Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/211
211 Zelfstandig bewijsaanbod
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691561:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser 2004/45 (Asser Procesrecht/Asser 3 2023/57).
De uitkomst van de bewijslevering moet aan de beoordeling van het geschil kunnen bijdragen (HR 7 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1562, JBPr 2003/41 met nt. C.J.M. Klaassen).
Om te kunnen worden toegelaten tot tegenbewijs moet die partij de feiten waartegen zij tegenbewijs wil leveren, wel voldoende gemotiveerd hebben betwist (o.m. HR 14 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK4841, NJ 2005/269 met nt. W.D.H. Asser onder NJ 2005/270 (Valent/Beukers) en HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510, r.o. 3.4, NJ 2020/359. Zie verder o.m. Ahsmann 2020b, p. 317 en de noot van C.J.M. Klaassen onder 6 bij HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0613, NJ 2008/219 (Wooning/Wooning)).
HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1981, RvdW 2012/924, JOR 2012/317 met nt. R.G.J. de Haan (Melfund/Wagram), HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9860, NJ 2011/189, JBPr 2011/143 met nt. H.L.G. Wieten, HR 6 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0900, NJ 2002/383 met nt. H.J. Snijders (Vellekoop/Wilton Feijenoord), Asser Procesrecht/Asser 3 2023/58 en 222, G. de Groot, Getuigenbewijs in civiele zaken, 2015/202 en Pitlo/Rutgers & Krans 2014/52.
Wanneer de rechter voorshands, behoudend tegenbewijs, bepaalde feiten als vaststaand aanneemt, hoeft een partij dit voorshands geleverde bewijs niet eerst te ontkrachten om tot tegenbewijs te worden toegelaten (HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2320, NJ 2019/20 (Pioenrozen)). Asser Procesrecht/Asser 3 2023/58 en 222, De Groot 2015/202, Pitlo/Rutgers & Krans 2014/52. Bijv. HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2000, RvdW 2010/62, JBPr 2010/25 met nt. H.L.G. Wieten (X/Unigarant), HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1981, RvdW 2012/924, JOR 2012/317 met nt. R.G.J. de Haan, (Melfund/Wagram) en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7245, NJ 2012/96, JBPr 2012/38 met nt. H.W.B. thoe Schwartzenberg (X/SLS Wonen).
HR 2 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3668, NJ 2007/587.
Het bewijsaanbod door verweerder is besproken in het kader van het debat tussen partijen in nr. 175. Doet de partij bij wie het bewijsrisico berust een bewijsaanbod, dan wordt dit bewijsaanbod een ‘zelfstandig bewijsaanbod’ genoemd (bewijs ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv) en niet een aanbod tot tegenbewijs.
Voorbeeld
Stelt gedaagde, die wordt aangesproken tot betaling, dat de verbintenis reeds is nagekomen en daardoor teniet is gegaan, dan is het bewijs dat gedaagde van de daartoe door hem gestelde feiten moet leveren, geen tegenbewijs, maar bewijs ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv.1
Het onderscheid tussen een zelfstandig bewijsaanbod en een aanbod tot tegenbewijs impliceert dat de eisen die aan een bewijsaanbod door verweerder ingeval van een bevrijdend verweer kunnen worden gesteld, meer omvattend zijn: een bewijsaanbod zal moeten voldoen aan de daaraan gestelde vereisten (art. 166 Rv: voldoende specifiek en concreet, alsmede voor de beoordeling van de zaak relevante stellingen).2 Er zullen feiten moeten worden gesteld die indien bewezen de rechter tot een andere beslissing kunnen brengen; wanneer de stellingen van verweerder zijn betoog niet kunnen dragen, wordt zijn aanbod die stellingen te bewijzen gepasseerd. Of eiser wel of niet heeft gewezen op de ongenoegzaamheid van de gestelde feiten door verweerder, doet in dit verband niet ter zake. Idealiter maakt de rechter duidelijk of een bewijsopdracht het leveren van bewijs betreft conform de hoofdregel van art. 150 Rv of het leveren van tegenbewijs.
Tegenbewijs
In geval van een grondslagverweer gelden voor verweerder slechts de vereisten van een eventueel aanbod tot tegenbewijs.3 Op grond van vaste jurisprudentie mogen aan het aanbod tot het leveren van tegenbewijs geen eisen worden gesteld.4 Een aanbod tot tegenbewijs behoeft niet te worden gespecificeerd; een algemeen bewijsaanbod is voldoende.5
Voorbeeld
“De stelling van de (uit onrechtmatige daad voor een niet-betaalde loonvordering persoonlijk aansprakelijkgestelde) oud-bestuurder dat geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan, is geen bevrijdend verweer – in de zin dat de oud-bestuurder de door eiser aan zijn vordering ten grondslag gelegde arbeidsovereenkomst niet zou hebben bestreden maar zich afgezien daarvan op een bevrijdende omstandigheid zou hebben beroepen – maar een feitelijke onderbouwing van zijn betwisting van eisers stelling dat een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Het bewijsaanbod ter zake van de stelling als voormeld betreft derhalve een aanbod ter zake van tegenbewijs, dat niet behoefde te worden gespecificeerd.”6