mij en kwam klaar. Hij ving het sperma op met zijn hand. Daarna liep hij naar het keukentje en pakte [hij] toiletpapier. [...] Hij veegde daarmee zijn piemel en zijn hand af. Daarna liep hij terug naar mij en zei hij "Ik heb je volgens mij pijn gedaan, want er zit bloed op het papier." [...] Ik heb daar eigenlijk niet op gereageerd, want ik was even helemaal de weg kwijt. Ik heb me aangekleed en toen zei hij "Kom dan breng ik je nu naar huis." Hij heeft me naar huis gebracht en in de auto is er niets meer tegen elkaar gezegd. Ik ben thuis naar binnen gegaan en hij is mee naar binnen gegaan. Hij deed leuk tegen mijn ouders en zei dat het leuk was geweest. Ik dacht "Dit klopt niet". Ik ben boven huiswerk gaan maken en ik ben niet meer naar beneden gekomen. [...]
Ik probeerde het te vergeten. [...] Ik wist dat als ik er over ging praten met mijn ouders dat er dan ruzie zou ontstaan met [verdachte] en mijn ouders en [verdachte] had ook tegen mij gezegd dat ik het niet tegen mijn vader of anderen mocht vertellen [...].
Ik wilde niet dat zijn vriendschap met mijn ouders kapot ging. Op dat moment had ik ook zoiets van dit is nou gebeurd en misschien blijft het wel bij 1 keer. Het naar beneden doen van mijn broek en onderbroek ging op zich vrij rustig, gewoon omlaag trekken. Hij had mijn schoenen uitgedaan en hij had een been uit mijn broekspijp en onderbroek gedaan. Ik verstijfde toen hij hiermee bezig was. Ik wist niet wat ik moest doen. Op dat moment lag ik weer. Hij had me een beetje achterover geduwd zodat ik lag en hij makkelijk mijn broek uit kon doen. Ik wist niet wat ik moest doen en wat ik dacht. Ik viel eigenlijk in een soort van stil zwart gat. Ik lag op mijn rug op bed nadat hij mij had uitgekleed. Hij kwam op zijn knieën naar mij toe gekropen en pakte mijn benen vast. Hij gooide mijn benen omhoog en kroop nog dichter naar mij toe. Hij legde mijn benen in zijn nek en hij had me een hand zijn piemel vast en hij was daarmee aan het duwen. Het lukte eerst niet, maar op een gegeven moment zat hij erin. Ik bedoel daarmee zijn piemel in mijn vagina. Vervolgens ging hij op en neer en dat heeft zo een aantal minuten geduurd.
Op een gegeven moment zei hij wel 'oh het is wel strak'. Daarna zei hij 'ik merk dat ik ga klaarkomen en dat moet ik niet doen'. Toen is hij uit mij gegaan en gebeurde er wat ik net al verteld heb. Het deed lichamelijk pijn en geestelijk kon ik op dat moment niet meer fatsoenlijk nadenken. Ik was helemaal verstijfd.[...]"
2.
Aangeefster heeft na haar aangifte laten weten tot de conclusie te zijn gekomen dat zij zich een jaar heeft vergist. Zij heeft hierover het volgende verklaard:
"Ons pap en mam zijn verhuisd en wij gingen daar helpen inpakken en toen kwam ik foto's tegen, waaronder een foto waarop [verdachte] en [betrokkene 2] te zien zijn op de verjaardag waarover ik verklaard heb toen we hem voor het eerst zagen na lange tijd. Ik was in de veronderstelling dat dit [betrokkene 3] zijn 8e verjaardag was geweest, maar achterop de foto stond het jaartal 2006 en in 2006 is [betrokkene 3] 9 jaar geworden. Ik heb me dus [...] een jaar vergist. Ik was toen 15 jaar oud. In oktober 2006 ben ik 16 jaar oud geworden."
Deze verklaring wordt bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2012, waarin verbalisant [verbalisant] het volgende relateert:
"Op 20 augustus 2012 had ik telefonisch contact met de moeder van [betrokkene 1] met de vraag of zij wist of er foto's waren waarop verdachte [verdachte] te zien zou zijn met de verjaardag van haar zoon. [...] De moeder deelde mij mede dat zij ging kijken of er foto's waren van de verjaardag van haar zoon [betrokkene 3] in 2006 en dat zij deze foto's afgeeft aan het hoofdbureau van politie te Eindhoven. Op 24 augustus 2012 zijn inderdaad foto's afgegeven waarop de verdachte [verdachte] is te zien op de verjaardag van [betrokkene 3] . [betrokkene 3] is geboren op [geboortedatum] 1997. Op de achterkant van deze foto's staat de datum 2006."
3.
De vader van aangeefster heeft op 25 april 2012 het volgende verklaard over het eerste telefonische contact tussen aangeefster en de verdachte en het ziekenhuisbezoek:
" [verdachte] en ik zijn heel lang bij elkaar over de vloer gekomen. Het is een jaar of vijf/zes verwaterd. Een jaar of zeven terug kwam ik hem weer tegen. We belden en ik ging bij hem langs en het leek alsof er in de tussentijd niets gebeurd was. Hij kwam ook weer bij ons. Waar ik nu werk is hij bedrijfsleider. [...] [verdachte] heeft een vijverhuisje in [plaats] of [plaats] . Dit had hij van zijn vader gekregen. [betrokkene 1] is daar geweest. [betrokkene 1] had de leeftijd van 14/15 jaar [toen ze telefonisch contact met [verdachte] kreeg]. [...] Als [betrokkene 1] terugkwam van [verdachte] was ze stil en altijd moe. Ze ging naar haar kamer en zonderde zich af. [...] Ik controleerde niet of [betrokkene 1] meewilde met [verdachte] . Dan belde hij me op en liet hij doorschemeren [het hof begrijpt: dat] ik eerst toestemming moest geven. [...] De vader van [verdachte] lag op sterven in een ziekenhuis in België. Ik weet dat ze meegegaan is met [verdachte] ."
4.
De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard over het telefonische contact tussen aangeefster en verdachte:
"Hij [ [verdachte] ] belde en sms-te haar [hof: [betrokkene 1] ] altijd. [betrokkene 1] [was] 14 of 15 jaar [oud] vanaf het allereerste contact.
V: Wat weet je van afspraken tussen [betrokkene 1] en [verdachte] ?
A: Wat voor afspraken? Dat zij samen weggingen? Dat [verdachte] [betrokkene 1] belde omdat hij haar mee wilde nemen naar het vijverhuisje of het gewone huis. Als die [betrokkene 1] niet te pakken kon krijgen, dan speelde hij het via mijn man. [...]
V: als je man met [verdachte] een afspraak heeft gemaakt over [betrokkene 1] , vertelt jouw man dit ook later aan jou?
A: Ja."
5.
De verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank het volgende verklaard:
"Ik heb het vijverhuisje in [plaats] in België geërfd van mijn vader. [...] In het verleden was ik vaak op verjaardagen bij de familie [van betrokkene 1] aanwezig"
6.
Aangeefster heeft bij gelegenheid van haar aangifte het volgende over het onder 2 bewezen verklaarde feit verklaard:
"De keer [die ik] als ergste [heb] ervaren, [...] is de keer dat we op vakantie waren op een camping met mijn ouders. Hij kwam toen ook met [betrokkene 2] en zijn kinderen. We waren aan het zwemmen in een vis-/zwemvijver en daar was een vlot. [...] Toen we daar met zijn allen aan het zwemmen waren, moest ik telkens onder het vlot komen. Iedereen was daar aan het zwemmen. Hij pakte mij dan vast. Hij zat telkens aan mij. Hij zoende in mijn nek, hij zat aan mijn borsten en zat in mijn bikinibroekje.
Wat ik zo erg vond, is dat iedereen er bij was en hij dat toch kon doen zonder dat iemand het zag. Het water was troebel waardoor niemand kon zien wat hij deed. Als er iemand voorbij kwam, dan deed hij alsof hij mij aan het kietelen was of aan het soppen was. Dat was in de zomer van 2006 of 2007 volgens mij. [...] Het [was] in de zomervakantie [en] daarna ben ik niet meer samen met mijn ouders op zomervakantie geweest op een camping. [...] Dat was [op] camping " [A] " in [plaats] (hof: destijds gelegen in de gemeente Graafstroom)."
Op de vraag wat de verdachte deed toen hij in haar bikinibroekje zat, verklaarde zij als volgt:
"Dan ging hij mij vingeren. Als ik dan wegzwom, dan trok hij mij terug en dan deed hij het weer. [...] Hij [ging] met zijn vinger in mijn vagina. Dan bewoog hij op en neer en deed iets. [...] Met "iets" [bedoel ik] [...] dat hij tegen mij aan aan het rijden was. [...] Hij [ging ook] met zijn hand onder mijn topje en dan deed hij over mijn borst wrijven en aan het knijpen, ook bij mijn tepels. Hij vroeg of ik het fijn vond. Ik zei dan nee. Hij vroeg dan waarom niet en ik zei dat ik het niet wilde dat hij dat deed. Dan liet hij me weer los en vijf minuten later riep hij mij weer terug of hij trok mij terug en deed het weer bij mij [...].
Het vlot lag op het water, maar niet helemaal op het water. Tussen het water en het vlot zat nog lucht. [...] Zijn dochters en mijn broertje vroegen [...] waarom wij telkens onder het vlot zaten. Als dat te veel gevraagd werd, dan ging hij even naar hen toe. Ik probeerde dan weg te zwemmen van hen. Dan riep hij mij weer terug."
7.
De vader van aangeefster heeft op 25 april 2012 het volgende verklaard:
"We gaan nu voor het 8ste jaar naar dezelfde camping vlakbij [plaats] . Het plaatsje is genaamd [plaats] , de camping [A] , op de [a-straat 1] . Daar zit een afgraving bij waar caravans omheen staan en waar een kantine is. In de afgraving kun je zwemmen, vissen en roeien. Nu komt natuurlijk de vraag of [verdachte] er ook is geweest. En het antwoord is ja."
8.
De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard naar aanleiding van de vraag waarheen zij met [betrokkene 1] op vakantie gingen:
"De camping " [A] " in [plaats] . [...] Dat [is] een rustige camping [...] [waar je kunt] zwemmen, vissen, voetballen, voor kinderen van alles. [...] Zwemmen [kon] in de visvijver. [...] [verdachte] [is] niet [meegegaan], hij kwam een dag op visite als wij op de camping waren. [...] Die dag [deed hij] niks: koffie drinken, honden uitlaten en 1 x had die gezwommen en had hij zijn eigen kinderen bij. [...] Zijn eigen kinderen [zijn] [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ."
9.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
"Het klopt dat ik wel eens bij de familie [van betrokkene 1] op de camping [A] in [plaats] ben geweest."
10.
Aangeefster heeft op 19 april 2012 het volgende verklaard over het onder 1 bewezen verklaarde feit:
"Voordat [verdachte] verhuisde naar België heeft hij gewoond in [plaats] (hof: gelegen in [plaats] ). Daar zijn ook een aantal dingen gebeurd. [...] Een keer vroegen zijn dochters of ik daar wilde blijven slapen. Er was de hele dag niets aan de hand. Ik had gewoon lol met die meiden. We zaten 's avonds samen op de bank film te kijken en op een gegeven moment moesten de meiden naar bed. Ik zei dat ik ook naar bed ging, maar [verdachte] zei tegen mij 'nee, kijk die film mee af'. Ik moest dus die film mee afkijken en op een gegeven moment ging [betrokkene 2] (hof: de partner van verdachte) ook naar bed. Toen ik weer op wilde staan om ook naar bed te gaan, zei [verdachte] nogmaals "Kijk die film maar mee af." Ik ben toen blijven zitten. Toen [betrokkene 2] naar bed ging, trok [verdachte] zijn trainingsbroek open en pakte mijn hand. Hij deed mijn hand in zijn broek en ik moest hem aftrekken. Daarna ging hij voor mij staan en moest ik hem pijpen. Daarna ben ik opgestaan en ben ik naar boven gelopen. Toen ik mijn tanden ging poetsen en in de spiegel keek, zag ik dat mijn tong bloedde. Ik had een paar weken daarvoor een tongpiercing laten zetten.
Ik zou daar twee of drie nachten blijven. De volgende avond gingen de kinderen en [betrokkene 2] weer naar bed. [betrokkene 2] ging op tijd naar bed omdat ze ziek was. Ik moest weer blijven zitten van [verdachte] . Toen de rest boven was, zei [verdachte] tegen mij dat ik mee moest komen naar de keuken om drinken te pakken. In de keuken gekomen, zette hij mij tegen het aanrecht [en] trok mijn pyamabroek naar beneden.
Hij trok zijn eigen broek ook naar beneden en stopte zijn piemel in mijn vagina. [...] Hij zei op een gegeven moment 'oh, stil ik hoor iets'. Dat was een echte schrikreactie.
Dat was in de herfstvakantie van [...] 2006."
Op vragen over de eerste keer in [plaats] heeft zij voorts het volgende verklaard:
"Hij pakte mijn rechterhand en deed deze in zijn broek en toen vouwde hij mijn hand open en vouwde deze vervolgens over zijn piemel heen. Hij legde zijn hand op mijn hand welke zijn piemel vast had en bewoog mijn hand op en neer. Ik zat in de woonkamer op de bank. [...] Toen ik met mijn hand op en neer bewoog, werd [zijn piemel] stijf. [...] Toen stond hij ineens op en toen ging hij voor mij staan en deed hij zijn broek een stuk omlaag. Hij zei: "Ik wil dat je me pijpt". Ik zei: "Ik wil dat niet" en hij zei: "Ik wil dat wel". Hij pakte mijn hoofd vast en hij duwde zijn piemel in mijn mond. Hij zei: "Ik wil dat je er aan likt, aan zuigt." [...] Dat heb ik toen gedaan. [...] Hij had toen 1 hand achter op mijn hoofd liggen en [...] daarmee gaf hij af en toe een duwtje. [...] Toen hij zijn piemel in mijn [mond] stopte, zei [hij] dat ik moest likken en zuigen, toen ben ik dat gaan doen zoals ik ook wel eens aan een lolly sabbelde."
Op vragen over de daaropvolgende avond heeft zij het volgende verklaard:
"Ik zei [...]: "Dan ga ik ook naar bed" en hij [...] zei [dan]: "Nee, blijf nog even hier". Ik zei toen "Ik ga echt naar bed" en hij zei "Blijf nog even hier, dat is gezellig en dan zit ik niet in mijn eentje." [...] Hij zei het met een dringende ondertoon. Hij keek dan moeilijk en zei het dan wel vriendelijk, maar het kwam over als "Jij blijft gewoon zitten". [...] Ik [was] bang dat hij anders boos werd. Ik had wel eens gezien hoe hij boos kan worden en dat wil ik liever niet. Als zijn kinderen iets aan het doen waren wat ze niet mochten, dan werd alles af gepakt en werden ze voor een paar uur naar hun slaapkamer gestuurd om te denken over wat ze gedaan hadden. Hij schreeuwde dan echt, hij werd heel erg boos. [...]
Ik stond recht voor het aanrecht en hij duwde mij voorover zodat ik met mijn handen op het aanrecht terechtkwam. Ik keek dus naar de wasbak. Hij kwam achter mij staan en toen trok hij mijn broek omlaag en meteen daar achteraan zijn broek omlaag. Toen had hij ook weer zo'n joggingbroek aan. [...] Daarna duwde hij zijn piemel in mijn vagina. Dat lukte niet helemaal goed door de manier waarop ik stond. Ik stond rechtop. Hij pakte vervolgens mijn heupen vast en trok mij een beetje naar achteren. Zelf ging hij volgens mij wat door zijn knieën en toen begon hij te "frotten" totdat zijn piemel in mijn vagina was. Toen bewoog hij op en neer en dat duurde zo een aantal minuten. Toen zei hij op een gegeven moment "Ho, stil eens ik hoor iets" en toen is hij er daarna mee gestopt. Daarvoor vroeg hij aan mij of ik het lekker vond. Ik zei op dat moment "Nee, ik vind het niet fijn en ik wil dit niet." Op dat moment dacht hij dat hij iets hoorde. Hij deed [toen] zijn broek omhoog en ik heb me aangekleed en gefatsoeneerd en ben naar bed gegaan."
11.
Bij proces-verbaal van bevindingen is het volgende gerelateerd:
"Vastgesteld [is] dat de herfstvakantie van 2006 voor de regio Zuid was: van 14 oktober 2006 tot 22 oktober 2006."
12.
Een ex-vriend van [betrokkene 1] , [betrokkene 6] is telefonisch door de politie gehoord. Daarbij kwam ook diens moeder aan de telefoon. De verbalisant die [betrokkene 6] telefonisch heeft benaderd, heeft het volgende gerelateerd:
"Vervolgens vroeg ik hem of hij wist wanneer [betrokkene 1] een tongpiercing had gekregen. Ik hoorde hem en zijn moeder zeggen dat dit was op of net na haar 16e verjaardag."13.
De vader van aangeefster heeft bevestigd dat aangeefster bij de verdachte in [plaats] heeft gelogeerd. Hij heeft het volgende verklaard:
" [betrokkene 1] [heeft] gelogeerd bij [verdachte] [...] in [plaats] (het hof begrijpt: [plaats] )."
14.
De verdachte heeft tegenover de politie op de vraag in welke periode hij in [plaats] woonde, het volgende verklaard:
"In december 2006 ben ik verhuisd naar [plaats] . Ik weet niet meer precies hoe lang ik in [plaats] gewoond heb. Vanaf december 2006 ben ik woonachtig in België."
15.
De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard over het telefonische contact tussen aangeefster en verdachte:
" [betrokkene 1] [was] 14 of 15 jaar [oud] vanaf het allereerste contact. [...] [verdachte] [heeft] [betrokkene 1] [gebeld] omdat hij haar mee wilde nemen naar het vijverhuisje of het gewone huis."
16.
Een van de dochters van de verdachte, [betrokkene 4] , heeft het volgende verklaard:
"Mijn vader is [...] van [plaats] naar België verhuisd. [...] Ik kan me [...] herinneren [dat [betrokkene 1] bij mij heeft gelogeerd]. [...] Als [betrokkene 1] bleef logeren [...] gingen [ [betrokkene 5] en ik] [...] eerder slapen. Zij was ook ouder dan wij. Ik ging altijd tegelijk met mijn zusje slapen."
17.
[betrokkene 4] bevestigt tevens hetgeen aangeefster verklaart over het dwingende karakter van verdachte en haar angst om daartegen in te gaan:
"Sinds vier jaar is mijn relatie met mijn vader zogezegd bijna dood. Daarvoor had ik veel angst voor mijn vader al vanaf dat ik heel klein was. Ik ben altijd bang voor hem geweest. Hij kraakte me altijd af, ik mocht daar nooit spelen en ik werd als kind door hem geslagen. [...] Als kind was ik altijd bang om erover te praten. Mijn vader heeft ook wel eens gezegd dat ik er niet over mocht praten, omdat hij dan in de gevangenis zou komen. Dat [...] maakte wel veel indruk op mij. [...] Naar anderen toe is mijn vader altijd aardig en grappig. Als je hem niet kent komt hij sociaal en open over. [...] Als mensen er niet bij waren, was het anders. [...] Hij kon heel goed liegen en doen alsof er niets aan de hand was. [...] Ik kan me goed voorstellen dat je alles voor mijn vader wil doen zolang hij maar niet boos wordt. Omdat hij vrij dwingend is. Die angst kan ik me heel goed voorstellen.
18.
Aangeefster heeft over de relatie met de verdachte het volgende verklaard:
" [verdachte] [...] heeft samen met ons pap bij de McDonalds gewerkt, zo'n 25 jaar geleden. Daar hebben ze elkaar leren kennen en zijn ze vrienden geworden. Nadat ze weer opnieuw contact kregen, was ons pap op zoek naar een andere baan. [verdachte] heeft hem toen aan een baan geholpen bij Innovent. [...]
Ik ben met [verdachte] meegegaan naar België omdat hij zei dat hij mijn vader had gesproken en dat hij zei dat mijn vader het goed vond. Ik was op dat moment heel erg bezig met wat mijn vader goed vond [...]. Iedere keer als [verdachte] mij benaderde om iets te gaan doen, dan had hij eerst met mijn vader overlegd. Het is ook zo geweest dat [verdachte] mij belde en vroeg of hij mij mee mocht nemen ergens naar toe. Mijn vader gaf dan vervolgens toestemming en dan belde [verdachte] terug en zei dat mijn vader het goed vond en vroeg waarom ik dan niet mee wilde gaan. Hij zette mij eigenlijk voor het blok. [verdachte] zei dan ook dat als ik niet meer zou gaan, mensen vragen zouden gaan stellen en dat het dan misschien uit zou komen wat er allemaal tussen ons gebeurd was. [...] Verder wilde ik ons pap [...] ook niet voor zijn hoofd stoten."
19.
De vader van aangeefster heeft daarover tegenover de raadsheer-commissaris nog het volgende verklaard:
"U, raadsheer-commissaris, zegt dat u uit de stukken begrijpt dat [verdachte] een soort 'huisvriend' was en dat hij regelmatig bij mij thuis kwam. Ja, hij kwam regelmatig bij ons thuis. [...]
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of er werd opgekeken tegen [verdachte] . Ja, op basis van zijn opleiding wel. [...] U vraagt mij of [verdachte] [...] als vertrouwenspersoon werd gezien door het gezin en door [betrokkene 1] , met extra waarde. Ja, [...] als ik vragen had, ging ik naar hem. [...] Ik vond het heel fijn dat hij ons wilde helpen met bepaalde dingen."
20.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
"De vader van het slachtoffer was een collega en een vriend van mij tot 2011."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaringen voorts het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft, hoewel hij de verklaringen van aangeefster betrouwbaar acht, een integrale vrijspraak gevorderd. De reden daarvoor is dat haar verklaringen naar zijn oordeel in onvoldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De raadsman heeft zich achter de gevorderde vrijspraak geschaard, met de kanttekening dat daartoe in zijn ogen reeds moet worden beslist op grond van de inhoud van de verklaringen van aangeefster. Volgens hem heeft aangeefster zo inconsistent verklaard dat de verklaringen als onvoldoende betrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. De raadsman verwijst in dat kader ook naar het zedendelict waarvan aangeefster op achtjarige leeftijd slachtoffer is geworden en dat zij nog niet zou hebben verwerkt. Hij heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat het voor het bewijs gebruiken van die verklaringen in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, omdat de verdediging in hoger beroep niet opnieuw de gelegenheid heeft gekregen om haar als getuige te horen.
Voorts deelt de raadsman het standpunt van de advocaat-generaal dat de verklaringen onvoldoende door andere bewijsmiddelen worden gesteund. Ook kan wat hem betreft uit het bewijs niet de overtuiging worden bekomen dat de verdachte de feiten heeft begaan.
Het hof overweegt als volgt.
De eerste vraag waarvoor het hof zich ziet gesteld, is de vraag of de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. Anders dan de raadsman is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal en de rechtbank dat de verklaringen van aangeefster gedetailleerd en consistent zijn en daarbij steeds zulke details en observaties bevatten, dat het hof deze als betrouwbaar aanmerkt. Belangrijk is bovendien dat aangeefster de ontuchtige handelingen van verdachte plaatst in het kader van zijn geraffineerde handelwijze (het tevoren bellen van de vader van aangeefster of aangeefster met hem mee mocht) en zijn dwingende, geen tegenspraak duldende karakter, waartegen zij als jong meisje nauwelijks bestand was, terwijl die handelwijze en dat karakter door anderen worden bevestigd. Voor zover er sprake is van tegenstrijdigheden of inconsistenties in de verklaringen van aangeefster, zijn die van ondergeschikte aard en begrijpelijk gelet op de werking van het menselijke geheugen.
Daarbij komt dat aangeefster zich onder behandeling heeft gesteld van psycholoog Martens. Martens heeft als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij zijn beroep weliswaar niet uitoefent op basis van waarheidsvinding, maar dat hij vanuit zijn therapeutische inzichten aan de hand van de achtereenvolgende sessies met aangeefster goed heeft kunnen bepalen of haar verhaal consistent en betrouwbaar is. Hij heeft daarbij niet alleen geluisterd naar haar, maar ook gelet op haar non-verbale communicatie.
Hij vond haar verhaal consistent, betrouwbaar en authentiek. Hij heeft met aangeefster ook gesproken over een andere negatieve seksuele ervaring toen zij een jaar of 8 oud was. Op die ervaring is tijdens de sessies niet doorgegaan, omdat dit volgens Martens was verwerkt en zijn behandeling echt zag op de gebeurtenissen met de verdachte.
Tegen deze achtergrond en bij het ontbreken van serieuze aanwijzingen voor het tegendeel acht het hof niet aannemelijk geworden dat aangeefster het eerdere seksuele misbruik nog niet had verwerkt ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en dat zij die feiten als gevolg van een op achtjarige leeftijd opgelopen posttraumatische-stressstoornis heeft verzonnen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen wordt naar het oordeel van het hof evenmin aangetast door de omstandigheid dat aangeefster ook nadat de bewezen verklaarde feiten zich hadden voorgedaan, zelfstandig contact heeft gezocht met de verdachte. Dat is in de ogen van het hof te verklaren door het feit dat zij daarmee nog niet naar buiten was gekomen en de verhouding ten opzichte van de verdachte, die in zekere zin fungeerde als een vertrouwenspersoon van de familie, gecompliceerd was. Bovendien heeft verdachte aangeefster trachten te isoleren van haar familie door haar voortdurend erop te wijzen dat haar ouders haar broer belangrijker vonden (p. 36-37 van het dossier) en haar zelfs berichten stuurde dat haar vriend niet goed voor haar zou zijn en dat hijzelf wel goed voor haar zou kunnen zorgen (verhoor [betrokkene 7] door de raadsheer-commissaris van 22 maart 2016).
Ook hetgeen de raadsman overigens tegen de verklaringen van aangeefster heeft ingebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het standpunt van de raadsman dat bij gebruik van de verklaring van aangeefster het recht op een eerlijk proces wordt geschonden, wordt door het hof verworpen. De verdediging heeft aangeefster immers in eerste aanleg op een effectieve manier kunnen ondervragen bij de rechter-commissaris en heeft in hoger beroep niet onderbouwd waarover zij nader zou moeten worden ondervraagd. De noodzaak voor het opnieuw horen van aangeefster is dan ook niet gebleken. Voor zover de raadsman een voorwaardelijk verzoek tot het horen van aangeefster heeft gedaan, wordt het op die grond afgewezen.
Het hof is resumerend van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebezigd tot bewijs.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of het wettelijk bewijsminimum is behaald. Dat bewijsminimum (de zogeheten units testis nullus testis-regel) voor zover neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv, houdt in dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het criterium dat daarbij in de jurisprudentie is aangelegd, is dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Een scherpe grens is daarbij dus niet te trekken.
Het hof komt in dit geval tot een andere beoordeling dan de advocaat-generaal en de raadsman. De verklaringen van aangeefster voor wat betreft de onder 1 bewezen verklaarde verkrachtingen worden naar het oordeel van het hof in voldoende mate gesteund door de verklaring van de vader van [betrokkene 1] dat zij inderdaad in [plaats] heeft gelogeerd en de verklaring van de verdachte dat hij tot december 2006 - en aldus ook in de periode waarover [betrokkene 1] in haar verklaringen spreekt - in [plaats] heeft gewoond. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze van verdachte steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster eveneens voor wat betreft de onder 2 bewezen verklaarde verkrachtingen in voldoende mate worden gesteund door andere bewijsmiddelen. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de verklaring van de moeder van aangeefster dat de verdachte één keer op de camping " [A] " in [plaats] heeft gezwommen en dat toen ook zijn dochters aanwezig waren, en op verdachtes verklaring dat hij wel eens bij de familie [van betrokkene 1] op de camping [A] in [plaats] is geweest. Ook hier vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen weigering duldende handelwijze van verdachte ten aanzien van dit feit steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Ook voor wat betreft het onder 4 bewezen verklaarde feit ziet het hof voldoende steun in de verklaring van de verdachte dat hij in [plaats] een vijverhuisje heeft en in de verklaringen van de ouders van aangeefster dat verdachte [betrokkene 1] reeds in die periode belde als ook dat verdachte de vader van [betrokkene 1] belde of hij [betrokkene 1] mocht meenemen, bijvoorbeeld naar de vader van verdachte in het ziekenhuis in België of naar het vijverhuisje. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze van verdachte met betrekking tot dit feit wederom steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verklaringen van aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Steeds koppelen de genoemde andere bewijsmiddelen de verdachte aan de aangeefster op de specifieke, in de tenlastelegging bedoelde tijdstippen en/of locaties waarover de aangeefster gedetailleerd heeft verklaard. Anders dan de raadsman heeft het hof uit die bewijsmiddelen ook de overtuiging bekomen dat de verdachte zich aan de bewezen verklaarde feiten heeft schuldig gemaakt.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Ambtshalve overweegt het hof met betrekking tot de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten nog het volgende. Het hof acht bewezen dat de dwang ten tijde van de onder 1 bewezen verklaarde feiten mede voortkwam uit verdachtes fysieke en geestelijk overwicht. Zoals herhaaldelijk is overwogen, was verdachte dwingend en duldde geen tegenstand- of tegenspraak. Hij heeft aangeefster zelfs fysiek gedwongen hem te pijpen. Bovendien was verdachte een huisvriend en collega van de vader van aangeefster en vloeide de dwang ook voort uit het feit dat de verdachte aangeefster in zijn woning heeft ontvangen. Door dit alles zal aangeefster zich daar nauwelijks aan de handelingen van de verdachte hebben kunnen onttrekken.
Bij het onder 2 bewezen verklaarde feit moet onder het fysieke overwicht naar het oordeel van het hof mede worden begrepen dat de verdachte - toen 42 of 43 jaar oud - de aangeefster - toen 15 of 16 jaar oud - ondanks de door haar kenbaar gemaakte onwil, steeds naar hem toetrok en haar vervolgens seksueel misbruikte."
2.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
2.4.
In de onderhavige zaak is het oordeel van het Hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen de aangeefster heeft verklaard, maar dat de door haar gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan immers niet de door het Hof in dit verband telkens in aanmerking genomen aanwezigheid van de verdachte in het bijzijn van de aangeefster in zijn woning, op een camping en in zijn vakantiehuisje, en de - niet op specifieke omstandigheden betrekking hebbende - verklaring van de dochter van de verdachte over diens "dwingende, geen weigering duldende handelwijze".
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018.
Conclusie 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Bewijsminimum. Art. 342.2 Sv. Slagende unus testis klacht. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BM2452. ’s Hofs oordeel dat de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal is niet z.m. begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan niet de door het Hof in dit verband telkens in aanmerking genomen aanwezigheid van verdachte in het bijzijn van de aangeefster in zijn woning, op een camping en in zijn vakantiehuisje, en de - niet op specifieke omstandigheden betrekking hebbende - verklaring van verdachtes dochter over diens dwingende handelwijze. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: gedeeltelijk anders.
Nr. 16/03559 Zitting: 21 november 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 4 juli 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens feit 1 primair “Verkrachting, meermalen gepleegd”, feit 2 primair “Verkrachting” en feit 4 “Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 4 bewezenverklaarde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van één getuige, dan wel dat het hof daarbij onvoldoende is ingegaan op een terzake door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij in of omstreeks de periode van [geboortedatum] 2006 tot en met 1 november 2006 te [plaats] , meermalen, door feitelijkheden [betrokkene 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 1] , te weten het duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van [betrokkene 1] en/of het zich laten pijpen door [betrokkene 1] , en bestaande die feitelijkheden telkens hieruit- dat hij, verdachte, als (huis)vriend en/of collega van de vader van die minderjarige [betrokkene 1] veelvuldig contact had met [betrokkene 1] en een vertrouwensrelatie met [betrokkene 1] heeft opgebouwd waardoor hij, verdachte, geestelijk overwicht op [betrokkene 1] had en- het fysieke overwicht dat hij, verdachte, had op [betrokkene 1] en- dat hij, verdachte, [betrokkene 1] heeft ontvangen in zijn, verdachtes, woning en/of- dat hij, verdachte, op dwingende toon tegen [betrokkene 1] heeft gezegd "Kijk die film mee af”, waardoor [betrokkene 1] alleen met hem, verdachte, achterbleef en/of- dat hij, verdachte, onverhoeds het hoofd van [betrokkene 1] heeft vastgepakt en vervolgens naar zijn, verdachtes, penis heeft geduwd en tegen [betrokkene 1] gezegd: "Ik wil dat je me pijpt ” en "Ik wil dat je eraan zuigt",en aldus voor [betrokkene 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2. hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 1 september 2007 te [plaats] , door feitelijkheden [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 1] , te weten het betasten van de borsten van [betrokkene 1] en het zoenen in de nek en het vingeren van [betrokkene 1] , en bestaande die feitelijkheden uit- het fysieke overwicht dat hij, verdachte, had op [betrokkene 1] en- het afzonderen van [betrokkene 1] in het water onder een vlot,
en aldus voor [betrokkene 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
4. hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 oktober 2006 in [plaats] , met [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1990), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [betrokkene 1] , hebbende hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis in de vagina van [betrokkene 1] gebracht.”
3.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende in het arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van voetnoten):
“1. Op 17 april 2012 heeft [betrokkene 1] , die op [geboortedatum] 1990 is geboren, tegen de verdachte aangifte gedaan van seksueel misbruik. Bij die gelegenheid heeft zij over het onder 4 bewezen verklaarde feit onder meer het volgende verklaard:
"Ik doe aangifte van seksueel misbruik gepleegd door een collega/vriend van ons pap. Hij heet [verdachte] . [...] Vanaf mijn 15 jaar. We hebben [verdachte] een tijdje niet gezien. [...] Op de 8e verjaardag van mijn broertje kwam [verdachte] ook. Dat was de eerste keer dat ik hem weer zag. Hij zei dat hij het echt leuk vond om me weer te zien. Hij zei dat ik een mooi meisje was geworden. Ik kreeg op een gegeven moment een wijntje van hem en hij bleef maar bijschenken. Ik was op een gegeven moment een beetje aangeschoten en hij vond dat wel leuk. [...]Een paar dagen later belde hij me op, terwijl ik aan het winkelen was. Hij zei dat hij het een leuk feestje had gevonden en dat hij het leuk vond om ons weer te zien. Hij zei ook dat ik echt veranderd was en een leuk meisje was geworden. [...] Even later belde hij terug en zei hij dat hij met mij een hamburger wilde eten. Ik vond dat goed. Toen we die aan het eten waren, vroeg hij of ik meeging naar zijn vader, want die lag in het ziekenhuis. Hij zei dat hij al contact had gehad met ons pap en dat die het goed vond. Ik ben toen meegegaan naar het ziekenhuis.
Naderhand wilde hij me het vijverhuisje laten zien. Ik moest bij hem op bed gaan zitten. Ik wilde dat niet. Hij zei: “Jawel, doe nou ”. Hij begon te strelen over mijn armen en rug en benen en zei dat ik een mooi leuk aardig meisje was geworden. Verder was er toen niets gebeurd.
Hij belde een aantal dagen later weer op en zei dat hij mijn vader had gesproken en vroeg of ik weer mee ging naar het vijverhuisje. Ik ben toen weer meegegaan. In het vijverhuisje begon hij met strelen en met voelen aan mijn borsten en in mijn broek. Hij wilde seks en ik wilde dat niet. Hij zei dat ik dat wel wilde. We hebben toen seks gehad. Ik had toen al zoiets van dat is niet goed. dat hoort niet. Hij zei dat ik niets mocht zeggen, omdat mijn vader dan boos zou worden. [...]
Mijn broertje [werd in juni 2005] 8 jaar. [...] Het [vijverhuisje ligt in België. [...] Het is of [plaats] of [plaats] . [...] Ons pap wist ervan af en die vroeg hoe het was gegaan. Ik heb hem verteld dat ik de opa van [verdachte] had ontmoet en dat ik het vijverhuisje had gezien. [...]
De eerste keer dat [ik] [...] seksueel contact met [ [verdachte] ] had, [was in] het vijverhuisje. Ik heb in het vijverhuisje nog wat te drinken gehad en dat heb ik op de bank opgedronken. Hij liep toen naar het bed en ging daar op liggen. Ik zat nog in de kamer. Hij riep me naar hem toe. Ik liep daar heen en toen zei hij “Kom eens bij me.” Ik gaf aan dat ik dat niet wilde en dat ik dat de vorige keer ook al had gezegd dat ik niet bij hem op bed wilde zitten. Het ging steeds over en weer van “Dat wil je wel”, “Dat wil ik niet", een soort ja en nee spelletje. [verdachte] begon toen een beetje aan mijn arm te trekken en zei “Kom nou”. Ik probeerde me terug te trekken, maar hij trok me op het bed. Ik ben vervolgens rechtop gaan zitten en toen begon hij weer met strelen. Hij ging onder mijn shirt en onder mijn hemd. Hij begon aan mijn borsten te zitten. Ik duwde hem wat weg en hij ging vervolgens in mijn broek en in mijn onderbroek. Vervolgens zei hij dat hij seks wilde hebben. Ik zei dat ik dat niet wilde. Hij zei tegen mij “Dat wil je wel, dat vind je wel fijn, let maar op dat je dat dadelijk wel fijn vindt. ” Ondertussen heeft hij mijn broek en mijn onderbroek naar beneden gedaan en hij heeft zijn broek en zijn onderbroek tot op zijn enkels gedaan. Hij had zijn schoenen nog aan. Toen heeft hij seks met mij gehad, dus eigenlijk zijn piemel bij mij naar binnen gedaan in mijn vagina. Toen zei hij “Oh, ik moet nou stoppen want ik kan niet klaarkomen, anders word je misschien nog zwanger. ” Hij ging toen uit mij en kwam klaar. Hij ving het sperma op met zijn hand. Daarna liep hij naar het keukentje en pakte [hij] toiletpapier. [...] Hij veegde daarmee zijn piemel en zijn hand af. Daarna liep hij terug naar mij en zei hij “Ik heb je volgens mij pijn gedaan, want er zit bloed op het papier. ”[...] Ik heb daar eigenlijk niet op gereageerd, want ik was even helemaal de weg kwijt. Ik heb me aangekleed en toen zei hij “Kom dan breng ik je nu naar huis. ” Hij heeft me naar huis gebracht en in de auto is er niets meer tegen elkaar gezegd. Ik ben thuis naar binnen gegaan en hij is mee naar binnen gegaan. Hij deed leuk tegen mijn ouders en zei dat het leuk was geweest. Ik dacht “Dit klopt niet". Ik ben boven huiswerk gaan maken en ik ben niet meer naar beneden gekomen. [...]Ik probeerde het te vergeten. [...] Ik wist dat als ik er over ging praten met mijn ouders dat er dan ruzie zou ontstaan met [verdachte] en mijn ouders en [verdachte] had ook tegen mij gezegd dat ik het niet tegen mijn vader of anderen mocht vertellen [...].
Ik wilde niet dat zijn vriendschap met mijn ouders kapot ging. Op dat moment had ik ook zoiets van dit is nou gebeurd en misschien blijft het wel bij 1 keer. . Het naar beneden doen van mijn broek en onderbroek ging op zich vrij rustig, gewoon omlaag trekken. Hij had mijn schoenen uitgedaan en hij had een been uit mijn broekspijp en onderbroek gedaan. Ik verstijfde toen hij hiermee bezig was. Ik wist niet wat ik moest doen. Op dat moment lag ik weer. Hij had me een beetje achterover geduwd zodat ik lag en hij makkelijk mijn broek uit kon doen. Ik wist niet wat ik moest doen en wat ik dacht. Ik viel eigenlijk in een soort van stil zwart gat. Ik lag op mijn rug op bed nadat hij mij had uitgekleed. Hij kwam op zijn knieën naar mij toe gekropen en pakte mijn benen vast. Hij gooide mijn benen omhoog en kroop nog dichter naar mij toe. Hij legde mijn benen in zijn nek en hij had met een hand zijn piemel vast en hij was daarmee aan het duwen. Het lukte eerst niet, maar op een gegeven moment zat hij erin. Ik bedoel daarmee zijn piemel in mijn vagina. Vervolgens ging hij op en neer en dat heeft zo een aantal minuten geduurd.Op een gegeven moment zei hij wel 'oh het is wel strak’. Daarna zei hij 'ik merk dat ik ga klaarkomen en dat moet ik niet doen’. Toen is hij uit mij gegaan en gebeurde er wat ik net al verteld heb. Het deed lichamelijk pijn en geestelijk kon ik op dat moment niet meer fatsoenlijk nadenken. Ik was helemaal verstijfd.[…]’.
2. Aangeefster heeft na haar aangifte laten weten tot de conclusie te zijn gekomen dat zij zich een jaar heeft vergist. Zij heeft hierover het volgende verklaard:"Ons pap en mam zijn verhuisd en wij gingen daar helpen inpakken en toen kwam ik foto ’s tegen, waaronder een foto waarop [verdachte] en [betrokkene 2] te zien zijn op de verjaardag waarover ik verklaard heb toen we hem voor het eerst zagen na lange tijd. Ik was in de veronderstelling dat dit [betrokkene 3] zijn 8e verjaardag was geweest, maar achterop de foto stond het jaartal 2006 en in 2006 is [betrokkene 3] 9 jaar geworden. Ik heb me dus [...] een jaar vergist. Ik was toen 15 jaar oud. In oktober 2006 ben ik 16 jaar oud geworden. ”
Deze verklaring wordt bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2012, waarin verbalisant [verbalisant] het volgende relateert:"Op 20 augustus 2012 had ik telefonisch contact met de moeder van [betrokkene 1] met de vraag of zij wist of er foto ’s waren waarop verdachte [verdachte] te zien zou zijn met de verjaardag van haar zoon. [...] De moeder deelde mij mede dat zij ging kijken of er foto ’s waren van de verjaardag van haar zoon [betrokkene 3] in 2006 en dat zij deze foto ’s afgeeft aan het hoofdbureau van politie te Eindhoven. Op 24 augustus 2012 zijn inderdaad foto ’s afgegeven waarop de verdachte [verdachte] is te zien op de verjaardag van [betrokkene 3]. [betrokkene 3] is geboren op [geboortedatum] 1997. Op de achterkant van deze foto ’s staat de datum 2006.”
3. De vader van aangeefster heeft op 25 april 2012 het volgende verklaard over het eerste telefonische contact tussen aangeefster en de verdachte en het ziekenhuisbezoek:" [verdachte] en ik zijn heel lang bij elkaar over de vloer gekomen. Het is een jaar of vijf/zes verwaterd. Een jaar of zeven terug kwam ik hem weer tegen. We belden en ik ging bij hem langs en het leek alsof er in de tussentijd niets gebeurd was. Hij kwam ook weer bij ons. Waar ik nu werk is hij bedrijfsleider. [...] [verdachte] heeft een vijverhuisje in [plaats] of [plaats] . Dit had hij van zijn vader gekregen. [betrokkene 1] is daar geweest. [betrokkene 1] had de leeftijd van 14/15 jaar [toen ze telefonisch contact met [verdachte] kreeg], [...] Als [betrokkene 1] terugkwam van [verdachte] was ze stil en altijd moe. Ze ging naar haar kamer en zonderde zich af. [...] Ik controleerde niet of [betrokkene 1] meewilde met [verdachte] . Dan belde hij me op en liet hij doorschemeren [het hof begrijpt: dat] ik eerst toestemming moest geven. [...] De vader van [verdachte] lag op sterven in een ziekenhuis in België. Ik weet dat ze meegegaan is met [verdachte] . “
4. De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard over het telefonische contact tussen aangeefster en verdachte:
"Hij [ [verdachte] ] belde en sms-te haar [hof: [betrokkene 1] ] altijd. [betrokkene 1] [was] 14 of 15 jaar [oud] vanaf het allereerste contact.V: Wat weet je van afspraken tussen [betrokkene 1] en [verdachte] ?A: Wat voor afspraken? Dat zij samen weggingen? Dat [verdachte] [betrokkene 1] belde omdat hij haar mee wilde nemen naar het vijverhuisje of het gewone huis. Als die [betrokkene 1] niet te pakken kon krijgen, dan speelde hij het via mijn man. [...]V. als je man met [verdachte] een afspraak heeft gemaakt over [betrokkene 1] , vertelt jouw man dit ook later aan jou?A: Ja.
5. De verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank het volgende verklaard:‘Ik heb het vijverhuisje in [plaats] in België geërfd van mijn vader. [...] In het verleden was ik vaak op verjaardagen bij de familie [van betrokkene 1] aanwezig “.
6. Aangeefster heeft bij gelegenheid van haar aangifte het volgende over het onder 2 bewezen verklaarde feit verklaard: "De keer [die ik] als ergste [heb] ervaren, [...] is de keer dat we op vakantie waren op een camping met mijn ouders. Hij kwam toen ook met [betrokkene 2] en zijn kinderen. We waren aan het zwemmen in een vis-/zwemvijver en daar was een vlot. [...] Toen we daar met zijn allen aan het zwemmen waren, moest ik telkens onder het vlot komen. Iedereen was daar aan het zwemmen. Hij pakte mij dan vast. Hij zat telkens aan mij. Hij zoende in mijn nek, hij zat aan mijn borsten en zat in mijn bikinibroekje. Wat ik zo erg vond, is dat iedereen er bij was en hij dat toch kon doen zonder dat iemand het zag. Het water was troebel waardoor niemand kon zien wat hij deed. Als er iemand voorbij kwam, dan deed hij alsof hij mij aan het kietelen was of aan het soppen was. Dat was in de zomer van 2006 of2007 volgens mij. [...] Het [was] in de zomervakantie [en] daarna ben ik niet meer samen met mijn ouders op zomervakantie geweest op een camping. [...] Dat was [op] camping " [A] " in [plaats] (hof: destijds gelegen in [plaats] ). Op de vraag wat de verdachte deed toen hij in haar bikinibroekje zat, verklaarde zij als volgt: "Dan ging hij mij vingeren. Als ik dan wegzwom, dan trok hij mij terug en dan deed hij het weer. [...] Hij [ging] met zijn vinger in mijn vagina. Dan bewoog hij op en neer en deed iets. [...] Met "iets ” [bedoel ik] [...] dat hij tegen mij aan aan het rijden was. [...] Hij [ging ook] met zijn hand onder mijn topje en dan deed hij over mijn borst wrijven en aan het knijpen, ook bij mijn tepels. Hij vroeg of ik het fijn vond. Ik zei dan nee. Hij vroeg dan waarom niet en ik zei dat ik het niet wilde dat hij dat deed. Dan liet hij me weer los en vijf minuten later riep hij mij weer terug of hij trok mij terug en deed het weer bij mij [...].
Het vlot lag op het water, maar niet helemaal op het water. Tussen het water en het vlot zat nog lucht. [...] Zijn dochters en mijn broertje vroegen [...] waarom wij telkens onder het vlot zaten. Als dat te veel gevraagd werd, dan ging hij even naar hen toe. Ik probeerde dan weg te zwemmen van hen. Dan riep hij mij weer terug. ”
7. De vader van aangeefster heeft op 25 april 2012 het volgende verklaard:“We gaan nu voor het 8e jaar naar dezelfde camping vlakbij [plaats] . Het plaatsje is genaamd [plaats] , de camping [A] , op de [a-straat 1] . Daar zit een afgraving bij waar caravans omheen staan en waar een kantine is. In de afgraving kun je zwemmen, vissen en roeien. Nu komt natuurlijk de vraag of [verdachte] er ook is geweest. En het antwoord is ja."
8. De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard naar aanleiding van de vraag waarheen zij met [betrokkene 1] op vakantie gingen:“De camping “ [A] ” in [plaats] . [...] Dat [is] een rustige camping [...] [waar je kunt] zwemmen, vissen, voetballen, voor kinderen van alles. [...] Zwemmen [kon] in de visvijver. [...] [verdachte] [is] niet [meegegaan], hij kwam een dag op visite als wij op de camping waren. [...] Die dag [deed hij] niks: koffie drinken, honden uitlaten en 1 x had die gezwommen en had hij zijn eigen kinderen bij. [...] Zijn eigen kinderen [zijn] [betrokkene 4] en [betrokkene 5] .”
9. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:“Het klopt dat ik wel eens bij de familie [van betrokkene 1] op de camping [A] in [plaats] ben geweest.”
10. Aangeefster heeft op 19 april 2012 het volgende verklaard over het onder 1 bewezen verklaarde feit: "Voordat [verdachte] verhuisde naar België heeft hij gewoond in [plaats] (hof: gelegen in [plaats] ). Daar zijn ook een aantal dingen gebeurd. [...] Een keer vroegen zijn dochters of ik daar wilde blijven slapen. Er was de hele dag niets aan de hand. Ik had gewoon lol met die meiden. We zaten ’s avonds samen op de bank film te kijken en op een gegeven moment moesten de meiden naar bed. Ik zei dat ik ook naar bed ging, maar [verdachte] zei tegen mij 'nee, kijk die film mee af’. Ik moest dus die film mee afkijken en op een gegeven moment ging [betrokkene 2] (hof: de partner van verdachte) ook naar bed. Toen ik weer op wilde staan om ook naar bed te gaan, zei [verdachte] nogmaals “Kijk die film maar mee af. ” Ik ben toen blijven zitten. Toen [betrokkene 2] naar bed ging, trok [verdachte] zijn trainingsbroek open en pakte mijn hand. Hij deed mijn hand in zijn broek en ik moest hem aftrekken. Daarna ging hij voor mij staan en moest ik hem pijpen. Daarna ben ik opgestaan en ben ik naar boven gelopen. Toen ik mijn tanden ging poetsen en in de spiegel keek, zag ik dat mijn tong bloedde. Ik had een paar weken daarvoor een tongpiercing laten zetten. Ik zou daar twee of drie nachten blijven. De volgende avond gingen de kinderen en [betrokkene 2] weer naar bed. [betrokkene 2] ging op tijd naar bed omdat ze ziek was. Ik moest weer blijven zitten van [verdachte] . Toen de rest boven was, zei [verdachte] tegen mij dat ik mee moest komen naar de keuken om drinken te pakken. In de keuken gekomen, zette hij mij tegen het aanrecht aan [en] trok mijn pyjamabroek naar beneden. Hij trok zijn eigen broek ook naar beneden en stopte zijn piemel in mijn vagina. [...] Hij zei op een gegeven moment ‘oh, stil ik hoor iets’. Dat was een echte schrikreactie. Dat was in de herfstvakantie van [...] 2006.
Op vragen over de eerste keer in [plaats] heeft zij voorts het volgende verklaard:“Hij pakte mijn rechterhand en deed deze in zijn broek en toen vouwde hij mijn hand open en vouwde deze vervolgens over zijn piemel heen. Hij legde zijn hand op mijn hand welke zijn piemel vast had en bewoog mijn hand op en neer. Ik zat in de woonkamer op de bank. [...] Toen ik met mijn hand op en neer bewoog, werd [zijn piemel] stijf. [...] Toen stond hij ineens op en toen ging hij voor mij staan en deed hij zijn broek een stuk omlaag. Hij zei: “Ik wil dal je me pijpt ". Ik zei: “Ik wil dat niet ” en hij zei: “Ik wil dat wel’. Hij pakte mijn hoofd vast en hij duwde zijn piemel in mijn mond. Hij zei: “Ik wil dat je er aan likt, aan zuigt. ” [...] Dat heb ik toen gedaan. [...] Hij had toen 1 hand achter op mijn hoofd liggen en [...] daarmee gaf hij af en toe een duwtje. [...] Toen hij zijn piemel in mijn [mond] stopte, zei [hij] dat ik moest likken en zuigen, toen ben ik dat gaan doen zoals ik ook wel eens aan een lolly sabbelde.”
Op vragen over de daaropvolgende avond heeft zij het volgende verklaard:“Ik zei [...]: “Dan ga ik ook naar bed” en hij [...] zei [dan]: “Nee, blijf nog even hier”. Ik zei toen “Ik ga echt naar bed ” en hij zei “Blijf nog even hier, dat is gezellig en dan zit ik niet in mijn eentje. ” [...] Hij zei het met een dringende ondertoon. Hij keek dan moeilijk en zei het dan wel vriendelijk, maar het kwam over als “Jij blijf gewoon zitten”. [...] Ik [was] bang dat hij anders boos werd. Ik had wel eens gezien hoe hij boos kan worden en dat wil ik liever niet. Als zijn kinderen iets aan het doen waren wat ze niet mochten, dan werd alles afgepakt en werden ze voor een paar uur naar hun slaapkamer gestuurd om te denken over wat ze gedaan hadden. Hij schreeuwde dan echt, hij werd heel erg boos. [...]Ik stond recht voor het aanrecht en hij duwde mij voorover zodat ik met mijn handen op het aanrecht terechtkwam. Ik keek dus naar de wasbak. Hij kwam achter mij staan en toen trok hij mijn broek omlaag en meteen daar achteraan zijn broek omlaag. Toen had hij ook weer zo 'n joggingbroek aan. [...] Daarna duwde hij zijn piemel in mijn vagina. Dat lukte niet helemaal goed door de manier waarop ik stond. Ik stond rechtop. Hij pakte vervolgens mijn heupen vast en trok mij een beetje naar achteren. Zelf ging hij volgens mij wat door zijn knieën en toen begon hij te “frotten ” totdat zijn piemel in mijn vagina was. Toen bewoog hij op en neer en dat duurde zo een aantal minuten. Toen zei hij op een gegeven moment “Ho, stil eens ik hoor iets ” en toen is hij er daarna mee gestopt. Daarvoor vroeg hij aan mij of ik het lekker vond. Ik zei op dat moment “Nee, ik vind het niet fijn en ik wil dit niet. ” Op dat moment dacht hij dat hij iets hoorde. Hij deed [toen] zijn broek omhoog en ik heb me aangekleed en gefatsoeneerd en ben naar bed gegaan.“11. Bij proces-verbaal van bevindingen is het volgende gerelateerd:“Vastgesteld [is] dat de herfstvakantie van 2006 voor de regio Zuid was: van 14 oktober 2006 tot 22 oktober 2006."
12. Een ex-vriend van [betrokkene 1] , [betrokkene 6] is telefonisch door de politie gehoord. Daarbij kwam ook diens moeder aan de telefoon. De verbalisant die [betrokkene 6] telefonisch heeft benaderd, heeft het volgende gerelateerd: "Vervolgens vroeg ik hem of hij wist wanneer [betrokkene 1] een tongpiercing had gekregen. Ik hoorde hem en zijn moeder zeggen dat dit was op of net na haar 16e verjaardag.”
13. De vader van aangeefster heeft bevestigd dat aangeefster bij de verdachte in [plaats] heeft gelogeerd. Hij heeft het volgende verklaard:“ [betrokkene 1] [heeft] gelogeerd bij [verdachte] [...] in [plaats] (het hof begrijpt: [plaats] ).”
14. De verdachte heeft tegenover de politie op de vraag in welke periode hij in [plaats] woonde, het volgende verklaard:"In december 2006 ben ik verhuisd naar [plaats] . Ik weet niet meer precies hoe lang ik in [plaats] gewoond heb. Vanaf december 2006 ben ik woonachtig in België.”
15. De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard over het telefonische contact tussen aangeefster en verdachte:“ [betrokkene 1] [was] 14 of 15 jaar [oud] vanaf het allereerste contact. [...] [verdachte] [heeft] [betrokkene 1] [gebeld] omdat hij haar mee wilde nemen naar het vijverhuisje of het gewone huis."
16. Een van de dochters van de verdachte, [betrokkene 4] , heeft het volgende verklaard:"Mijn vader is [...] van [plaats] naar België verhuisd. [...] Ik kan me [...] herinneren [dat [betrokkene 1] bij mij heeft gelogeerd]. [...] Als [betrokkene 1] bleef logeren [...] gingen [ [betrokkene 5] en ik] [...] eerder slapen. Zij was ook ouder dan wij. Ik ging altijd tegelijk met mijn zusje slapen."
17. [betrokkene 4] bevestigt tevens hetgeen aangeefster verklaart over het dwingende karakter van verdachte en haar angst om daartegen in te gaan:
“Sinds vier jaar is mijn relatie met mijn vader zogezegd bijna dood. Daarvoor had ik veel angst voor mijn vader al vanaf dat ik heel klein was. Ik ben altijd bang voor hem geweest. Hij kraakte me altijd af, ik mocht daar nooit spelen en ik werd als kind door hem geslagen. [...] Als kind was ik altijd bang om erover te praten. Mijn vader heeft ook wel eens gezegd dat ik er niet over mocht praten, omdat hij dan in de gevangenis zou komen.Dat [...] maakte wel veel indruk op mij. [...] Naar anderen toe is mijn vader altijd aardig en grappig. Als je hem niet kent, komt hij sociaal en open over. [...] Als mensen er niet bij waren, was het anders. [...] Hij kon heel goed liegen en doen alsof er niets aan de hand was.[...] Ik kan me goed voorstellen dat je alles voor mijn vader wil doen zolang hij maar niet boos wordt. Omdat hij vrij dwingend is. Die angst kan ik me heel goed voorstellen.
18. Aangeefster heeft over de relatie met de verdachte het volgende verklaard: " [verdachte] [...] heeft samen met ons pap bij de McDonalds gewerkt, zo 'n 25 jaar geleden. Daar hebben ze elkaar leren kennen en zijn ze vrienden geworden. Nadat ze weer opnieuw contact kregen, was ons pap op zoek naar een andere baan. [verdachte] heeft hem toen aan een baan geholpen bij Innovent. [...] Ik ben met [verdachte] meegegaan naar België omdat hij zei dat hij mijn vader had gesproken en dat hij zei dat mijn vader het goed vond. Ik was op dat moment heel erg bezig met wat mijn vader goed vond [...]. Iedere keer als [verdachte] mij benaderde om iets te gaan doen, dan had hij eerst met mijn vader overlegd. Het is ook zo geweest dat [verdachte] mij belde en vroeg of hij mij mee mocht nemen ergens naar toe. Mijn vader gaf dan vervolgens toestemming en dan belde [verdachte] terug en zei dat mijn vader het goed vond en vroeg waarom ik dan niet mee wilde gaan. Hij zette mij eigenlijk voor het blok. [verdachte] zei dan ook dat als ik niet meer zou gaan, mensen vragen zouden gaan stellen en dat het dan misschien uit zou komen wat er allemaal tussen ons gebeurd was. [...] Verder wilde ik ons pap [...] ook niet voor zijn hoofd stoten.” 19. De vader van aangeefster heeft daarover tegenover de raadsheer-commissaris nog het volgende verklaard: U, raadsheer-commissaris, zegt dat u uit de stukken begrijpt dat de heer [verdachte] een soort ‘huisvriend’ was en dat hij regelmatig bij mij thuis kwam. Ja, hij kwam regelmatig bij ons thuis. [...]
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of er werd opgekeken tegen [verdachte] . Ja, op basis van zijn opleiding wel. [...] U vraagt mij of [verdachte] [...] als vertrouwenspersoon werd gezien door het gezin en door [betrokkene 1] , met extra waarde. Ja, [...] als ik vragen had, ging ik naar hem. [...] Ik vond het heel fijn dat hij ons wilde helpen met bepaalde dingen.”20. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
"De vader van het slachtoffer was een collega en een vriend van mij tot 2011. ”
3.4. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder het kopje “Nadere bewijsoverwegingen” als volgt overwogen (pag. 13):
“Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit. of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De advocaat-generaal heeft, hoewel hij de verklaringen van aangeefster betrouwbaar acht, een integrale vrijspraak gevorderd. De reden daarvoor is dat haar verklaringen naar zijn oordeel in onvoldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De raadsman heeft zich achter de gevorderde vrijspraak geschaard, met de kanttekening dat daartoe in zijn ogen reeds moet worden beslist op grond van de inhoud van de verklaringen van aangeefster. Volgens hem heeft aangeefster zo inconsistent verklaard dat de verklaringen als onvoldoende betrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. De raadsman verwijst in dat kader ook naar het zedendelict waarvan aangeefster op achtjarige leeftijd slachtoffer is geworden en dat zij nog niet zou hebben verwerkt. Hij heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat het voor het bewijs gebruiken van die verklaringen in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, omdat de verdediging in hoger beroep niet opnieuw de gelegenheid heeft gekregen om haar als getuige te horen.Voorts deelt de raadsman het standpunt van de advocaat-generaal dat de verklaringen onvoldoende door andere bewijsmiddelen worden gesteund. Ook kan wat hem betreft uit het bewijs niet de overtuiging worden bekomen dat de verdachte de feiten heeft begaan.Het hof overweegt als volgt.
De eerste vraag waarvoor het hof zich ziet gesteld, is de vraag of de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. Anders dan de raadsman is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal en de rechtbank dat de verklaringen van aangeefster gedetailleerd en consistent zijn en daarbij steeds zulke details en observaties bevatten, dat het hof deze als betrouwbaar aanmerkt. Belangrijk is bovendien dat aangeefster de ontuchtige handelingen van verdachte plaatst in het kader van zijn geraffineerde handelwijze (het tevoren bellen van de vader van aangeefster of aangeefster met hem mee mocht) en zijn dwingende, geen tegenspraak duldende karakter, waartegen zij als jong meisje nauwelijks bestand was, terwijl die handelwijze en dat karakter door anderen worden bevestigd. Voor zover er sprake is van tegenstrijdigheden of inconsistenties in de verklaringen van aangeefster, zijn die van ondergeschikte aard en begrijpelijk gelet op de werking van het menselijke geheugen.
Daarbij komt dat aangeefster zich onder behandeling heeft gesteld van psycholoog Martens. Martens heeft als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij zijn beroep weliswaar niet uitoefent op basis van waarheidsvinding, maar dat hij vanuit zijn therapeutische inzichten aan de hand van de achtereenvolgende sessies met aangeefster goed heeft kunnen bepalen of haar verhaal consistent en betrouwbaar is. Hij heeft daarbij niet alleen geluisterd naar haar, maar ook gelet op haar non-verbale communicatie.Hij vond haar verhaal consistent, betrouwbaar en authentiek. Hij heeft met aangeefster ook gesproken over een andere negatieve seksuele ervaring toen zij een jaar of 8 oud was. Op die ervaring is tijdens de sessies niet doorgegaan, omdat dit volgens Martens was verwerkt en zijn behandeling echt zag op de gebeurtenissen met de verdachte.Tegen deze achtergrond en bij het ontbreken van serieuze aanwijzingen voor het tegendeel acht het hof niet aannemelijk geworden dat aangeefster het eerdere seksuele misbruik nog niet had verwerkt ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en dat zij die feiten als gevolg van een op achtjarige leeftijd opgelopen posttraumatische-stressstoornis heeft verzonnen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen wordt naar het oordeel van het hof evenmin aangetast door de omstandigheid dat aangeefster ook nadat de bewezen verklaarde feiten zich hadden voorgedaan, zelfstandig contact heeft gezocht met de verdachte. Dat is in de ogen van het hof te verklaren door het feit dat zij daarmee nog niet naar buiten was gekomen en de verhouding ten opzichte van de verdachte, die in zekere zin fungeerde als een vertrouwenspersoon van de familie, gecompliceerd was. Bovendien heeft verdachte aangeefster trachten te isoleren van haar familie door haar voortdurend erop te wijzen dat haar ouders haar broer belangrijker vonden (p. 36-37 van het dossier) en haar zelfs berichten stuurde dat haar vriend niet goed voor haar zou zijn en dat hijzelf wel goed voor haar zou kunnen zorgen (verhoor [betrokkene 7] door de raadsheer-commissaris van 22 maart 2016).
Ook hetgeen de raadsman overigens tegen de verklaringen van aangeefster heeft ingebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel.Het standpunt van de raadsman dat bij gebruik van de verklaring van aangeefster het recht op een eerlijk proces wordt geschonden, wordt door het hof verworpen. De verdediging heeft aangeefster immers in eerste aanleg op een effectieve manier kunnen ondervragen bij de rechter-commissaris en heeft in hoger beroep niet onderbouwd waarover zij nader zou moeten worden ondervraagd. De noodzaak voor het opnieuw horen van aangeefster is dan ook niet gebleken. Voor zover de raadsman een voorwaardelijk verzoek tot het horen van aangeefster heeft gedaan, wordt het op die grond afgewezen.
Het hof is resumerend van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebezigd tot bewijs.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of het wettelijk bewijsminimum is behaald. Dat bewijsminimum (de zogeheten units testis nullus testis- regel) voor zover neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv, houdt in dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het criterium dat daarbij in de jurisprudentie is aangelegd, is dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Een scherpe grens is daarbij dus niet te trekken.
Het hof komt in dit geval tot een andere beoordeling dan de advocaat-generaal en de raadsman. De verklaringen van aangeefster voor wat betreft de onder 1 bewezen verklaarde verkrachtingen worden naar het oordeel van het hof in voldoende mate gesteund door de verklaring van de vader van [betrokkene 1] dat zij inderdaad in [plaats] heeft gelogeerd en de verklaring van de verdachte dat hij tot december 2006 - en aldus ook in de periode waarover [betrokkene 1] in haar verklaringen spreekt - in [plaats] heeft gewoond. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze van verdachte steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster eveneens voor wat betreft de onder 2 bewezen verklaarde verkrachtingen in voldoende mate worden gesteund door andere bewijsmiddelen. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de verklaring van de moeder van aangeefster dat de verdachte één keer op de camping “ [A] " in [plaats] heeft gezwommen en dat toen ook zijn dochters aanwezig waren, en op verdachtes verklaring dat hij wel eens bij de familie [van betrokkene 1] op de camping [A] in [plaats] is geweest. Ook hier vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen weigering duldende handelwijze van verdachte ten aanzien van dit feit steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Ook voor wat betreft het onder 4 bewezen verklaarde feit ziet het hof voldoende steun in de verklaring van de verdachte dat hij in [plaats] een vijverhuisje heeft en in de verklaringen van de ouders van aangeefster dat verdachte [betrokkene 1] reeds in die periode belde als ook dat verdachte de vader van [betrokkene 1] belde of hij [betrokkene 1] mocht meenemen, bijvoorbeeld naar de vader van verdachte in het ziekenhuis in België of naar het vijverhuisje. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze van verdachte met betrekking tot dit feit wederom steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verklaringen van aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Steeds koppelen de genoemde andere bewijsmiddelen de verdachte aan de aangeefster op de specifieke, in de tenlastelegging bedoelde tijdstippen en/of locaties waarover de aangeefster gedetailleerd heeft verklaard. Anders dan de raadsman heeft het hof uit die bewijsmiddelen ook de overtuiging bekomen dat de verdachte zich aan de bewezen verklaarde feiten heeft schuldig gemaakt.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Ambtshalve overweegt het hof met betrekking tot de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten nog het volgende. Het hof acht bewezen dat de dwang ten tijde van de onder 1 bewezen verklaarde feiten mede voortkwam uit verdachtes fysieke en geestelijk overwicht. Zoals herhaaldelijk is overwogen, was verdachte dwingend en duldde geen tegenstand- of tegenspraak. Hij heeft aangeefster zelfs fysiek gedwongen hem te pijpen. Bovendien was verdachte een huisvriend en collega van de vader van aangeefster en vloeide de dwang ook voort uit het feit dat de verdachte aangeefster in zijn woning heeft ontvangen. Door dit alles zal aangeefster zich daar nauwelijks aan de handelingen van de verdachte hebben kunnen onttrekken.
Bij het onder 2 bewezen verklaarde feit moet onder het fysieke overwicht naar het oordeel van het hof mede worden begrepen dat de verdachte - toen 42 of 43 jaar oud - de aangeefster - toen 15 of 16 jaar oud - ondanks de door haar kenbaar gemaakte onwil, steeds naar hem toetrok en haar vervolgens seksueel misbruikte.”
3.5. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende voorop worden gesteld. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
3.6. De rechtspraak die ziet op de bewijsminimumregel van art. 342 lid 2 Sv is casuïstisch van aard, en ontwikkelt zich aan de hand van de uiteenlopende zaken. Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat het steeds gaat om het passeren van de in voornoemde bepaling vervatte grens van het bewijsminimum om de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen en niet om de betrouwbaarheid van het bewijs, al kunnen die twee enigszins met elkaar verweven zijn.1.
3.7. Bij zedenzaken, zeker met minderjarigen, komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steunt vindt in andere bewijsmiddelen. Nu het hierbij veelal gaat om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte, wekt dat geen verwondering.2.Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden opgemaakt dat niet is vereist dat het misbruik steunt vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.3.
3.8. In de hiervoor onder 3.4 weergegeven bewijsoverweging is het hof – naar aanleiding van het ter terechtzitting in hoger beroep gehouden requisitoir van de advocaat-generaal en de door de raadsman van de verdachte gevoerde verweren - zowel ingegaan op de betrouwbaarheid van de door de aangeefster afgelegde verklaringen, als op de steun die de verklaring vindt in het overige bewijsmateriaal. Die laatste constatering is mede van belang voor de vraag of aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342 lid 2 Sv is voldaan. Het oordeel van het hof dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar worden geacht, wordt in cassatie niet bestreden. Het middel is toegesneden op de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan.
3.9. De vraag is of in de onderhavige zaak ten aanzien van alle drie de bewezenverklaarde feiten de door aangeefster genoemde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in het andere bewijsmateriaal. Het hof heeft in dit verband ten aanzien van de onder 1 bewezenverklaarde verkrachtingen de verklaring van de vader van aangeefster dat zij bij de verdachte in [plaats] heeft gelogeerd en de verklaring van de verdachte zelf dat hij tot december 2006 in [plaats] heeft gewoond, waarbij het hof erop wijst dat dit dus ook het geval was in de periode waarover aangeefster in haar verklaringen spreekt, voor het bewijs gebezigd. Ten aanzien van de onder 2 bewezenverklaarde verkrachting heeft het hof de vereiste steun gevonden in de verklaring van de moeder van aangeefster dat de verdachte tijdens een bezoek aan de camping één keer heeft gezwommen en dat toen ook zijn dochters aanwezig waren en de verklaring van de verdachte dat hij wel eens bij de familie [van betrokkene 1] op de camping [A] in [plaats] is geweest. Ten aanzien van de onder 4 bewezenverklaarde ontucht heeft het hof voldoende steun voor de verklaring van aangeefster gevonden in de verklaring van de verdachte dat hij in [plaats] een vijverhuisje heeft en in de verklaringen van de ouders van aangeefster dat verdachte de aangeefster in die periode belde als ook dat hij de vader van aangeefster belde om te vragen of hij aangeefster mocht meenemen, bijvoorbeeld naar het vijverhuisje. Het hof heeft tot slot ten aanzien van alle drie de bewezenverklaarde feiten geoordeeld dat de verklaringen van aangeefster voorts ook steun vinden in de verklaring van de dochter van de verdachte waaruit blijkt dat de verdachte – kort gezegd - een nogal dwingend karakter heeft.
3.10. Ten aanzien van de onder 2 bewezenverklaarde verkrachting heeft mijns inziens het volgende te gelden. Zoals gezegd geven de verklaring van de moeder van aangeefster dat de verdachte één keer op de camping “ [A] ” in [plaats] heeft gezwommen en dat toen ook zijn dochters aanwezig waren en de verklaring van de verdachte dat hij wel eens bij de familie [van betrokkene 1] op de camping [A] in [plaats] is geweest naar het oordeel van het hof voldoende steun aan de door aangeefster afgelegde verklaring met betrekking tot dit feit. In Hoge Raad 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746, NJ 2009, 496 volgde uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet dat de verdachte ten tijde van het delict, de bewezenverklaarde verkrachting van zijn vrouw kort na haar bevalling, in het ziekenhuis aanwezig was.4.De Hoge Raad oordeelde – kort gezegd - dat aan artikel 342 lid 2 Sv niet was voldaan, nu de bewezenverklaring slechts kon volgen uit de verklaringen van de aangeefster, terwijl de overige bewijsmiddelen onvoldoende steun gaven aan voornoemde verklaringen. Anders dan in die zaak, vindt de verklaring van de aangeefster in de onderhavige zaak op meer punten bevestiging, onder meer wat betreft de aanwezigheid van de verdachte ten tijde van het delict. De aangeefster verklaart dat de verdachte met zijn partner en zijn kinderen langskwam, toen zij met haar ouders op vakantie was op camping “ [A] ” in [plaats] . Tijdens het zwemmen in de vis-/zwemvijver heeft toen onder het vlot de bewezenverklaarde verkrachting plaatsgevonden. De steller van het middel miskent in de toelichting daarop dat de eis dat het misbruik steun vindt in ander bewijsmateriaal, geen steun vindt in het recht.5.Nu de moeder van aangeefster heeft verklaard dat de verdachte samen met zijn dochters op visite is gekomen terwijl zij op de voornoemde camping met vakantie waren, en de verdachte die keer ook heeft gezwommen in de visvijver, terwijl de verdachte voorts zelf heeft verklaard wel eens bij de familie [van betrokkene 1] op diezelfde camping te zijn geweest, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het daarbij om hetzelfde campingbezoek moet gaan, en eveneens dat de verklaring van aangeefster in die bewijsmiddelen dus voldoende steunt vindt.6.Aan het voorgaande doet niet af hetgeen waarop de steller in de toelichting op het middel terecht wijst, namelijk dat niet valt in te zien dat de verklaring van de dochter van de verdachte inhoudende dat hij een dwingend karakter heeft, steun biedt aan de verklaring van aangeefster. In zoverre faalt het middel.
3.11. De onderhavige zaak laat zich ten aanzien van de voornoemde feiten 1 primair en 4 op hoofdlijnen vergelijken met de casus in Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452. Ten aanzien van de verdachte was in die zaak bewezen verklaard dat hij met zijn stiefdochter, die ten tijde van het ten laste gelegde de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen had gepleegd. Die ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden in het huis van de verdachte, waar de moeder van het slachtoffer samen met haar kinderen is gaan wonen kort voor de scheiding van haar ex-man. Naast de verklaringen van de stiefdochter, tegenover de politie en haar moeder afgelegd en inhoudende de (gedetailleerde) verklaring ten aanzien van hetgeen had plaatsgevonden tussen haar en haar stiefvader, bevatte de bewijsconstructie van het hof uitlatingen van haar moeder en haar leerkracht over haar houding ten tijde van en na haar mededeling van het misbruik aan haar moeder respectievelijk na het afleggen van haar verklaring bij de politie en tot slot de verklaring van de verdachte zelf dat hij ten tijde van het tenlastegelegde met de moeder van het meisje samenwoonde en dat ook zij bij hen woonde. Mijn ambtgenoot Vellinga merkte in zijn conclusie op dat aan de uitlatingen over de houding van de stiefdochter na haar mededeling van het misbruik geen steun valt te ontlenen voor de juistheid van de verklaringen van laatstgenoemde, terwijl voorts de verklaring van de verdachte die juistheid niet uitsluit, maar meer ook niet.7.De Hoge Raad overwoog dat het kennelijke oordeel van het hof dat de door het slachtoffer gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal niet begrijpelijk is, terwijl de nadere motivering van het hof die betrekking heeft op de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, aan dat oordeel niet bijdraagt.8.
3.12. Ten aanzien van het onder 1 primair en 4 bewezen verklaarde heeft mijns inziens het volgende te gelden. Voor de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van het onder 1 primair bewezenverklaarde in [plaats] woonde en de verklaring van de vader van aangeefster dat zij in voornoemde plaats bij de verdachte heeft gelogeerd, geldt dat die verklaringen de juistheid van de verklaringen van aangeefster niet uitsluiten, maar meer ook niet.9.De verklaring van de dochter van verdachte onder meer inhoudende dat haar vader ‘vrij dwingend’ is, maakt het voorgaande niet anders nu enige steun voor de juistheid van de verklaring van aangeefster hieraan eveneens niet valt te ontlenen. Ook voor het onder 4 bewezen verklaarde geldt dat de bewijsmiddelen die naar het oordeel van het hof voldoende steun opleveren voor de verklaring van het slachtoffer, niet veel meer inhouden dan dat de verdachte beschikt over het vijverhuisje waar de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden, en dat het slachtoffer daar is geweest, terwijl er voorts sprake was van regelmatig contact tussen verdachte en het slachtoffer. Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad is niet vereist dat het misbruik steunt vindt in ander bewijsmateriaal, maar de verklaring van de aangeefster dient (vanzelfsprekend) wel op bepaalde punten bevestiging te vinden in andere bewijsmiddelen. Die bevestiging van de concrete context ontbreekt in de voorliggende zaak.10.Ook voor dit feit geldt dat een bewijsmiddel inhoudende een beschrijving van het karakter van de verdachte geen steun biedt voor de juistheid van de verklaring van aangeefster, hetgeen voorts eveneens geldt voor de uitlatingen van de vader over de houding van zijn dochter wanneer zij terugkwam van verdachte.11.Gelet op het voorgaande kan aan de door het hof in de nadere bewijsoverweging genoemde verklaringen mijns inziens geen steun worden ontleend voor de door aangeefster in haar verklaringen genoemde feiten en omstandigheden. Nu bij de bewezenverklaring van zowel feit 1 primair als feit 4 tussen de verklaring van aangeefster en het overige gebezigde bewijsmateriaal een te ver verwijderd verband bestaat, is de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.13. Het middel slaagt ten dele.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 primair en 4 tenlastegelegde, de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en tot terugwijzing naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2017
Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt onder punt 10 voorafgaand aan HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817, NJ 2015, 488 m.nt. M.J. Borgers.
HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010, 512.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge onder punt 19 voorafgaand aan HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746, NJ 2009, 496.
Zie hiervoor onder 3.7 van deze conclusie.
Vgl. ook HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728, waar de verklaring van het slachtoffertje omtrent de schennis van de eerbaarheid door de verdachte werd ondersteund door de verklaring van de verdachte dat hij inderdaad bij de put waar het slachtoffertje zich bevond had gestaan en had meegeholpen met het zoeken naar het fietssleuteltje, dat daar volgens haar verklaring verloren was.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga onder punt 12 voorafgaand aan HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
Zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452 (rov. 2.5). Ook AG Vellinga wees er in zijn conclusie onder punt 13 voorafgaand aan voornoemd arrest op dat de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer het gesignaleerde gebrek aan voldoende steunbewijs niet kan helen. Zie over het onderscheid tussen het oordeel van de rechter over de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal en het oordeel van de rechter dat aan de eis van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan onder meer: HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1493, NJ 2010, 514 (rov. 2.5), en de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge onder punt 15 en 16 voorafgaand aan HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746, NJ 2009, 496.
Dit lag bijvoorbeeld anders in de zaak HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, NJ 2012, 251, waar naast de verklaringen van de moeder en de verdachte dat het slachtoffer bij de verdachte heeft gelogeerd ook sprake was van dagboekaantekeningen van het slachtoffer over seksueel misbruik.
In bijvoorbeeld HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354 vond de concrete context waarin het misbruik door verdachte heeft plaatsgevonden wel bevestiging in andere bronnen. De aangeefster had twee vriendinnen over het misbruik door verdachte verteld, terwijl er voorts sprake was van dagboekaantekeningen waaruit bleek dat de verdachte wel eens in de weekenden op aangeefster paste en de verdachte een verklaring had afgelegd waarin hij bevestigde dikwijls te hebben opgepast op de kinderen van zijn zus in de tijdsperiode waarover de aangeefster heeft verklaard, en hij voorts kennis had van de pornoboekjes op de slaapkamer van zijn zus, waar het misbruik volgens aangeefster zou hebben plaatsgevonden met gebruikmaking van die pornoboekjes (zie de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter onder punt 3.8 voorafgaand aan voornoemd arrest).
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga onder punt 12 voorafgaand aan HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.
Beroepschrift 07‑12‑2016
Dossiernummer: 2016.0085
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: mr. A.A. Franken
In de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 4 juli 2016 onder parketnummer 20-002709-14 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht — in het bijzonder de artikelen 342, 350, 358, 359 en 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van één getuige, althans doordat het gerechtshof — (mede) gelet op hetgeen in hoger beroep door openbaar ministerie en verdediging naar voren is gebracht aan uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ter beantwoording van de vraag of de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal — de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met voldoende redenen heeft omkleed.
2. Toelichting
Standpunten en oordeel gerechtshof
2.1
Verzoeker is in hoger beroep veroordeeld voor verkrachting, meermalen gepleegd (feit 1), verkrachting (feit 2) en ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam met iemand die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt (feit 4). De bewezenverklaring van deze feiten steunt onmiskenbaar in doorslaggevende mate op de verklaringen van de aangeefster.
2.2
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verzoeker integraal wordt vrijgesproken. Als standpunt van het openbaar ministerie is ter zitting van 20 juni 2016 naar voren gebracht dat de verklaringen van aangeefster weliswaar als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, maar dat het aanwezige steunbewijs de aangifte niet in voldoende mate bevestigt. Daartoe is door de advocaat-generaal onder meer opgemerkt:
‘Uit andere verklaringen blijkt dat de verdachte zich bemoeit, opdringt, bij verjaardagen meer met jonge mensen omgaat dan met mensen van de eigen leeftijd. Ook blijkt dat hij op de camping is geweest. De cruciale vraag is of dit voldoende belangrijk bewijs is voor de ten laste gelegde feiten. Als ik kijk naar de jurisprudentie, moet ik tot het ongemakkelijke oordeel komen dat er wel sprake is van steunbewijs, maar niet van dien aard dat de aangifte daardoor in voldoende mate wordt bevestigd. Het geeft namelijk steun aan omstandigheden die algemeen van aard zijn. Eigenlijk wordt alleen maar bevestigd dat hij er is geweest en dat is niet zo vreemd. (…) Dat aangeefster een piercing heeft, is ook onvoldoende onderscheidend naar mijn oordeel. Die kennis was bij veel mensen aanwezig.’
2.3
De raadsman van verzoeker heeft in hoger beroep eveneens betoogd dat er onvoldoende steunbewijs is.
2.4
Het gerechtshof heeft — in afwijking van de eensluidende standpunten van openbaar ministerie en verdediging in hoger beroep — de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard. Het heeft zijn oordeel uitgebreid toegelicht. Het heeft de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar bestempeld en het heeft vervolgens omtrent de vraag of het wettelijk bewijsminimum is behaald het volgende overwogen:
‘Dat bewijsminimum (de zogeheten unus testis nullus testis-regel) voor zover neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv, houdt in dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, Het criterium dat daarbij in de jurisprudentie is aangelegd, is dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vraag of aan dat bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Een scherpe grens is daarbij dus niet te trekken.
Het hof komt in dit geval tot een andere beoordeling dan de advocaat-generaal en de raadsman. De verklaringen van aangeefster voor wat betreft de onder 1 bewezen verklaarde verkrachtingen worden naar het oordeel van het hof in voldoende mate gesteund door de verklaring van de vader van [betrokkene 1] dat zij inderdaad in [a-plaats] heeft gelogeerd en de verklaring van de verdachte dat hij tot december 2006 — en aldus ook in de periode waarover [betrokkene 1] in haar verklaringen spreekt — in [a-plaats] heeft gewoond. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze van verdachte steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster eveneens voor wat betreft de onder 2 bewezen verklaarde verkrachtingen in voldoende mate worden gesteund door andere bewijsmiddelen. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de verklaring van de moeder van aangeefster dat de verdachte één keer op de camping ‘[A]’ in [b-plaats] heeft gezwommen en dat toen ook zijn dochters aanwezig waren, en op verdachtes verklaring dat hij wel eens bij de familie [van betrokkene 1] op de camping [A] in [b-plaats] is geweest. Ook hier vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen weigering duldende handelwijze van verdachte ten aanzien van dit feit steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Ook voor wat betreft het onder 4 bewezen verklaarde feit ziet het hof voldoende steun in de verklaring van de verdachte dat hij in [c-plaats] een vijverhuisje heeft en in de verklaringen van de ouders van aangeefster dat verdachte [betrokkene 1] reeds in die periode belde als ook dat verdachte de vader van [betrokkene 1] belde of hij [betrokkene 1] mocht meenemen, bijvoorbeeld naar de vader van verdachte in het ziekenhuis in België of naar het vijverhuisje. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze van verdachte met betrekking tot dit feit wederom steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verklaringen van aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Steeds koppelen de genoemde andere bewijsmiddelen de verdachte aan de aangeefster op de specifieke, in de tenlastelegging bedoelde tijdstippen en/of locaties waarover de aangeefster gedetailleerd heeft verklaard. (…)’
2.5
Dat onderbouwde oordeel bouwt voor op de door het gerechtshof vastgestelde feiten en omstandigheden die in 20 onderdelen zijn weergegeven (verkort arrest, p. 5–12).
2.6
Met deze toelichting heeft het gerechtshof invulling gegeven aan de bij herhaling uitgesproken overweging van de Hoge Raad dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is nader heeft gemotiveerd.
2.7
Daarmee is niet gezegd dat het oordeel van het gerechtshof in de voorliggende zaak, dat aan dat bewijsminimum is voldaan, ook begrijpelijk is. Dat is namelijk niet het geval. Om die klacht toe te lichten, volgt eerst een impressie van de jurisprudentie van de Hoge Raad over artikel 342 lid 2 Sv.
Enkele lijnen in de jurisprudentie over artikel 342 lid 2 Sv
2.8
De regel van het tweede lid van artikel 342 Sv strekt, aldus de Hoge Raad, ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan dat bewijsminimum is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval. Die vraag laat zich, aldus de Hoge Raad, niet in algemene zin beantwoorden.
2.9
In een editorial in Delikt en Delinkwent heeft Borgers het volgende geschreven:1.
‘Wanneer men de resultaten van deze meanderende tocht door de rechtspraak omtrent de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv op een rij zet, ontstaat het volgende beeld. In het licht van de waarborgfunctie van de bewijsminimumregel moet bij de vraag of de tweede bewijsgrond voldoende steun oplevert, worden onderzocht of die tweede bewijsgrond geschikt is als controlemiddel, ter verificatie van de eerste bewijsgrond en — zo mogelijk en zo nodig — ter falsificatie van het eventuele alternatieve scenario. De Hoge Raad lijkt de bewijsminimumregel zo uit te leggen dat er een inhoudelijk verband moet bestaan tussen de verklaring van de getuige en het overige bewijsmateriaal, in die zin dat er steun wordt gegeven aan zekere details van die verklaring. De Hoge Raad vereist daarbij niet dat die details — rechtstreeks — betrekking hebben op de delictsgedraging en de betrokkenheid van de verdachte bij die gedraging.’
2.10
In iets andere bewoordingen is hetzelfde standpunt ingenomen door Reijntjes, in zijn noot onder HR 12 februari 2013, NJ 2013/279. In die zaak vonden de verklaringen van aangeefster — onder meer inhoudend dat het ten laste gelegde seksueel misbruik plaatsvond in een tentenkamp — naar het oordeel van de Hoge Raad onvoldoende steun in andere verklaringen, hoewel in die verklaringen onder meer tot uitdrukking werd gebracht dat er in de ten laste gelegde periode tentenkampen in de gemeente Urk werden opgezet. Reijntjes schreef over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv:
‘Dat die steun betrekking heeft op het strafbare feit zelf mag echter niet worden verwacht; het moet gaan om andere, gelet op de context als wezenlijk aan te merken onderdelen van wat het slachtoffer vertelde. (…) in elk geval is de enkele aanwezigheid van de verdachte op de door het slachtoffer aangewezen plaats van het delict alleen onder heel bijzondere omstandigheden voldoende.’
2.11
In HR 2 juli 2013, NJ 2013/515, m.nt. Reijntjes was naar het oordeel van de Hoge Raad voor de verklaring van het slachtoffer dat zij onvrijwillig in de prostitutie heeft gewerkt voldoende steunbewijs te vinden in verklaringen van voormalige collega's van dat slachtoffer, die onder meer hadden verteld dat het slachtoffer huilde en overstuur was en dat zij het slachtoffer hebben horen schreeuwen dat zij het niet meer kon en wilde.
2.12
In HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3052 oordeelde de Hoge Raad dat de door de aangeefster gereleveerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de bewezen verklaarde ontuchtige handelingen onvoldoende steun vonden in de verklaring van haar partner, omdat de verklaring van die partner
‘wat betreft de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde uitsluitend is gebaseerd op hetgeen de aangeefster hem heeft meegedeeld, en dat die verklaring wat betreft het gedrag van de aangeefster tijdens haar slaap niet zonder meer toereikend is voor het leggen van een verband tussen dat gedrag van de aangeefster en de aan de verdachte verweten ontucht.’
2.13
In HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3472 vonden de door aangeefster afgelegde verklaringen omtrent het ten laste gelegde huiselijk geweld volgens de Hoge Raad voldoende steun in een verslag waarin als waarneming van een hulpverlener was beschreven dat aangeefster strompelend binnen kwam en in een verslag waarin is beschreven dat door een arts bij aangeefster drukpijn naast de wervelkolom is geconstateerd.
2.14
In de strafzaak die leidde tot HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2483 was de verdachte in hoger beroep veroordeeld voor enkele zedendelicten. De bewezenverklaring van twee feiten was naar het oordeel van de Hoge Raad onvoldoende gemotiveerd: het kennelijke oordeel dat voor de verklaringen van aangeefster voldoende steun was te vinden in ander bewijsmateriaal was niet zonder meer begrijpelijk, omdat de belastende inhoud van de overige bewijsmiddelen slechts te herleiden was tot de eigen verklaring van de aangeefster. De bewezenverklaring van twee andere (zeden)delicten was daarentegen wel voldoende gemotiveerd: uit het steunbewijs kon blijken dat verzoeker had gesproken over seksueel misbruik van zijn stiefdochter (feit 1) en dat hij zijn nichtje een massage had gegeven (feit 5).
2.15
Als de vraag of aan de regel van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin laat beantwoorden, dan kan een dergelijk antwoord al helemaal niet op basis van deze summiere uiteenzetting worden gegeven. Maar enkele gezichtspunten of invalshoeken kunnen wel uit dit korte overzicht worden afgeleid:
- a.
Het steunbewijs behoeft geen betrekking te hebben op de gedraging of op de betrokkenheid van de verdachte bij de gedraging, maar het moet wel steun geven aan ‘details van die verklaring’, dat wil zeggen aan ‘als wezenlijk aan te merken onderdelen’ van die verklaring (Borgers / Reijntjes).
- b.
Indien het steunbewijs slechts een bevestiging inhoudt dat de verdachte op de door het slachtoffer aangewezen plaats aanwezig is geweest, is dat in de regel niet voldoende om aan het bewijsminimum te voldoen (Reijntjes).
- c.
Voldoende steunbewijs kan worden gevonden in waarnemingen van getuigen die betrekking hebben op emoties van het slachtoffer ten tijde van het delict (NJ 2013/515), op letsel of pijn kort na het delict (ECLI:NL:HR:2014:3472), of op specifieke handelingen of uitlatingen van de verdachte die een directe verbinding hebben met het ten laste gelegde feit (ECLI:NL:HR:2015:2483).
- d.
Voldoende steunbewijs kan niet worden gevonden in verklaringen van getuigen die zijn te herleiden tot de verklaringen van een aangever (ECLI:NL:HR:2014:3052 en ECLI:NL:HR:2015:2483) en in verklaringen die niet toereikend zijn voor het leggen van een verband met het ten laste gelegde feit (ECLI:NL:HR:2014:3052).
2.16
Het steunbewijs moet dus — in de woorden van Borgers — geschikt zijn als controlemiddel, in elk geval ter verificatie van de bewijsgrond waarop de bewezenverklaring in hoofdzaak is gebaseerd. Die aanduiding — van controlemiddel — sluit aan op de door de Hoge Raad benoemde waarborgfunctie van artikel 342 lid 2 Sv. Die controle zal niet slechts behoren plaats te vinden aan de hand van omstandigheden van algemene aard. Controle moet kunnen plaatsvinden aan de hand van specifieke details, die als wezenlijk zijn aan te merken en die een verband leggen met het ten laste gelegde feit.
Cassatieklachten
2.17
Tegen de achtergrond van deze invalshoeken of gezichtspunten kunnen de volgende cassatieklachten worden geformuleerd.
2.18
Voor wat betreft het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster gevonden in de verklaring van haar vader dat zij inderdaad in [a-plaats] heeft gelogeerd, in de verklaring van verzoeker dat hij in die gemeente heeft gewoond en in de verklaring van een dochter van verzoeker die haar vader beschrijft als een vervelende, nare man, die er — in de woorden van het gerechtshof — een dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze op nahoudt.
2.19
Zowel de verklaringen van de vader van aangeefster als de verklaring van verzoeker kunnen niet als voldoende steunbewijs worden aangemerkt, omdat zij geen steun bieden aan als wezenlijk aan te merken onderdelen van de verklaringen van aangeefster. Dat verzoeker in [a-plaats] heeft gewoond en dat aangeefster wel eens bij verzoeker en zijn gezin heeft gelogeerd, geeft onvoldoende steun aan de bewezen verklaarde verkrachtingen. De details die aangeefster heeft genoemd in haar verklaringen omtrent het onder 1 ten laste gelegde feit vinden nu juist geen steun in het door het gerechtshof benoemde steunbewijs: steun is er slechts voor de aanwezigheid van verzoeker op een bepaalde plaats, die niet als bijzonder is aan te merken.
2.20
Voldoende steun kan evenmin worden gevonden in de verklaring van de dochter van verzoeker, omdat daarin geen verband is te vinden met het ten laste gelegde feit: dat verzoeker er in de ogen van zijn dochter een dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze op na houdt, kan in redelijkheid niet als steunbewijs gelden voor de beschuldiging van verkrachting van aangeefster. De verklaring van de dochter is door het gerechtshof ook gebruikt als ondersteuning van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster (arrest, p. 13), maar dat oordeel over de betrouwbaarheid van die verklaringen moet worden onderscheiden van het oordeel over de vraag of voldoende steunbewijs voorhanden is.
2.21
Voor wat betreft het onder 2 bewezen verklaarde geldt mutatis mutandis hetzelfde. Voldoende steun kan niet worden gevonden in de verklaring van de moeder van aangeefster dat verzoeker een keer op bezoek is gekomen op een camping en toen heeft gezwommen en in de verklaring van verzoeker dat hij inderdaad wel eens bij de familie van aangeefster op de camping is geweest. De door aangeefster beschreven details — zoals dat verzoeker haar zou hebben misbruikt onder een vlot in de vijver — worden in die verklaringen niet ondersteund: zij bieden slechts steun aan de algemene omstandigheid dat verzoeker wel eens op de camping is geweest, met zijn gezin op bezoek bij een bevriend gezin.
2.22
Ook voor dit feit geldt dat voldoende steun evenmin kan worden gevonden in de verklaring van de dochter van verzoeker, omdat daarin geen verband is te vinden met het ten laste gelegde feit. Die verklaring kan in redelijkheid niet als steunbewijs gelden voor het verwijt dat verzoeker in het onder 2 ten laste gelegde feit is gemaakt.
2.23
Voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde feit geldt eveneens mutatis mutandis hetzelfde. Dat uit verklaringen blijkt dat verzoeker in [c-plaats] een vijverhuisje heeft en dat verzoeker — na verkregen toestemming van haar vader — aangeefster wel eens heeft meegenomen naar dat vijverhuisje en naar een ziekenhuis, ziet wederom niet op specifieke details die — gelet op de waarborgfunctie van artikel 342 lid 2 Sv — een zinvolle controle mogelijk maken van de verklaringen van aangeefster omtrent het ten laste gelegde delict.
2.24
Ook voor dit feit geldt dat voldoende steun evenmin kan worden gevonden in de verklaring van de dochter van verzoeker, omdat daarin geen verband is te vinden met het ten laste gelegde feit. Die verklaring kan in redelijkheid niet als steunbewijs gelden voor het verwijt dat verzoeker in het onder 4 ten laste gelegde feit is gemaakt.
2.25
De slotsom is in feite door de advocaat-generaal in hoger beroep al treffend verwoord: het steunbewijs geeft alleen steun aan omstandigheden van algemene aard en het heeft geen betrekking op details of wezenlijke onderdelen die een daadwerkelijke controle van de verklaringen van aangeefster mogelijk maken. Daarom kunnen de door het gerechtshof benoemde verklaringen niet als steunbewijs gelden en is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 7 december 2016
A.A. Franken
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑12‑2016
M.J. Borgers, ‘De toepassing van de bewijsminimumregel’, DD 2012/82.