HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.
HR, 29-06-2021, nr. 19/04248
ECLI:NL:HR:2021:1028
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2021
- Zaaknummer
19/04248
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1028, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2019:2466
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:662
ECLI:NL:PHR:2021:662, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1028
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑09‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0209 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 29‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen bedreiging, meermalen gepleegd (art. 285.1 Sr) en medeplegen poging tot diefstal met geweld (art. 312.1 en 312.2 Sr) en/of medeplegen poging tot afpersing (art. 317.1 Sr). Meerdaadse samenloop a.b.i. art. 57 Sr? Belang bij cassatie? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2017:1111 tot en met HR:2017:1115 m.b.t. eendaadse samenloop en voortgezette handeling. Hof heeft, gelet op enkele vermelding van art. 57 Sr als toepasselijke wettelijke bepaling wat betreft samenloop, geoordeeld dat m.b.t. bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop. Bewezenverklaarde geweldshandelingen leveren echter een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, omdat onder 3 bewezenverklaarde poging tot diefstal met geweld in vereniging en/of poging tot afpersing in vereniging wat betreft bedreiging met geweld bestond uit het ook onder 1 bewezenverklaarde (opzettelijk dreigend vuurwapen voorhouden aan en/of richten op genoemde personen en vervolgens meermalen met vuurwapen schieten in richting van (auto van) genoemde personen). Strekking van betreffende strafbepalingen (enerzijds art. 285.1 Sr en anderzijds art. 312.1, 312.2 en art. 317.1 Sr) loopt niet dusdanig uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. ’s Hofs oordeel is derhalve niet z.m. begrijpelijk. Dit leidt niet tot vernietiging van bestreden uitspraak, omdat door hof opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden ver onder strafmaximum van 8 jaren ligt dat zou gelden als van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, terwijl hof blijkens strafmotivering bij strafoplegging geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan onder 1 bewezenverklaard feit. Verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04248
Datum 29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 september 2019, nummer 22-004825-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof met betrekking tot het onder 1 en 3 bewezenverklaarde ten onrechte artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft toegepast.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1 subsidiair:
hij op 02 maart 2016 te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met een ander, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zijn mededader opzettelijk dreigend een vuurwapen voorgehouden aan en/of gericht op genoemde personen en vervolgens meermalen met een vuurwapen geschoten in de richting van de auto van genoemde personen;
3.
hij op 02 maart 2016 te Ridderkerk op het Huygensplantsoen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid cocaïne en/of enig ander goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 1] en die [betrokkene 3] en die [betrokkene 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken,
en/of
om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid cocaïne en/of enig ander goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2] ,
- een vuurwapen gericht op en/of voorgehouden aan die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en
- meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.2.2
Het hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als “medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en het onder 3 bewezenverklaarde als “poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”.
3.2.3
Het hof heeft als wettelijke voorschriften waarop de straf mede is gebaseerd onder meer artikel 57 Sr en niet de artikelen 55 of 56 Sr vermeld.
3.2.4
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en dienaangaande onder meer het volgende overwogen:
“De verdachte heeft samen met een ander op de openbare weg geprobeerd een overval te plegen op drie inzittenden van een auto, door hen te bedreigen met een vuurwapen. Hierbij werd onverhoeds hun auto klem gezet en werd hen door de medeverdachte het vuurwapen voorgehouden. Daarnaast heeft de medeverdachte nabij die auto met een vuurwapen meerdere schoten gelost. Vermoedelijk was het
de verdachte en zijn mededader te doen om harddrugs(opbrengsten). Tijdens een onderzoek naar de vluchtroute van de inzittenden van de Seat Ibiza werd namelijk een hoeveelheid van circa drie kilogram cocaïne aangetroffen in een tas die waarschijnlijk door hen was achtergelaten. Van het voorgevallene, in een woonwijk, op de vroege avond, zijn vele mensen getuige geweest. Dit zijn ernstige feiten die gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 augustus 2019.
Het hof is van oordeel dat op de onderhavige feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.”
3.3
In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit voornoemde arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
3.4
Het hof heeft, gelet op de enkele vermelding van artikel 57 Sr als toepasselijke wettelijke bepaling wat betreft de samenloop, geoordeeld dat met betrekking tot het onder 1 en 3 bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop. De bewezenverklaarde geweldshandelingen leveren echter een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, omdat de onder 3 bewezenverklaarde poging tot diefstal met geweld in vereniging en/of poging tot afpersing in vereniging wat betreft de bedreiging met geweld bestond uit het ook onder 1 bewezenverklaarde – het opzettelijk dreigend een vuurwapen voorhouden aan en/of richten op genoemde personen en vervolgens meermalen met een vuurwapen schieten in de richting van (de auto) van genoemde personen. De strekking van de betreffende strafbepalingen – te weten enerzijds artikel 285 lid 1 Sr en anderzijds artikel 312 leden 1 en 2 en artikel 317 lid 1 Sr – loopt niet dusdanig uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Het oordeel van het hof is derhalve niet zonder meer begrijpelijk. Het cassatiemiddel is gegrond.
3.5
De gegrondheid van het cassatiemiddel leidt niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende. De door het hof opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden ligt ver onder het strafmaximum van 8 jaren dat zou gelden als met de steller van het cassatiemiddel van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, terwijl het hof blijkens de strafmotivering bij de strafoplegging geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het onder 1 bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
Conclusie 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Eendaadse samenloop, meerdaadse samenloop en de voortgezette handeling, art. 55, 56 en 57 Sr. HR vat zijn algemene overwegingen uit HR:2017:1111 tot en met HR:2017:1115 samen. Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook m.b.t. het “wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Dat i.c. is geoordeeld dat sprake is van meerdaadse samenloop in niet z.m. begrijpelijk. De gegrondheid van het cassatiemiddel leidt niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De door het hof opgelegde gvs ligt ver onder het strafmaximum dat zou gelden als van eendaadse samenloop zou worden uitgegaan, terwijl het hof blijkens de strafmotivering bij de strafoplegging geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het onder 1 bewezenverklaarde feit. Verdachte heeft dus onvoldoende belang bij cassatie.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04248
Zitting 18 mei 2021
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 10 september 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens 1 subsidiair “medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en 3 “poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest overeenkomstig art. 27(a) Sr.
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam , twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof onvoldoende heeft gerespondeerd “op de door de verdediging met argumenten onderbouwde standpunten/het verweer”. Met het verweer wordt het “meest verstrekkende verweer” bedoeld dat de verdachte niet aanwezig was op de plaats delict. Voordat ik de klacht bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging weer.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1 subsidiair:
hij op 02 maart 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zijn mededader opzettelijk dreigend een vuurwapen voorgehouden aan en/of gericht op genoemde personen en vervolgens meermalen met een vuurwapen geschoten in de richting van de auto van genoemde personen;
3.
hij op 02 maart 2016 te [plaats] op het [a-straat] , tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid cocaïne en/of enig ander goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of
[betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 1] en die [betrokkene 3] en die [betrokkene 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken,
en/of
om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid cocaïne en/of enig ander goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2] ,
- een vuurwapen gericht op en/of voorgehouden aan die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en
- meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 maart 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode
1603251110.GET. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 201 t/m 203 van zaaksdossier Zafira):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [getuige 1] :
Op 2 maart 2016 tussen 14:00 uur en 16:30 uur was ik thuis. Vanuit mijn woning heb ik zicht op de [b-straat] te [plaats] . Ik zag dat omstreeks 14:00 uur een auto van het merk Opel, type Zafira, kleur blauw voorbij mijn woning reed. Ik zag dat de auto erg langzaam reed. Ik zag dat de auto na het langzaam passeren doorreed. Even later zag ik diezelfde auto weer heel langzaam langs rijden. Hierna zag ik de auto voor de derde keer voorbij rijden. Ik zag dat het kenteken van de Opel Zafira [kenteken 1] betrof. Ik zag dat de auto ongeveer drie minuten stil stond. Ik zag dat er twee personen in de auto zaten. Ik heb gezien dat de bijrijder een blauwkleurige latex handschoen droeg. Hierna zag ik diezelfde auto weer opvallend langzaam voorbij rijden.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. [geboortedatum] 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1603171403.G. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 196 t/m 198 van zaaksdossier Zafira):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [getuige 2] :
Ik ben woonachtig aan het [a-straat] te [plaats] . Toen ik op 2 maart 2016 omstreeks 18:15 uur of 18:20 uur naar buiten keek, zag ik twee auto’s staan die mij opvielen. Dit viel mij op omdat één auto in een parkeervak recht voor mijn woning geparkeerd stond en een tweede auto er pal achter geparkeerd stond, op hele kleine afstand van de eerste auto. In de auto die in het parkeervak geparkeerd stond zaten drie personen. Het was een vrij kleine auto. De tweede auto die er achter geparkeerd stond was blauw van kleur. Ik zag dat deze auto groter was dan de auto in het parkeervak.
Ik zag dat in de tweede auto een man achter het stuur zat. Naast de auto in het parkeervak zag ik een man staan. Ik zag dat deze man blauwe latex handschoenen droeg. Vervolgens zag ik dat deze man iets zwarts in zijn handen had. Dit leek op een loop van een pistool. Deze man stond naast de auto in het parkeervak, aan de bestuurderszijde, vrij dicht bij de auto. Het bestuurdersportier stond op dat moment open. Ik zag en hoorde dat de man tweemaal in de auto schoot. Hiermee bedoel ik dat hij zijn wapen in de auto richtte. Hij schoot.
Ik zag vervolgens dat er een plastic tasje of iets dergelijks uit de kleine auto naar buiten op straat werd gegooid. Ik meen dat de bestuurder van de auto dit naar buiten gooide. Hierop zag ik de man met het pistool bukken en dit tasje oprapen. Hierop sprong de bestuurder van de kleine auto uit de auto en ik zag dat hij wegvluchtte.
Vervolgens zag ik dat de man met het pistool aan de andere kant van de kleine auto stond. Ik zag dat hij weer schoot in de richting van de auto. Ik weet niet hoe vaak hij op dat moment geschoten heeft. Hierop zag ik dat de andere twee inzittenden van de kleine auto de auto via het bestuurdersportier verlieten en ook wegrenden. Ik zag dat de man met het pistool vervolgens nog één of twee keer in de richting van de rennende mannen schoot. Vervolgens zag ik dat de grotere blauwe auto keihard achteruit reed in de richting van de [c-straat] . Ik zag dat de auto de [c-straat] opdraaide en vervolgens vooruit de [c-straat] opreed in de richting van de [d-straat] .
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. vrijdag 4 maart 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaal nummer RT5R016021 […] en documentcode 1603040930.V2- […] . Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 117 t/m 121 van zaaksdossier Zafira):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Woensdag (Het hof begrijpt: 2 maart 2016) was ik in [plaats] . Die vrienden van me hadden me gebeld. Een heet [betrokkene 3] en de andere noemen ze ‘ [betrokkene 1] ’. Ik weet dat ik ze op huisnummer […] heb opgehaald, de straatnaam weet ik niet. Het was in [plaats] . Ik denk dat ik ze rond 18:00 uur
heb opgehaald. Ik reed in een Seat Ibiza, kenteken [kenteken 2] . Ik was rond 18:15 of 18:20 uur op het [a-straat] in [plaats] . Ik kwam daar aanrijden en ik parkeerde de auto in een parkeervak. Wij zaten nog allemaal in de auto. Er stopte een auto achter mijn auto. Er stapte een man uit die auto met een pistool. Deze man liep naar mijn portier en probeerde mijn portierdeur open te maken. Dit lukte niet en toen schoot de man in de lucht toen hij heel dicht naast mijn auto stond. Ik ben weggerend. De man schoot nog twee keer. Ik zag dat [betrokkene 3] uit hetzelfde portier als ik uit de auto kwam en hard wegrende. De man schoot nogmaals.
De man sprak in het Spaans. Hij had een zwarte jas aan. Zijn gezicht was afgedekt. De bestuurder van de auto had een witte doek voor zijn gezicht. Toen ik die man met het pistool in zijn gezicht keek richtte hij het pistool op mij.
De auto die achter mijn auto stopte was een Opel Zafira, lichtblauw. De man met het pistool is weer in de Opel gestapt en weggereden. Ik denk dat er zes, zeven of acht keer is geschoten.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 maart 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1603051450.V- […] . Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 122 t/m 127 van zaaksdossier Zafira):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
[betrokkene 1] noemde ik [betrokkene 1] . Die andere noem ik [betrokkene 3] , die heet [betrokkene 3] .
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 maart 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer […] en documentcode 1603031500.V2- […] . Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 152 t/m 155 van zaaksdossier Zafira):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Toen het incident gebeurde was ik samen met mijn vriend [betrokkene 3] , die is hier ook bij de politie (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ), en met een taxichauffeur die dat als zwart werk doet. Hij was de bestuurder van de auto. We gingen naar het huis van mijn vriendin Carmen, waar ik verblijf en waar [betrokkene 3] en ik soms zijn. We hebben daar in [plaats] de auto geparkeerd. We wilden uitstappen en een andere auto sloot ons de weg af. Uit die auto kwam een man met een pistool, een andere man bleef in de auto zitten. De man die uitstapte begaf zich naar de kant van de bestuurder van onze auto. Deze man zei dat wij de deur open moesten doen. De man loste een schot op de grond. We begrepen dat de man zei dat hij geld wilde en anders ringen, sieraden, horloges en dergelijke. Wij zaten in een blauwe Seat. De auto van de man met het pistool was een middelgrote auto. De man die achter het stuur zat heb ik niet goed gezien, omdat deze een soort doek voor zijn gezicht had.
Het eerste schot was op de grond naast de chauffeur. De man vroeg weer om geld en schoot. Dit schot kwam bijna in de auto. Het voelde alsof die kogel in de auto kwam. De persoon achter het stuur is uit de auto gevlucht. [betrokkene 3] heeft via de bestuurdersstoel de auto verlaten. De man met het pistool heeft zeker drie keer op [betrokkene 3] geschoten.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 maart 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1603031630.V- […] . Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 164 t/m 169 van zaaksdossier Zafira):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Gisteren ben ik naar een vriendin gegaan, ze heet Carmen. Ik was met Tony Fransico [betrokkene 1] en met Franchie, de chauffeur die ons naar de woning heeft gereden. Ik zat voorin, Franchie was de chauffeur en Thony zat achterin. Een blauwe auto stopte achter ons. Er zaten twee personen in de auto. Eén persoon stapte uit, de andere bleef in de auto zitten. De persoon die uitstapte was de bijrijder. Hij trok een pistool, die richtte hij op ons en wilde ons overvallen. Hij
richtte zijn pistool op mij. Ik ben aan de kant van de chauffeur eruit gegaan en weggerend. Ik hoorde vier á vijf schoten.
9. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1603291111.amb. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 207 en 208 van zaaksdossier Zafira):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik heb een onderzoek ingesteld in de systemen naar de gebruikers van het voertuig van het merk Opel, type Zafira, kleur blauw voorzien van kenteken [kenteken 1] .
In het bedrijfsprocessensysteem […] bleek dat op 9 december 2014 een controle van het voertuig was geweest. In dit voertuig werd toen aangetroffen als bestuurder [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1979.
Op 2 april 2015 werd dit voertuig weggetakeld en werd het voertuig opgehaald door [verdachte] .
De kentekenhouder van het voertuig was vanaf 2 juli 2014 tot en met 2 maart 2016 was [betrokkene 4] . De zus van [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , is de partner van [verdachte] .
10. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1605091038 amb. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 219 en 220 van zaaksdossier Zafira):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In de zaak betreffende een overval in een woning te ‘s-Gravenhage op 3 juni 2013, waarbij gebruik werd gemaakt van een vuurwapen, geregistreerd onder nummer PL1500 2013108461, werden zowel [verdachte] als [betrokkene 6] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , als verdachten aangemerkt. [betrokkene 6] verklaarde in deze zaak te verblijven bij [betrokkene 5] , de partner van [verdachte] . [verdachte] verklaarde dat [betrokkene 6] vaak in de woning van zijn vriendin [betrokkene 5] is en dat zij bekenden zijn van elkaar.
In de zaak betreffende een schietpartij te Rotterdam op 15 februari 2015, geregistreerd onder nummer PL17002015061029, werden eveneens [verdachte] en [betrokkene 6] als verdachten aangemerkt. Door een getuige was verklaard dat [betrokkene 6] zou verblijven bij de vriendin van [verdachte] .
11. Een proces-verbaal van bevindingen combinatie DCS/Vialis/ARS d.d. 9 mei 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1605091100.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven
– (blz. 215 t/m 217 van zaaksdossier Zafira):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 2 maart 2016 omstreeks 18:30 uur vond een schietincident plaats op het [a-straat] te [plaats] . Het voertuig waaruit de schutter is gestapt betrof vermoedelijk een Opel, type Zafira, voorzien van kenteken [kenteken 1] .
De VIALIS en ARS cameragegevens zijn opgevraagd van de Opel Zafira.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat [verdachte] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en [betrokkene 6] van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Uit een overzicht van gecombineerde gegevens van VIALIS en ARS camera’s van de Opel Zafira
met kenteken [kenteken 1] en zendmastgegevens van de hierboven genoemde telefoonnummers
valt op te maken dat het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene 6] op 2 maart 2016 vrijwel de hele dag meebeweegt met de route van de Opel Zafira.
Om 11:59 uur passeert de Opel Zafira een VIALIS camera op de Blaak. De telefoon van [verdachte] maakt gebruik van een zendmast op Blaak 20 te Rotterdam . Om 12:00 uur passeert de Opel Zafira een VIALIS camera op de Rochussenstraat te Rotterdam en de telefoon in gebruik bij [betrokkene 6] maakt gebruik van een zendmast op de Korenaarstraat 60 te Rotterdam . Dit is in de nabije omgeving van elkaar.
De Opel Zafira passeert om 15:37 uur een VIALIS camera op de Laan op Zuid en om 15:53 uur een VIALIS camera op de Erasmusbrug. In de tussenliggende tijd maakt de telefoon in gebruik bij [betrokkene 6] gebruik van een aantal zendmasten gelegen in Rotterdam Zuid. Deze zendmasten liggen op de route tussen de camera Laan op Zuid en de Erasmusbrug te Rotterdam .
Hierna is te zien dat de telefoon van [betrokkene 6] en de Opel Zafira zich verplaatsen naar Rotterdam West. Ook de telefoon van [verdachte] is om 16:36 uur omgeving Rotterdam West. Ongeveer een uur later verplaatst de Opel Zafira zich naar Rotterdam Zuid. Ook de telefoon van [betrokkene 6] verplaatst zich naar Rotterdam Zuid.
Om 18:18 uur werd door een ARS camera een voertuig gefotografeerd met het kenteken [kenteken 1] op de oprit A16 nabij Oud IJsselmonde Rotterdam , richting Ridderkerk . Het gaat vermoedelijk om de Opel Zafira met kenteken [kenteken 1] . Om 18:29 uur vond het schietincident plaats aan het [a-straat] te [plaats] . Om 18:35 uur registreert een ARS camera de Opel Zafira op de oprit A15 bij Ridderkerk , richting Rotterdam .
Om 18:51 uur passeert de Opel Zafira een VIALIS camera op de Groene Kruisweg te Rotterdam .
12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1604211530.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 213 t/m 214 van zaaksdossier Zafira):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Het kenteken [kenteken 1] is nagenoeg gelijk aan het kenteken [kenteken 1] . Het is algemeen bekend dat het opnemen van de kentekens niet foutloos gebeurt en dat er een kleine foutmarge mogelijk is.
Het kenteken [kenteken 1] is afgegeven voor een grijze Volkswagen Golf. Ik heb op 21 april 2016 telefonisch contact opgenomen met de eigenaar van bovengenoemde Golf. Hij verklaarde dat hij al maanden niet met zijn Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] in Rotterdam was geweest, dat hij op 2 maart 2016 met zijn auto naar zijn werk in Amsterdam was gereden, de hele dag daar had gewerkt en zijn auto niet aan een andere persoon had uitgeleend. Volgens hem was het dan ook onmogelijk dat zijn auto in Rotterdam was gesignaleerd.
13. Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 30 maart 2016 van de politie Eenheid Rotterdam , met nummer PL1700-2016073078-38 en documentcode 1603021915.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 31 t/m 35 van zaaksdossier Zafira):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Het onderzoek is op 2 maart 2016 omstreeks 19:45 uur verricht op de openbare weg van het centraal gelegen parkeerterrein aan het [a-straat 1] ter hoogte van huisnummer [a-straat 1] te [plaats] .
Ik zag dat het voertuig een personenauto van het merk Seat, type Ibiza, blauw van kleur en voorzien van kenteken [kenteken 2] was. Gezien vanaf de achterzijde van de Seat zag ik aan de linker-, achter- en rechterzijde in totaal zes oranje pylonen staan. Onder de pylonen zag ik aan de linker- en rechterzijde van de Seat twee afgevuurde patroonhulzen liggen. Ik zag dat beide
afgevuurde patroonhulzen van het kaliber 7.65 waren. Verder zag ik op de straat rondom de Seat een zwarte wollen handschoen liggen.
Ik zag in de Seat op de vloer een afgevuurde patroonhuls liggen. In de Seat werden nog twee afgevuurde patroonhulzen van het kaliber 7.65 aangetroffen.
De volgende sporen werden veiliggesteld: SIN: AAJA7079NL
Object: Handschoen
Merk/type: Wollen
Kleur: Zwart
Bijzonderheden: Zwarte wollen handschoen (rechts), lag op straat achter Seat Ibiza [kenteken 2]
14. Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 30 maart 2016 van de politie Eenheid Rotterdam , met nummer PL1700-2016073078-39 en documentcode 1603031600.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 36 t/m 41 van zaaksdossier Zafira):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op de vloer van de personenauto van het merk Seat, type Ibiza, kleur blauw en voorzien van kenteken [kenteken 2] , zag ik zowel aan de bestuurders- als aan de bijrijderszijde een afgevuurde patroonhuls liggen.
In de vloer aan de bijrijderszijde zagen wij aan de rechterzijde een kleine ronde perforatie in de vloerbedekking. Onder een in de chassis bevestigde dop zagen wij een holle ruimte van het chassis, met hierin een beschadiging passend bij het uiterlijk voorkomen van een doorschotbeschadiging ten gevolge van een afgevuurd projectiel.
15. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2016.03.16.147 (aanvraag 003 t/m 006), d.d. 3 mei 2016, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. I.E.P.M. Blom. Dit rapport houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 263 t/m 267):
als relaas van deze deskundige:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
AAJA7079NL#01 Bemonstering van de binnenzijde van
de handschoen
Tabel – resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN | Beschrijving DNA-profiel /celmateriaal kan afkomstig zijn van | Matchkans DNA-profiel |
AAJA7079NL#01 | DNA-mengprofiel van minimaal drie personen, waarvan minimaal één man Afgeleid DNA-hoofdprofiel - [verdachte] | Kleiner dan één op één miljard |
16. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1606091310.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 368 t/m 379 van aanvullend proces-verbaal zaak Zafira (C)):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 7 juni 2016 werd tijdens het transport van de verdachten [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) en [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6] ) het geluid in de transportruimte van de arrestantenbus opgenomen. Het gesprek bleek in de Spaanse taal te zijn gevoerd. Door tolk/vertaler L.M. Hooft werd het opgenomen gesprek vertaald.
De uitgewerkte vertaling van het opgenomen gesprek luidde als volgt. [betrokkene 6] : Ze hebben niets
[verdachte] : (…) de dinges
[verdachte] : Die hebben ze
[verdachte] : Een handschoen die van mij was [betrokkene 6] : Was een handschoen van jou? (…)
[betrokkene 6] : Wat zeg je dat ze gepakt hebben, wat zeg je over de dingen die ze gepakt hebben over de handschoen? Jij had geen!
[verdachte] : Nee, eentje die verloren was
[betrokkene 6] : Verloren? Hoe bedoel je dat die kwijt was?
[verdachte] : Zij zeggen dat ze daarginder er één gevonden hebben [betrokkene 6] : Daar zijn er veel van
[verdachte] : Dat er ding van mij op zat [betrokkene 6] : Een ding van jou, zeg je dat?
[verdachte] : Die blauwe niet, die waren van jou. De zwarte. [betrokkene 6] : Ja er was een (paar) zwarte, die lag/lagen in de auto [verdachte] : Een van een, en een andere van de andere
[betrokkene 6] : En wat is daarmee?
[verdachte] : Dat ze daar een gevonden hebben, bij de dinges van de show
(…)
[betrokkene 6] : (…) Die lagen in de deur
[verdachte] : Ja
17. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2017 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1711131117.AMB (als bijlage gevoegd achter de appelmemorie van de officier van justitie d.d. 23 november 2017). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar de inhoud van een uitgelezen telefoon die toebehoorde aan [betrokkene 6] . Bij het onderzoek trof ik een aantal foto’s aan die waren gedateerd op 2 maart 2016.
Zowel uit de datering als uit hetgeen op de foto’s te zien was, maakte ik op dat deze foto’s mogelijk
betrekking hebben op de (dag van) de schietpartij.
Op foto IMG-20160302-WA0014.jpg is te zien dat deze foto is genomen vanuit een auto, vermoedelijk vanuit het perspectief van de bijrijder. Op de foto is een straat zichtbaar en op de foto is een deel van de bestuurder zichtbaar. Te zien is dat de bestuurder is gekleed in een spijkerbroek met slijtageplekken en zwarte bovenkleding. Uit de bestandsgegevens van de foto blijkt dat het bestand op de telefoon op 2 maart 2016 om 15:31 uur is aangemaakt.
Uit andere bevindingen in het onderzoek is naar voren gekomen dat op de dag van de schietpartij de verdachten ’s middags al in de omgeving van een woning zijn geweest, waar op dat moment twee van de slachtoffers van de schietpartij verbleven. Dit betrof de woning van [betrokkene 7] , aan de [b-straat 1] te [plaats] .
Op internet heb ik via Google Streetview een onderzoek ingesteld om vast te stellen in welke straat de foto met bestandsnaam IMG-20160302-WA0014.jpg is gemaakt. Hieruit bleek mij dat deze foto is gemaakt vanaf de hoek [e-straat] – [b-straat] , in de richting van de [b-straat] .
Op foto IMG-20160302-WA0025.jpg is te zien dat deze foto is genomen vanuit een auto, eveneens vanuit het perspectief van de bijrijder. Rechts op de foto is een stuur zichtbaar met daarop een logo. Dit logo vertoont grote gelijkenis met het logo van Opel. Ook met betrekking tot deze foto heb ik een onderzoek ingesteld op internet, via Google Streetview. Hieruit bleek mij dat deze foto is gemaakt in de [b-straat] te [plaats] en dat links op de foto de (toenmalige) woning van eerdergenoemde [betrokkene 7] , woonachtig op nummer [b-straat 1] , zichtbaar is.
Met betrekking tot het signalement van de bestuurder kan worden vastgesteld dat de kleding van de bestuurder overeenkomt met de kleding van de bestuurder die zichtbaar is op de foto met bestandsnaam IMG-20160302-WA0014.jpg. Op de foto met bestandsnaam IMG-20160302- WA0025.jpg zijn meer details met betrekking tot de kleding te zien. Zo is te zien dat de bestuurder een roze/wit gekleurde doek of sjaal om de hals draagt. Door twee van de slachtoffers is verklaard dat de bestuurder van het voertuig, waar de schutter in zat, een (witte) doek voor zijn gezicht droeg.
Ten slotte is te zien dat de bestuurder een zwarte jas draagt. Een klein lichtgekleurd gedeelte van een mogelijke bontkraag is zichtbaar. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat verdachte [verdachte] in het bezit was van een jas die sterke uiterlijke overeenkomst vertoont met de jas die zichtbaar is op bovengenoemde foto.
De foto met bestandsnaam IMG-20160302-WA0025.jpg is gemaakt op 2 maart 2016 om 17:48:03 uur.
18. Een proces-verbaal van observatie donderdag 21 april 2016 d.d. 21 april 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met proces-verbaalnummer RT5R016 […]
20160421 J112 en documentcode 1604211530.OBS. Dit proces-verbaal houdt onder meer in –
zakelijk weergegeven – (blz. 234 t/m 236 van zaaksdossier Zafira):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij hebben op 21 april 2016 geobserveerd en daarbij hebben wij de volgende waarnemingen en bevindingen gedaan en/of handelingen verricht.
19. De eigen waarneming van het hof.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2019 waargenomen – zakelijk weergegeven – :
In het proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2016073078 en documentcode 1711131117.AMB, welk proces-verbaal als bijlage is gevoegd bij de appelmemorie van de officier van justitie d.d. 23 november 2017, neemt het hof het volgende waar.
Op de in dat proces-verbaal weergegeven afbeelding met bestandsnaam IMG-20160302- WA0014.jpg neemt het hof een persoon waar die kennelijk achter het stuur zit van een auto. Gelet op de positie van de persoon stelt het hof vast dat rechts onderin beeld het linker bovenbeen van de bestuurder te zien moet zijn, kennelijk gekleed in een blauwe broek. Op de broek zijn rechthoekige vlakken en kleurverschillen zichtbaar. Het hof is van oordeel dat de op de broek zichtbare vlakken en kleurverschillen sterke overeenkomsten vertonen met de vlakken en kleurverschillen ter hoogte van het linker bovenbeen op de broek die de verdachte blijkens een foto droeg op 21 april 2016 (zie het proces-verbaal van observatie donderdag 21 april 2016 d.d.
21 april 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met documentcode 1604211530.OBS (blz. 234 t/m 236 van zaaksdossier Zafira), dat is gebezigd als bewijsmiddel 18).
20. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2016 van de politie, districtsrecherche Rijnmond Zuid-West, met nummer PL1700-2016073078-49 en documentcode 1604071053.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 418 t/m 422 van aanvullend proces-verbaal zaak Zafira (C)):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 2 maart 2016 omstreeks 18:30 uur vond er aan het [a-straat] te [plaats] een schietpartij plaats. Uit getuigenverklaringen is gebleken dat na de schietpartij onder andere twee verdachten wegrenden in de richting van de [f-straat] te [plaats] en dat deze verdachten allebei een plastic tas bij zich droegen.
Enkele minuten na de melding van de schietpartij ziet politieambtenaar [verbalisant 1] bovengenoemde verdachten op de [f-straat] lopen. [verbalisant 1] ziet dat de verdachten niet in het bezit zijn van een plastic tas.
Op 5 maart 2016 hebben wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , een onderzoek ingesteld in de nabije omgeving van het plaats delict, met als doel het traceren van de plastic tassen. Wij zagen dat het perceel [f-straat 1] te [plaats] op de vluchtroute van de verdachten lag. Tijdens ons onderzoek op dit perceel troffen wij achter een gestalde caravan een blauwkleurige Albert Heijn tas aan. Wij zagen dat er één pakket in deze tas zat. Wij zagen dat in dit pakket drie aparte pakketten met dezelfde grootte verpakt waren. De combinatie van de grootte van de pakketten en de verpakking herkenden wij ambtshalve als zijnde pakketten met daarin vermoedelijk verpakt verdovende middelen. Wij hebben de plastic tas met daarin vermoedelijk verdovende middelen in beslag genomen.
21. Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 6 maart 2016 van de politie, Eenheid Rotterdam , met nummer PL1700-2016073078-53 en documentcode 1603030001.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 427 en 428 van aanvullend proces-verbaal zaak Zafira (C)):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 6 maart 2016 ontvingen wij van [verbalisant 2] het volgende stuk van overtuiging (SVO), met het verzoek deze te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen.
BVH-goednummer SVO Omschrijving SVO PL1700-2016073078-5096461 een in cellofaan gewikkeld
pakket, waar drie pakken met wit poeder in zaten
Van de stukken van overtuiging wordt een monster genomen ten behoeve van analyse door het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.
BVH-goednummer SVO SIN monster
PL1700-2016073078-5096461 AAJA7060NL AAJA7058NL AAJA7059NL
22. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2016.03.16.147 (aanvraag 001), d.d. 25 maart 2016, opgemaakt en ondertekend door de deskundige ing. A.G.A. Sprong. Dit rapport houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 429 en 430 van aanvullend proces-verbaal zaak Zafira (C)):
als relaas van deze deskundige:
Kenmerk Conclusie AAJA7058NL Bevat cocaïne AAJA7060NL Bevat cocaïne AAJA7059NL Bevat cocaïne”
6. Het bestreden arrest bevat voorts de volgende bewijsoverweging:
“Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
(…)
Medeplegen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er – kort gezegd – onvoldoende bewijs is om de verdachte als medepleger van het onder 1 en 3 aan hem ten laste gelegde aan te kunnen merken.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende vast.
Kennelijk bij wijze van voorverkenning zijn de verdachte en de medeverdachte in de middag van 2 maart 2016 in de auto van de vriendin van de verdachte naar de [b-straat 1] te [plaats] gereden, waarbij de verdachte die auto bestuurde. Dit is het adres waar de latere slachtoffers [betrokkene 3] en [betrokkene 1] verbleven en waar zij werden opgehaald door [betrokkene 2] .
Diezelfde avond zijn de verdachte en de medeverdachte in dezelfde auto naar het [a-straat] gereden, waarbij de verdachte opnieuw als bestuurder optrad. Daar heeft de verdachte de auto waarin [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zaten klem gereden. De medeverdachte heeft vervolgens de bewezenverklaarde handelingen met het vuurwapen verricht, waarmee de inzittenden van de andere auto zijn bedreigd. Op deze wijze is getracht hen te beroven.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, welke samenwerking in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Het verweer wordt verworpen.”
7. Het middel klaagt dat het hof onvoldoende heeft gerespondeerd “op de door de verdediging met argumenten onderbouwde standpunten/het verweer”, waarbij met het verweer wordt gedoeld op het verweer met de strekking dat de verdachte niet aanwezig was op de plaats delict.
8. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De rechter die in zijn beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dient, ingevolge art. 359 tweede lid, tweede volzin, Sv in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Deze plicht tot nadere motivering houdt in dat het standpunt in de uitspraak beargumenteerd moet worden weerlegd. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de argumenten. Ook kan zich het geval voordoen dat, wanneer het naar voren gebrachte, door de rechter niet aanvaarde standpunt niet uitdrukkelijk wordt weerlegd, de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante, bewijsmiddelen en/of in een aanvullende bewijsmotivering, waarin de weerlegging van het standpunt besloten ligt. De motiveringsplicht gaat voorts niet zo ver dat bij de niet- aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. Een en ander doet niet af aan de vrijheid van de feitenrechter in de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal.1
9. Wanneer een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen die niet met een bewezenverklaring zou stroken, heeft als uitgangspunt
te gelden dat de rechter – indien hij tot een bewezenverklaring komt – de aangedragen alternatieve gang van zaken (via de band van art. 359 tweede lid, tweede volzin Sv) zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. In voorkomende gevallen zal de rechter kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.2Voor zover een bewijsverweer in wezen een ontkenning van de tenlastelegging inhoudt, geldt dat deze moet voldoen aan de strenge eisen die worden gesteld aan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.3Slechts wanneer het bewijsverweer een standpunt betreft dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de rechter naar voren is gebracht, is de rechter verplicht te responderen ingevolge art. 359, tweede lid, tweede volzin Sv.4
10. Uit de pleitnota, die is gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2019 en uit hetgeen de raadsman daarop als aanvulling heeft medegedeeld, blijkt dat de raadsman ter terechtzitting heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij niet op de plaats delict aanwezig is geweest. De stellers van het middel hebben in de cassatieschriftuur hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd als volgt zakelijk weergegeven:
“Daarbij is aangevoerd dat (…) verdachte niet is herkend op de plaats delict; getuigen verdachte niet hebben aangewezen; de medeverdachte er niets over heeft gezegd; ook de vermeende slachtoffers verdachte niet hebben aangewezen als een van de mogelijke daders; verdachte over een alibi voor de bewuste dag beschikt; de telefoon van verdachte een zendmast heeft aangestraald waaruit volgt dat verdachte niet op de plaats delict aanwezig is geweest; uit het dossier volgt dat als de verschillende technische gegevens naast elkaar worden gelegd, verdachte niet een van de inzittenden van de Opel Zafira was kan zijn geweest terwijl de rechtbank in haar vonnis ook naar dit proces-verbaal heeft verwezen; de omstandigheid dat een handschoen op de plaats delict is aangetroffen met daarop het DNA van verdachte in dit geval niet tot bewijs leidt nu een handschoen een verplaatsbaar object is; de OVC gesprekken, inhoudende onder meer: "Zij zeggen dat wij daar waren, dat is wat zij zeggen" ontlastend is; de rechtbank de gesprekken uitvoerig ter terechtzitting aan de orde heeft gesteld en dat verdachte op die vragen van de rechtbank heeft aangegeven dat hij in de OVC gesprekken het dossier bespreekt met de medeverdachte en uit de OVC gesprekken geen daderkennis kan worden gehaald; de in hoger beroep overgelegde digitale foto's wellicht scherper zijn dan de foto's in het dossier maar dat op deze foto's geen embleem van een Opel is te zien maar slechts een witte vlek en door het gebruik maken van een flits kleuren veranderen en niet is vast te stellen wat op de foto's zichtbaar is terwijl de foto's ook niets zeggen over de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict; geen specifieke kenmerken van de op de foto's waarneembare jas zijn waar te nemen en bij verdachte niet een combinatie van jas met bontkraag en sjaal is vastgesteld; uit het onderzoek van de TomTom blijkt dat het woonadres van [betrokkene 5] is ingevoerd waaruit eveneens kan worden afgeleid dat verdachte niet in de auto zat nu verdachte immers wist waar dat huis was.”
11. Daarmee heeft de raadsman in hoger beroep aangevoerd dat uit het dossier volgt dat de verdachte niet op de plaats delict was. Hij had immers een alibi op de relevante tijdstippen op 2 maart 2016. Dat de daders in de Opel reden die hij zelf veelvuldig gebruikt, komt omdat hij de auto had uitgeleend aan [betrokkene 8] (een kennis). Maar ook wanneer voorbijgegaan wordt aan het alibi en het alternatieve scenario, is onvoldoende bewijs beschikbaar is vast te stellen
dat de verdachte op de plaats delict is geweest. Daarom moet de verdachte worden vrijgesproken.
12. Het hof is van het (uitdrukkelijk onderbouwde) standpunt dat de verdachte niet op de plaats delict was, afgeweken door het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde bewezen te verklaren. Het hof is in de aanvullende bewijsoverweging in het arrest niet specifiek op de argumenten van de verdediging ingegaan. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat deze voldoende worden weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waaruit naar het oordeel van het hof volgt dat de verdachte op 2 maart 2016 wel degelijk op de plaats delict was.
13. Het hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld:
(i) Op 2 maart 2016 tussen 14:00 uur en 16:30 uur is een blauwe Opel Zafira, kenteken [kenteken 1] , viermaal door de [b-straat] in [plaats] gereden.
(ii) Rond 18:00 uur die dag werden de latere slachtoffers [betrokkene 1] en [betrokkene 3] op [b-straat 1] opgehaald door het latere derde slachtoffer [betrokkene 2] , die hen in een Seat Ibiza naar het [a-straat] in [plaats] bracht. Toen zij daar geparkeerd stonden, stopte een blauwe Opel Zafira naast hun auto, en stapte de bijrijder uit die Opel Zafira. Deze bijrijder schoot meermaals met een vuurwapen richting de mannen in de Seat en maakte hen duidelijk dat hij goederen wilde hebben.
(iii) Op de plaats delict is een zwarte wollen handschoen gevonden en in de binnenkant van deze handschoen is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, waarvan minimaal één man, terwijl het hieruit afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte.
(iv) De Opel Zafira met het kentekennummer [kenteken 1] stond op de naam van de broer van de partner van de verdachte en deze auto werd kennelijk (ook) gebruikt door de verdachte.
(v) De verdachte en de medeverdachte [betrokkene 6] zijn goede bekenden van elkaar en zijn in twee onderzoeken eerder door de politie aangemerkt als medeverdachten van een misdrijf waarbij een vuurwapen in het spel was.
(vi) Uit een combinatie van camera- en zendmastgegevens volgt dat de telefoon die in gebruik was bij [betrokkene 6] op 2 maart 2016 de hele dag heeft meebewogen met de route van de Opel Zafira met het kenteken [kenteken 1] . Deze Opel Zafira reed, blijkens de technische gegevens, vlak voor het schietincident richting Ridderkerk en reed vlak daarna weer weg van Ridderkerk richting Rotterdam .
14. Daarnaast heeft het hof een OVC-gesprek tussen de verdachte en de medeverdachte voor het bewijs gebezigd, waarin gesproken wordt over de handschoen die is gevonden op de plaats delict. Kennelijk – en niet onbegrijpelijk – heeft het hof geoordeeld dat ook de inhoud van dit gesprek redengevend is voor het bewijs van de aanwezigheid van de verdachte en [betrokkene 6] op de plaats delict. Daarbij is van belang dat uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] blijkt dat de bijrijder van de Opel Zafira op 2 maart 2016, zowel ’s middags in de [b-straat] als ’s avonds bij het [a-straat] , blauwe latex handschoenen aanhad. In het OVC-gesprek zegt de verdachte dat de blauwe handschoenen van [betrokkene 6] waren. [betrokkene 6] reageert daarnaast als volgt wanneer de verdachte vertelt dat de politie een handschoen van hem heeft gevonden: “Wat zeg je dat ze gepakt hebben, wat zeg je de dingen die ze gepakt hebben over de handschoen? Jij had
geen!”. Hieruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 6] opmerkt dat de verdachte geen handschoenen aanhad ten tijde van het plegen van het delict.
15. Verder is van belang dat het openbaar ministerie, nadat de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken, middels een als bijlage aan de appélmemorie gehecht proces-verbaal, nieuwe informatie heeft ingebracht in het strafproces. Het hof heeft dit proces-verbaal tot het bewijs gebezigd en daarmee vastgesteld dat met de telefoon van [betrokkene 6] op 2 maart 2016 twee foto’s zijn genomen vanuit een auto bij de [b-straat] , waarop de bestuurder van de auto deels zichtbaar is. De eerste foto is genomen om 15:31 uur en de tweede foto om 17:48 uur. Het hof heeft kennelijk, en wederom niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat beide foto’s zijn genomen vanuit de Opel Zafira met kentekennummer [kenteken 1] en dat de inzittenden de daders van het tenlastegelegde delict zijn. Daarbij is, naast het onder randnummer 13 vermelde, van belang dat op de tweede foto een logo op het stuur te zien is dat lijkt op een Opel logo. Ook is te zien dat de bestuurder een doek om zijn hals draagt, terwijl twee van de slachtoffers verklaren dat de bestuurder van de Opel Zafira een doek voor zijn gezicht droeg. Op basis van dit nieuwe, in hoger beroep door het OM ingebrachte, proces-verbaal heeft het hof voorts nog vastgesteld dat:
i. de bestuurder van de Opel op de eerste foto een spijkerbroek met slijtageplekken aan heeft;
ii. de bestuurder op de tweede foto een zwarte jas met bontkraag draagt;
iii. uit de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting blijkt dat de op de broek van de bestuurder zichtbare vlakken en kleurverschillen overeenkomen met de vlakken en kleurverschillen op de broek die de verdachte op een zich in het dossier bevindende foto van 21 april 2016 draagt;
iv. de jas van de bestuurder sterke uiterlijke overeenkomst vertoont met een jas die de verdachte in zijn bezit had.
16. Aan het voorgaande heeft het hof de gevolgtrekking verbonden dat de verdachte op 2 maart 2016 ’s middags in de [b-straat] de bestuurder was van de Opel Zafira met kentekennummer [kenteken 1] en dat hij, als bestuurder van deze Opel Zafira diezelfde avond op het [a-straat] was. Op beide momenten was [betrokkene 6] de bijrijder. Deze gevolgtrekking acht ik – in het licht van de hiervoor opgetekende feiten en omstandigheden – niet onbegrijpelijk. Voor een verdere toets van gevolgtrekkingen door het hof op basis van de door het hof met de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden is in cassatie geen plaats.5De standpunten van de verdediging vinden daarom genoegzaam hun weerlegging in de bewijsmiddelen.6
17. Ik meen dat het hof niet tot een verdere motivering van zijn beslissing was gehouden. Daarbij neem ik de inhoud en indringendheid van de argumenten van de raadsman in aanmerking. Omtrent het scenario dat de Opel Zafira uitgeleend was aan ene [betrokkene 8] zijn door of namens de verdachte geen concrete gegevens aangevoerd, die een en ander (zouden kunnen) ondersteunen. Ten aanzien van de door de verdediging ingebrachte alternatieve gang van zaken verdient in dit kader opmerking dat het alibi van de verdachte, zoals de
raadsman zelf ook ter terechtzitting in hoger beroep opmerkt, niet sluitend is. De raadsman had aangevoerd dat de telefoon van de verdachte een zendmast heeft aangestraald waaruit zou volgen dat de verdachte niet op de plaats delict aanwezig is geweest. De redenering van de raadsman houdt in dat de telefoon van de verdachte op 2 maart 2016 om 16:36 uur een zendmast heeft aangestraald bij het huis van zijn vriendin, terwijl uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de auto om 16:30 uur voor het laatst in de [b-straat] is geweest. Daaruit zou moeten worden afgeleid dat de verdachte niet in de auto kan hebben gezeten, omdat de auto onmogelijk in 6 minuten de afstand tussen beide plaatsen kan hebben afgelegd. De verklaring van [getuige 1] dwingt echter geenszins tot de interpretatie van de raadsman, nu deze inhoudt dat dat hij tussen 14:00 uur en 16:30 uur thuis was en in die periode de Opel Zafira vier maal heeft langs zien rijden.
18. Het voorgaande brengt mij tot de slotsom dat het weliswaar de begrijpelijkheid van de verwerping van het verweer ten goede zou zijn gekomen als het hof daaraan een bewijsoverweging had gewijd, maar dat het hof toereikend gemotiveerd heeft gerespondeerd op het standpunt van de verdediging. Dat de rechtbank de verdachte in eerste aanleg heeft vrijgesproken maakt dit niet anders. Een vrijspraak in eerste aanleg heeft in het algemeen niet zonder meer gevolgen voor de omvang van de responsieplicht van het hof. Daar komt bij dat het openbaar ministerie in deze zaak in hoger beroep nieuwe informatie heeft aangeleverd en, in het verlengde daarvan, dat de advocaat-generaal een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft gevorderd.7
19. Het middel faalt.
20. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte geen eendaadse samenloop, althans voortgezette handeling heeft aangenomen bij de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten.
21. Het hof heeft het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde gekwalificeerd als respectievelijk “medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en “poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”.
22. Het hof heeft in het bestreden arrest de artikelen 45, 47, 57, 285, 312 en 317 Sr aangehaald als toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de straf is gegrond en is dus uitgegaan van meerdaadse samenloop.
23. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Of sprake is van eendaadse samenloop is vooral afhankelijk van de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het
“wilsbesluit”) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Een enigszins uiteenlopen van de strekking van de aan de orde zijnde strafbepalingen staat niet in de weg aan het aannemen van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling indien het in essentie om hetzelfde feitencomplex gaat.8
24. Uit de bewijsvoering blijkt dat de onder 3 bewezenverklaarde poging diefstal met bedreiging van geweld en/of afpersing (in vereniging) voor wat betreft de bedreiging met geweld bestaat uit de onder 1 subsidiair bewezenverklaarde bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bewezenverklaarde gedragingen behelzen daarom een op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex. Van een voortgezette handeling is geen sprake. Voor zover het middel klaagt dat het hof geen voortgezette handeling heeft aangenomen, faalt het in zoverre.
25. De strekking van de strafbaarstelling van art. 285 Sr is te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door bedreiging met een ernstig misdrijf.9Art. 312 Sr – kort gezegd diefstal met geweldpleging -- beschermt naast de belangen die door art. 310 Sr worden beschermd, tevens de integriteit van het menselijk lichaam, inclusief het leven (derde lid).10De strafbaarstelling van art. 317 Sr – kort gezegd afpersing – dient ertoe het persoonlijk vermogen en de lichamelijke integriteit van personen te beschermen.11De strekkingen van de relevante strafbepalingen lopen daarmee niet dusdanig uiteen, dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat de verdachte van het onderhavige feitencomplex (in wezen) slechts één strafrechtelijk verwijt wordt gemaakt.12Daarbij neem ik in aanmerking dat het in de voorliggende zaak bij een poging tot een overval is gebleven. De bestanddelen in art. 312 Sr en 317 Sr, die strekken tot bescherming van het persoonlijk vermogen, te weten het wegnemen en het doen afgeven, waren nog niet vervuld.13Het oordeel van het hof, dat sprake is van meerdaadse samenloop, is, gelet op het voorgaande, niet zonder meer begrijpelijk.
26. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Daarbij neem ik in beschouwing dat het hof de verdachte heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden en in zijn strafmotivering het volgende heeft overwogen:
“De verdachte heeft samen met een ander op de openbare weg geprobeerd een overval te plegen op drie inzittenden van een auto, door hen te bedreigen met een vuurwapen. Hierbij werd onverhoeds hun auto klem gezet en werd hen door de medeverdachte het vuurwapen voorgehouden. Daarnaast heeft de medeverdachte nabij die auto met een vuurwapen meerdere schoten gelost. Vermoedelijk was het de verdachte en zijn mededader te doen om harddrugs(opbrengsten).”
27. Uit de strafmotivering van het hof blijkt daarmee dat het hof de bedreigingen als onderdeel van de poging tot het plegen van een overval heeft meegewogen en kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan de onder 1 bewezenverklaarde gedragingen. De
duur van de opgelegde gevangenisstraf, 36 maanden, ligt daarnaast relatief ver onder het wettelijk maximum van acht jaren dat zou gelden indien het hof bij toepassing van art. 55 Sr eendaadse samenloop zou hebben aangenomen. Daarmee heeft de verdachte – in weerwil van hetgeen de stellers van het middel betogen – onvoldoende belang bij cassatie.14
28. Het middel is gegrond, maar leidt niet tot cassatie.
29. Het eerste middel faalt en het tweede middel is gegrond, maar leidt niet tot cassatie. Het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
29. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1. HR 11 april 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, r.o. 3.8.1-3.8.2.
2. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314 m.nt. Y. Buruma, r.o. 2.5.
3. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 251.
4. HR 11 april 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, r.o. 3.7.1.
5. Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, r.o. 3.3: “In cassatie kan niet worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.”
6. Vgl. HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5177 en HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:476.
8. HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1115, NJ 2019/115 m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 2.8.
9. Van der Meij, in: T&C Sr 2020, art. 285 Sr, aant. 5.
10. Van der Velden & De Jonge, in T&C Sr 2020, art. 312 Sr, aant. 5.
11. Van der Velden & De Jonge, in T&C Sr 2020, art. 317 Sr, aant. 5.
12. Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Keulen, ECLI:NL:PHR:2019:1452 onder 22, voorafgaand aan HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:280. Zie ook F.C.W. de Graaf, Meervoudige aansprakelijkstelling. Een analyse van rechtsfiguren die aansprakelijkstelling voor meer dan één strafbaar feit normeren, Den Haag: BJu 2018, p. 41-67.
13. Hetgeen overigens niet wegneemt dat bij een voltooid delict onder soortgelijke omstandigheden waarschijnlijk ook van eendaadse samenloop gesproken moet worden, zie bv. HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2437, NJ 2005/43.
14 Vgl. HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, r.o. 3.5.
Beroepschrift 28‑09‑2020
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 19/04248
Betekening aanzegging: 5 augustus 2020
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker
dossiernummer: D20200256
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 10 september 2019, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onder feit 1 het medeplegen van (kortgezegd) een poging doodslag dan wel zware mishandeling en subsidiair een bedreiging en onder feit 3 het medeplegen van een poging tot diefstal met bedreiging met geweld en/of een poging tot afpersing.
Door en namens de verdediging is een met argumenten onderbouwd bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het tenlastegelegde. Zo is aangevoerd dat (verkort zakelijk weergegeven) verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken; verdachte niet is herkend op de plaats delict; getuigen verdachte niet hebben aangewezen; de medeverdachte er niets over heeft gezegd; ook de vermeende slachtoffers verdachte niet hebben aangewezen als een van de mogelijke daders; verdachte over een alibi voor de bewuste dag beschikt; de telefoon van verdachte een zendmast heeft aangestraald waaruit volgt dat verdachte niet op de plaats delict aanwezig is geweest; uit het dossier volgt dat als de verschillende technische gegevens naast elkaar worden gelegd, verdachte niet een van de inzittenden van de Opel Zafira kan zijn geweest, terwijl de rechtbank in haar vonnis ook naar dit proces-verbaal heeft verwezen; de omstandigheid dat een handschoen op de plaats delict is aangetroffen met daarop het DNA van verdachte in dit geval niet tot bewijs leidt, nu een handschoen een verplaatsbaar object is; de OVC gesprekken, inhoudende onder meer: ‘Zij zeggen dat wij daar waren, dat is wat zij zeggen’ ontlastend is; de rechtbank de gesprekken uitvoerig ter terechtzitting aan de orde heeft gesteld en dat verdachte op die vragen van de rechtbank heeft aangegeven dat hij in de OVC gesprekken het dossier bespreekt met de medeverdachte en uit de OVC gesprekken geen daderkennis kan worden gehaald; de in hoger beroep overgelegde digitale foto's wellicht scherper zijn dan de foto's in het dossier maar dat op deze foto's geen embleem van een Opel is te zien maar slechts een witte vlek en door het gebruik maken van een flits kleuren veranderen en niet is vast te stellen wat op de foto's zichtbaar is, terwijl de foto's ook niets zeggen over de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict; geen specifieke kenmerken van de op de foto's waarneembare jas zijn waar te nemen en bij verdachte niet een combinatie van jas met bontkraag en sjaal is vastgesteld; uit het onderzoek van de TomTom blijkt dat het woonadres van mevrouw [betrokkene 5] is ingevoerd waaruit eveneens kan worden afgeleid dat verdachte niet in de auto zat nu verdachte immers wist waar dat huis was.
Het hof heeft het tenlastegelegde bewezen verklaard. Het hof heeft een aantal overwegingen gewijd aan het bewijs van ‘medeplegen’, maar heeft niet gerespondeerd op de door de verdediging met argumenten onderbouwde standpunten/het verweer.
Gelet op de aard en indringendheid van de standpunten/het verweer is het arrest, althans de bewezenverklaring van feit 1 en 3 onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Aan de verdachte is onder de feiten 1 en 3 tenlastegelegd dat:
- ‘1.
hij op of omstreeks 2 maart 2016 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (een) perso(o)n(en) genaamd [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten op, althans in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 maart 2016 te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een vuurwapen voorgehouden aan en/of gericht op genoemde perso(o)n(en) en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen geschoten in de richting van (de auto van) genoemde personen;
- 3.
hij op of omstreeks 2 maart 2016 te Ridderkerk op het Huygensplantsoen, althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen (een hoeveelheid) cocaïne en/of enig ander goed en/of geld, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/ofte doen vergezellen en/ofte doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
om met het oogmerk om zich en/of(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van (een hoeveelheid) cocaïne en/of enig ander goed en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- —
een vuurwapen gericht op en/of voorgehouden aan die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of
- —
meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten op en/of in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’
1.2
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd ten aanzien van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank heeft dit overgenomen. In het vonnis van 27 oktober 2017 heeft de rechtbank verdachte ook vrijgesproken van de feiten onder 1 subsidiair en 3. In het vonnis is onder meer vermeld:
‘5.4.1. Feiten 1 subsidiair en 3
De rechtbank is — mede gelet op hetgeen daartoe door de officier van justitie naar voren is gebracht — van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij de auto heeft uitgeleend aan ‘[betrokkene 8]’, alsmede het door hem geschetste alibi, vraagtekens oproepen en in onvoldoende mate kunnen worden geverifieerd, zodat op grond daarvan niet kan worden uitgesloten dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde poging tot overval en bovendien, bezien in het licht van de overige inhoud van het dossier, het vermoeden doet ontstaan dat dit wel het geval is geweest.
Dat neemt evenwel niet weg dat wettig en overtuigend bewezen moet kunnen worden dat verdachte op de betreffende tijd en plaats op de plaats-delict aanwezig is geweest. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat de Opel Zafira op de plaats-delict aanwezig is geweest. Die enkele omstandigheid brengt evenwel nog niet met zich dat daarmee ook de verdachte aldaar aanwezig was. Dat deze auto normaliter veelvuldig door de verdachte werd gebruikt maakt dat niet anders.
Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank uit het dossier voorts niet kunnen destilleren dat de telefoon van de verdachte gedurende de dag — en in het bijzonder omstreeks het moment van de poging tot de overval — heeft meebewogen met de route die deze auto heeft afgelegd. De rechtbank acht hierbij in het bijzonder van belang dat in een proces-verbaal d.d. 9 mei 2016 (documentcode: 1605091100.AMB) over de bewegingen van de Opel Zafira, in combinatie met de telefoon/zendmastgegevens d.d. 9 mei, wordt geconcludeerd dat de telefoon van verdachte te weinig is gebruikt om tot de conclusie te komen dat het aannemelijk is dat hij inzittende c.g. bestuurder en bijrijder was van de Opel Zafira met het kenteken [kenteken 1] op 2 maart 2016. Een dergelijke conclusie kan volgens de politie wel getrokken worden ten aanzien van medeverdachte [betrokkene 6]. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden vastgesteld dat de verdachte die (gehele) dag samen is geweest met medeverdachte [betrokkene 6].
Daarnaast volgt de rechtbank de officier van justitie niet ten aanzien van haar conclusies betreffende de op de plaats-delict aangetroffen rechter handschoen, waarop DNA van de verdachte is aangetroffen. Immers, er is sprake van DNA op een verplaatsbaar object, ten aanzien waarvan de verdachte een alternatieve verklaring heeft gegeven omtrent hoe deze op de plaats-delict terecht zou kunnen zijn gekomen. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat deze handschoen inderdaad van hem is, maar ook dat deze zich al langer in de auto bevond, tezamen met de bijbehorende linker handschoen. De handschoen kan, zo stelt de verdachte, uit de auto zijn gevallen of via een van de inzittenden op de plaats-delict terecht zijn gekomen. Dit scenario is niet onaannemelijk en wordt ook niet weerlegd door hetgeen zich in het dossier bevindt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte op de plaats-delict aanwezig was ten tijde van de poging tot overval, zodat geen bewezenverklaring kan volgen en verdachte dient te worden vrijgesproken.’
1.3
Ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2019 heeft de verdachte onder meer als volgt verklaard:
‘Ik ben niet de chauffeur op de foto's in het dossier. Ik kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Ik heb bij de rechtbank naar waarheid verklaard. Ik heb mijn dochters naar dansles gebracht. U houdt mij voor dat u uit het dossier afleidt dat de les een uur duurt en dat mijn dochters slechts een kwartier mee konden doen. Ze willen er graag heen.
Ik heb de auto uitgeleend aan [betrokkene 8] [betrokkene 1]. Ik had destijds vier kinderen en was druk bezig met de kerk. Het. was voor mij onmogelijk om tijd vrij te maken voor andere zaken.
U houdt mij de uitwerking van het opgenomen, gesprek tussen [betrokkene 8] en mij voor, op pagina 369 en volgende van zaaksdossier Zafira. In de auto lagen niet alleen mijn handschoenen, maar ook handschoenen van mijn vier kinderen. En van [betrokkene 5] en mij. Er is één handschoen gevonden. Daar had ik het over met [betrokkene 8]. Niet dat mijn handschoen is gevonden omdat ik daar aanwezig was.
U houdt mij voor dat wij spraken over ‘die blauwe’. [betrokkene 8] waste thuis, meestal af, hij had een pakje blauwe handschoenen. Daarom praatten we over handschoenen.
U houdt mij voor dat ik in het gesprek met [betrokkene 8] zeg dat ik ‘na dit’ niet meer de straat op ga. Ik bedoelde daarmee dat ik mij niet meer met mensen wilde bemoeien. Ik heb aan [betrokkene 8] drie keer de auto uitgeleend. Toen ik de auto leende, ging ik toch nog een keer de straat op. De auto is van mijn vrouw [betrokkene 5], maar ik leende hem regelmatig uit. [betrokkene 5] was aan het werk, zij was niet op de hoogte van wat er met de auto gebeurde.
U houdt mij voor dat ik in het gesprek ook zeg dat ik van deze keer mijn les heb geleerd. Ik doelde op mij met rare mensen bemoeien en hen een auto lenen.
U houdt mij voor dat ik tegen [betrokkene 8] zeg dat als hij zich niet als [naam 2], als cowboy, had uitgegeven, dit allemaal niet was gebeurd. Ik had gehoord van de politie en mijn advocaat dat [betrokkene 8] was aangewezen als degene die had ‘ geschoten.. U zegt mij dat dit nog niet bekend was op het moment van het betreffende gesprek tussen [betrokkene 8] en mij. Dan probeer ik mijzelf ook te verdedigen. [betrokkene 8] woonde toen bij mij. Ik hoor u zeggen dat u zich kunt voorstellen dat wanneer ik niet aanwezig was bij de schietpartij maar [betrokkene 8] wel, ik aan [betrokkene 8] zou vragen wat hij heeft gedaan en wat er is gebeurd. Jullie manier van praten is anders dan in het Spaans. Het gesprek is niet letterlijk vertaald. Ik wilde wel iets tegen hem zeggen in de trant van ‘wat heb je mij geflikt’, maar ik moet me ook verdedigen. [betrokkene 8] woonde bij ons. Het groepje mensen om [betrokkene 8] heen is anders dan de mensen om mij heen. Ik heb’ kinderen en een vrouw. Toen wij voorafgaand aan onze voorgeleiding in Dordrecht in een cel verbleven, heb ik heel duidelijk met [betrokkene 8] gesproken. Ik hoor u zeggen dat dit gesprek niet is opgenomen.
()
Ik heb de auto aan [betrokkene 8] uitgeleend. [betrokkene 8] stond bij de deur. Dat hij daar zelf niets over heeft verklaard,, is denk ik omdat hij zichzelf niet in de problemen wilde brengen. Dat hij mij niet verdedigt, is aan hem. Ik heb bij de politie niets verklaard over mijn onschuld, omdat ik van mijn. advocaat het advies kreeg om niets te zeggen.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat mijn opgenomen uitlating, inhoudende dat ik nooit meer de straat op ga, betekende dat ik de auto niet meer zal uitlenen. U vraagt mij wat de straat op gaan te maken heeft met een auto uitlenen. Onze manier van praten is anders, we bedoelen iets anders dan dat wij zeggen. Ik bedoel dat ik mij. niet met rare mensen zal bemoeien of rare dingen zal doen. ‘Ik ga niet meer de straat op’ is een verkeerde vertaling, ik heb het niet zo gezegd.
Op de betreffende middag heb ik [betrokkene 5] rond twaalf uur naar haar werk gebracht en haar weer opgehaald rond vijf uur. In de tussentijd was ik thuis, ik heb de hele middag op de kinderen gelet. U houdt mij voor dat de auto die middag is gezien in de [b-straat]. De sleutel van de auto hing aan de deur, [betrokkene 8] kon de auto gebruiken en ik weet zeker dat hij hem heeft geleend. De bestuurder was iemand uit zijn omgeving. Ik kan mij niet herinneren dat er iemand aan de deur is geweest die middag. Toen ik [betrokkene 5] naar haar werk had gebracht en weer thuis kwam, was [betrokkene 8] thuis. Hij ging weg. Verder heb ik niemand gezien. Toen ik [betrokkene 5] weer op wilde halen van haar werk, was de auto terug. Hij zou het aan mij moeten vragen als hij de auto meenam, maar omdat de sleutel bij de deur hing, kon hij hem zelf pakken.’
1.4
De raadsman van de verdachte, mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam, heeft ter terechtzitting van 27 augustus 2019 onder meer aangevoerd:
‘()
Client niet op de PD
- 8.
Het meest verstrekkende verweer is natuurlijk dat cliënt niet op de PD s geweest. De verdediging stelt voorop dat cliënt niet herkend is op de PD. Getuigen hebben dient niet aangewezen, de medeverdachte heeft er niets over gezegd en ook de vermeende slachtoffers hebben cliënt niet aangewezen als een van de mogelijke daders. Er is dus geen herkenning op de plaats delict.
- 9.
Verder is volgens de verdediging van belang dat cliënt een alibi heeft voor de bewuste dag. Zowel voor overdag, als voor de vroege vooravond. Alhoewel de rechtbank in haar vonnis het overwogen dat het alibi van cliënt en het door cliënt geschetste alternatieve scenario vraagtekens oproepen en onvoldoende gecontroleerd kunnen worden, stelt de verdediging dat het alibi van cliënt wel degelijk uit het dossier blijkt.
- 10.
Toegegeven moet worden dat de verklaringen van de verschillende alibi getuigen geen 100 % sluitend alibi opleveren. Echter, uit deze verklaringen kan wel afgeleid worden wat de dagbesteding van cliënt was. Namelijk die dag, terwijl zijn partner mevrouw [betrokkene 5] werkte bij de [A], op de kinderen passen, en nadat mevrouw [betrokkene 5] thuis was, ging cliënt met de jongste twee kinderen nog even naar dansles kijken en vervolgens weer naar de Kerk. Uit het dossier en de verklaringen volgen deze dagbestedingen. Dat de getuigen, gelet op de verstreken periode, niet helemaal aansluitend zijn, betekent volgens de verdediging niet dat hij daardoor helemaal geen alibi heeft.
- 11.
Ten aanzien van het alternatieve scenario merkt de verdediging nog op dat cliënt een naam heeft genoemd en nog andere aanknopingspunten heeft gegeven zodat de politie [betrokkene 8] kon achterhalen. Ook na het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg is er verder geen onderzoek gedaan naar deze [betrokkene 8]. Uit onderzoek blijkt in ieder geval niet dat [betrokkene 8] een verzinsel is.
- 12.
In het dossier ziet de verdediging overigens nog steeds twee alibi getuigen die de aanwezigheid van cliënt op de PD uitsluiten. Dat zijn mevrouw [betrokkene 5] en mevrouw [getuige 1]. Mevrouw [betrokkene 5] heeft verklaard dat zij de bewuste dag aan het werk was. Uit haar verklaring volgt ook dat cliënt dan op de kinderen past. Er was toen geen externe oppas. Dat betekent dat op 2 maart 2016, terwijl mevrouw [betrokkene 5] werkte tussen 12.00 uur en 17.00 uur, cliënt en/of de medeverdachte op de kinderen moest passen.
- 13.
Als gekeken wordt naar de verklaring van mevrouw [getuige 1] dan is de Opel Zafira vier keer door haar straat gereden tussen 14.00 en 16.30 (pagina 201). Tussen die tijdstippen was er geen oppas. Dus cliënt was met de kinderen. Mevrouw [getuige 1] heeft geen kinderen in de auto zien zitten. De verdediging stelt dat dan feitelijk aangenomen zou moeten worden dat cliënt met de kinderen thuis was. Als hij met de kinderen thuis was, dan was hij in ieder geval overdag niet aan het rondrijden met de Opel Zafira. Dat is van belang omdat mevrouw [getuige 1] verklaard heeft dat er twee personen in de auto zaten. Zij zag er maar 1 met blauwe handschoenen, maar die persoon was bijrijder. Dat betekent dus dat er ook nog een bestuurder was. Dus 2 personen, andere personen dan cliënt, die die middag al aan het rijden waren. Als er s middags al twee personen, waaronder een bijrijder met blauwe handschoenen aan het rijden waren, dan is het ook aannemelijk dat die twee personen in de avond op de PD zijn geweest en niet cliënt.
- 14.
Tevens stelt de verdediging dat mevrouw [getuige 1] heeft verklaard dat de Opel Zafira tussen 14.00 en 16.30 gezien is door haar. Door dat laatste tijdstip te noemen heeft zij bedoeld te zeggen dat de auto op dat moment als laatste in de straat was. Zo leest de verdediging die verklaring. Als dan gekeken wordt naar de technische gegevens, dan blijkt dat de telefoon van dient te 16.36 uur een zendmast aan de [a-straat] aanstraalt (pagina 216). Die zendmast is bij de woning van mevrouw [betrokkene 5], waar de kinderen zijn. In 6 minuten kan men niet rijden van de woning van de getuige [getuige 1] naar de woning van mevrouw [betrokkene 5].
- 15.
Als naar die elementen gekeken wordt, dan stelt de verdediging dat uit het dossier blijkt dat dient die middag thuis was en 2 andere personen met de auto onderweg waren. Deze twee andere personen zijn dan ook op de PD geweest. Althans dat ligt het meest voor de hand. Of [betrokkene 8] die middag ook de bestuurder is geweest, kan cliënt niet aangeven. Hij heeft de auto immers pas s 'avonds aan [betrokkene 8] uitgeleend. Echter, cliënt heeft op zitting in eerste aanleg verklaard dat de medeverdachte in de middag weg was. De medeverdachte kon ook bij de autosleutel. In de avond, nadat [betrokkene 8] om de auto had gevraagd, is de medeverdachte ook het huis uit gegaan volgens de verklaring van cliënt. De medeverdachte is inmiddels onherroepelijk veroordeeld, dus juridisch staat vast dat hij s 'avonds op de PD is geweest.
- 16.
Dan het alibi van cliënt voor de avond van 2 maart 2016. Als gekeken wordt naar de route die cliënt afgelegd heeft die avond, dan stelt de verdediging dat het niet mogelijk is geweest om ook nog op de PD aanwezig te zijn geweest. Na mevrouw [betrokkene 5] om 17.00 uur opgehaald te hebben bij de [A] is cliënt naar Dansles gegaan. Van de dansles is hij eerst naar huis gegaan en vervolgens meteen weer door naar de Kerk. Eerder is al opgemerkt dat het Alibi niet 100 % sluitend is. Dat is echter ook niet zo gek omdat die getuigen meer dan 1 jaar later zijn gehoord. Mevrouw [danslerares], de dans juf, kon zich niet meer herinneren of zij cliënt ook op 2 maart heeft gezien. Zij kon echter wel de verklaring van cliënt bevestigen dat hij regelmatig met de twee jongste dochters naar dansles kwam.
- 17.
Dan het alibi bij de kerk. De getuige [getuige 2] heeft niet meer een heel duidelijk alibi kunnen geven wegens de verstreken tijd. De getuige Monteiro kon dat wel. Belangrijk hierbij is dat zij nog een specifieke herinnering hierbij had. Zij kon de aanwezigheid van cliënt koppelen aan een specifieke gebeurtenis. Ook blijkt uit de verklaringen dat cliënt bij een andere les kon aanschuiven als zijn eigen docent er niet was. Kortom, de verdediging stelt dat cliënt wel degelijk een alibi heeft voor zijn aanwezigheid bij de kerk die avond. Met name gelet op de verklaring van mevrouw Monteiro. De andere getuigen ondersteunen in ieder geval het standpunt van cliënt dat hij op woensdagen naar de kerk ging.
- 18.
Kortom, de verdediging stelt dat uit het dossier en de verschillende verklaringen, in samenhang bezien, geconcludeerd kan worden dat cliënt zowel voor de middag als de avond een alibi heeft. Als uw hof cliënt daarin volgt, dan kan hij nooit op de PD zijn geweest en zou vrijspraak voor de hand liggen.
- 19.
Indien uw hof ten aanzien van het alibi en het alternatieve scenario van cliënt hetzelfde standpunt inneemt als de rechtbank, dan ligt de vraag voor of er wel bewijs is dat cliënt wel op de PD was. Als cliënt volgens uw hof geen alibi heeft dat hij niet op de PD was, dan betekent dat natuurlijk niet automatisch dat hij er wel was.
- 20.
Welk bewijs is er dan wel? In de optiek van de verdediging onvoldoende. De verdediging stelt dat de rechtbank het ‘belastende ‘bewijs juist heeft overwogen.
- 21.
De Opel Zafira was op de PD. Echter dat de auto èr was, betekent niet dat cliënt er ook was. Dat cliënt de auto veelvuldig gebruikte betekent niet dat hij hem altijd gebruikte.
- 22.
Een ander belangrijk punt dat uit het dossier volgt is als de verschillende technische gegevens naast elkaar worden gelegd, dat door de politie niet het standpunt ingenomen kan worden dat cliënt een van de inzittenden van de Opel Zafira was (pagina 215–217). De rechtbank heeft in haar vonnis ook naar dit proces-verbaal verwezen. Ten aanzien van de medeverdachte kon wel aan de hand van technische gegevens de conclusie gesteld worden dat hij op de PD was geweest. Voor cliënt kan dat niet. Ook door het combineren van technische gegevens kan niet vastgesteld worden of cliënt op de PD was.
- 23.
Wat is er dan nog meer? Er is een handschoen op de PD aangetroffen met daarop het DNA van cliënt. Het ligt voor de hand dat die handschoen op de PD uit de auto is gevallen. De handschoen is echter een verplaatsbaar object. Deze was ook van cliënt. Toen de auto in beslag werd genomen lag de andere handschoen nog steeds in de auto. In de deur. Het is in de optiek van de verdediging aannemelijk dat de handschoen uit de auto is gevallen. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat cliënt zelf op de PD was.
- 24.
In het dossier dat de rechtbank heeft gebruikt bevond zich nog 1 ander bewijsmiddel dat het OM in eerste aanleg en ook in de appelmemorie heeft aangehaald als belastend bewijs. De OVC gesprekken. In eerste aanleg zijn verschillende passages aangehaald door zowel de verdediging als door het OM de eigen standpunten te onderbouwen. De verdediging heeft bijvoorbeeld opgemerkt dat op pagina 371 staat dat cliënt gezegd zou hebben: ‘Zij zeggen dat wij daar waren, dat is wat zij zeggen’. De verdediging leest daar een ontkenning van cliënt in. De rechtbank heeft in het vonnis eigenlijk niets overwogen over de OVC gesprekken. De rechtbank heeft de OVC gesprekken wel zeer uitvoerig ter zitting behandeld en verschillende passages voorgehouden aan cliënt. Client heeft op die vragen van de rechtbank aangegeven dat hij in de OVC gesprekken het dossier bespreekt met de medeverdachte. Zij zaten na een verhoor in een busje en bespraken onder andere wat de politie aan hen had gevraagd. Volgens de verdediging kan uit de OVC gesprekken geen daderkennis gehaald worden.
- 25.
De verdediging stelt ook dat er niet teveel waarde gehecht dient te worden aan de OVC gesprekken. Van belang is namelijk dat de originele gesprekken in het Spaans gevoerd zijn. Deze zijn vertaald. De Spaanse ‘brontaal’ heeft de verdediging niet in het dossier aangetroffen. Dat betekent dat tekst in het dossier niet de specifieke woorden van cliënt en de medeverdachte zijn maar een vertaling. Een interpretatie van de vertaler. Het probleem met een vertaling kan zijn dat de nuance niet altijd te vertalen is en dat woorden en zinnen op verschillende manieren vertaald kunnen worden. Waarbij ook meespeelt dat men in verschillende gebieden met dezelfde taal toch verschillen heeft in het gebruik van taal, woorden en uitdrukkingen. Als dan 1 zin(sdeel) uit de gesprekken wordt gehaald, zoals het OM in de appelmemorie doet, dan kan het zijn dat er dan iets in de vertaling wordt gelezen dat eigenlijk tussen de gesprekspartners nooit is gezegd.
- 26.
Er dient behoedzaam met een vertaling omgegaan te worden voordat men deze op de komma gaat ontleden en aan elk woord een betekenis gaat hechten.
- 27.
De verdediging stelt ten aanzien van de OVC gesprekken dat deze niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden bij het bepalen dat cliënt op de PD was. Mocht uw hof de OVC gesprekken wel als bewijsmiddel willen gebruiken bij de beslissing dat cliënt op de PD was en betrokken was bij de TLL feiten, dan doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek om de originele geluidsopname te mogen beluisteren en de kans te krijgen om deze opname opnieuw te laten vertalen. De verdediging heeft zojuist betoogd dat een vertaling een interpretatie is/kan zijn. Door zelf de opname te luisteren en/of te laten vertalen kan de verdediging de juistheid van de vertaling toetsen. Dat is van belang omdat het OM zinsedes uit de vertaling destilleert en aan de bewijsconstructie ten grondslag legt. Indien uw hof de OVC gesprekken zou gebruiken voor het bewijs, dan staat daarmee volgens de verdediging vast dat het verzoek van de verdediging noodzakelijk is bij de beantwoording van een van de vragen van 348/350 Sv.
- 28.
Tot zover het dossier waar de rechtbank de beschikking over had. In hoger beroep is er nog een proces-verbaal bijgekomen. Dat pv gaat over hetgeen in de telefoon van de medeverdachte is aangetroffen. De verdediging zal ingaan op een drietal punten die de politie op de foto's gezien zou hebben. Het embleem van een Opel op het stuur, een mogelijke bontkraag en een witte poederachtige substantie op de grond tussen de benen van een persoon.
- 29.
De verdediging stelt voorop dat wellicht de digitale foto's scherper zijn dan de foto's in het dossier, maar de verdediging kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de bevindingen eerder een ‘wens is de vader van de gedachte’ zijn dan objectieve bevindingen.
- 30.
Daarom is het embleem van Opel op het stuur noemenswaardig. Op de foto is alleen een witte vlek zichtbaar. Enige vorm is er niet eens in waar te nemen. Dan de foto van de poederachtige substantie. Het enige dat de verdediging ziet is een wit blauwige vorm. Of het een zak is, is niet goed zichtbaar. Of het voorwerp zelf daadwerkelijk wit en/of blauw is, is volgens de verdediging niet vast te stellen. Het lijkt erop dat er bij het nemen van de foto een flits is gebruikt. Althans bij de foto met de broek erop. Het gebruiken van een flits kan de daadwerkelijk kleuren veranderen. Zo zijn er regelmatig foto's in het nieuws van voorwerpen waarop de ene groep mensen een paarse jurk ziet en de andere groep een gouden jurk. Als gekeken wordt naar de kwaliteit van de foto, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet vast te stellen is wat er zichtbaar is op de foto. Laat staan dat het maar de vraag is of grote hoeveelheden drugs wel zo los in een zakje vervoerd worden en niet in geperste blokken.
- 31.
Deze beide foto's zeggen evenwel niets over de aanwezigheid van cliënt op de PD. Dat zou volgens de politie de foto [foto 1].jpg wel zijn. Daarop is de bestuurder te zien. De foto is genomen in de buurt van de woning van getuige [getuige 1]. Volgens de politie zou er een bontkraag zichtbaar zijn achter de sjaal. Of het een bontkraag is of gewoon een deel (bijvoorbeeld uiteinde) van de sjaal is niet vast te stellen. Verder is alleen maar te zien dat het een donkere jas is. Wellicht zwart. Specifieke kenmerken van de jas zijn niet zichtbaar op de foto. Geen aparte risten, zakken, nader en/of embleempjes. Hoe de politie dan in het PV kan stellen dat de jas op de foto sterke uiterlijke overeenkomsten heeft met een jas die bij cliënt is aangetroffen, ziet de verdediging niet. Ja, de jas van cliënt is donker en heeft een bontkraag. Veel specifieker wordt het niet. Alleen half Nederland loopt met een donkere jas met een bontkraag rond. Op de foto die van cliënt tijdens de observatie is gemaakt, is in ieder geval de sjaal niet zichtbaar. Deze sjaal is ook niet aangetroffen tijdens de huiszoeking.
- 32.
Kortom, uit de foto blijkt niet eens voldoende dat er een bontkraag zichtbaar is, daarom zegt de politie in pv ook mogelijke bontkraag. Er zijn daarbij geen specifieke kenmerken op de jas zichtbaar waaruit afgeleid kan worden dat het ook daadwerkelijk de jas van cliënt is. Bij cliënt is tevens niet de combinatie van sjaal en jas geconstateerd. Tenslotte ziet de politie nog meer dingen op foto's en verbind daar verdergaande conclusies aan die wat de verdediging niets eens zichtbaar zijn op de foto's. Embleem auto en wit poeder. Wat de verdediging betreft worden er door de politie wel erg snel allerlei stappen gezet om maar tot een positieve herkenning te komen en de foto 's in het dossier te passen. Om die reden kan uit de foto's niet afgeleid worden dat cliënt op de PD is geweest.
- 33.
Als laatste wil de verdediging nog opmerken dat uit onderzoek van de Tom Tom blijkt dat het woonadres van mevrouw [betrokkene 5] was ingevoerd, nadat de auto wegreed bij de PD. De verdediging stelt dat ook hieruit afgeleid kan worden dat iemand anders dan cliënt in de auto zat. Client weet immers waar het huis is waar hij heen zou rijden.
- 34.
Gelet op het voornoemde stelt de verdediging zich op het standpunt dat de OVC gesprekken en het aanvullende pv onvoldoende zijn om bewezen te kunnen verklaren dat cliënt op de PD is geweest en dat cliënt om die reden van feit 1 subsidiair en feit 3 vrijgesproken dient te worden.
Feit 1 subsidiair
- 35.
Indien uw hof bewezen acht dat cliënt wel op de PD was, dan verzoekt de verdediging uw hof om cliënt voor feit 1 om de volgende reden vrij te spreken.
- 36.
De verdediging stelt ten eerste dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen van cliënt.’
1.5
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘1 subsidiair:
hij op 02 maart 2016 te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met een ander [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zijn mededader opzettelijk dreigend een vuurwapen voorgehouden aan en/of gericht op genoemde personen en vervolgens meermalen met een vuurwapen geschoten in de richting van de auto van genoemde personen;
- 3.
hij op 02 maart 206 te Ridderkerk op het Huygensplantsoen, tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid cocaïne en/of enig ander goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 1] en die [betrokkene 3] en die [betrokkene 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of
om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid/ cocaïne, en/of enig ander goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2]
- —
een vuurwapen gericht op en/of voorgehouden aan die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en
- —
meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
1.6
Ten aanzien van het bewijs heeft het hof in het arrest overwogen:
‘Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in eert aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.’
1.7
In het arrest heeft het hof voorts (en slechts) overwegingen gewijd aan het verweer, waarin aangevoerd is dat onvoldoende bewijs van ‘medeplegen’ aanwezig is. Het hof stelt daartoe:
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er — kort gezegd — onvoldoende bewijs is om de verdachte als medepleger van het onder 1 en 3 aan hem ten laste gelegde aan te kunnen merken.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende vast.
Kennelijk bij wijze van voorverkenning zijn de verdachte en de medeverdachte in de middag van 2 maart 2016 in de auto van de vriendin van de verdachte naar de [b-straat 02] te [b-plaats] gereden, waarbij de verdachte die auto bestuurde. Dit is het adres waar de latere slachtoffers [betrokkene 3] en [betrokkene 1] verbleven en waar zij werden opgehaald door [betrokkene 2].
Diezelfde avond zijn de verdachte en de medeverdachte in dezelfde auto naar het Huygensplantsoen gereden, waarbij de verdachte opnieuw als bestuurder optrad. Daar heeft de verdachte de auto waarin [betrokkene 3], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zaten klem gereden. De medeverdachte heeft vervolgens de bewezenverklaarde handelingen met het vuurwapen verricht, waarmee de inzittenden van de andere auto zijn bedreigd. Op deze wijze is getracht hen te beroven.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, welke samenwerking in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Het verweer wordt verworpen.’
1.8
Ingevolge het bepaalde in artikel 359 lid 2, tweede volzin Sv heeft de rechter een responsieplicht ter zake van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.1. Meer specifiek geldt dat een verweer dat wel strijdig is met de bewezenverklaring, doch niet strijdig is met de bewijsmiddelen ook onder de motiveringsplicht van artikel 359 lid 2, tweede volzin Sv valt. Voormalig advocaat-generaal Machielse overwoog in een conclusie van hem dat als een door de verdediging geopperde mogelijkheid door de rechter minder onwaarschijnlijk wordt geacht dan hoogst onwaarschijnlijk, verdient het verweer afzonderlijke aandacht en een gemotiveerde beslissing.2. Uitgangspunt is dat wanneer een verdachte met een alternatieve lezing komt die niet met de bewezenverklaring zou stroken, de rechter die aangedragen gang van zaken zal moeten weerleggen indien hij tot een bewezenverklaring komt. Dat kan door opneming van de bewijsmiddelen of vermelding van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten.3. Een weerlegging door bewijsmiddelen of hieraan ontleende feiten of omstandigheden is echter niet altijd vereist. In voorkomende gevallen kan de rechter ter weerlegging oordelen dat het geboden scenario niet aannemelijk is geworden, of dat de lezing als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Daarnaast zijn er gevallen waarin het alternatieve scenario zo onwaarschijnlijk is dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.4.
1.9
Aan de verdachte is onder meer tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (kortgezegd) een bedreiging, een poging tot diefstal met bedreiging met geweld en een poging tot afpersing. Door en namens de verdediging is zeer uitgebreid verweer gevoerd met de strekking dat verdachte niet aanwezig is geweest op de plaats delict. Daarbij is aangevoerd dat (verkort zakelijk weergegeven) verdachte niet is herkend op de plaats delict; getuigen verdachte niet hebben aangewezen; de medeverdachte er niets over heeft gezegd; ook de vermeende slachtoffers verdachte niet hebben aangewezen als een van de mogelijke daders; verdachte over een alibi voor de bewuste dag beschikt; de telefoon van verdachte een zendmast heeft aangestraald waaruit volgt dat verdachte niet op de plaats delict aanwezig is geweest; uit het dossier volgt dat als de verschillende technische gegevens naast elkaar worden gelegd, verdachte niet een van de inzittenden van de Opel Zafira was kan zijn geweest terwijl de rechtbank in haar vonnis ook naar dit proces-verbaal heeft verwezen; de omstandigheid dat een handschoen op de plaats delict is aangetroffen met daarop het DNA van verdachte in dit geval niet tot bewijs leidt nu een handschoen een verplaatsbaar object is; de OVC gesprekken, inhoudende onder meer: ‘Zij zeggen dat wij daar waren, dat is wat zij zeggen’ ontlastend is; de rechtbank de gesprekken uitvoerig ter terechtzitting aan de orde heeft gesteld en dat verdachte op die vragen van de rechtbank heeft aangegeven dat hij in de OVC gesprekken het dossier bespreekt met de medeverdachte en uit de OVC gesprekken geen daderkennis kan worden gehaald; de in hoger beroep overgelegde digitale foto's wellicht scherper zijn dan de foto's in het dossier maar dat op deze foto's geen embleem van een Opel is te zien maar slechts een witte vlek en door het gebruik maken van een flits kleuren veranderen en niet is vast te stellen wat op de foto's zichtbaar is terwijl de foto's ook niets zeggen over de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict; geen specifieke kenmerken van de op de foto's waarneembare jas zijn waar te nemen en bij verdachte niet een combinatie van jas met bontkraag en sjaal is vastgesteld; uit het onderzoek van de TomTom blijkt dat het woonadres van mevrouw [betrokkene 5] is ingevoerd waaruit eveneens kan worden afgeleid dat verdachte niet in de auto zat nu verdachte immers wist waar dat huis was. Het hof heeft het ten laste gelegde bewezen verklaard en heeft volstaan met de enkele overweging dat het hof zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan baseert op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Daarmee heeft het hof evenwel nog niet gerespondeerd op het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunten/verweer. Gelet op de aard en indringendheid van dat verweer, alsmede het gegeven dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, omdat de rechtbank zijn aanwezigheid op de plaats delict niet kon bewijzen, heeft het hof het arrest, althans de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen omkleed.
Middel II
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard (verkort zakelijk weergegeven) het medeplegen van het op 2 maart 2016 te Ridderkerk bedreigen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] door een vuurwapen te richten/voor te houden en meermalen met een vuurwapen te schieten in de richting van die personen en het medeplegen van diefstal met bedreiging van geweld en afpersing, door een vuurwapen te richten/voor te houden en meermalen met een vuurwapen te schieten in de richting van die personen.
Ten onrechte heeft het hof geen toepassing gegeven aan artikel 55 lid 1 althans 56 Sr en/of is het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse en niet van eendaadse samenloop niet zonder meer begrijpelijk, nu de bewezenverklaarde handelingen een op zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, terwijl de strekking van de bewezen verklaarde strafbare feiten niet wezenlijk verschilt, zodat het arrest, althans de kwalificatiebeslissing en/of strafoplegging onvoldoende met redenen is/zijn omkleed.
Toelichting:
2.1
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat:
‘1 subsidiair:
hij op 02 maart 2016 te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met een ander [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zijn mededader opzettelijk dreigend een vuurwapen voorgehouden aan en/of gericht op genoemde personen en vervolgens meermalen met een vuurwapen geschoten in de richting van de auto van genoemde personen;
- 3.
hij op 02 maart 206 te Ridderkerk op het Huygensplantsoen, tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid cocaïne en/of enig ander goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 1] en die [betrokkene 3] en die [betrokkene 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of
om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid/ cocaïne, en/of enig ander goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2]
- —
een vuurwapen gericht op en/of voorgehouden aan die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en
- —
meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 2]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
2.2
Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als:
‘Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.’
2.3
In het arrest heeft het hof voorts aangegeven:
2.4
De bewezen verklaarde feiten betreffen dezelfde gedragingen die hebben plaatsgevonden op hetzelfde moment en op dezelfde plaats. Nu het hof bewezen heeft geacht dat verdachte zich in de onderhavige zaak schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging als aan het medeplegen van poging tot diefstal door middel van bedreiging en/of afpersing door middel van bedreiging, heeft het hof ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 55 Sr, zodat het arrest niet naar behoren met redenen is omkleed. Eerder heeft de Hoge Raad bijvoorbeeld wel geoordeeld dat het tegelijkertijd verkrijgen van een tractor en een stropakkenpers geen twee afzonderlijke feiten opleveren die als voortgezette handelingen kunnen worden beschouwd, maar als één feit moeten worden beschouwd.5. Het verduisteren van een creditcard en het (vervolgens) met die creditcard terstond daarna uit een pinautomaat wegnemen van een geldbedrag vallen in de ogen van N. Keijzer eveneens zozeer samen, dat sprake is van eendaadse samenloop.6. Niet gesteld kan worden dat de strekking van de toepasselijke strafbepalingen ongelijk is, zodat artikel 55 Sr niet van toepassing is. Zo heeft de Hoge Raad in 2015 geoordeeld dat ook een klein verschil in strekking wel degelijk kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van eendaadse samenloop.7. Het is niet langer uitgesloten dat eendaadse samenloop wordt aangenomen indien de strekkingen van de toepasselijke strafbepalingen niet identiek zijn, mits aan die strafbare feiten hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt.8. Ook in het geval de strekking van de strafbepalingen licht uiteenlopen, kan er sprake kan zijn van eendaadse samenloop. De omstandigheid dat de strekking van art. 141 Sr en art. 287 Sr weliswaar enigszins uiteenlopen staat er bijvoorbeeld niet aan in de weg eendaadse samenloop aan te nemen indien de bewezenverklaarde geweldshandelingen een op zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomlex opleveren.9. Hetzelfde is het geval bij diefstal door middel van geweld door iemand een vuistslag te geven (art. 312 Sr) en iemand te dwingen hem los te laten door het geven van een vuistslag (art. 284 Sr).10. Nu in de onderhavige zaak de strekking van de toepasselijke strafbepalingen niet (wezenlijk) verschillen en de bewezenverklaarde handelingen een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, is er sprake van eendaadse samenloop, zodat het hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 55 Sr.
2.5
Van ‘voortgezette handeling’ als bedoeld in art 56 Sr is sprake indien meerdere feiten in zodanig verband met elkaar staan dat buiten het geval van eendaadse samenloop eveneens een eenheid wordt gecreëerd. In jurisprudentie is de eis ontwikkeld dat sprake moet zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit wat in de regel tot gevolg heeft dat een kort tijdsverloop tussen de handelingen ligt en gelijksoortigheid van handelingen. Ook gelijktijdig begane feiten kunnen overigens als voortgezette handeling worden gezien.11. Het invoeren van drugs en (vervolgens) verder vervoeren daarvan kan als een voortgezette handeling worden beschouwd.12. Het invoeren van cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervoeren en invoeren van cocaïne dienen onder omstandigheden, indien sprake is van een zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex, als voortgezette handeling te worden aangemerkt.13. Ook is niet uitgesloten dat heling en witwassen in voortgezette handeling worden begaan.14.In lagere rechtspraak is wel voortgezette handeling aangenomen in situaties waarin het eerste delict (zoals bijvoorbeeld diefstal van cocaïne met geweld) wordt begaan teneinde het tweede (opzettelijk aanwezig hebben van die cocaïne) te kunnen begaan.15. Indien i.c. sprake is van verschillende gedragingen gaat het om een wezenlijke samenhang tussen de verschillende gedragingen en schuld van verdachte, dat het hof -alsdan- ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 56 Sr.
2.6
Aan verdachte kan niet worden tegengeworpen dat hij onvoldoende in rechte te respecteren belang heeft nu de opgelegde straf minder is dan de maximumstraf die op een van de feiten is gesteld. De aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden kan immers niet worden beschouwd als een betrekkelijk lichte straf en/of een straf die ver onder het strafmaximum ligt. Het voornaamste doel van de samenloopregeling, te weten het tegengaan van onbeperkte en ongerechtvaardigde cumulatie van de mogelijk op te leggen straffen, verzet zich daar ook tegen. Juist bij bewezenverklaring van elkaar feitelijk opvolgende of samenvallende handelingen/delicten kan vervolging ter zake van het delict in het voorveld van het andere, of daarmee samenvallend, ‘demgegenüber kein Selbständiges Unrecht sanktioniere’. De verwachting van een verstandig en terughoudend vervolgingsbeleid van het OM in plaats van een ongebreidelde cumulatie van ten laste gelegde feiten kan tot op zekere hoogte door de rechter worden bewaakt. Men mag van het strafrecht verwachten dat de wetgever de verdachte tegen alle vormen van onterechte vermeervoudiging van aansprakelijkheid in zijn nadeel beschermt. Een verdachte/veroordeelde moet worden beschermd tegen een te gemakkelijke juridische diversificatie van een enkelvoudig feitencomplex, waar zodanige juridische diversificatie naar een rechtvaardige rechtsopvatting niet aan de orde zou moeten zijn.16. Een opvatting waarin uitsluitend gefocust wordt op de in concreto opgelegde straf is voorts onjuist.17.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 28 september 2020
Advocaten
R.J. Baumgardt
P. van Dongen
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑09‑2020
Concl. advocaat-generaal Machielse, voorafgaand aan HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA 7959.
HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359.
HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359.
HR 18 mei 1999, NJ 1999/540.
noot onder HR 8 november 2005, NJ 2006,192, zie ook Rechtbank Dordrecht, 10 juni 2008, ECLI:NL:RBDOR:2008:BD3525
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:501.
Aldus Advocaat-Generaal Bleichrodt in zijn conclusies van 10 januari 2017 in de zaken S 16/01173; 15/05968 en 15/04324.
HR 5 juni 2018, NJ 2019/116,m.nt. P.A.M. Mevis.
HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:280.
Noot van ThW van Veen onder HR 3 januari 1978, NJ 1978, 247.
HR 15 mei 1979, NJ 1980,90.
HR 20 juni 2017, NJ 2019/114, m.nt. P.A.M. Mevis.
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:501.
F.C.W de Graaf, De rechtsfiguren eendaadse samenloop en voortgezette handeling nader beschouwd, DD 2016/65, pag. 733–735.
aldus treffend PM Mevis in zijn noot onder HR 16 april 2013, NJ 2015,125.
Aldus P.A.M. Mevis in zijn noten onder HR 20 juni 2017, NJ 2019/114 en NJ 2019/116.