Vgl. H.A. Demeersseman, ‘Mogelijkheden voor gebruik van schakelbewijs’, Trema 2009, p. 149 e.v., B. de Wilde, ‘Schakelconstructies in bewijsmotiveringen’, DD 2009, 42, p. 563 e.v. en G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 806.
HR, 06-09-2016, nr. 15/02146
ECLI:NL:HR:2016:2024
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-09-2016
- Zaaknummer
15/02146
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2024, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:731, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:731, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2024, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑12‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2017/38 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2016-0347
Uitspraak 06‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Schakelbewijs. Overvallen op Zeeman en Blokker. De opvatting dat bij de bewijsvoering slechts van schakelbewijs kan worden gebruik gemaakt indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan meer dan één ander bewezenverklaard feit ten grondslag gelegde b.m. vindt geen steun in het recht. Het oordeel van het Hof dat verdachte ook de overval op het filiaal van Zeeman heeft begaan, is toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen namens verdachte is aangevoerd. Daarbij neemt de HR in aanmerking dat het Hof heeft kunnen oordelen dat de modus operandi en het signalement van verdachte van de overval op het filiaal van Zeeman op essentiële punten overeenkomen met de modus operandi en het signalement van verdachte tijdens de door hem gepleegde overval op het filiaal van Blokker.
Partij(en)
6 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/02146
DAZ/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 april 2015, nummer 21/000152-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel richt zich tegen de motivering van de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 16-705103-14 tenlastegelegde feit.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak bewezenverklaard dat:
"hij op 07 juni 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan Zeeman textiel, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (medewerkster van Zeeman textiel filiaal Plantage 6), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte - in de winkel (filiaal Plantage 6) voor de kassa is gaan staan en zich heeft voorgedaan als klant die iets wilde afrekenen en
- vervolgens die [slachtoffer 1] een mes heeft getoond en (dreigend) heeft opgeheven in de richting van die [slachtoffer 1] en
- (op dreigende toon) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij in negen seconden de kassa open moest maken, anders zou zij neergestoken worden."
2.2.2.
Voorts is in de gevoegde zaak met parketnummer 16-661588-14 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juni 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en kassa-afroomboxen, toebehorende aan "Blokker", welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (beiden medewerkster van de Blokker), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] dreigend een mes, heeft getoond en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] naar, althans in de richting van het kassablok van de winkel heeft getrokken en geduwd en
- tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Kassa open maken nu, snel", althans woorden van gelijke aard of strekking."
2.2.3.
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4.
2.2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2015 heeft de raadsman van de verdachte aldaar als volgt het woord gevoerd:
"Mijn cliënt heeft het hem tenlastegelegde overval in een Blokker-filiaal bekend. De hem tenlastegelegde overval in een Zeeman-filiaal te Utrecht ontkent hij te hebben begaan.
De eerste rechter heeft mijn cliënt veroordeeld voor beide feiten en wel op grond van de modus operandi en het signalement van mijn cliënt. Ik vind dat niet juist. Bij de Blokker heeft mijn cliënt zich achter de toonbank begeven. Hij had een gekarteld mes en een schroevendraaier bij zich, maar hij heeft niemand bedreigd.
Bij de overval in het Zeeman-filiaal is de overvaller niet achter de toonbank geweest, had hij geen gekarteld mes bij zich en heeft hij het personeel wel bedreigd. Ik stel mij daarom op het standpunt dat voor een bewezenverklaring van de gewapende overval in het Zeeman-filiaal onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn. Het enkele feit dat er sprake lijkt te zijn van eenzelfde modus operandi als bij de door mijn cliënt bekende overval op het Blokker-filiaal is daartoe onvoldoende.
Ik verzoek U dan ook om mijn cliënt vrij te spreken van de gewapende overval op het Zeeman-filiaal."
2.2.5.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder parketnummer 16-705103-14 aan hem tenlastegelegde (de gewapende overval op Zeeman). Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in hoger beroep zijn betrokkenheid bij het onder parketnummer 16-661588-14 tenlastegelegde feit (de gewapende overval op Blokker) heeft bekend, maar dat de gewapende overval op Zeeman door hem wordt ontkend en dat voor een bewezenverklaring daarvan in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn. Het enkele feit dat bij dit feit sprake lijkt te zijn van eenzelfde modus operandi als bij de door de verdachte bekende overval op Blokker is daartoe onvoldoende.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de overval op Blokker bekend. De verdachte heeft echter zijn betrokkenheid bij de overval op Zeeman ontkend.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof het volgende af.
De modus operandi van de overval op het filiaal van Blokker te Utrecht komt op essentiële punten overeen met de modus operandi van de overval op het filiaal van Zeeman te Utrecht. De winkels van Zeeman en Blokker zijn op korte afstand van elkaar gelegen en de overvallen zijn binnen een week na elkaar gepleegd. Het hof wijst verder op de combinatie van het neerleggen van een artikel op de toonbank, het verstoppen van het mes in de rechter mouw, het tevoorschijn halen van het mes met de linkerhand en het nemen van het mes in de rechterhand. Ook komt het signalement van de verdachte van de overval op het filiaal van Zeeman op essentiële punten overeen met het signalement van verdachte tijdens de door hem gepleegde overval op het filiaal van Blokker. Het gaat hierbij om het dragen van een zwarte zonnebril, een zwarte pet met Puma logo, donkere schoenen met witte zolen en een zwarte rugtas met opvallende (blauwe) kenmerken.
Naast voormelde combinatie van factoren heeft het hof ook nog het volgende in aanmerking genomen. Ter zitting van het hof zijn camerabeelden vertoond van de overval op het filiaal van Zeeman te Utrecht. Het hof leidt uit die beelden af dat het postuur en gezichtsvorm van de dader gelijkenis vertonen met het postuur en gezichtsvorm van verdachte en in elk geval niet zodanig afwijken, dat reeds daarom al geconcludeerd zou moeten worden dat verdachte en de overvaller niet dezelfde persoon zijn.
Dit alles in onderling verband en nauwe samenhang bezien, acht het hof bewezen dat verdachte ook de overval op het filiaal van Zeeman heeft begaan."
2.3.
Voor zover het middel berust op de opvatting dat bij de bewijsvoering slechts van zogenoemd schakelbewijs kan worden gebruik gemaakt indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan meer dan één ander bewezenverklaard feit ten grondslag gelegde bewijsmiddelen, kan het middel niet tot cassatie leiden, aangezien die opvatting geen steun vindt in het recht.
2.4.
Het oordeel van het Hof dat, kort gezegd, de verdachte ook de overval op het filiaal van Zeeman heeft begaan, is toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof heeft kunnen oordelen dat de modus operandi en het signalement van de verdachte van de overval op het filiaal van Zeeman op essentiële punten overeenkomen met de modus operandi en het signalement van verdachte tijdens de door hem gepleegde overval op het filiaal van Blokker.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. van Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2016.
Conclusie 07‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Schakelbewijs. Overvallen op Zeeman en Blokker. De opvatting dat bij de bewijsvoering slechts van schakelbewijs kan worden gebruik gemaakt indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan meer dan één ander bewezenverklaard feit ten grondslag gelegde b.m. vindt geen steun in het recht. Het oordeel van het Hof dat verdachte ook de overval op het filiaal van Zeeman heeft begaan, is toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen namens verdachte is aangevoerd. Daarbij neemt de HR in aanmerking dat het Hof heeft kunnen oordelen dat de modus operandi en het signalement van verdachte van de overval op het filiaal van Zeeman op essentiële punten overeenkomen met de modus operandi en het signalement van verdachte tijdens de door hem gepleegde overval op het filiaal van Blokker.
Nr. 15/02146 Zitting: 7 juni 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 14 april 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, in de zaak met parketnummer 16-661588-14 wegens “afpersing” en “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken” en in de zaak met parketnummer 16-705103-14 wegens “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof een in beslag genomen voorwerp verbeurd verklaard en de onttrekking aan het verkeer bevolen van in beslag genomen voorwerpen, een en ander als bepaald in het bestreden arrest. Het hof heeft verder de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Ten slotte heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zestig dagen, een en ander als bepaald in het bestreden arrest.
Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde feit ontoereikend is gemotiveerd dan wel dat het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting getuigt voor zover het hof klaarblijkelijk van oordeel is dat voor het onder 2 bewezenverklaarde feit een schakelbewijsconstructie kan worden toegepast. Het middel doelt kennelijk op de door het hof in de zaak met parketnummer 16-705103-14 bewezenverklaarde feit.
3.2. Het hof heeft ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 16-705103-14 bewezenverklaard dat:
“hij op 07 juni 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan Zeeman textiel, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (medewerkster van Zeeman textiel filiaal Plantage 6), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte – in de winkel (filiaal Plantage 6) voor de kassa is gaan staan en zich heeft voorgedaan als klant die iets wilde afrekenen en
- vervolgens die [slachtoffer 1] een mes heeft getoond en (dreigend) heeft opgeheven in de richting van die [slachtoffer 1] en
- (op dreigende toon) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij in negen seconden de kassa open moest maken, anders zou zij neergestoken worden.”
3.3. Voor de beoordeling van het middel is voorts relevant het door het hof ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 16-661588-14 bewezenverklaarde feit inhoudende dat:
“hij op 13 juni 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en kassa-afroomboxen, toebehorende aan “Blokker”, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (beiden medewerkster van de Blokker), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] dreigend een mes heeft getoond en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] naar, althans in de richting van het kassablok van de winkel heeft getrokken en geduwd en
- tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gezegd: “Kassa open maken nu, snel”, althans woorden van gelijke aard of strekking.
3.4. Deze bewezenverklaringen berusten op de navolgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof, onder meer inhoudende, zakelijk weergeven, als verklaring van verdachte:
Ik heb mij schuldig gemaakt aan diefstal en afpersing in het Blokker-filiaal te Utrecht op 13 juni 2014. Op 13 juni 2014 ging ik ging wat hosselen om aan geld te komen en toen heb ik het Blokker-filiaal overvallen. Ik zag in de Blokker een meisje achter de balie staan. Het was tegen sluitingstijd. Ik dacht nu moet ik snel handelen voordat men de winkel sluit. Ik heb toen snel de mogelijkheden bekeken. Ik heb het meisje aan haar mouw getrokken in de richting van de kassa. Zij kon de kassa niet open krijgen. Ik ben toen naar een ander personeelslid, een vrouw, gelopen. Ook die vrouw heb ik aan haar mouw getrokken in de richting van de kassa.
Ik ken de winkel van Zeeman in Utrecht. Het is mij bekend dat de afstand tussen de winkels van Blokker en Zeeman ongeveer 50 meter bedraagt. Ik woon op ongeveer anderhalve kilometer verwijderd van die winkels. De beide winkels zijn gesitueerd aan een soort winkelplein dat van de straat af ligt.
2. Een als bijlage bij het proces-verbaal, nummer PL09-2014154408, gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte, nummer PL0900- 2014154408-24, op 15 juni 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van Politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, afgelegd op 14 juni 2014 (blz. 23 - 25):
V: vraag verbalisant; A: antwoord getuige; O: opmerking verbalisant.
V: Kan je vertellen wat er gisteren gebeurd is?
A: lk ben van huis [a-straat 1] in Utrecht naar de Blokker aan de Straatweg (het hof leest: Amsterdamsestraatweg) gereden op de fiets. Ik ben naar binnen gegaan en ik pakte iets uit een rek. Dit deed ik zodat er een medewerkster van Blokker achter de kassa kwam staan. Ik zei : "Dit is een overval, ik wil geld. ”
Ik haalde op dat moment een mes uit mijn mouw. Ik hield mijn hand met het mes op de balie. De verkoopster wilde weglopen, maar ik zei dat ze moest blijven staan. Ik heb nog een verkoopster bij haar shirtje gepakt met mijn linkerhand. Toen ik aan haar shirtje trok, liep ze mee naar de kassa. Ik zag de grijze bakken/boxen onder de kassa waar het geld in zat. Ik heb het losgetrokken en in een Blokkertas gedaan. De kassière stopte er ook nog een tasje met papiergeld bij. Daarna ben ik naar buiten gegaan.
V: Met welk idee ben je thuis weggegaan?
A: Ik had geld nodig. Toen zag ik de Blokker en dacht hier ga ik naar binnen.
V: Begrijp ik uit jouw woorden dat je thuis al het idee had dat je ergens op een oneerlijke manier geld zou halen?
A: Ja, dat klopt.
V: wat is er gebeurd toen je de winkel weer uitging?
A: Ik ben naar buiten gegaan. Ik wilde wegrijden. Ik had de tas nog in mijn handen, maar toen zag ik de politie. Ik heb de tas laten staan en ik ben op mijn fiets gestapt en weggereden richting Ondiep. Een stukje verder werd ik aangehouden.
V: Kun je je schroevendraaier omschrijven ?
A: Grijs geel, hij was vrij groot
V: Wat had je verder bij je?
A: Een mes met een zwart handvat.
V: Wat wilde je met die schroevendraaier en dat mes doen?
A: Het mes was om te dreigen en de schroevendraaier om die boxen los te maken.
V: Wat droeg je voor kleding?
A: een donkerblauwe spijkerbroek, een zwarte pet, een zonnebril en blauwe Nike-schoenen met witte, zolen.
V: Kun je die pet omschrijven?
A: Een pet met een klep; een soort baseball-petje.
V: Hoe had je besloten om bij Blokker naar binnen te gaan?
A: Ik zette mijn fiets neer. Ik haalde het mes en mijn schroevendraaier uit mijn rugzak. Ik heb het mes in mij rechtermouw gestopt met het heft naar mijn ellenboog en de punt naar mijn hand. De schroevendraaier heb ik in mijn rechter voorzak gestopt met het heft naar beneden. Daarna liep ik de winkel binnen.
3. Een als bijlage bij het proces-verbaal, nummer PL09-2014154408, gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte, nummer PL0900- 2014147370-8, op 15 juni 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van Politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, afgelegd op 14 juni 2014 (blz. 33):
V: vraag verbalisant; A: antwoord getuige; O: opmerking verbalisant.
V: Hoe lang heb je je pet al?
A: Al een jaar of twee.
V: wat kun je zeggen over het witte logo van Puma? Deze was niet wit meer namelijk.
A: Ik zou het niet weten.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, dossiernummer PL09- 2014154408, op 19 september 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 3] brigadier-rechercheur van Recherche Stad Utrecht, afdeling LEC district Marco Polo, Eenheid Midden-Nederland, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisant (blz. 5-9):
Op 13 juni omstreeks 18.00 uur arriveerden er meerdere politie-eenheden op de Amsterdamsestraatweg te Utrecht. Er werd gezien dat de overvaller net de Blokker verliet en op een fiets weg vluchtte. Na een korte achtervolging werd de verdachte op de openbare weg Ondiep-Zuidzijde in Utrecht aangehouden. Verbalisant [verbalisant 4] werd ter plaatse aangesproken door de getuige [getuige] . Deze verklaarde dat hij vlakbij de Blokker op straat een plastic tas van de Blokker had zien liggen. Hij had in de tas gekeken en gezien dat er een aantal kluisjes en contant geld in die tas zat. De plastic tas met goederen werd ter plaatse in beslag genomen. Op 13 juni 2014 werd verdachte [verdachte] aangehouden in de omgeving Ondiep-Zuidzijde te Utrecht. Bij verdachte werd onder andere een schroevendraaier, een keukenmes en een zwarte pet in beslag genomen.
5. Een als bijlage bij het proces-verbaal, nummer PL09-2014154408, gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige, nummer PL0900- 2014154408-8, op 13 juni 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 5] , hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] (blz. 55):
Ik ben medewerker bij de Blokker, gelegen aan de Amsterdamsestraatweg 346 te Utrecht. Op 13 juni 2015. Omstreeks 17:55 uur, was ik voor in de winkel de stellingen aan het bijvullen. Ik zag een man bij de kassa staan. Ik zag dat hij een gieter of plantenspuit in zijn handen had. Ik ben naar de kassa gelopen om de man te helpen. Hij zag er als volgt uit: man, slank, ongeveer 1.75 meter, kort donker haar, donkere spijkerbroek, jas, pet en een zwarte zonnebril. Ik heb het artikel gescand en het bedrag tegen de man gezegd. Ik zag dat de man met zijn linkerhand een keukenmes uit zijn rechtermouw haalde. Ik zag dat hij met het mes in mijn richting wees en naar voren kwam. Ik hoorde dat hij zei: “Ik wil de kassa- inhoud, geef mij het geld". Mijn bedrijfsleidster, genaamd [slachtoffer 3] (het hof leest hier: [slachtoffer 3] ), heeft de kassa geopend. De man pakte een schroevendraaier om de kassalades en cash box te forceren. Ik wilde weglopen bij de kassa. De man schreeuwde toen: “Staan blijven ” en “ik wil een grote tas om alles in te doen.” De man heeft de twee cashboxen in zijn geheel meegenomen. [slachtoffer 3] heeft het laatste geld in een tasje gedaan en aan de man meegegeven.
6. Een als bijlage bij het proces-verbaal, nummer PL09-2014154408, gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor van aangeefster, nummer PL0900-2014154408-29, op 16 juni 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 2] , brigadier van Politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] (blz. 58):
V: vraag verbalisant; A: antwoord getuige; O: opmerking verbalisant.
V: Hoe haalde de man het mes uit zijn mouw?
A: Het mes zat met het scherpe deel naar voren in zijn rechtermouw. Hij pakte het mes met zijn linkerhand en pakte het vervolgens over in zijn rechterhand.
V: Wat waren zijn bewegingen met het mes?
A: Hij stak het recht naar voren naar mij, richting mij uit.
V: Wat had de man verder bij zich?
A: Hij had ook een schroevendraaier bij zich.
7. Een als bijlage bij het proces-verbaal, nummer PL09-2014154408, gevoegd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900- 2014154408-1, op 13 juni 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 6] , brigadier van Politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3] (blz. 43-45):
Ik ben namens Blokker aan de Amsterdamsestraatweg 346, 3551, CV te Utrecht, gerechtigd tot het doen van aangifte van een gepleegde diefstal met geweld op 13 juni 2014 te 17:50 uur en 17:59 uur. Ik ben omstreeks 08:30 uur begonnen samen met mijn collega 's [...] en [slachtoffer 2] (het hof begrijpt [slachtoffer 2] ). Ik zag een man binnen komen. Ik hoorde [slachtoffer 2] schreeuwen. De dader had [slachtoffer 2] toen al mee naar het kassablok getrokken. Ik zag dat de dader [slachtoffer 2] bij haar rechterarm vast had. Ik zag dat de dader een schroevendraaier en een mes in zijn hand hield. Toen de dader mij zag greep hij mij bij mijn rechterschouder. Hij trok hard aan mijn t-shirt en ik voelde een snijdende pijn in mijn nek. Hij duwde mij het kassablok in. Ik hoorde dat de dader zei: "Kassa open maken nu! Snel!". Toen ik de rechterkassa open had, pakte ik een tasje en deed daarin het munt- en papiergeld. Toen ik de andere kassa open had en aan het leeghalen was, was hij met de afroomboxen bezig. Terwijl ik met het geld uit de kassa's bezig was, was het de dader gelukt om de afroomboxen los te wrikken. Hij heeft alle twee de afroomboxen meegenomen. Ik was echt bang dat hij het mes of de schroevendraaier tegen mij zou gebruiken omdat het allemaal te langzaam ging naar zijn beleving. Ik stond helemaal te shaken. Ik kan de dader als volgt beschrijven:
Man, vrij lang. Hij was gekleed in een donkere broek en een overwegend rode jas. De pet droeg hij met de klep naar voren en een opvallend donkere zonnebril. Ik kan mij herinneren dat hij een rugtas bij zich had. Het was volgens mij een zwarte tas.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Een bundel processen-verbaal en overige documenten, betreffende het onderzoek 09Matroos14 (overval Zeeman te Utrecht), onder meer inhoudende:
8. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900- 201414370-1, op 7 juni 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 6] , hoofdagent respectievelijk brigadier van Politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] (blz. 10-12):
Ik ben namens Zeeman (het hof leest hier: Zeeman textiel), gevestigd aan de Plantage 6 te Utrecht, gerechtigd tot het doen van aangifte van diefstal met geweld. Op 7 juni 2014, omstreeks 16:00 uur, bevond ik mij in de Zeeman op de Plantage 6 te Utrecht. Ik was daar aan het werk als winkelmedewerkster. Bij de kassa zag ik een man, blank, rond de 40 jaar oud, lengte tussen de 1.80 en 1.85 meter lang. Hij had een normaal postuur en zijn haarkleur was bruin. Ik zag dat deze persoon een zwarte pet droeg van het merk Puma. Op de pet zat een wit logo van Puma. De persoon droeg de pet ver naar voren. Hij droeg een zonnebril met een zwart montuur en hele donkere glazen. Ik zag dat op de toonbank een rol snoep lag. Ik wilde de rol snoep pakken om te scannen. Op het moment dat ik de rol snoep wilde pakken, zag ik dat de persoon een mes liet zien. Ik zag dat de persoon het mes uit zijn rechtermouw haalde. Ik zag dat de persoon het mes in zijn rechterhand vasthield en daarmee in mijn richting wees. Ik hoorde dat de persoon tegen mij zei dat ik in negen seconden de kassa moest openen, want anders zou hij mij dood of neersteken. Op het moment dat de man sprak bewoog het mes naar voren. Ik schrok heel erg van dit gebeuren. Ik heb de kassa geopend. Op het moment dat de kassa open was, haalde de persoon met zijn linkerhand geld uit de kassa. Ik zag dat de man alleen briefgeld uit de kassalade pakte. Ik zag dat de persoon de rol snoep van de toonbank pakte. Ik zag dat de persoon de winkel uitliep nadat hij de waarschuwingsbel kapot had getrokken. Ik zag dat hij richting de Amsterdamsestraatweg liep. Het weggenomen geld behoort in eigendom aan Zeeman toe. Ik heb niemand toestemming gegeven het geld weg te nemen en dit zich toe te eigenen.
9. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0900-201414370-10, op 7 juni 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 8] , hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisant (blz. 25 - 26):
Op 16 juni 2014 was ik belast met het onderzoek 09Matroos. Voornoemd onderzoek heeft betrekking op een gewapende overval gepleegd op 7 juni 2014 omstreeks 16:00 uur op een filiaal van de Zeeman, gevestigd op de Plantage 6 te Utrecht. Uit onderzoek kwam naar voren dat er in voornoemd filiaal meerdere beveiligingscamera's aanwezig waren. Teneinde de identiteit van de verdachte vast te stellen was het voor het onderzoek van belang over deze camerabeelden te beschikken en deze nader te bekijken.
Uit het proces-verbaal van aangifte bleek dat de overvaller het volgende signalement had:
- Blanke man, rondde 40jaar oud, tussen de 1.80 en 1.85 meter lang, normaal postuur, bruin haar, zwarte baseball cap met wit Puma logo en een blauw trainingspak met donkerblauwe streep op de mouwen.
Op 16 juni 2014 heb ik de veiliggestelde camerabeelden nader bekeken. Ik zag op de beelden kort en zakelijk weergegeven dat:
- Er op enig moment een blank persoon met bruin haar, zwarte pet met wit Puma Logo op de voorzijde, donkere sportieve zonnebril, gekleed in een blauw trainingsjack, sportschoenen met lichte zolen en een zwarte rugzak voorzien van licht blauwe strepen op de armhengels en lus bovenop de tas (het hof begrijpt: in beeld kwam). De rugtas was voorzien van een licht blauw ruitpatroon op de voorzijde van de tas, vermoedelijk veroorzaakt door een gelusde blauwe veter.
- Deze man al naar beneden kijkend vanaf de entree langs de toonbank liep en vervolgens enig moment rechts uit beeld verdween:
- Deze man na ongeveer twee seconden rechts weer in beeld verscheen en stopte voor de toonbank.
- Deze man iets in zijn linkerhand vast had en dit vervolgens op de toonbank voor hem neerlegde.
- Er links in beeld een persoon verscheen die achter de toonbank plaatsnam.
- De man zijn linkerhand in zijn rechtermouw stak.
- De man met zijn linkerhand de rechtermouw iets naar beneden trok.
- De man nu zichtbaar een mes in zijn rechterhand vast had en deze direct richting de persoon achter de toonbank wees.
- De rechterhand met het mes daarin vasthoudend in de richting van de persoon achter de toonbank werd gebracht.
- De man met het mes een zwaaiende beweging naar links maakte en met de punt van het mes wees in de richting van de koopwaar op de toonbank.
- De man zijn rechterhand met het mes nu naast zijn hoofd bracht en vervolgens met zijn linkerhand schuin naar voren wees
- De man met zijn gehele bovenlijf over de toonbank heen dook en beide armen (inclusief mes) op en over de toonbank plaatste.
- De man weer rechtop kwam, waarbij te zien was dat hij in beide handen een stapel briefgeld en het mes vasthield.
- De man de stapel briefgeld dubbel vouwde en zich wegdraaide in de richting van de entree.
- …
- De man via de entree weg liep.
10. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0900-201414370-11, op 17 juni 2014 gesloten en ondertekend door [verbalisant 8] , hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisant (blz. 36):
17 juni 2014 was ik belast met het onderzoek 09Matroos. Dit onderzoek had betrekking op een gewapende overval gepleegd op 7 juni 2014 op een filiaal van de Zeeman, gevestigd op de Plantage 6 te Utrecht. Binnen dit onderzoek heb ik de camerabeelden, verkregen van de beveiligingscamera ’s binnen voornoemd filiaal, nader bekeken. Op de beelden was te zien dat de dader een paar donkere sportschoenen droeg met een lichte zool en een opvallende zwarte pet, voorzien van een licht Puma logo, op zijn hoofd droeg. Tevens was te zien dat de dader op zijn rug een opvallende zwarte rugtas voorzien van lichtblauwe strepen op de schouderhengsels en een lichtblauwe lus aan de bovenzijde van de rugtas droeg. Tevens was te zien dat de tas aan de voorzijde voorzien was van een blauwkleurig ruitpatroon, vermoedelijk veroorzaakt door een gelusde blauwe veter.
Tevens was ik betrokken in het onderzoek 09Rood. Dit onderzoek had betrekking op een gewapende overval gepleegd op 13 juni 2014 op een filiaal van de Blokker gevestigd aan de Amsterdamsestraatweg 346 te Utrecht. Bij deze overval werd op heterdaad een verdachte aangehouden.
De dader van deze overval droeg tijdens de overval o.a. donkere sportschoenen met een lichte zool en een opvallende zwarte pet voorzien van een lichtblauw Puma logo. Tevens maakte de dader bij deze overval gebruik van een zwarte rugtas, voorzien van lichtblauwe strepen op de schouderhengsels en een lichtblauwe lus aan de bovenzijde van de rugtas. Voornoemde rugtas werd in beslag genomen en gefotografeerd. Door de screenshots van onderzoek 09matroos te vergelijken met de foto's afkomstig van het team Forensische Opsporing binnen het onderzoek 09Rood zag ik zeer grote overeenkomsten tussen de gedragen zwarte pet, donkere schoenen met lichte zool en de donkere rugtas.
11. De eigen waarneming van het hof ter terechtzitting dat het postuur en de gezichtsvorm van de overvaller, zoals te zien op de camerabeelden van de overval op Zeeman 7 juni 2014, niet afwijken van het postuur en de gezichtsvorm van verdachte.”
3.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2015 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman heeft onder meer betoogd, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt heeft het hem tenlastegelegde overval in een Blokker-filiaal bekend. De hem tenlastegelegde overval in een Zeeman-filiaal te Utrecht ontkent hij te hebben begaan.
De eerste rechter heeft mijn cliënt veroordeeld voor beide feiten en wel op grond van de modus operandi en het signalement van mijn cliënt. Ik vind dat niet juist. Bij de Blokker heeft mijn cliënt zich achter de toonbank begeven. Hij had een gekarteld mes en een schroevendraaier bij zich, maar hij heeft niemand bedreigd.
Bij de overval in het Zeeman-filiaal is de overvaller niet achter de toonbank geweest, had hij geen gekarteld mes bij zich en heeft hij het personeel wel bedreigd. Ik stel mij daarom op het standpunt dat voor een bewezenverklaring van de gewapende overval in het Zeeman-filiaal onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn. Het enkele feit dat er sprake lijkt te zijn van eenzelfde modus operandi als bij de door mijn cliënt bekende overval op het Blokker-filiaal is daartoe onvoldoende.
Ik verzoek U dan ook om mijn cliënt vrij te spreken van de gewapende overval op het Zeeman-filiaal.”
3.6. Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder parketnummer 16-705103-14 aan hem tenlastegelegde (de gewapende overval op Zeeman). Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in hoger beroep zijn betrokkenheid bij het onder parketnummer 16-661588-141 tenlastegelegde feit (de gewapende overval op Blokker) heeft bekend, maar dat de gewapende overval op Zeeman door hem wordt ontkend en dat voor een bewezenverklaring daarvan in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn. Het enkele feit dat bij dit feit sprake lijkt te zijn van eenzelfde modus operandi als bij de door de verdachte bekende overval op Blokker is daartoe onvoldoende.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de overval op Blokker bekend. De verdachte heeft echter zijn betrokkenheid bij de overval op Zeeman ontkend.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof het volgende af.
De modus operandi van de overval op het filiaal van Blokker te Utrecht komt op essentiële punten overeen met de modus operandi van de overval op het filiaal van Zeeman te Utrecht. De winkels van Zeeman en Blokker zijn op korte afstand van elkaar gelegen en de overvallen zijn binnen een week na elkaar gepleegd. Het hof wijst verder op de combinatie van het neerleggen van een artikel op de toonbank, het verstoppen van het mes in de rechter mouw, het tevoorschijn halen van het mes met de linkerhand en het nemen van het mes in de rechterhand. Ook komt het signalement van de verdachte van de overval op het filiaal van zeeman op essentiële punten overeen met het signalement van verdachte tijdens de door hem gepleegde overval op het filiaal van Blokker. Het gaat hierbij om het dragen van een zwarte zonnebril, een zwarte pet met Puma logo, donkere schoenen met witte zolen en een zwarte rugtas met opvallende (blauwe) kenmerken.
Naast voormelde combinatie van factoren heeft het hof ook nog het volgende in aanmerking genomen. Ter zitting van het hof zijn camerabeelden vertoond van de overval op het filiaal van Zeeman te Utrecht. Het hof leidt uit die beelden af dat het postuur en gezichtsvorm van de dader gelijkenis vertonen met het postuur en gezichtsvorm van verdachte en in elk geval niet zodanig afwijken, dat reeds daarom al geconcludeerd zou moeten worden dat verdachte en de overvaller niet dezelfde persoon zijn.
Dit alles in onderling verband en nauwe samenhang bezien, acht het hof bewezen dat verdachte ook de overval op het filiaal van Zeeman heeft begaan.
Het hof is dan ook van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
3.7. Het middel klaagt in de eerste plaats dat het oordeel van het hof dat in de onderhavige zaak een schakelbewijsconstructie kan worden gehanteerd van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, nu aan die constructie slechts de modus operandi van één bewezen feit ten grondslag ligt en daaraan mitsdien geen repeterend (gedrags)patroon te ontlenen valt.
3.8. Van schakelbewijs is sprake wanneer de rechter het bewijs van het te bewijzen feit mede aanneemt op grond van andere, soortgelijke feiten.1.De handelingen die aan het te bewijzen feit en de andere feiten ten grondslag liggen vertonen dan een zo grote overeenkomst dat het bewijs van het eerste feit mag worden afgeleid uit de overeenkomst met de andere feiten. De bewijskracht van het bewijsmateriaal ligt dan in de gelijksoortige modus operandi die het zeer waarschijnlijk maakt dat het te bewijzen feit zich op dezelfde wijze heeft voltrokken als de reeds bewezen feiten.2.De Hoge Raad acht het gebruik van schakelbewijs in een bewijsconstructie – onder omstandigheden – geoorloofd. Het draait dan doorgaans om de redengevendheid van het bewijsmiddel, dat immers betrekking heeft op een ander feitelijk gebeuren dan het ‘te bewijzen’ voorval. Maar uit de uitspraak van de feitenrechter kan bijvoorbeeld blijken dat er bij het andere feit sprake is geweest van “een werkwijze die op essentiële punten overeenkomt met de werkwijze die is gevolgd bij het bewezenverklaarde feit”.3.Dan is het bewijs van het ene feit mede redengevend voor het andere. Uit het cassatie-arrest in de zaak van Lucia de B. volgt dat ook de context waarbinnen de feiten zich hebben afgespeeld betrokken mogen worden bij de vraag of sprake is van overeenkomstige modus operandi.4.
3.9. Dan kom ik nu op de opvatting van de steller van het middel, namelijk dat slechts van schakelbewijs gebruik mag worden gemaakt indien dat bewijs of beter gezegd de aan dat bewijs ontleende modus operandi is gebaseerd op de aan meer dan één ander bewezen feit ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. In de conclusies van mijn ambtgenoot Vegter5.en mijzelf6., waarnaar de steller van het middel verwijst, lees ik dat standpunt echter niet terug. Ik meen dat de redengevendheid van de modus operandi van de verdachte voor het bewijs van een ander feit afhankelijk is van de specificiteit ofwel typerendheid van de modus operandi en niet van het aantal (bewezen) feiten waaraan die modus operandi zijn ontleend. Hoe specifieker en typerender de modus operandi is, hoe kleiner immers de kans dat een ander dan de verdachte soortgelijk heeft gehandeld en des te minder relevant het is om meer dan één ander, soortgelijk feit voorhanden te hebben voor de vaststelling van die modus operandi. Dat neemt niet weg dat een veelvoud aan soortgelijke feiten een bepaalde een verdachte typerende modus operandi natuurlijk wel aannemelijker kán maken. Maar, anders dan de steller van het middel kennelijk meent, kan een ‘repeterend (gedrags)patroon’ ook ontleend worden aan het betreffende feit en aan één ander soortgelijk feit – waarvan vaststaat dat het is gepleegd door de verdachte - tezamen. Ik concludeer dan ook dat de opvatting in het middel geen steun vindt in het recht. In zoverre faalt het middel.
3.10. Het middel klaagt voorts dat de bewezenverklaring van het in het middel bedoelde feit ontoereikend is gemotiveerd, nu het hof in zijn verwerping van het dienaangaande verweer niet kenbaar aandacht heeft besteed aan de verschillen tussen de modus operandi van beide feiten, zodat het oordeel dat sprake is van een op essentiële punten overeenkomende modus operandi niet zonder meer begrijpelijk is. Het bestreden arrest kan niet in stand blijven, nu het bewijs met weglating van de geschakelde bewijsmiddelen nog slechts bestaat uit de weinig redengevende eigen waarneming van het hof, inhoudende dat het postuur en de gezichtsvorm van de overvallen “niet afwijken” van het postuur en de gezichtsvorm van de verdachte.
3.11. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2015 blijkt niet dat de raadsman aldaar heeft gepleit overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitnotities. Aangezien het proces-verbaal van de terechtzitting de enige kenbron is van al hetgeen aldaar is voorgevallen7., kan in cassatie geen acht worden geslagen op de zich bij de stukken van het geding bevindende pleitnotities met als opschrift “Pleitnotities inzake [verdachte] (…) Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem”8.waarnaar de steller van het middel verwijst. Ik ga dan ook uit van hetgeen het proces-verbaal van de terechtzitting inhoudt omtrent het gevoerde verweer. Zie daarvoor hierboven, onder 3.5.
3.12. Het hof heeft geoordeeld dat en waarom naar zijn oordeel sprake is van overeenkomende modus operandi bij de beide tenlastegelegde feiten en concludeert dat het gevoerde verweer “dan ook wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen”. Dat oordeel acht ik, gelet op het hof overigens heeft overwogen en vastgesteld niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daartoe neem ik in aanmerking dat door de raadsman van de verdachte niet meer is aangevoerd dan dat de modus operandi bij de overvallen bij Blokker respectievelijk Zeeman van elkaar verschillen nu de verdachte zich bij Blokker achter de toonbank heeft begeven, een gekarteld mes en een schroevendraaier bij zich had maar niemand heeft bedreigd, en de overvaller bij Zeeman niet achter de toonbank is geweest, geen gekarteld mes bij zich had en het personeel wel heeft bedreigd. Het kennelijke oordeel van het hof dat de modus operandi van beide overvallen weliswaar op enkele punten verschillen maar dat het om zulke ondergeschikte dan wel niet onverklaarbare punten gaat dat de verwerping van het verweer geen verdere motivering behoeft, acht ik niet onbegrijpelijk gelet op hetgeen het hof overigens heeft vastgesteld omtrent de wel gelijksoortige modus operandi en in aanmerking genomen dat elk feit, of meer in het bijzonder, elke overval per definitie anders verloopt, al is het alleen al omdat er mensen bij betrokken zijn.
3.13. Voor zover het middel nog bedoelt te klagen dat de bewezenverklaring van het in het middel bedoelde feit ook an sich onvoldoende is gemotiveerd, merk ik het volgende op. Het oordeel van het hof dat de modus operandi van beide overvallen op essentiële punten overeenkomen, acht ik niet onbegrijpelijk gelet op de door het hof vastgestelde, zeer typerende modus operandi, zowel wat betreft de gedragingen van de overvallers bij beide feiten (het neerleggen van een artikel op de toonbank, het verstoppen van het mes in de rechter mouw, het tevoorschijn halen van het mes met de linkerhand en het nemen van het mes in de rechterhand) als wat betreft de context van die overvallen (de omstandigheid dat de winkels van Zeeman en Blokker op korte afstand van elkaar gelegen zijn, de overvallen binnen een week na elkaar zijn gepleegd en de gedetailleerde signalementen van de overvallers). Het kennelijke oordeel van het hof dat de uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen in hun context zo typerend zijn voor de verdachte, dat het niet anders kan zijn dan dat hij degene is geweest die de gedragingen heeft gepleegd9., acht ik derhalve toereikend gemotiveerd. Het hof mocht derhalve gebruikmaken van het geschakelde bewijs. Het hof heeft de bewezenverklaring van de overval op Zeeman voorts gegrond op zijn eigen waarneming ter terechtzitting dat het postuur en de gezichtsvorm van de overvaller, zoals te zien op de camerabeelden van de overval op Zeeman, niet afwijken van het postuur en de gezichtsvorm van de verdachte. De bewezenverklaring van het in het middel bedoelde feit is dan ook toereikend gemotiveerd.10.
3.14. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑06‑2016
Vgl. mijn ambtgenoot Vegter in zijn conclusie van 16 september 2014, ECLI:NL:PHR:2014:2083.
Zie bijvoorbeeld HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5370, NJ 2008/61.
HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2.
Conclusie van 16 september 2014, ECLI:NL:PHR:2014:2083.
Conclusie van 1 juli 2014, ECLI:NL:PHR:2014:632.
Vgl. onder meer HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU1993, NJ 2006/219, rov. 3.3: “Het proces-verbaal van de terechtzitting is in beginsel de enige kenbron voor de ter terechtzitting in acht genomen vormen en is bijvoorbeeld ook bepalend voor het antwoord op de vraag of en zo ja welke verweren zijn gevoerd. (…) Verder is voor de inhoud van het verweer beslissend hetgeen het proces-verbaal van de terechtzitting dienaangaande vermeldt.”
Deze pleitnotities zaten los in het dossier en waren derhalve niet aangehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting.
Vlg. de conclusie van mijn ambtgenoot Aben van 15 november 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BQ8600 onder 5.3.1.
Vgl. bijvoorbeeld HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9336, HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:326, NJ 2015/487 en HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600, NJ 2012/279.
Beroepschrift 26‑12‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
van: mr. N. van Schaik
inzake:
de heer [requirant], geboren d.d. [geboortedatum] 1963, requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zp. Arnhem, op 14 april 2015, onder parketnummer 21/000152-15, gewezen arrest.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt,
- —
doordat het (klaarblijkelijke) oordeel van het Hof dat voor de bewezenverklaring van feit .2 een schakelbewijsconstructie kan worden toegepast, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, nu aan die bewijsconstructie slechts de modus operandi van één bewezen feit ten grondslag ligt en daaraan mitsdien geen repeterend (gedrags)patroon te ontlenen valt;
- —
althans doordat de bewezenverklaring van feit .2 ontoereikend is gemotiveerd, nu het Hof — in reactie op het verweer van de verdediging dienaangaande — niet kenbaar aandacht heeft besteed aan de verschillen tussen de modus operandi van beide feiten, zodat het oordeel dat sprake is van een op essentiële punten overeenkomende modus operandi niet zonder meer begrijpelijk is.
Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
Requirant is in de onderhavige zaak veroordeeld voor twee ‘overvallen’. De overval op 13 juni 2014 op een filiaal van de Blokker te Utrecht heeft hij bekend. De overval van 7 juni 2014 op een filiaal van de Zeeman te Utrecht heeft requirant steevast ontkend.
2.
Het Hof heeft de bewezenverklaring van de overval op de Zeeman (feit .2) als volgt gemotiveerd:
‘(…)
De modus operandi van de overval op het filiaal van Blokker te Utrecht komt op essentiële punten overeen met de modus operandi van de overval op het filiaal van Zeeman te Utrecht. De winkels van Zeemon en Blokker zijn op korte afstand van elkaar gelegen en de overvallen zijn binnen een week na elkaar gepleegd. Het hof wijst verder op de combinatie van het neerleggen van een artikel op de toonbank, het verstoppen van het mes in de rechter mouw, het tevoorschijn halen van het mes met de linkerhand en het nemen van het mes in de rechterhand. Ook komt het signalement van de verdachte van de overval op het filiaal van Zeeman op essentiële punten overeen met het signalement van verdachte tijdens de door hem gepleegde overval op het filiaal van Blokker. Het gaat hierbij om het dragen van een zwarte zonnebril, een zwarte pet met Puma logo, donkere schoenen met witte zolen en een zwarte rugtas met opvallende (blauwe) kenmerken.
Naast voormelde combinatie van factoren heeft het hof ook nog het volgende in aanmerking genomen. Ter zitting van het hof zijn camerabeelden vertoond van de overval op het filiaal van Zeeman te Utrecht. Het hof leidt uit die beelden af dat het postuur en gezichtsvorm van de dader gelijkenis vertonen met het postuur en gezichtsvorm van verdachte en in elk geval niet zodanig afwijken, dat reeds daarom al geconcludeerd zou moeten worden dat verdachte en de overvaller niet dezelfde persoon zijn.
Dit alles in onderling verband en nauwe samenhang bezien, acht het hof bewezen dat verdachte ook de overval op het filiaal van Zeeman heeft begaan.
Het hof is dan ook van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.’
Rechtsklacht
3.
In de onderhavige zaak is er niets dat requirant rechtstreeks aan de overval op de Zeeman verbindt. Naast de eigen waarneming van het Hof dat het postuur en gezichtsvorm van de overvaller — zoals te zien op bewakingsbeelden — niet afwijken van het postuur en de gezichtsvorm van requirant1., berust het bewijs op een schakelbewijsconstructie. Immers heeft het Hof voor de bewezenverklaring van feit 2 (overval Zeeman) mede redengevend geacht de omstandigheid dat requirant betrokken was bij feit 1 (overval Blokker). In de gedachtegang van het Hof is bij beide feiten sprake geweest van een werkwijze die op essentiële punten overeenkomt, zodat de betrokkenheid bij de latere overval redengevend is voor bewezenverklaring van de eerdere overval.
4.
Primair stel ik mij op het standpunt dat dit oordeel van het Hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
5.
In zijn conclusie voor HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3303, geeft advocaat-generaal mr. Vegter aan dat een schakelbewijsconstructie ‘kan worden gehanteerd als de handelingen die aan verschillende feiten ten grondslag liggen een zo grote overeenkomst vertonen dat, ook zonder dat ten aanzien van één feit afzonderlijk bewijs is voor een bepaald onderdeel van de tenlastelegging het bewijs daarvan mag worden afgeleid uit de mate van overeenkomst met de overige feiten. De redengevendheid van het bewijsmateriaal ligt dan in de gelijksoortige modus operandi die het zeer waarschijnlijk maakt dat het te bewijzen feit zich op dezelfde wijze heeft voltrokken als de reeds bewezen feiten. Vereist is wel dat de rechter het gebruik van schakelbewijs toelicht in een nadere bewijsoverweging en uitlegt dat sprake is van een bepaald patroon en dat dit patroon, vanwege de specifieke elementen daarvan, kan worden doorgetrokken naar het te bewijzen feit.2.
6.
in zijn conclusie voor HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2668, zegt advocaat-generaal mr. Harteveld over de schakelbewijsconstructie:
‘Natuurlijk dient, zeker naar huidig inzicht, geen overspannen bewijskracht te worden toegekend aan schakelbewijs, maar daarvan is in de onderhavige zaak ook geen sprake. Juist vanwege de enorme hoeveelheid feiten waarbij een zeer herkenbaar en gelijksoortig gedragspatroon is vastgesteld aan de hand van verdachtes verklaringen, chatlogs, de verklaringen van kennissen/internetcontocten alsmede ook en met name aan de hand van gemaakte filmopnamen van het misbruik, acht ik het oordeel van het Hof om dit patroon tevens in de bewijsvoering ten aanzien van de andere feiten in aanmerking te nemen niet onbegrijpelijk en, ook in het licht van het gevoerde verweer, toereikend gemotiveerd.’3.
7.
Het valt op dat zowel Vegter als Harteveld in dit verband betekenis toekennen aan de veelheid van feiten waaraan een (gedrags)patroon kon worden ontleend. Vegter plaatst dat zelfs in de sleutel van een algemeen toetsingskader; schakelbewijs kan worden gehanteerd bij een gelijksoortige modus operandi die het zeer waarschijnlijk maakt dat het te bewijzen feit zich op dezelfde wijze heeft voltrokken als de reeds bewezen feiten. Meervoud dus.
8.
Uit de voorgaande conclusies leid ik dan ook af dat naar de huidige opvatting een schakelbewijsconstructie eerst dan gehanteerd kan worden, indien uit een veelheid van reeds bewezen feiten een repeterend (gedrags)patroon kan worden afgeleid dat, vanwege de specifieke elementen daarvan, kan worden doorgetrokken naar het te bewijzen feit, waarvoor geen rechtstreeks bewijs bestaat dat de verdachte (ook) daarbij betrokken is.
9.
In die opvatting bestaat er een duidelijke ondergrens voor de toepassing van schakelbewijs: pas bij meer dan één bewezen feit kan deze constructie worden gehanteerd, omdat bij minder niet van een repeterend (gedrags)patroon kan worden gesproken. Nu zeker naar huidig inzicht — om met de woorden van Harteveld te spreken — geen overspannen bewijskracht moet worden toegekend aan schakelbewijs, is het voor de praktijk wenselijk dat een dergelijke ondergrens gesteld wordt en dat Uw Raad zich hier over uitspreekt.
10.
Gelet op het voorgaande stel ik mij dan ook op het standpunt dat het oordeel van het Hof dat in de onderhavige zaak een schakelbewijsconstructie kan worden gehanteerd, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, nu aan die constructie slechts de modus operandi van één bewezen feit ten grondslag ligt en daaraan mitsdien geen repeterend (gedrags)patroon te ontlenen valt. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven, temeer daar het bewijs met weglating van de geschakelde bewijsmiddelen nog slechts bestaat uit de — gezien de gekozen bewoordingen — weinig redengevende eigen waarneming van het Hof dat het postuur en gezichtsvorm van de overvaller ‘niet afwijken’ van het postuur en de gezichtsvorm van requirant.4.
Motiveringsklacht
11.
Subsidiair is het oordeel van het Hof dat (ook) feit 2 kan worden bewezen, ontoereikend gemotiveerd.
12.
In dat verband stel ik voorop dat het Hof slechts één bewezen feit als basis heeft (kunnen) laten dienen voor de schakelbewijsconstructie, namelijk de overval op de Blokker. Die overval komt in tijd en plaats in zekere zin overeen met de andere overval, maar 's Hofs oordeel dat ook de werkwijze tussen beide overvallen overeenkomt, acht ik zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
13.
Daarbij is met name van belang dat het Hof niet kenbaar aandacht heeft besteed aan diverse verschillen in de modus operandi en het signalement, waarop de raadsman blijkens zijn pleitnotities in hoger beroep wel nadrukkelijk heeft gewezen (zie .5 tot en met .9 respectievelijk .10 tot en met .15). In het bijzonder heeft de raadsman in verband met de modus operandi het volgende aangevoerd:
‘Terzake de zogenaamde modus operandi valt het volgende op. Bij de ‘Blokker’ komt cliënt achter de kassa om de geldboxen open te breken, heeft hij een schroevendraaier alsmede een mes ((…) gekarteld!)5. in zijn handen en draagt hij 1 latex handschoen. Voorts uit hij, zeer opvallend, geen bedreigingen doch biedt hij zijn excuses voor zijn gedrag aan.
De dader van de overval op de Zeeman gedroeg zich volstrekt anders: Deze dader kwam niet achter de toonbank, had geen schroevendraaier, noch een gekarteld mes in zijn handen en droeg geen handschoenen. Voorts bedreigde hij de kassière: ‘Ik hoorde dat dat de persoon tegen mij zei, dat ik in negen seconden de kassa moest openen, want anders zou hij mij doodsteken.’
14.
Het Hof had nader moeten motiveren waarom het de door de verdediging benadrukte verschillen niet onverenigbaar acht met de conclusie dat hier sprake is van eenzelfde modus operandi. Daartoe spreekt dat deze verschillen te relateren zijn aan het voorkomen en het gedrag van de dader(s) en mitsdien iets zeggen over het al dan niet bestaan van een specifiek gedragspatroon, terwijl het Hof — zoals gezegd — dat patroon gebaseerd heeft op slechts één ander feit waarvan vaststaat dat requirant dat gepleegd heeft. Dat laatste maakt dat hoge(re) eisen gesteld mogen worden aan de motivering van het oordeel dat voor beide feiten van gelijkende, specifieke modus operandi sprake is.
15.
Ook vanwege dit motiveringsgebrek kan het bestreden arrest niet in stand blijven, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat dit gebrek niet wordt gedekt door de — nogmaals gezien de gekozen bewoordingen — weinig redengevende eigen waarneming van het Hof dat het postuur en gezichtsvorm van de overvaller ‘niet afwijken’ van het postuur en de gezichtsvorm van requirant.6.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (3511 GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 26 december 2015
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑12‑2015
Bewijsmiddel 11.
ECLI:NL:PHR:2014:2083, 5.6.
ECLI:NL:PHR:2014:632, 6.2.
Bewijsmiddel 11.
Abusievelijk is in de pleitnota opgenomen dat hij een niet-gekarteld mes bij zich had. Dit is, gezien hetgeen de raadsman blijkens p. 3 van het pv van de zitting in hoger beroep hierover heeft aangevoerd, een kennelijke verschrijving.
Bewijsmiddel 11.