Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEG 2001, L 12/1), hierna aangeduid als EEX-Vo.
HR, 26-02-2016, nr. 14/04451
ECLI:NL:HR:2016:346
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-02-2016
- Zaaknummer
14/04451
- Roepnaam
Reaal/Same Deutz-Fahr Deutschland
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:346, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑02‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2278, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2278, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:346, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑08‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2016/344 met annotatie van L. Strikwerda
JA 2016/65 met annotatie van mr. G. Hoek
JBPr 2016/43 met annotatie van mr. dr. M. Freudenthal
NTHR 2016, afl. 3, p. 193
PS-Updates.nl 2016-0063
JA 2016/65 met annotatie van mr. G. Hoek
JBPr 2016/43 met annotatie van mr. dr. M. Freudenthal
Uitspraak 26‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Internationaal privaatrecht. Internationale bevoegdheid bij vorderingen uit onrechtmatige daad en productaansprakelijkheid (art. 5, onder 3, EEX-Verordening). Uitleg van het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’; onderscheid tussen ‘Handlungsort’ en ‘Erfolgsort’. Miskenning van vaste rechtspraak HvJEU.
Partij(en)
26 februari 2016
Eerste Kamer
14/04451
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,gevestigd te Zoetermeer,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. K. Teuben,
t e g e n
1. de vennootschap naar Duits recht SAME DEUTZ-FAHR DEUTSCHLAND GMBH,gevestigd te Lauingen, Duitsland,
2. [verweerster 2],gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland,
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Bruning.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als Reaal en verweersters als Same Deutz en [verweerster 2] en verweersters gezamenlijk als Same Deutz c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 90093/HA ZA 11-663 van de rechtbank Assen van 27 juni 2012 en 8 augustus 2012;
b. de arresten in de zaken 200.113.738/01 en 200.112.913/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2013 en 27 mei 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 27 mei 2014 heeft Reaal beroep in cassatie ingesteld. Same Deutz c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Reaal mede door mr. K.J.O. Jansen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2014 en tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank Assen, thans rechtbank Noord-Nederland, van 27 juni 2012, en tot terugverwijzing naar die rechtbank.
De advocaat van Same Deutz c.s. heeft bij brief van 11 december 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) In januari 2007 heeft Westo Prefab Beton Systemen (hierna: Westo) een nieuwe tractor gekocht bij [verweerster 2].
- -
ii) De tractor is geproduceerd door Same Deutz.
- -
iii) Westo heeft bij Reaal een aansprakelijkheidsverzekering voor de tractor afgesloten.
- -
iv) In november 2007 heeft [verweerster 2] de versnellingsbak van de tractor gerepareerd. Deze werkzaamheden vielen onder de door Same Deutz verstrekte fabrieksgarantie.Na de reparatie heeft Westo de tractor weer in gebruik genomen.
- -
v) Op 5 december 2007 werd de tractor door een medewerker van Westo gebruikt voor het vervoer van materiaal van de Nederlandse vestiging van Westo naar de Duitse vestiging BBE. Deze vestigingen liggen ongeveer drie kilometer van elkaar vandaan. Onderweg diende, nog in Coevorden (Nederland), een spoorwegovergang te worden overgestoken. Tijdens het oversteken sloeg de motor van de tractor af, waardoor het achterste deel van de door de tractor getrokken dieplader met materiaal op het spoor bleef staan. De bestuurder kon de tractor niet meer aan de praat krijgen. Een passagierstrein die enige tijd later de spoorwegovergang naderde, kon niet op tijd remmen en is met de dieplader in botsing gekomen. Het voorste treinstel is ontspoord en het achterste treinstel gekanteld. Bij die aanrijding raakten de trein en de spoorwegbeveiliging beschadigd.
- -
vi) NS en Prorail hebben hun vorderingen op de partijen die aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de aanrijding, overgedragen aan Reaal, tegen betaling door Reaal van een bedrag gelijk aan de vorderingen van NS en ProRail.
- -
vii) Reaal heeft [verweerster 2] en Same Deutz aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. [verweerster 2] en Same Deutz hebben deze aansprakelijkheid niet erkend.
3.2.1
Reaal heeft gevorderd dat [verweerster 2] en Same Deutz hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade. Reaal heeft aan haar vordering tegen [verweerster 2] art. 6:170 BW ten grondslag gelegd, en haar vordering tegen Same Deutz gegrond op art. 6:171 BW, subsidiair op productaansprakelijkheid.
Reaal heeft gesteld dat het schadebrengende feit (de aanrijding tussen de trein en de tractor) zich in Coevorden heeft voorgedaan, met als gevolg dat de Nederlandse rechter (destijds de rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord-Nederland) internationale bevoegdheid toekomt krachtens art. 5, aanhef en onder 3, van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).
3.2.2
Zowel [verweerster 2] als Same Deutz heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen en aangevoerd dat niet de Nederlandse, maar de Duitse rechter bevoegd is om van de vorderingen van Reaal kennis te nemen.
3.2.3
De rechtbank heeft de incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring van Same Deutz c.s. afgewezen, en de zaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.
Bij afzonderlijk vonnis heeft de rechtbank bepaald dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van haar vonnis waarbij de incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring zijn afgewezen.
3.2.4
Het hof heeft het vonnis waarbij de incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring zijn afgewezen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, bepaald dat de rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord-Nederland, onbevoegd is van de vorderingen van Reaal kennis te nemen. Voor zover in cassatie van belang kan het oordeel van het hof worden samengevat als hierna in 3.2.5-3.2.6 weergegeven.
3.2.5
Reaal kan ervoor kiezen om op grond van de door haar met Westo gesloten verzekeringsovereenkomst de schade van Westo, bestaande in de vorderingen van NS en Prorail op Westo, uit te keren. Eventuele vorderingen tot schadevergoeding van Westo op derden gaan dan bij wege van subrogatie op Reaal over. Indien Reaal voor deze mogelijkheid kiest, treedt zij in de rechten van Westo jegens Same Deutz c.s., welke rechten voortvloeien uit de contractuele relatie tussen Westo en [verweerster 2]. Reaal kan ook ervoor kiezen om met NS en Prorail overeen te komen dat zij hun schade zal vergoeden, waar tegenover NS en Prorail hun vorderingen op Same Deutz c.s. aan Reaal overdragen. In dat geval treedt Reaal in de rechten van NS en Prorail jegens Same Deutz c.s., die geen contractueel, maar een delictueel karakter hebben. (rov. 2.5)
Reaal heeft de door haar tegen Same Deutz c.s. ingestelde vorderingen gebaseerd op de rechten die zij heeft verkregen uit de cessie-overeenkomsten met NS en Prorail. Zij heeft derhalve geopteerd voor de tweede hiervoor onderscheiden route van schadeverhaal, die van de vordering van NS en Prorail uit onrechtmatige daad. (rov. 2.6)
Het hof volgt Same Deutz c.s. niet in hun betoog dat Reaal onder de vlag van de onrechtmatige daad een vordering met de lading van een contract instelt (rov. 2.7). De vorderingen van Reaal hebben niet alleen formeel, maar ook materieel het karakter van een vordering uit onrechtmatige daad (rov. 2.8).
3.2.6
In HvJEU 16 juli 2009, zaak C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475, NJ 2011/349 (Zuid-Chemie/Philippo’s) is uitgesproken dat het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ als bedoeld in art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo in een situatie van productaansprakelijkheid duidt op ‘de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is’ (rov. 2.11).
Evenwel volgt uit het arrest HvJEU 16 januari 2014, zaak C-45/13, ECLI:EU:C:2014:7, NJ 2014/365 (Kainz/Pantherwerke) dat in geval van aansprakelijkheid voor een gebrekkig product de plaats waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan, de plaats is waar zich het feit heeft voorgedaan dat het product zelf heeft beschadigd, en dat dit feit in beginsel plaatsvindt daar waar het betrokken product is vervaardigd (rov. 2.12).
Uit het arrest in de zaak Kainz/Pantherwerke volgt in elk geval dat, voor zover de vordering van Reaal is gebaseerd op productaansprakelijkheid, de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vordering kennis te nemen, nu de tractor door Same Deutz in Duitsland is vervaardigd. Dit is niet anders voor zover de vordering is gebaseerd op de aansprakelijkheid van [verweerster 2] en Same Deutz (op grond van art. 6:170 BW respectievelijk art. 6:171 BW) voor de door een monteur van [verweerster 2] bij [verweerster 2] in Duitsland verrichte gebrekkige reparatie. (rov. 2.13)
De slotsom is dat de rechter van de vestiging van Same Deutz bij uitsluiting bevoegd is van de vorderingen van Reaal kennis te nemen (rov. 2.14).
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1
Onderdeel 1a klaagt dat het hof in de hiervoor in 3.2.6 weergegeven rov. 2.11-2.14 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Nederlandse rechter geen internationale bevoegdheid toekomt op grond van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo. Bij een vordering uit onrechtmatige daad evenals bij een vordering op grond van productaansprakelijkheid is zowel de rechter van het Erfolgsort als de rechter van het Handlungsort bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Nu vaststaat dat de aanrijding tussen de trein en de tractor zich in Nederland heeft voorgedaan en de schade van NS en ProRail derhalve in Nederland is ingetreden, is de Nederlandse rechter, als rechter van het Erfolgsort, bevoegd van de vorderingen van Reaal tegen Same Deutz c.s. kennis te nemen, aldus de klacht.
4.2.1
Op grond van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo is ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Voor zover in cassatie van belang volgt uit de rechtspraak van het HvJEU dat deze bepaling als volgt moet worden uitgelegd.
4.2.2
Indien de plaats waar zich het feit heeft voorgedaan dat tot aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan leiden, en de plaats waar als gevolg van dat feit schade is ontstaan, niet samenvallen, moet de in art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo bedoelde ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ aldus worden verstaan dat daaronder is begrepen zowel de in een lidstaat gelegen plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ‘Handlungsort’) als de in een andere lidstaat gelegen plaats waar de schade is ingetreden (het ‘Erfolgsort’). Hieruit volgt dat de verweerder ter keuze van de eiser kan worden opgeroepen voor de rechter hetzij van de plaats waar de schade is ingetreden, hetzij van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt. (Vgl. HvJEU 30 november 1976, zaak 21/76, ECLI:EU:C:1976:166, NJ 1977/494 (Bier/Mines de potasse d’Alsace))
4.2.3
Indien de vordering uit onrechtmatige daad berust op aansprakelijkheid voor een gebrekkig product, moet als de plaats waar de schade is ingetreden (het ‘Erfolgsort’) worden aangemerkt de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het is bestemd (vgl. HvJEU 16 juli 2009, zaak C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475, NJ 2011/349 (Zuid-Chemie/Philippo’s)), en moet als de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ‘Handlungsort’) worden aangemerkt de plaats waar het betrokken product is vervaardigd (vgl. HvJEU 16 januari 2014, zaak C-45/13, ECLI:EU:C:2014:7, NJ 2014/365 (Kainz/Pantherwerke)).
4.3
Uit het vorenstaande volgt dat het hof heeft miskend dat de mogelijkheid dat in het onderhavige geval de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ‘Handlungsort’) in Duitsland is gelegen – ter plaatse waar de tractor door Same Deutz is vervaardigd – niet eraan afdoet dat de plaats waar de schade van NS en Prorail is ingetreden (het ‘Erfolgsort’) is gelegen in Coevorden – ter plaatse van de aanrijding tussen de trein en de tractor – en dat Reaal ervoor kan kiezen om Same Deutz c.s. op te roepen voor de rechter van laatstgenoemde plaats. Die rechter komt op grond van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo bevoegdheid toe, zowel voor de vordering van Reaal uit hoofde van onrechtmatige daad als voor haar vordering uit hoofde van productaansprakelijkheid. Het hof heeft dan ook ten onrechte beslist dat de rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord-Nederland, onbevoegd is om van de vorderingen van Reaal kennis te nemen.
4.4
De klacht van onderdeel 1a is derhalve gegrond. De overige klachten behoeven geen behandeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1
Nu blijkens het hiervoor onder 4 overwogene het middel in het principale beroep doel treft, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, vervuld, zodat het daarin voorgestelde middel moet worden onderzocht.
5.2
Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het hiervoor in 3.2.5 weergegeven oordeel van het hof dat – kort gezegd – de door Reaal tegen Same Deutz c.s. ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad.
Deze klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Afdoening
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door te beslissen als hierna vermeld.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2014;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Assen van 27 juni 2012;
verwijst het geding naar de rechtbank Noord-Nederland ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Same Deutz c.s. in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van Reaal begroot:
- in hoger beroep op € 2.226,--;
- in cassatie op € 6.554,70 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Same Deutz c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Reaal begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 26 februari 2016.
Conclusie 13‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Internationaal privaatrecht. Internationale bevoegdheid bij vorderingen uit onrechtmatige daad en productaansprakelijkheid (art. 5, onder 3, EEX-Verordening). Uitleg van het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’; onderscheid tussen ‘Handlungsort’ en ‘Erfolgsort’. Miskenning van vaste rechtspraak HvJEU.
14/04451
Mr. P. Vlas
Zitting, 13 november 2015
Conclusie inzake:
Reaal Schadeverzekeringen N.V.
(hierna: Reaal)
tegen
1. De vennootschap naar Duits recht Same Deutz-Fahr Deutschland GmbH, gevestigd te Lauingen, Duitsland
(hierna: Same Deutz),
2. [verweerster 2], gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland,
(hierna: [verweerster 2]).
In deze zaak gaat het om de vraag of de Nederlandse rechter op grond van art. 5 sub 3 EEX-Vo1.bevoegd is kennis te nemen van een vordering tot vergoeding van schade ontstaan door een spoorwegongeval in Nederland.
1. Feiten2. en procesverloop
1.1 In cassatie kan in het kort van het volgende worden uitgegaan. In januari 2007 heeft Westo Prefab Beton Systemen (hierna: Westo) een nieuwe tractor gekocht bij [verweerster 2] en deze geleverd gekregen. De tractor is geproduceerd door Same Deutz. Westo heeft bij Reaal een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten voor de tractor.
1.2 In november 2007 heeft [verweerster 2] de versnellingsbak van de tractor gerepareerd. Na de reparatie is de tractor weer in gebruik genomen door Westo.
1.3 Op 5 december 2007 werd de tractor door een medewerker van Westo gebruikt voor het vervoer van wapeningsijzer van de Nederlandse vestiging van Westo naar de Duitse vestiging BBE. Beide vestigingen liggen ongeveer 3 kilometer uit elkaar. Onderweg diende, nog in Coevorden (Nederland), een spoorwegovergang te worden overgestoken. Tijdens de oversteek sloeg de motor van de tractor af, waardoor het achterste deel van de door de tractor getrokken dieplader met wapeningsijzer op het spoor bleef staan. De tractor kon niet meer aan de praat worden gebracht. Een passagierstrein die de spoorwegovergang naderde, kon niet op tijd remmen en is met de dieplader in botsing gekomen. Het voorste treinstel is ontspoord en het achterste deel gekanteld. Ten gevolge van de aanrijding is grote schade ontstaan aan de trein en de spoorwegbeveiliging.
1.4 De eigenaar van de trein, de NS, en de eigenaar van de spoorinfrastructuur, ProRail, hebben hun (eventuele) vorderingen op de partijen die aansprakelijk zijn voor de schade ontstaan door de aanrijding gecedeerd aan Reaal tegen betaling door Reaal van een bedrag gelijk aan de vorderingen van NS en ProRail.
1.5 Reaal heeft [verweerster 2] en Same Deutz aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. [verweerster 2] en Same Deutz hebben deze aansprakelijkheid niet erkend.
1.6 Reaal heeft op 17 mei 2011 [verweerster 2] en Same Deutz gezamenlijk gedagvaard voor de rechtbank te Assen en gesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van art. 5 sub 3 EEX-Vo. Reaal heeft aan haar vordering tegen [verweerster 2] art. 6:170 BW ten grondslag gelegd en aan haar vordering tegen Same Deutz art. 6:171 BW, en subsidiair aansprakelijkheid op grond van productaansprakelijkheid.
1.7 [verweerster 2] en Same Deutz hebben een bevoegdheidsincident opgeworpen en betoogd dat niet de Nederlandse, maar de Duitse rechter bevoegd is. Bij vonnis in het incident van 27 juni 2012 heeft de rechtbank zich op grond van art. 5 sub 3 EEX-Vo bevoegd verklaard, nu de onrechtmatige daad bestaat uit het veroorzaken van de uitval van de motor van de tractor en daardoor de aanrijding in Coevorden.
1.8 Bij vonnis van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank de mogelijkheid van hoger beroep toegestaan tegen het vonnis van 27 juni 2012. Vervolgens hebben [verweerster 2] en Same Deutz ieder afzonderlijk hoger beroep ingesteld bij het hof Arnhem-Leeuwarden. Bij arrest van 9 juli 2013 heeft het hof beide procedures gevoegd.
1.9 Bij arrest van 27 mei 2014 heeft het hof het vonnis van 27 juni 2012 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de rechtbank onbevoegd verklaard van de vorderingen van Reaal kennis te nemen. Het hof heeft daartoe kort samengevat het volgende overwogen. Reaal heeft de vorderingen tegen [verweerster 2] en Same Deutz gebaseerd op onrechtmatige daad (rov. 2.6 en 2.7). Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat aan de bijzondere bevoegdheidsregels van hoofdstuk II van afdeling 2 van de EEX-Vo een strikte uitlegging moet worden gegeven en dat het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ in een situatie van productaansprakelijkheid duidt op ‘de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is’ (rov. 2.11). Het hof overweegt dat op grond van de rechtspraak van het HvJEU in geval van aansprakelijkheid voor een gebrekkig product de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, de plaats is waar zich het feit heeft voorgedaan dat het product zelf heeft beschadigd (rov. 2.12). De Nederlandse rechter is, voor zover de vordering van Reaal is gebaseerd op productaansprakelijkheid, niet bevoegd van de vordering kennis te nemen, nu de tractor in Duitsland is vervaardigd. Dit is niet anders voor zover de vordering is gebaseerd op de aansprakelijkheid van [verweerster 2] en Same Deutz (op grond van art. 6:170 en 6:171 BW) voor de door de monteur van [verweerster 2] in Duitsland verrichte gebrekkige reparatie (rov. 2.13).
1.10 Reaal heeft (tijdig) cassatieberoep ingesteld. Same Deutz en [verweerster 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het principaal cassatieberoep en een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Reaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, gevolgd door re- en dupliek.
2. Bespreking van het principale cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel in het principaal beroep is gericht tegen rov. 2.10 t/m 2.15 van het bestreden arrest en bevat drie onderdelen, waarvan het eerste onderdeel uiteenvalt in twee subonderdelen.
2.2
Onderdeel 1a klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting met zijn oordeel dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt op grond van art. 5 sub 3 EEX-Vo. Volgens het onderdeel komt op basis van art. 5 sub 3 EEX-Vo ten aanzien van een vordering op grond van productaansprakelijkheid zowel de rechter van het ‘Erfolgsort’ als de rechter van het ‘Handlungsort’ bevoegdheid toe. De aanrijding tussen de trein en de tractor heeft zich in Nederland voorgedaan en de schade van NS en ProRail is derhalve in Nederland ingetreden, zodat de Nederlandse rechter als rechter van het Erfolgsort bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Onderdeel 1b klaagt dat in het geval dat het hof mocht hebben gemeend dat het ‘Erfolgsort’ niet in Nederland is gelegen, dat oordeel onbegrijpelijk en/of onjuist is.
2.3
Bij de bespreking van dit onderdeel stel ik voorop dat de Herschikking van de EEX-Verordening (EEX-Vo II) die met ingang van 10 januari 2015 van toepassing is geworden, op de onderhavige zaak niet van toepassing is ingevolge het in art. 66 EEX-Vo II geregelde overgangsrecht.3.De bijzondere bevoegdheidsbepaling inzake onrechtmatige daad opgenomen in art. 5 sub 3 EEX-Vo heeft in de Herschikking (zie thans art. 7 sub 2 EEX-Vo II) geen wijziging ondergaan.
2.4
Art. 5 sub 3 EEX-Vo verklaart voor geschillen ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Het is vaste rechtspraak van het HvJEU dat het begrip ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ in de zin van art. 5 sub 3 EEX-Vo autonoom moet worden uitgelegd.4.Het begrip omvat elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van art. 5 sub 1 EEX-Vo.5.Anders gezegd, een ‘verbintenis uit onrechtmatige daad’ is een verbintenis die niet kan worden aangemerkt als een ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van art. 5 sub 1 EEX-Vo.6.Voor de toepassing van art. 5 sub 1 EEX-Vo is vereist dat er sprake is van een vrijwillig aangegane juridische verbintenis van een persoon jegens een andere waarop de vordering van de eiser is gebaseerd.7.Een tussencategorie van verbintenissen die noch onder art. 5 sub 1 EEX-Vo, noch onder art. 5 sub 3 EEX-Vo vallen, bestaat niet.8.Daarnaast heeft het HvJEU bepaald, dat in een procedure tussen contractspartijen over aansprakelijkheid niet per definitie sprake is van een vordering die voortvloeit uit een verbintenis uit overeenkomst in de zin van art. 5 sub 1 EEX-Vo, doch slechts indien de verweten gedraging gezien wordt als niet-nakoming van de contractuele verbintenissen zoals deze kunnen worden bepaald aan de hand van het voorwerp van de overeenkomst.9.
2.5
Uit het voorgaande volgt dat een vordering die ertoe strekt de verweerder aansprakelijk te stellen en waarbij geen sprake is van een vrijwillig aangegane verbintenis, niet een ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van art. 5 sub 1 EEX-Vo is, maar een ‘verbintenis uit onrechtmatige daad’ in de zin van art. 5 sub 3 EEX-Vo.10.In de onderhavige zaak hebben NS en ProRail hun vorderingen op [verweerster 2] en Same Deutz gecedeerd aan Reaal. Tussen NS en ProRail enerzijds en [verweerster 2] en Same Deutz anderzijds, is geen sprake van een vrijwillig aangegane verbintenis waarop de vordering van Reaal is gebaseerd. NS en ProRail hebben door de aanrijding een (eventuele) vordering uit onrechtmatige daad, die zij vervolgens hebben overgedragen aan Reaal. Art. 5 sub 1 EEX-Vo komt in deze zaak derhalve niet voor toepassing in aanmerking. De vordering van Reaal tegen [verweerster 2] en Same Deutz moet worden gekwalificeerd als een verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van art. 5 sub 3 EEX-Vo. Het feit dat Reaal tevens de verzekeraar is van Westo doet hieraan niet af.
2.6
De bijzondere bevoegdheidsbepalingen van de EEX-Vo moeten strikt moeten worden uitgelegd.11.De ratio van art. 5 sub 3 EEX-Vo is gelegen in het bestaan van een nauwe band tussen de vordering uit onrechtmatige daad en de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, zodat het om redenen van goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat die rechter bevoegdheid toekomt. Die rechter is namelijk normaliter het beste in staat om uitspraak te doen, met name omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker.12.Daarnaast kan nog worden gewezen op de algemene doelstelling van de verordening, in het bijzonder de voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels.13.Zowel de proceseconomische gronden, als deze algemene doelstelling zijn van invloed op de uitleg van art. 5 sub 3 EEX-Vo.14.
2.7
In dit kader zij (ten overvloede) opgemerkt dat de overdracht van de vorderingen van NS en ProRail aan Reaal de ‘nabijheidsdoelstelling’ van art. 5 sub 3 EEX-Vo niet aantast, hetgeen eveneens recht doet aan de algemene eis dat de bevoegdheidsregels van de EEX-Vo voorspelbaar dienen te zijn. Voor de toepassing van artikel 5 sub 3 EEX-Vo maakt het dan ook geen verschil dat NS en Prorail hun vorderingen hebben overgedragen aan Reaal.15.
2.8
Het is eveneens vaste rechtspraak van het HvJEU dat ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ aldus moet worden verstaan, dat daarbij wordt gedoeld zowel op de plaats waar de schade is ingetreden (‘Erfolgsort’), als op de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (‘Handlungsort’). De verweerder kan aldus ter keuze van de eiser voor de rechter van de ene dan wel van de andere plaats worden opgeroepen.16.In dit kader heeft het HvJEU overwogen dat indien slechts het ‘Handlungsort’ zou gelden, dit in een aanzienlijk aantal gevallen zou leiden tot versmelting van de bevoegdheidsgronden van art. 2 EEX-Vo (woonplaats verweerder) en art. 5 sub 3 EEX-Vo. Art. 5 sub 3 EEX-Vo zou in zoverre haar nuttige werking verliezen.17.
2.9
Is de onrechtmatige daad gebaseerd op productaansprakelijkheid, dan zijn twee arresten van het HvJEU bepalend in het kader van de vaststelling van het ‘Erfolgsort’ en het ‘Handlungsort’. In het arrest Zuid-Chemie is bepaald dat het ‘Erfolgsort’ de plaats is waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is.18.In het arrest Kainz/Pantherwerke stond de vaststelling van het ‘Handlungsort’ (de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) centraal.19.De Oostenrijker Kainz stelde de Duitse producent van een fiets, gekocht in Oostenrijk, aansprakelijk voor een ongeval dat plaatsvond in Duitsland wegens een gebrek aan de fiets. In deze situatie lag het ‘Erfolgsort’ in Duitsland, aangezien hier de zaakschade intrad door de valpartij. Het HvJEU bepaalde dat het ‘Handlungsort’ de plaats is waar het product is vervaardigd, hetgeen in deze zaak eveneens in Duitsland was gelegen.
2.10
Uit het voorgaande volgt dat subonderdeel 1a slaagt. In het bestreden arrest heeft het hof zich onbevoegd verklaard, omdat op grond van het arrest Kainz/Pantherwerke het ‘Handlungsort’ in Duitsland is gelegen, aangezien de tractor in Duitsland is gefabriceerd. Het oordeel dat het ‘Handlungsort’ in Duitsland is gelegen, laat onverlet dat het ter keuze van de eiser staat of hij de verweerder oproept voor de rechter van het 'Handlungsort’ of voor de rechter van het ‘Erfolgsort’. Uit het oordeel van het hof dat het ‘Handlungsort’ is gelegen in Duitsland, volgt dan ook niet dat de Duitse rechter ‘bij uitsluiting’ bevoegd is, zoals het hof in rov. 2.14 heeft overwogen. Van belang is waar in de onderhavige zaak het ‘Erfolgsort’ is gelegen. Aangezien de aanrijding heeft plaatsgevonden in Coevorden, is het ‘Erfolgsort’ in Nederland gelegen. Dit is de plaats waar de initiële schade is ingetreden. Deze uitkomst geldt, ongeacht of er in het concrete geval sprake is van productaansprakelijkheid of – in het algemeen – van onrechtmatige daad. Het feit dat Reaal voor de cessie een gelijk bedrag aan de (eventuele) vorderingen van NS en Prorail heeft betaald en in die zin niet zelf zaakschade heeft geleden, doet aan het voorgaande niet af. NS en Prorail hebben immers zaakschade geleden en Reaal is door de cessie in hun plaats getreden. De conclusie is dat de Nederlandse rechter op grond van art. 5 sub 3 EEX-Vo bevoegd is, omdat het ‘Erfolgsort’ in Nederland is gelegen.
2.11
Subonderdeel 1b faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft immers niet geoordeeld dat het ‘Erfolgsort’ niet in Nederland is gelegen.
2.12
Onderdeel 2 klaagt dat het hof door zich voornamelijk te baseren op de na afronding van het partijdebat gewezen prejudiciële beslissing van het HvJEU inzake Kainz/Pantherwerke een ongeoorloofde verrassingsbeslissing heeft gegeven die niet met de eisen van een goede procesorde en/of het beginsel van hoor en wederhoor is te verenigen. Dit onderdeel behoeft geen bespreking, nu het eerste onderdeel (onder a) slaagt. Het gaat immers in de onderhavige zaak niet om het vaststellen van het ‘Handlungsort’ bij een geval van productaansprakelijkheid (waarop het arrest Kainz/Pantherwerke betrekking heeft), maar om de vaststelling dat het ‘Erfolgsort’ in Nederland is gelegen. Ten aanzien van die laatste vaststelling bestond vóór de afronding van het partijdebat duidelijkheid, zowel in het geval van onrechtmatige daad in het algemeen, als in het geval van productaansprakelijkheid. Ik voeg hieraan toe dat Uw Raad onlangs aan het HvJEU de vraag heeft gesteld of, in het geval de nationale rechter dient te beoordelen of hem in het voorliggende geval op grond van de EEX-Vo bevoegdheid toekomt, deze rechter gehouden is om bij zijn beoordeling uit te gaan van de in dit verband relevante stellingen van de eiser respectievelijk de verzoeker, dan wel dat die rechter gehouden is tevens acht te slaan op hetgeen de verweerder ter betwisting van die stellingen heeft aangevoerd.20.In het onderhavige geval heeft het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn bevoegdheid te toetsen in het licht van de door de betrokken partijen verstrekte gegevens.
2.13
Onderdeel 3 bevat een voortbouwende klacht en slaagt, gelet op het slagen van subonderdeel 1a.
3. Bespreking van het voorwaardelijk incidentele cassatiemiddel
3.1
Nu het principaal beroep naar mijn mening slaagt, is de voorwaarde vervuld waaronder het incidentele beroep is ingesteld, zodat tot bespreking daarvan moet worden overgegaan. Het incidentele middel bevat drie onderdelen en is gericht tegen rov. 2.5 t/m 2.8 van het bestreden arrest.
3.2
Onderdeel 1 van het incidentele middel betoogt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen en tot uitgangspunt te nemen dat Reaal haar vordering heeft gegrond op een verbintenis uit onrechtmatige daad als bedoeld in art. 5 sub 3 EEX-Vo. Volgens het middel heeft het hof de vaste rechtspraak van het HvJEU miskend, waarin is beslist dat het begrip ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ elke vordering omvat die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen die geen verband houdt met een ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van art. 5 sub 1 EEX-Vo. De vorderingen uit onrechtmatige daad zijn afgeleid van de contractuele verhouding tussen [verweerster 2] en Westo c.q. tussen Westo en Same Deutz, aldus het middel.
3.3
Zoals ik onder 2.4 heb opgemerkt, is voor de toepassing van art. 5 sub 1 EEX-Vo vereist dat sprake is van een vrijwillig aangegane verbintenis. Duidelijk is dat de door Reaal tegen [verweerster 2] en Same Deutz ingestelde vordering niet berust op een vrijwillig aangegane verbintenis, zodat art. 5 sub 1 EEX-Vo niet van toepassing is. Het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Hierop stuit het eerste onderdeel in zijn geheel af.
3.4
Onderdeel 2 betoogt dat pas sprake kan zijn van een aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad in de zin van art. 5 sub 3 EEX-Vo wanneer een oorzakelijk verband is komen vast te staan tussen de schade en het feit waarin die schade haar oorsprong vindt. Het hof heeft dit oorzakelijk verband niet onderzocht of vastgesteld, aldus het middel.
3.5
Het middel doelt op rechtspraak waarin het HvJEU heeft overwogen niet te willen kiezen tussen de bevoegdheid van hetzij het gerecht van het ‘Handlungsort’, hetzij het gerecht van het ‘Erfolgsort’, gelet op de nauwe betrekking tussen de voor elke aansprakelijkheid noodzakelijke elementen, daar elk hiervan naar gelang van de omstandigheden een bijzonder nuttig uitgangspunt kan vormen voor de bewijslevering en de procesvoering.21.Er bestaat met andere woorden, in het licht van de ‘nabijheidsdoelstelling’ van art. 5 sub 3 EEX-Vo, voldoende aanknopingswaarde om bevoegdheid aan te nemen ten aanzien van beide plaatsen.22.Het HvJEU heeft hiermee geenszins bedoeld dat in het kader van de beoordeling van de bevoegdheidsvraag bewijs dient te worden geleverd ten aanzien van de materiële onderdelen waarop de vordering is gebaseerd.23.Het onderdeel gaat dan ook van een onjuiste rechtsopvatting uit. Hierop stuit het onderdeel in zijn geheel af.
3.6
Onderdeel 3 klaagt over de onjuiste toepassing van art. 5 sub 1 en sub 3 EEX-Vo. Het onderdeel bouwt op het eerste onderdeel voort en moet het lot daarvan delen. Voor het overige berust het onderdeel op een onjuiste rechtsopvatting waar het betoogt dat het hof heeft miskend dat in ieder afzonderlijk geval onderzocht dient te worden of sprake is van een nauwe band tussen de eiser en de plaats van de aangezochte rechter. Zoals ik hierboven onder 2.6 heb aangegeven, berust art. 5 sub 3 EEX-Vo op het bestaan van een bijzonder nauwe band tussen de vordering uit onrechtmatige daad en de rechterlijke instantie van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Het gaat derhalve niet, zoals het middel betoogt, om een bijzonder nauwe band tussen de eiser en de plaats van de aangezochte rechter. Daarnaast is niet vereist dat de rechter in elk afzonderlijk geval de veronderstelde nauwe band toetst. Een dergelijke toetsing zou strijdig zijn met de algemene doelstelling van de verordening dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar dienen te zijn.24.Hierop stuit het onderdeel af.
3.7
De slotsom is dat het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep faalt.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2014 en tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank Assen, thans rechtbank Noord-Nederland, van 27 juni 2012, en tot terugverwijzing naar die rechtbank.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑11‑2015
Zie rov. 2.1-2.1.6 van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4250.
Verordening (EU) nr. 1215/2012, PbEU 2012, L 351/1.
Zie o.m. HvJEG 27 september 1988, zaak 189/87, ECLI:EU:C:1988:459, Jur. 1988, p. 5565, NJ 1990/425, m.nt. J.C. Schultsz (Kalfelis/ Schröder); HvJEG 17 september 2002, zaak C-334/00, ECLI:EU:C:2002:499, Jur. 2002, p. I-7357, NJ 2003/46, m.nt. P. Vlas (Tacconi/Sinto Maschinenfabrik); HvJEU 18 juli 2013, zaak C-147/12, ECLI:EU:C:2013:490, NJ 2014/85, m.nt. L. Strikwerda (Öfab/Frank Koot); HvJEU 13 maart 2014, zaak C-548/12, ECLI:EU:C:2014:148, NJ 2015/1, m.nt. L. Strikwerda (Brogsitter-Fabrication Montres Normandes). Zie ook J.A. Pontier, Onrechtmatige daad en andere niet-contractuele verbintenissen, Praktijkreeks IPR, deel 16, 2015, nr. 50; P. Vlas, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, Verdragen & Verordeningen, EEX-Vo II, aant. 23 op de Considerans; J. Kropholler / J. von Hein, Europäisches Zivilprozessrecht, 2011, Art. 5 EuGVO, nr. 72; H. Gaudemet-Tallon, Compétence et exécution des jugements en Europe, 2015, nr. 210.
Zie HvJEG 17 juni 1992, zaak C-26/91, ECLI:EU:C:1992:268, Jur. 1992, p. I-3697, NJ 1996/316 (Jakob Handte/TMCS); HvJEU 20 januari 2005, zaak C-27/02, ECLI:EU:C:2005:33, Jur. 2005, p. I-481, NJ 2006/389, m.nt. P. Vlas (Engler/Janus Versand), alsmede de reeds aangehaalde arresten Kalfelis/ Schröder en Tacconi/Sinto Maschinenfabrik.
Zie ook L. Strikwerda, De overeenkomst in het IPR, Praktijkreeks IPR, deel 11, 2015, nr. 80.
Zie o.a. HvJEG 27 oktober 1998, zaak C-51/97, ECLI:EU:C:1998:509, Jur. 1998, p. I-6511, NJ 2000/156, m.nt. P. Vlas (Réunion/Spliethoff), punt 17 en het arrest Öfab/Frank Koot, punt 33. Zie ook Pontier, a.w., nr. 54.
Zie Magnus/Mankowski/Mankowski, Brussels I Regulation, 2012, art. 5, nr. 193; Strikwerda onder 6 van zijn noot bij het arrest Öfab/Frank Koot, NJ 2014/85.
Zie punt 24 van het arrest Brogsitter-Fabrication Montres Normandes.
Zie o.a. de arresten Réunion/Spliethoff en Öfab/Frank Koot. Voorts Pontier, a.w., nr. 54.
Dit is vaste rechtspraak, zie o.m. HvJEG 10 juni 2004, zaak C-168/02, ECLI:EU:C:2004:364, Jur. 2004, p. I-6009, NJ 2006/335, m.nt. P. Vlas (Kronhofer/Maier), punt 14; HvJEG 16 juli 2009, zaak C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475, Jur. 2009, p. I-6917, NJ 2011/349, m.nt. Th.M. de Boer (Zuid-Chemie), punt 22; het reeds aangehaalde arrest Öfab/Frank Koot, punt 31.
Zie o.m. het arrest Zuid-Chemie, punt 24; HvJEU 16 januari 2014, zaak C-45/13, ECLI:EU:C:2014:7, NJ 2014/365, m.nt. L. Strikwerda (Kainz/Pantherwerke), punt 27. Zie ook punt 12 van de considerans van de EEX-Vo, PbEG 2001, L 12/2.
Zie punt 11 van de considerans van de EEX-Vo, PbEG 2001, L 12/2; zie ook HvJ EU 28 januari 2015, zaak C-375/13, ECLI:EU:C:2015:37, NJ 2015/332, m.nt. L. Strikwerda (Harald Kolassa/Barclays Bank), punt 22.
Pontier, a.w., nr. 54; Kropholler/von Hein, a.w., Art. 5 EuGVO, nr. 73.
Zie het arrest Öfab/Frank Koot, punten 56-59.
Vaste rechtspraak sinds HvJEG 30 november 1976, zaak 21/76, ECLI:EU:C:1976:166, Jur. 1976, p. 1735, NJ 1977/494, m.nt. J.C. Schultsz (Bier/Mines de potasse d’Alsace), daarna bevestigd in een reeks uitspraken waaronder de arresten Zuid-Chemie (punt 23) en Kainz/Pantherwerke (punt 23), alsmede HvJEU 3 oktober 2013, zaak C-170/12, ECLI:EU:C:2013:635, NJ 2014/166, m.nt. L. Strikwerda (Pinckney/ KDG Mediatech AG) (punt 26). Zie voorts: P. Vlas, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 5 EEX-Vo, aant. 20; Pontier, a.w., nr. 62-63; Kropholler/von Hein, a.w., Art. 5 EuGVO, nr. 81; Gaudemet-Tallon, a.w., nr. 215.
Zie de arresten Bier/Mines de potasse d’Alsace (punt 20) en Zuid-Chemie (punt 31). In gelijke zin Kropholler/von Hein, a.w., Art. 5 EuGVO, nr. 82.
Zie het arrest Zuid-Chemie, punt 32.
Zie het arrest Kainz/Pantherwerke (punt 25), waarin is overwogen: ‘In het bij de verwijzende rechter aanhangig gemaakte geding staat vast dat deze uitsluitend twijfels heeft over de wijze waarop de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis moet worden vastgesteld’.
HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:36, NJ 2015/44 (Universal Music). Zie in dit verband ook punt 64 van het arrest Harald Kolassa/Barclays Bank, waar het HvJEU heeft overwogen dat ‘zowel het doel van een goede rechtsbedeling (…) als de geboden eerbiediging van de autonomie van de rechter in de uitoefening van zijn functies vereisen dat het aangezochte gerecht zijn internationale bevoegdheid kan toetsen aan alle te zijner beschikking staande gegevens, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de verweerder’.
Zie o.m. het arrest Bier/Mines de potasse d’Alsace, punten 16 en 17 en het arrest Zuid-Chemie, punt 28.
In gelijke zin Kropholler/von Hein, a.w., Art. 5 EuGVO, nr. 82.
In gelijke zin Pontier, a..w., nr. 53.
In gelijke zin Gaudemet-Tallon, a.w., nr. 215.
Beroepschrift 14‑11‑2014
Hoge Raad der Nederlanden
Conclusie van antwoord, houdende voorwaardelijk incidenteel beroep
Rolzitting 14 november 2014
C 14/04451
inzake
- 1.
de vennootschap naar Duits recht
SAME DEUTZ-FAHR DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Lauingen, Duitsland (hierna: SDF),
- 2.
de vennootschap naar Duits recht
[eiseres 2] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland (hierna: [eiseres 2]),
hierna gezamenlijk te noemen: SDF c.s.,
verweersters in het principaal beroep,
tevens eiseressen in het voorwaardelijk incidenteel beroep
advocaat: mr. M.E. Bruning
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres in het principaal beroep,
tevens verweerster in het voorwaardelijk incidenteel beroep
hierna te noemen: REAAL,
advocaat: mr. K. Teuben
Edelhoogachtbaar College,
in het principaal cassatieberoep:
SDF c.s. zeggen voor antwoord in cassatie:
Het gerechtshof heeft in zijn (eind)arrest, voor zover door Reaal bestreden, het recht niet geschonden, en geen vormen verzuimd welke op straffe van nietigheid in acht moeten worden genomen.
MET CONCLUSIE: tot verwerping van het cassatieberoep; kosten rechtens.
In voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep:
SDF c.s. stellen voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep in tegen het (eind)arrest van het gerechtshof en voert daartoe het volgende aan:
Middel tot cassatie
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat het hof heeft overwogen en beslist op de wijze zoals hierna vermeld in het bestreden arrest, en op die gronden heeft recht gedaan zoals in de navolgende rechtsoverwegingen is omschreven, welke rechtsoverwegingen als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, ten onrechte om één of meer van de volgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen redenen.
Voorwaarden, klachten en uitgangspunten in cassatie
SDF c.s. voeren dit middel (uitsluitend) aan onder de voorwaarde(n) dat (één van de) klachten van het principaal beroep slagen (slaagt), c.q. worden gegrond bevonden en het overwogene in rov. 2.5 tot en met 2.8 (e.v.) van het arrest aldus moet worden uitgelegd, verstaan en begrepen dat het hof op grond van de, in rov. 2.6 samengevat weergegeven, (inhoud van de) stellingen van Reaal van oordeel is geweest dat Reaal aan haar vordering enkel heeft ten grondslag gelegd dat, na/door de overdracht van de vordering(en) van NS en ProRail op [eiseres 2] en/of SDF, de vordering van Reaal uitsluitend (en alleen) is gegrond op ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ als bedoeld in art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo, en daarmee (of daarnaast) niet op ‘verbintenissen uit overeenkomst’ als bedoeld in art. 5, aanhef en onder 1 sub a, EEX-Vo, en op grond daarvan in rov. 2.5 tot en met 2.8 tot zijn oordelen is gekomen (rov. 2.7) dat het hof SDF c.s. niet volgt in hun betoog dat Reaal onder de vlag van de onrechtmatige daad een vordering met de lading van een contract instelt, omdat Reaal in de dagvaarding zou hebben gekozen voor een vordering uit onrechtmatige daad (via de rechten van NS en ProRail), en (rov. 2.8) dat de vorderingen van Reaal daarom niet alleen formeel maar ook materieel het karakter hebben van een vordering uit onrechtmatige daad (waardoor grief I van SDF en [eiseres 2] volgens het hof faalt).
Het incidenteel cassatieberoep wordt, uitsluitend en alleen, ingesteld voor zover SDF c.s. na(ast) gegrondbevinding van het principaal cassatieberoep (voldoende) belang hebben bij de beoordeling van de hierna volgende rechts- en motiveringsklachten.
Bij deze rechts- en motiveringsklachten wordt in cassatie tot uitgangspunt genomen dat, zoals het hof in rov. 2.10 en 2.11 in navolging van het betoog van SDF c.s. terecht — en in het principaal cassatieberoep onbestreden — (kennelijk) heeft geoordeeld, van een verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo volgens de rechtspraak van het HvJEU (‘inderdaad’) alleen sprake is indien de verbintenis (uit onrechtmatige daad) géén verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van art. 5, aanhef en onder 1 sub a, EEX-Vo.
1.
Door in (rov. 2.5 – 2.8 e.v. van) zijn arrest te oordelen en verder tot uitgangspunt te nemen dat Reaal — uitsluitend en alleen — haar voorliggende vordering grondde op ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ als bedoeld in art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo voor de beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vordering kennis te nemen, heeft het hof bij zijn beoordeling van het hoger beroep (althans in zoverre) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, nu het hof aldus heeft miskend dat volgens (inmiddels) vaste rechtspraak van het HvJEU/HvJEG het begrip ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ in de zin van art. 5, onder 3, EEX-Vo elke vordering omvat die strekt een verweerder aansprakelijk te stellen die geen verband houdt met een‘verbintenis uit overeenkomst’in de zin van art. 5, onder 1 sub a, EEX-Vo (o.m. HvJEU 18 juli 2013, zaaknr. C-147/12 Öfab /Frank Koot, NJ 2014/85 rov. 32), terwijl — zoals SDF c.s., ieder afzonderlijk in hun rechtsgeding, hebben aangevoerd1. — Reaal haar vordering(en) louter formeel baseert op verbintenissen uit onrechtmatige daad van [eiseres 2] of SDF jegens NS en/of ProRail maar de aan deze vordering(en) ten gronde aangevoerde stellingen materieel steeds heeft gebaseerd op de door haar gestelde wanprestatie van [eiseres 2] c.q. non-conformiteit van de (door een monteur bij haar in Duitsland gerepareerde) tractor van Westo, waardoor/waarmee de aan de vordering(en) mede ten grondslag gelegde verbintenissen uit onrechtmatige daad,2. ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien, zijn afgeleid van de contractuele verhouding(en) tussen [eiseres 2] en Westo c.q. Westo en SDF en aldus niet sprake is (kan zijn) van ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ als bedoeld in art. 5, onder 3, EEX-Vo nu deze vorderingen van Reaal (ook) ieder afzonderlijk verband houden met een ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van art. 5, onder 1 sub a, EEX-Vo.
In het licht hiervan (en ongeacht de door het hof in rov. 2.6 in aanmerking genomen passages uit de gedingstukken/stellingen van Reaal) is het hof derhalve ten onrechte tot zijn hier bestreden oordelen gekomen dat Reaal de vordering(en) op [eiseres 2] en op SDF (ook) heeft ingevuld als ‘een vordering uit onrechtmatige daad door een derde, niet zijnde een contractspartij van de aangesproken partij(en) en niet als een vordering uit toerekenbaar tekortschieten in een contractuele verplichting van een contractspartij van de aangesproken partij(en)’ (rov. 2.6 en 2.7) en deze vorderingen niet alleen formeel maar ook materieel het karakter hebben van een vordering (op grond van een verbintenis) uit onrechtmatige daad (in de zin van art. 5, onder 3, EEX-Vo), nu deze vorderingen van Reaal verband houden met ‘verbintenissen uit overeenkomst’ als bedoeld in art. 5, onder 1 sub a, EEX-Vo en niet kunnen worden begrepen als (vorderingen ten aanzien van) ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ in de zin van art. 5, onder 3, EEX-Vo.
Anders dan het hof kennelijk en ten onrechte van oordeel is geweest, doet hieraan bij toepassing van art. 5, onderdeel 1 sub a in verbinding met onderdeel 3, EEX-Vo niet af dat Reaal voor de vordering(en) zich beriep op art. 6:162, 6:170 en/of 171 BW, nu bepalend is welke feiten (niet artikelen) aan een vordering ten grondslag zijn gelegd.
Bovendien, of althans, zijn in het licht van vorenbedoelde stellingname van SDF c.s.3. en wat Reaal in eerste aanleg en in hoger beroep aan haar vordering(en) ten gronde heeft aangevoerd,4. de hier bestreden oordelen (in rov. 2.5 t/m 2.8) onbegrijpelijk.
2.
Daarmee, of daarnaast, heeft het hof in (rov. 2.6 t/m 2.8 e.v. van) zijn arrest dan ook miskend dat volgens de vaste rechtspraak van het HvJEU/HvJEG van de in art. 5, onder 3, EEX-Vo bedoelde aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad eerst/pas kan worden gesproken wanneer een oorzakelijk verband is komen vast te staan tussen de schade en het feit waaruit die schade is voortgekomen (HvJEG 30 november 1976, zaaknr. 21/76 Kalmijnen, NJ 1977/494 rov. 16; HvJEG 16 juli 2009, zaaknr. C-189/08 Zuid-Chemie, NJ 2011/349 rov. 28 en HvJEU 18 juli 2013, zaaknr. C-147/12 Öfab/Frank Koot, NJ 2014/85 rov. 33). Ten onrechte heeft het hof in (rov. 2.5 t/m 2.8 e.v. van) zijn arrest bij zijn beoordeling c.q. voor toepassing van de bijzondere bevoegdheidsregel voor ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ in art. 5, onder 3, EEX-Vo niet onderzocht of cq. vastgesteld dat tussen de door Reaal gestelde (fysieke en/of vermogens)schade en het door haar gesteld zijdens SDF c.s. schadeveroorzakende feit waaruit de schade is voortgekomen, een oorzakelijk verband is komen vast te staan, in het licht van de door Reaal aan [eiseres 2] respectievelijk SDF verweten onrechtmatige daad.
Voor zover het hof in (rov. 2.6 van) zijn arrest oordeel was dat onder de vigeur van art. 5, onder 3, EEX-Vo voldoende was om (vast te stellen) dat Reaal een oorzakelijk verband tussen de schade en het feit waaruit de schade is voortgekomen, had gesteld heeft het hof — ten onrechte met de rechtbank (rov. 2.6) — vorenbedoelde rechtspraak miskend, nu voor 's hofs vaststelling (dat het gesteld oorzakelijk verband was komen vast te staan) de ontkenning/betwisting daarvan door SDF c.s.5. in zijn beoordeling diende te worden betrokken, zodat het (althans in zoverre) blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn taak als appelrechter dan ook miskende door hun ontkenning/betwisting niet (alsnog en kenbaar) in zijn beoordeling te betrekken.
Het vorenstaande klemt temeer, en doet de bestreden oordelen van het hof (des) te minder begrijpelijk zijn in het licht van de opmerking van Reaal in haar dagvaarding (nr. 29 zesde volzin) ‘[o]ngeacht wat de exacte oorzaak van het gebrek is’, waaruit blijkt dat Reaal zelf niet, zonder meer, zeker is van het hier vereiste oorzakelijk verband.
3.
Bovendien, of althans, is het hof in (rov. 2.5 e.v. van) zijn arrest uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de toepasselijkheid en toepassing van de bijzondere bevoegdheidsregels van art. 5, onder 1 sub a en/of onder 3, EEX-Vo voor zover het hof van oordeel is geweest c.q. ervan is uitgegaan dat in gevallen als het onderhavig de schadeverzekeraar (Reaal) van een verzekerde (Westo) als gevolg van wiens daad een derde (NS/ProRail) zaaks- en/of vermogensschade heeft geleden, door (enkele) overdracht van de vordering die deze derde uit onrechtmatige daad pretendeert te hebben op contractspartijen van de verzekerde in het buitenland ([eiseres 2]/SDF), op grond van art. 5, onder 3, EEX-Vo de rechtsmacht van de Nederlandse rechter kan creëren (bewerkstelligen) terwijl de Nederlandse rechter op de voet van art. 5, onder 1, EEX-Vo (en volgens het forumkeuzebeding op grond van art. 23) rechtsmacht mist en onbevoegd is kennis te nemen van gedingen tussen de verzekerde/gesubrogeerde schadeverzekeraar en de buitenlandse contractuele wederpartijen van de verzekerde, omdat — zoals SDF c.s., elk afzonderlijk, hebben aangevoerd6. — (uitsluitend) bevoegd is de rechter van de lidstaat waar de contractspartijen woonplaats hebben (art. 2 EEX-Vo) en waar de verbintenissen uit overeenkomst door deze contractspartijen voor de verzekerde zijn uitgevoerd en/of moeten worden uitgevoerd (art. 5, onder 1 sub a), met welke rechter de nauwste band bestaat op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting volgens de rechtspraak van het HvjEU/HvJEG gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd is.
Daarmee, of daarnaast, heeft het hof dan ook (ten onrechte) miskend dat, ongeacht of met ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen’ als bedoeld in art. 5, onder 3, EEX-Vo wordt gedoeld op de plaats waar de schade is ingetreden (‘Erfolgsort’) dan wel de plaats van de gebeurtenis die deze schade heeft veroorzaakt (‘Handlungsort’), krachtens (doel en strekking van) de EEX-Verordening in ieder (afzonderlijk) geval — i.e.: in het geding tussen Reaal en [eiseres 2] en in het geding tussen Reaal en SDF — (opnieuw althans alsnog) moet worden onderzocht of, c.q. vastgesteld dat, rechtens is dat de buitenlandse (contracts)partij ([eiseres 2] en/of SDF) op grond van onrechtmatige daad (art. 5 onder 3 EEX-Vo) kan (en mag) worden gedagvaard voor een andere rechter dan die van haar woonplaats (art. 2 EEX-Vo), waarbij (ten minste) een nauwe band dient te bestaan tussen de eiser en de plaats van de aangezochte rechter (die objectief gezien het best in staat is om te beoordelen of de gedaagde c.q. verwerende partij aansprakelijk kan worden gesteld).
Conclusie
SDF c.s. vorderen op grond van dit cassatiemiddel onder genoemde voorwaarde(n) de (gedeeltelijke) vernietiging van het arrest, (uitsluitend) voor zover hier bestreden, met zodanige verdere voorziening, mede ten aanzien van de (proces)kosten in alle instanties, als de Hoge Raad in goede justitie geraden voorkomt, c.q. juist zal achten.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑11‑2014
Zie zijdens eiseres 2.: incidentele conclusie tot onbevoegdheid nrs. 1, 13 cn 14; MvG nrs. 10 t/m 20, 22, 29 t/m 34, 38 t/m 41, 44 en 45 met verdere verwijzingen naar de gedingstukken van Reaal waaronder haar inleidende dagvaarding nr. 22 (‘De voormelde garantiewerkzaamheden aan de versnellingsbak van de tractor zijn door [eiseres 2] verricht. Westo overlegt (…) een kopie van de factuur (…). De hierop vermelde kosten heeft [eiseres 2], gezien de garantie, aan Duetz in rekening gebracht.’) en nr. 29 (‘(…) In het onderhavige geval is gebleken dat de tractor gebrekkig was. Deze had niet de eigenschappen die Westo hiervan mocht verwachten.’), alsmede de CvA in het incident (MvG nrs. 13 en 39).Zie zijdens SDF: incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid nrs. 5 en 6, 10, 12 t/m 14; MvG nrs. 2, 13, 24 t/m 28, 32 t/m 34, 38 en 39 met verwijzing naar de gedingstukken van Reaal waaronder ook naar haar dagvaarding nrs, 22 en 29, alsmede nr. 31 (‘[eiseres 2] heeft de betreffende reparatiewerkzaamheden immers uit hoofde van de door Deutz afgegeven garantie uitgevoerd. Deutz heeft har derhalve ingeschakeld om aan zijn verplichtingen uit hoofde van de garantie te voldoen en is uit die hoofde aansprakelijk gesteld voor het handelen van [eiseres 2]’) en nr. 39.
Zie hiervoor de in voetnoot 1 aangehaalde vindplaatsen in de gedingstukken zijdens Reaal.
Zie hiervoor de in voetnoot 1 aangehaalde vindplaatsen in de gedingstukken zijdens [eiseres 2] onderscheidenlijk SDF.
Zie hiervoor de in voetnoot 1 aangehaalde vindplaatsen in en geciteerde passages uit de gedingstukken zijdens Reaal.
Zie zijdens eiseres 2.: o.m. MvG nrs. 44 en 45. Zie zijdens SDF: o.m. MvG nrs. 11 en 33.
Zie zijdens eiseres 2.: incidentele conclusie tot onbevoegdheid nrs, 2 t/m 12; MvG nrs. 19 en 29 t/m 34 en 41.Zie zijdens SDF: incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid nrs. 7, 11; MvG nrs. 25 t/m 28,35 en 39.
Beroepschrift 19‑08‑2014
Heden, de [-- negentiende augustus --] tweeduizendveertien, ten verzoeke van de naamloze vennootschap Reaal Schadeverzekeringen N.V., gevestigd te Zoetermeer, te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg nr. 57 (2594 AC), gebouw New Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. K. Teuben, advocaat bij de Hoge Raad, die door haar wordt aangewezen om haar te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie;
[heb ik, Thomas Sebastiaan Matthias Stöteler, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Gezina Bertine Janneke Geerdink, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Winterswijk, aldaar kantoorhoudende aan de Misterstraat 98;]
AAN
(1)
de vennootschap naar Duits recht Same Deutz-Fahr Deutschland GmbH, gevestigd te Lauingen, Duitsland, overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploot doende te Amsterdam aan de Herengracht nr. 493 (1017 BT), ten kantore van mr. P. Bavelaar, advocaat, alwaar gerequireerde sub 1 in vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[die bij afzonderlijk exploot reeds is of zal worden gedagvaard;]
en
(2)
de vennootschap naar Duits recht [gerequireerde 2] GmbH, gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland, overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploot doende te Enschede aan de Hengelosestraat nr. 571 (7521 AG), ten kantore van mr. I.K.M. Hoffmann, advocaat, alwaar gerequireerde sub 2 in vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[Mevrouw A.G.J. Jaarsma, aldaar werkzaam]
AANGEZEGD
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden), onder zaaknummers 200.113.738/01 en 200.112.913/01 gewezen tussen mijn requirante als geïntimeerde en gerequireerde sub 1 als appellante (in zaaknummer 200.113.738/01),
respectievelijk tussen mijn requirante als geïntimeerde en gerequireerde sub 2 als appellante (in zaaknummer 200.112.913/01), en ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014 uitgesproken;1.
voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterend en relaterend als voormeld, de geïnsinueerden voornoemd,
GEDAGVAARD
om op vrijdag 12 september 2014, des voormiddags om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, die alsdan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING
- •
dat van elk van gerequireerden bij verschijning een griffierecht zal worden geheven en dat dit griffierecht verschuldigd is vanaf haar verschijning in het geding en binnen vier weken nadien dient te zijn voldaan;
- •
dat van gerequireerden die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, op basis van art. 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
- •
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorende bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website www.wetten.overheid.nl/BWBR0028899/,
- •
dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in art. 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in art. 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in art. 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens art. 35, tweede lid, van die wet;
- •
dat indien een gerequireerde in het geding verschijnt door advocaat te stellen, maar het door haar verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, ingevolge art. 411 lid 1 Rv haar recht om in cassatie verweer te voeren of om van haar zijde in cassatie te komen vervalt;
- •
dat indien ten minste één van gerequireerden in het geding is verschenen, en de Hoge Raad tegen de niet op de voorgeschreven wijze in het geding verschenen gerequireerde(n) op de voet van art. 418a jo. 140 lid 1 Rv verstek heeft verleend, het jegens de verschenen gerequireerde(n) te wijzen arrest op grond van art. 140 lid 2 Rv ook jegens de niet verschenen gerequireerde(n) geldt als een arrest op tegenspraak,
TENEINDE
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in rov. 2.10 tot en met 2.15 van zijn arrest, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
Inleiding2.
De achtergrond van deze procedure wordt gevormd door een aanrijding tussen een tractor en een passagierstrein die op 5 december 2007 heeft plaatsgevonden op een spoorwegovergang te Coevorden. Bij de aanrijding is aanzienlijke schade (ten belope van in totaal € 423.827,92) ontstaan aan zowel de trein als aan de spoorwegbeveiliging.
De bij het ongeval betrokken tractor is in januari 2007 door Westo Prefab Beton Systemen (hierna: Westo) gekocht bij verweerster in cassatie sub 2 (hierna: [gerequireerde 2]). Verweerster in cassatie sub 1 (hierna: Same Deutz) is de producent van de tractor. Westo heeft bij eiseres tot cassatie (hierna: Reaal) een aansprakelijkheidsverzekering voor de tractor afgesloten.
In november 2007 heeft [gerequireerde 2] — onder de door Same Deutz verstrekte fabrieksgarantie — de versnellingsbak van de tractor gerepareerd. Westo heeft de tractor na de reparatie weer in gebruik genomen.
Op 5 december 2007 is de tractor door een medewerker van Westo (de heer [medewerker]) gebruikt voor het vervoer van wapeningsijzer van de Nederlandse vestiging van Westo te Coevorden naar de Duitse vestiging BBE. Onderweg diende, nog in Nederland, een spoorwegovergang te worden overgestoken. Nadat [medewerker] met de tractor het grootste deel van de spoorwegovergang was gepasseerd, sloeg de motor van de tractor af. Het achterste deel van de door de tractor getrokken dieplader bleef op het spoor staan. [medewerker] kreeg de tractor niet meer aan de praat. Een passagierstrein die enige tijd later de spoorwegovergang naderde, kon niet op tijd remmen en kwam met de dieplader in botsing. Het voorste treinstel ontspoorde en het achterste treinstel kantelde. Zoals hiervóór al vermeld is bij de botsing aanzienlijke schade ontstaan aan zowel de trein als de spoorwegbeveiliging.
Reaal heeft, als aansprakelijkheidsverzekeraar van Westo, cessieovereenkomsten gesloten met NS (eigenaar van de trein) en ProRail (eigenaar van de spoorinfrastructuur).3. Daarbij is overeengekomen dat NS en ProRail hun vorderingen op de partijen die aansprakelijk zijn voor het ontstaan van de aanrijding, overdragen aan Reaal tegen betaling door Reaal van een bedrag gelijk aan de vorderingen van NS en ProRail.
In deze procedure zoekt Reaal — op basis van de rechten die zij heeft verkregen uit de cessieovereenkomsten met NS en ProRail — verhaal jegens [gerequireerde 2] en Same Deutz, als (potentieel) aansprakelijke partijen voor de aanrijding op 5 december 2007. Reaal heeft daarbij aan haar vordering tegen [gerequireerde 2] ten grondslag gelegd dat [gerequireerde 2] (althans een van haar medewerkers, voor wie zij op grond van art. 6:170 BW aansprakelijk is) onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het uitvoeren van de reparatiewerkzaamheden aan de tractor, doordat bij de reparatie een knik in de brandstofslang is ontstaan. Daardoor is een gevaar in het leven geroepen als gevolg waarvan de schade is ontstaan, en aldus heeft [gerequireerde 2] onrechtmatig gehandeld jegens NS en ProRail.4.
Aan haar vordering tegen Same Deutz heeft Reaal ten grondslag gelegd5. dat Same Deutz op grond van art. 6:171 BW aansprakelijk is voor het onzorgvuldig handelen van [gerequireerde 2] (zoals hiervóór omschreven), en subsidiair aansprakelijk is op grond van productaansprakelijkheid (indien immers het gebrek in de tractor niet is ontstaan tijdens de reparatiewerkzaamheden van [gerequireerde 2] moet dit in de fabriek van Same Deutz zijn gebeurd vóór de levering van de tractor; in dat geval heeft Same Deutz een gebrekkig product in het verkeer gebracht).
Reaal heeft [gerequireerde 2] en Same Deutz — die beide in Duitsland zijn gevestigd — gedagvaard voor de Nederlandse rechter. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft Reaal gebaseerd op art. 5 sub 3 van de EEX-Verordening (hierna: EEX-Vo): zoals Reaal heeft aangevoerd is de ‘plaats waar het schadetoebrengende feit zich heeft voorgedaan’ (als bedoeld in de genoemde bepaling) in Nederland gelegen nu de aanrijding tussen de trein en de tractor zich in Nederland heeft voorgedaan.6.
In zijn bestreden arrest heeft het hof geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om van de vorderingen van Reaal tegen [gerequireerde 2] en Same Deutz kennis te nemen. Bij dit oordeel heeft het hof zich met name gebaseerd op het — overigens na afronding van het partijdebat in hoger beroep gewezen — arrest van het HvJEU van 16 januari 2014, zaak C-45/13 (Kainz/Pantherwerke). Het hof leidt uit dit arrest af dat voor zover de vordering van Reaal is gebaseerd op productaansprakelijkheid, de Nederlandse rechter in elk geval niet bevoegd is van de vordering kennis te nemen nu de tractor door Same Deutz in Duitsland is vervaardigd. Naar het oordeel van het hof heeft hetzelfde te gelden voor zover de vordering is gebaseerd op onzorgvuldigheid van (een medewerker van) [gerequireerde 2] bij de reparatie van de tractor: volgens het hof stelt Reaal in de kern dat door een fout bij de reparatie de tractor gebrekkig is geworden, en [gerequireerde 2] na de reparatie een met een gebrek behepte tractor in het verkeer heeft gebracht. De ratio van het oordeel dat het HvJEU in zijn arrest in de zaak Kainz/Pantherwerke heeft gegeven voor de situatie van productaansprakelijkheid, geldt volgens het hof ook hier. Daarbij betrekt het hof voorts dat indien niet Reaal maar Westo [gerequireerde 2] zou hebben aangesproken op schade als gevolg van een gebrekkige reparatie, de Duitse rechter op grond van art. 5 sub 1 EEX-Vo de bevoegde rechter zou zijn.
Kern van de hierna aan te voeren klachten is dat het hof bij dit oordeel is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in art. 5 sub 3 EEX-Vo. Meer in het bijzonder is het hof uitgegaan van een onjuiste lezing van het arrest van het HvJEU in de zaak Kainz/Pantherwerke. Anders dan het hof klaarblijkelijk heeft gemeend, heeft dit arrest namelijk alleen betrekking op de vraag waar — bij een vordering op basis van productaansprakelijkheid — het Handlungsort moet worden gelokaliseerd. Het antwoord dat het HvJEU in zijn arrest op deze vraag heeft gegeven laat onverlet dat, naar vaste rechtspraak van het HvJEU, de eiser bij een vordering uit onrechtmatige daad de keuze heeft om de verweerder hetzij op te roepen voor de rechter van de plaats waar de schade is ingetreden (het Erfolgsort), hetzij voor de rechter van de plaats van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt (het Handlungsort). In casu is de plaats waar de schade van NS en ProRail is ingetreden (voor welke schade Reaal in deze procedure als cessionaris vergoeding zoekt) gelegen in Nederland, nu de aanrijding tussen de trein en de tractor zich in Nederland heeft voorgedaan.7.
Klachten
1.
Ten onrechte en/of zonder voldoende (begrijpelijke) motivering oordeelt het hof in rov. 2.11 tot en met 2.14 van zijn arrest dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om van de vorderingen van Reaal tegen [gerequireerde 2] en Same Deutz kennis te nemen.
- a.
Zoals het hof in rov. 2.8 van zijn arrest (terecht) tot uitgangspunt neemt, gaat het bij de vorderingen van Reaal tegen [gerequireerde 2] en Same Deutz om vorderingen uit onrechtmatige daad, als bedoeld in art. 5 sub 3 EEX-Vo. Op grond van deze bepaling heeft de eiser de keuze om de verweerder op te roepen hetzij voor de rechter van de plaats waar de schade is ingetreden (het Erfolgsort), hetzij voor de rechter van de plaats van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt (het Handlungsort). Anders dan het hof oordeelt is dat bij een vordering op grond van productenaansprakelijkheid (en/of op grond van de stelling dat een product door een reparatie gebrekkig is geworden c.q. na een reparatie met een gebrek in het verkeer is gebracht, zoals het hof de vordering van Reaal tegen [gerequireerde 2] in rov. 2.13 kenschetst) niet anders en kan zulks — eveneens anders dan het hof oordeelt — ook niet worden afgeleid uit het arrest van het HvJEU van 16 januari 2014 inzake Kainz/Pantherwerke: ook bij een vordering op de hiervóór genoemde grondslag(en) is zowel de rechter van het Erfolgsort als de rechter van het Handlungsort bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Nu in casu vaststaat dat de aanrijding tussen de trein en de tractor zich in Nederland heeft voorgedaan (en derhalve de schade van NS en ProRail in Nederland is ingetreden),8. is de Nederlandse rechter, als rechter van het Erfolgsort, bevoegd om van de vorderingen van Reaal tegen [gerequireerde 2] en Same Deutz tot vergoeding van die schade kennis te nemen. 's Hofs andersluidende oordeel in rov. 2.11 tot en met 2.14 geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
- b.
Indien het hof mocht hebben gemeend dat het Erfolgsort in casu niet in Nederland is gelegen, is dat oordeel onbegrijpelijk en/of onjuist. Vast staat immers dat de aanrijding tussen de trein en de tractor — waarbij de schade aan de trein en de spoorwegbeveiliging is ontstaan waarvan Reaal in deze procedure, op basis van de cessieovereenkomst met NS en ProRail, vergoeding vordert — zich in Nederland heeft voorgedaan.9.
2.
Bovendien heeft het hof, door zich bij zijn oordeel in rov. 2.11 tot en met 2.14 met name te baseren op het arrest van het HvJEU inzake Kainz/Pantherwerke dat ná de afronding van het partijdebat in hoger beroep is gewezen,10. een ongeoorloofde verrassingsbeslissing gegeven die niet met de eisen van een goede procesorde en/of het beginsel van hoor en wederhoor te verenigen is door partijen niet in de gelegenheid te stellen zich over (de gevolgen van) dit arrest uit te laten en/of (waar nodig en mogelijk) hun stellingen hierop aan te passen. Dit geldt te meer, en in elk geval, nu [gerequireerde 2] en Same Deutz ter onderbouwing van hun beroep op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter (slechts) hebben aangevoerd dat de vordering van Reaal tegen [gerequireerde 2] en Same Deutz materieel een vordering uit overeenkomst (en niet een vordering uit onrechtmatige daad) zou zijn11. en dat het hierbij zou gaan om een vordering uit onrechtmatige daad die verband houdt met een overeenkomst,12. en zij in dat verband niet hebben aangevoerd dat bij een vordering op grond van productenaansprakelijkheid (en/of op grond van de stelling dat een product door een reparatie gebrekkig is geworden c.q. na een reparatie met een gebrek in het verkeer is gebracht) bij uitsluiting de rechter van de plaats waar het gebrek is ontstaan c.q. het product met het gebrek in het verkeer is gebracht, bevoegd zou zijn om van de vordering ter zake kennis te nemen (waarop het hof uiteindelijk zijn oordeel grondt). Aldus is het oordeel van het hof in strijd met het beginsel dat partijen voldoende moeten zijn gehoord over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan de rechterlijke beslissing en partijen niet mogen worden verrast met een beslissing van de rechter waarmee zij, gelet op het processuele debat, geen rekening behoefden te houden. Ook (en in elk geval) om deze reden berust 's hofs oordeel in rov. 2.11 tot en met 2.14 op een onjuiste rechtsopvatting.
3.
Gegrondbevinding van een of meer van de in het vorenstaande aangevoerde klachten vitieert tevens 's hofs voortbouwende overwegingen in rov. 2.15 en het dictum van zijn arrest.
En op grond van dit middel te horen eis doen dat het de Hoge Raad behage het arrest waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, [€ 77,52]
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑08‑2014
De onderhavige procedure is aangevangen bij dagvaarding van 17 mei 2011, waarbij thans eiseres tot cassatie (hierna: Reaal) verweersters in cassatie sub 1 (hierna: Same Deutz) en sub 2 (hierna: gerequireerde 2.) gezamenlijk heeft gedagvaard voor de rechtbank te Assen. Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 27 juni 2012 het beroep van Same Deutz en [gerequireerde 2] op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter had verworpen, hebben Same Deutz en [gerequireerde 2] (na daartoe verkregen toestemming van de rechtbank ex art. 337 lid 2 Rv) tegen dit vonnis ieder afzonderlijk appel ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij incidenteel arrest van 9 juli 2013 heeft het hof de belde appelprocedures op de voet van art. 222 Rv gevoegd. Het hof heeft in zijn thans in cassatie bestreden arrest van 27 mei 2014 in belde gevoegde appellen één (geheel gelijkluidende) uitspraak gedaan. Gelet hierop stelt Reaal bij deze cassatiedagvaarding in belde gevoegde zaken cassatieberoep in (vgl. HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5801).
De in deze inleiding te noemen feiten zijn, tenzij anders vermeld, ontleend aan de vaststaande feiten die het hof in rov. 2.1.1 tot en met 2.1.6 van zijn arrest vermeldt.
Zie voor de cessieovereenkomsten prod. 5 en 6 bij akte overlegging producties d.d. 7 december 2011.
Zie voor een weergave van deze stellingname van Reaal rov. 2.6 van 's hofs arrest.
Zie eveneens rov. 2.6 van 's hofs arrest.
Zie de inleidende dagvaarding, § 27; conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid, § 6, 10; memorie van antwoord, § 36.
Reaal heeft hierop in haar stellingen omtrent de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ook gewezen; zie hiervóór voetnoot 6.
Zie de vaststelling in rov. 2.1.4 van 's hofs arrest dat de spoorwegovergang waar de aanrijding zich heeft voorgedaan (en de litigieuze schade aan de trein en de spoorwegbeveiliging is ontstaan) in Nederland is gelegen; zie in dit verband voorts de hiervóór in voetnoot 6 al genoemde stellingen van Reaal waarmee Reaal erop heeft gewezen dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat de aanrijding tussen de trein en de tractor zich in Nederland heeft voorgedaan.
Zie hiervóór voetnoot 8.
De memorie van antwoord van Reaal — het laatste processtuk in hoger beroep — is genomen ter rolzitting van 17 december 2013. Het arrest van het HvJEU inzake Kainz/Pantherwerke is gewezen op 16 januari 2014.
Zie grief 1 van zowel [gerequireerde 2] als Same Deutz.
Zie grief 2 van zowel [gerequireerde 2] als Same Deutz.