Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-05-2014, nr. 200.112.913/01, nr. 200.113.738/01
ECLI:NL:GHARL:2014:4250
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-05-2014
- Zaaknummer
200.112.913/01
200.113.738/01
- Roepnaam
Reaal/Same Deutz-Fahr Deutschland
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:4250, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑05‑2014
ECLI:NL:GHARL:2013:4987, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑07‑2013
Uitspraak 27‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Internationale bevoegdheid. Geschil tussen een schadeverzekeraar van de Nederlandse koper en de Duitse producent en verkoper van een tractor. De tractor is in Nederland door een defect op een spoorwegovergang stil komen te staan, waarna een aanrijding met een trein volgde. De schadeverzekeraar heeft de schade van NS en ProRail uitgekeerd en heeft de vordering van NS en ProRail uit onrechtmatige daad op de verkoper en de producent van de tractor gecedeerd gekregen. Volgens de verzekeraar is bij een reparatie door de verkoper een fout gemaakt, althans is sprake van productaansprakelijkheid. Anders dan de rechtbank, acht het hof de Nederlandse rechter niet bevoegd. Gelet op een recent arrest van het Europese Hof van Justitie (16 januari 2014 inzake Kainz/Pantherwerke) moet in dit geval als plaats waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan de werkplaats van de verkoper (waar de fout zou zijn gemaakt) of de fabriek van de producent, beide gelegen in Duitsland, worden aangemerkt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.113.738/01 en 200.112.913/01
(zaaknummers rechtbank Assen 90093 / HA ZA 11-663 en 90093 / HA ZA 11-663)
arrest van de eerste kamer van 27 mei 2014
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
Same Deutz-Fahr Deutschland GmbH,
gevestigd te Lauingen, Duitsland,
appellante, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde, tevens eiseres in het incident,
hierna: Same Deutz,
advocaat: mr. P. Bavelaar, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Reaal Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres, tevens verweerster in het incident,
hierna: Reaal,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert, kantoorhoudend te Rotterdam
en in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht[X],gevestigd te [woonplaats],appellante, tevens verweerster in het incident,in eerste aanleg: gedaagde, tevens eiseres in het incident,hierna: [X], advocaat: mr. I.K.M. Hoffmann, kantoorhoudende te Enschede,
tegen
Reaal Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres, revens verweerster in het incident,
hierna: Reaal,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert, kantoorhoudend te Rotterdam.
Het hof neemt de inhoud van het arrest van 9 juli 2013 in het incident hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
In genoemd arrest heeft het hof de procedures tussen Reaal en [X] en Reaal en Same Deutz gevoegd.
1.2
Reaal heeft een memorie van antwoord genomen.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordelingvaststaande feiten
2.1
In hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1.1
[bedrijf A] heeft in januari 2007 een nieuwe tractor bij [X] gekocht. Op de, schriftelijk vastgelegde, koopovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [X] van toepassing verklaard. In artikel IX van deze algemene voorwaarden is het volgende bepaald:"1. Erfüllungsort und ausschliesslicher Gerichtsstand für Lieferung und Zahlungen sowie fürsämtliche zwischen Parteien sich ergebenden Streitigkeiten ist bei Verbrauchergeschäftender Wohnsitz des Käufers, sonst der Hauptsitz des Verkäufers.2. Die Beziehungen zwischen den Vertragsparteien richten sich ausschliesslich nach dem inder Bundesrepublik Deutschland geltenden Recht unter Ausschluss des UN-Kaufrechts."
2.1.2
Same Deutz is de producent van de tractor. [bedrijf A] heeft bij Reaal een aansprakelijkheidsverzekering voor de tractor afgesloten.
2.1.3
In november 2007 heeft [X] de versnellingsbak van de tractor gerepareerd. Deze werkzaamheden vielen onder de door Same Deutz verstrekte fabrieksgarantie.
2.1.4
[bedrijf A] heeft de tractor na de reparatie weer in gebruik genomen. Op 5 december 2007 is de tractor door een medewerker van [bedrijf A], [medewerker], gebruikt voor het vervoer van wapeningsijzer van de Nederlandse vestiging van [bedrijf A] te [plaats] naar de Duitse vestiging BBE. Beide vestigingen liggen ongeveer 3 kilometer uit elkaar. Onderweg diende, nog in Nederland, een spoorwegovergang te worden overgestoken. Nadat [medewerker] met de tractor het grootste deel van de spoorwegovergang was gepasseerd, sloeg de motor van de tractor af. Het achterste deel van de door de tractor getrokken dieplader met wapeningsijzer bleef op het spoor staan. [medewerker] kreeg de tractor niet meer aan de praat. Een passagierstrein die enige tijd later de spoorwegovergang naderde, kon niet op tijd remmen en kwam met de dieplader in botsing. Het voorste treinstel ontspoorde en het achterste treinstel kantelde. Bij de botsing raakten de trein en de spoorwegbeveiliging beschadigd.
2.1.5
Reaal heeft als verzekeraar van [bedrijf A] een cessieovereenkomst met NS en ProRail gesloten, waarbij werd overeengekomen dat NS en ProRail hun vorderingen op de partijen die aansprakelijk zijn voor het ontstaan van de aanrijding overdragen aan Reaal tegen betaling door Reaal van een bedrag gelijk aan de vorderingen van NS en ProRail. In dat verband heeft Reaal aan NS een bedrag van € 362.603,19 (€ 338.847,82, te vermeerderen met € 23.755,37 wettelijke rente) en aan ProRail van € 84.980,- betaald. In de cessie-overeenkomsten is onder meer het volgende vermeld:“In aanmerking nemende:(…)Dat Reaal als verzekeraar van [bedrijf A] (…) bereid is om de vordering van (…) over te nemen zonder daarmee aansprakelijkheid van zijn verzekerde of de feitelijke bestuurder van de bij hem verzekerde tractor te erkennen;Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:1) Dat (…) verkoopt en draagt in eigendom over aan Reaal de vordering(en) tot schadeloosstelling welke hij heeft jegens alle aansprakelijke partijen aan de bovengenoemde aanrijding, terwijl Reaal deze overdracht aanvaardt.(…)”
2.1.6
Reaal heeft [X] en Same Deutz aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. [X] en Same Deutz hebben deze aansprakelijkheid niet erkend. procedure in eerste aanleg
2.2
Reaal heeft [X] en Same Deutz gedagvaard voor de rechtbank te Assen en hoofdelijke veroordeling van hen gevorderd tot betaling van de schade, te vermeerderen met rente en kosten.
2.3
[X] en Same Deutz hebben een bevoegdheidsincident opgeworpen. Zij hebben betoogd dat niet de Nederlandse, maar de Duitse rechter bevoegd is. In het vonnis in het incident d.d. 27 juni 2012 heeft de rechtbank de incidentele vordering zich onbevoegd te verklaren verworpen, met veroordeling van [X] en Same Deutz in de kosten. Bij aanvullend vonnis in het incident d.d. 8 augustus 2012 heeft de rechtbank bepaald dat tegen het vonnis in het incident tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. bespreking van de grieven
2.4
Met hun grieven komen [X] en Same Deutz op tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep op onbevoegdheid. De grieven beogen dit oordeel van de rechtbank, en daarmee het geschil tussen partijen over de bevoegdheid van de rechtbank, in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof zal de grieven van [X] en Same Deutz, die grotendeels gelijkluidend zijn, tezamen behandelen.
2.5
Indien Reaal de door haar aan NS en ProRail uitgekeerde schade op [X] en Same Deutz wil verhalen, kan zij dat in beginsel (in elk geval) op twee manieren doen.Reaal kan dat allereerst doen door op grond van de met [bedrijf A] afgesloten verzekering de schade van [bedrijf A], bestaande uit de vorderingen van NS en ProRail op [bedrijf A], uit te keren. Eventuele vorderingen tot schadevergoeding op derden van [bedrijf A] gaan dan bij wege van subrogatie op Reaal over (vgl. artikel 7:962 BW). Indien Reaal voor deze mogelijkheid kiest, treedt zij in de rechten van [bedrijf A] jegens [X] en Same Deutz. Die rechten vloeien voort uit de contractuele relatie tussen [bedrijf A] en [X].Reaal kan er ook voor kiezen om met NS en ProRail overeen te komen dat zij hun schade zal vergoeden, waar tegenover NS en ProRail hun vorderingen op [X] en Same Deutz aan Reaal overdragen. In dat geval treedt Reaal in de rechten van NS en ProRail jegens [X] en Same Deutz, die geen contractueel maar een delictueel karakter hebben.
2.6
Het hof stelt vast dat Reaal in de inleidende dagvaarding haar vordering heeft gebaseerd op de rechten die zij heeft gekregen uit de cessie-overeenkomsten. Zij heeft derhalve geopteerd voor de tweede hiervoor onderscheiden routes van schadeverhaal, die van de vordering uit onrechtmatige daad van NS en ProRail. Dat volgt allereerst uit paragraaf 19 van de inleidende dagvaarding, waarin is vermeld:“Aangezien noch [X] noch Deutz aansprakelijkheid erkennen en zich bereid tonen de schade als gevolg van de aanrijding te vergoeden is Reaal genoodzaakt om de onderhavige procedure aanhangig te maken. Zij doet dit uit hoofde van de als productie 5 en 6 overgelegde cessieovereenkomst op grond waarvan zij de vordering van Prorail en NS op [X] en Deutz heeft overgenomen.”Het volgt ook uit de juridische onderbouwing van de vordering vanaf paragraaf 33 en verder van de inleidende dagvaarding. Daar wordt uiteengezet dat - uitgaande van de toepasselijkheid van Nederlands recht - [X], althans een van haar medewerkers waarvoor zij op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is, onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het uitvoeren van de reparatiewerkzaamheden, doordat bij de reparatie een knik in de brandstofslang is ontstaan. Daardoor is een gevaar in het leven geroepen als gevolg waarvan de schade is ontstaan. Aldus heeft [X] onrechtmatig gehandeld jegens NS en ProRail, meent Reaal. Verder wordt aangegeven dat Deutz op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk is voor het onzorgvuldig handelen van [X] en subsidiair op grond van productaansprakelijkheid. Aldus heeft Reaal de vorderingen op [X] en Same Deutz ook ingevuld als een vordering uit onrechtmatige daad door een derde, niet zijnde een contractspartij van de aangesproken partij(en) en niet als een vordering uit toerekenbaar tekortschieten in een contractuele verplichting van een contractspartij van de aangesproken partij(en).
2.7
Het hof volgt [X] en Same Deutz dan ook niet in hun betoog dat Reaal onder de vlag van de onrechtmatige daad een vordering met de lading van een contract instelt. Dat Reaal in de inleidende dagvaarding ook kwalificaties gebruikt die passen in een contractuele setting (“niet de eigenschappen die [bedrijf A] hiervan mocht verwachten”) en haar eigen naam verwisselt met die van [bedrijf A], kan mogelijk tot enige verwarring hebben geleid bij [X] en Same Deutz, maar doet niet af aan de duidelijke keuze die Reaal in paragraaf 19 van de inleidende dagvaarding heeft gemaakt voor een vordering uit onrechtmatige daad, via de rechten van NS en ProRail, welke keuze ondubbelzinnig is bevestigd door en uitgewerkt in de paragrafen 33 en verder van de inleidende dagvaarding.
2.8
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de vorderingen van Reaal niet alleen formeel, maar ook materieel het karakter hebben van een vordering uit onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dat ook overwogen. Voor zover [X] en Same Deutz met hun grief I opkomen tegen dit oordeel, faalt de grief.
2.9
[X] heeft zich er op beroepen dat aan haar algemene voorwaarden derdenwerking toekomt, in die zin dat zij het forumkeuzebeding dat van toepassing is op haar overeenkomst met [bedrijf A] ook kan inroepen jegens NS en ProRail en daarmee jegens Reaal, voor zover Reaal is getreden in de rechten van NS en Reaal. [X] beroept zich daartoe op het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 1986, NJ 1987, 35 (Deka-Hanno / Citronas). In dat arrest is overwogen dat in bepaalde gevallen ook een derde een contractueel beding in redelijkheid tegen zich moet laten gelden, maar dat daartoe dan een voldoende rechtvaardiging moet kunnen worden gevonden in de aard van het betreffende geval. [X] vindt die rechtvaardiging in de aard van de door NS ingestelde vordering, die volgens haar gestoeld is op wanprestatie. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat het [X] niet volgt in deze kwalificatie van de vorderingen van Reaal. Het betoog van [X] faalt dan ook bij gebreke aan een deugdelijke onderbouwing. Het hof laat dan nog daar dat [X] lijkt te miskennen dat Reaal in de rechten is getreden van NS en ProRail en dat niet de verhouding van Reaal, maar die van NS en ProRail tot [bedrijf A] doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag of sprake is van een zodanig nauwe band tussen de overeenkomst van [bedrijf A] en [X] en NS en ProRail, dat het gerechtvaardigd is dat NS en ProRail bedingen uit de overeenkomst tussen [bedrijf A] en [X] tegen zich moeten laten gelden.
2.10
[X] en Same Deutz wijzen er in de toelichting op grief I en in grief II op dat niet te gemakkelijk moet worden geconcludeerd dat het aannemen van een uitzondering op de hoofdregel van de EEX-Vo, te weten dat een verweerder wordt gedagvaard voor de rechter van zijn eigen lidstaat. Van een verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 5 sub 3 EEX-Vo is volgens [X] en Same Deutz alleen sprake indien de verbintenis geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5 sub 1 EEX-Vo.
2.11
Uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (samengevat in een uitspraak van 16 juli 2009, C-189/08, NJ 2011/349 - Zuid-Chemie) volgt inderdaad dat het in titel II van de EEX-Vo neergelegde stelsel van algemene bevoegdheden berust op de in artikel 2 sub 1 EEX-Vo vervatte basisregel, inhoudende dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een verdragsluitende staat, ongeacht de nationaliteit van partijen, worden opgeroepen voor de gerechten van die staat en dat slechts in afwijking van dit fundamentele beginsel titel II afdeling 2 van de EEX-Vo in een aantal bijzondere bevoegdheden voorziet, waaronder ook die van artikel 5 sub 3. Het Europese Hof heeft ook meermalen verklaard dat aan deze bijzondere bevoegdheidsregels een strikte uitlegging moet worden gegeven, die niet verder mag gaan dan de door de EEX-Vo uitdrukkelijk voorziene gevallen. In dit verband heeft het Hof gepreciseerd dat de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5 sub 3 berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de rechterlijke instantie van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd is. De rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, is immers normaliter het best in staat is om uitspraak te doen, met name omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker, aldus het Europese Hof. In meergenoemde uitspraak heeft het Europese Hof ook uitgesproken dat het begrip “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in een situatie van productaansprakelijkheid duidt op “de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is”.
2.12
In het arrest van 16 januari 2014 (C-45/13 - Kainz/Pantherwerke) heeft het Europese Hof evenwel, onder verwijzing naar onder meer het al aangehaalde arrest Zuid-Chemie overwogen dat in geval van aansprakelijkheid voor een gebrekkig product de plaats waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan, de plaats is waar zich het feit heeft voorgedaan dat het product zelf heeft beschadigd. Het hof heeft daar aan toegevoegd (punt 26 van het arrest): "In beginsel vindt dit feit plaats waar het betrokken product is vervaardigd." Het hof overwoog verder (punten 27 - 29):"Aangezien de geringere afstand met de plaats waar zich het feit heeft voorgedaan dat het product zelf heeft beschadigd, een nuttige procesinrichting en dus een goede rechtsbedeling bevordert, inzonderheid wat de bewijsvoering aangaande de vaststelling van het gebrek in kwestie betreft, strookt de toewijzing van bevoegdheid aan het gerecht waar deze plaats is gelegen met de opzet van de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001, te weten het bestaan van een bijzonder nauwe band tussen de vordering en het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (zie in die zin de reeds aangehaalde arresten Zuid-Chemie, punt 24, en Pickney, punt 27).Dat het gerecht van de plaats waar het product is vervaardigd bevoegd wordt verklaard, beantwoordt bovendien aan het vereiste van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels, aangezien zowel de verwerende producent als de verzoekende benadeelde er redelijkerwijs van kunnen uitgaan dat dit gerecht het best in staat zal zijn om een geschil af te doen dat een gebrek van het betrokken product betreft.Bijgevolg moet worden vastgesteld dat, ingeval een producent aansprakelijk wordt gesteld voor een gebrek van een door hem vervaardigd product, de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis de plaats is waar het betrokken product is vervaardigd."
2.13
Uit het (overigens na het vonnis van de rechtbank gewezen) arrest in de zaak Kainz/Pantherwerke volgt in elk geval dat voor zover de vordering van Reaal gebaseerd is op productaansprakelijkheid de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vordering kennis te nemen, nu de tractor door Deutz in Duitsland is vervaardigd. Naar het oordeel van het hof is dat niet anders voor zover de vordering is gebaseerd op de aansprakelijkheid van [X] en Deutz (op grond van respectievelijk artikel 6:170 en 6:171 BW) voor de door een monteur van [X] bij [X] in Duitsland verrichte gebrekkige reparatie, daarin bestaande dat bij de reparatie een knik in de brandstofleiding is ontstaan. Daartoe is het volgende redengevend:- in de kern stelt Reaal dat de tractor als gevolg van een fout van de monteur van [X], waarvoor [X] en Deutz het risico dragen, gebrekkig is geworden. Na de reparatie heeft [X] een met een gebrek behepte tractor in het verkeer gebracht;- de ratio van het oordeel van het Hof van Justitie over de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis in een situatie van productaansprakelijkheid, hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 2.13, geldt ook wanneer een product door een reparatie gebrekkig is geworden. Ook in die situatie bevordert de geringe afstand met de plaats waar zich het feit heeft voorgedaan dat het product zelf heeft beschadigd (i.c. de reparatie) een nuttige procesvoering en daarmee een goede rechtsbedeling en is sprake van een nauwe band tussen de vordering en het gerecht van de plaats waar het schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan;- daarmee samenhangend: indien niet Reaal maar [bedrijf A] [X] zou hebben aangesproken op schade als gevolg van een gebrekkige reparatie zou de rechter van [X], gelet op het bepaalde in artikel 5 sub 1 EEX-Vo, de bevoegde rechter zijn, als de rechter van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt (de reparatieverbintenis), is uitgevoerd. Dat is ook de rechter met wie de nauwste band met de vordering bestaat.
2.14
De slotsom is dat de rechter van de vestiging van Deutz bij uitsluiting bevoegd is van de vorderingen van Reaal kennis te nemen. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht. Grief II slaagt dus.
2.15
De rechtbank heeft zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ten onrechte bevoegd verklaard. Het hof zal het vonnis van 27 juni 2012 vernietigen en de rechtbank onbevoegd verklaren van de vorderingen van Reaal kennis te nemen. Als de zowel in eerste aanleg als in appel in het ongelijk gestelde partij zal Reaal worden verwezen in de proceskosten van Deutz en [X]. Bij de begroting van het geliquideerd salaris van de advocaten van beide laatstgenoemde partijen zal het hof uitgaan van 1 punt naar tarief VII voor de procedure in eerste aanleg en in appel van 1 punt (aan de zeer summiere antwoordakte betreffende het voegingsincident kent het hof geen punt toe) naar tarief II (in appel is alleen de bevoegdheidsvraag aan de orde). Ook de vordering tot vergoeding van nasalaris zal worden toegewezen.
3. De beslissingHet gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Assen d.d. 27 juni 2012 en het aanvullend vonnis van deze rechtbank d.d. 8 augustus 2012, behoudens voor zover in dat vonnis hoger beroep is opengesteld tegen het vonnis van 27 juni 2012, en opnieuw rechtdoende:
verklaart de rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord Nederland, onbevoegd van de vorderingen van Reaal kennis te nemen;
veroordeelt Reaal in de proceskosten van het geding in beide instanties en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Deutz en [X] gevallen:op € 7.153,27 aan verschotten en op € 2.580,- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor zowel [X] als Deutz ;in eerste aanleg op € 1.484,34 aan verschotten en op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor zowel [X] als Deutz;in appel te vermeerderen met een bedrag van € 131,- aan nasalaris voor de advocaat en voorts met € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, voor zowel [X] als Deutz;verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag27 mei 2014.
Uitspraak 09‑07‑2013
Mrs. K.E. Mollema, J.H. Kuiper, R.E. Weening
Partij(en)
arrest van de eerste kamer van 9 juli 2013 in het incident tot voeging wegens connexiteit in de zaak van:
de vennootschap naar Duits recht
Same Deutz-Fahr Deutschland GmbH,
gevestigd te Lauingen, Duitsland,
appellante,
tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: Same Deutz,
advocaat: mr. P. Bavelaar, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
Reaal Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg eiseres,
hierna: Reaal,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert, kantoorhoudende te Rotterdam.
1. Het geding in eerste instantie
1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 27 juni 2012 en 8 augustus 2012 van de rechtbank Assen, sector civiel recht (hierna: de rechtbank), welke vonnissen gewezen zijn tussen Reaal als eiseres en Same Deutz en de vennootschap naar Duits recht [gedaagde 2] GmbH (hierna: [gedaagde 2]) als gedaagden.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij exploot van 11 september 2012 is door Same Deutz hoger beroep ingesteld van het vonnis van 27 juni 2012 met dagvaarding van Reaal tegen de zitting van 25 september 2012.
2.2
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
‘(…) bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis d.d. 27 juni 2012, gewezen door de rechtbank Assen (…), gedeeltelijk te vernietigen met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties.’
2.3
Bij incidentele conclusie tot voeging heeft Reaal gevorderd dat deze zaak wordt gevoegd met de procedure in hoger beroep tussen [gedaagde 2] en Reaal, bij het hof bekend onder nummer 200.112.913.
2.4
Bij antwoordconclusie in het incident heeft Same Deutz aangegeven zich niet te verzetten tegen voeging.
2.5
Reaal heeft de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.
2.6
Gelet op art. CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Stb. 2012, 313) wordt in deze vóór 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. De beoordeling
in het incident
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Reaal heeft ín eerste aanleg gevorderd (samengevat) dat [gedaagde 2] en Same Deutz hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 423.827,82, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde 2] en Same Deutz hebben in eerste aanleg een bevoegdheidsincident opgeworpen. In het vonnis van 27 juni 2012 heeft de rechtbank de incidentele vorderingen van [gedaagde 2] en Same Deutz afgewezen en hen in de kosten van het incident veroordeeld. Bij vonnis van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank hoger beroep opengesteld tegen het vonnis van 27 juni 2012.
3.2
Het hier aan de orde zijnde incident moet worden beoordeeld aan de hand van art. 222 Rv. Hierin is bepaald (voor zover in dit geval relevant) dat de voeging kan worden gevorderd van verknochte zaken die tegelijk voor dezelfde rechter aanhangig zijn.
3.3
De vraag waar het in dit incident om gaat is of procedures tussen verschillende partijen kunnen worden samengevoegd, alle belangen over en weer in aanmerking nemend, waaronder die van de proceseconomie.
3.4
Gelijk door Reaal is gesteld, betreffen beide zaken feitelijk en juridisch hetzelfde geschil. Het gaat immers om twee appellen tegen hetzelfde vonnis. Teneinde het procesverloop in beide zaken beter op elkaar te kunnen afstemmen en mede gelet op het belang uiteenlopende beslissingen zoveel mogelijk te vermijden, beantwoordt het hof de hiervoor in 3.3 geformuleerde vraag dan ook bevestigend.
3.5
De conclusie luidt dat de incidentele vordering zal worden toegewezen. Door de voeging blijven de vorderingen hun zelfstandigheid overigens behouden (HR 21 november 1997, NJ 1999, 146) en wordt de partij in de ene zaak niet automatisch partij in de andere zaak (HR 21 mei 1999, NJ 2000, 291).
3.6
Aangezien geen der partijen kan worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij, zullen de kosten van het incident worden gecompenseerd, in die zien dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.7
De hoofdzaak zal naar de rol van 6 augustus 2013 worden verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van Same Deutz.
De beslissing:
Het gerechtshof:
in het incident:
voegt de hoofdzaak met de bij het hof aanhangige zaak met nummer 200.112.913 en compenseert de kosten van dit incident, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 6 augustus 2013 voor memorie van grieven aan de zijde van Same Deutz;
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 juli 2013.
mr. K.E. Mollema