Zie o.a. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 (NJ 2004, 426, m.nt. D.H. de Jong), HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096 (NJ 2011, 228, m.nt. Keijzer), HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625 (NJ 2013, 393), HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, (NJ 2013/394, m.nt. J.M. Reijntjes), HR 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:533 (NJ 2014/182), HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095, HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1447 (NJ 2015, 280), HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2577 (NJ 2017, 403), HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:392 (NJ 2018, 168), HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1949 (NJ 2018, 427), HR 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418, HR 15 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:174 (NJ 2022, 97).
HR, 10-01-2023, nr. 21/01535
ECLI:NL:HR:2023:4
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2023
- Zaaknummer
21/01535
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:4, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑01‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:1554
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1047
ECLI:NL:PHR:2022:1047, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:4
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑10‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0005
Uitspraak 10‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Belaging door e-mailberichten naar ex-partner te verzenden, waarin verdachte dreigt naaktfoto’s van haar openbaar te maken, en berichten over haar te plaatsen op Facebookpagina van haar werkgeefster, art. 285b.1 Sr. Heeft verdachte ‘stelselmatig’ inbreuk gemaakt op persoonlijke levenssfeer van ex-partner? Bij beoordeling of sprake is van belaging a.b.i. art. 285b.1 Sr zijn aard, duur, frequentie en intensiteit van gedragingen van verdachte, omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en invloed daarvan op persoonlijk leven en persoonlijke vrijheid van slachtoffer van belang (vgl. HR:2013:BZ3626). Hof heeft geoordeeld dat, hoewel de door verdachte aan aangeefster verzonden e-mail- en Facebookberichten in relatief korte periode zijn verstuurd, sprake was van stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer van aangeefster, nu het ging om berichten van zeer dreigende aard, die kort na elkaar werden verzonden en steeds indringender werden. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit bewijsvoering volgt dat verdachte op 6-10-2014 e-mailbericht aan aangeefster heeft gestuurd met in bijlage een naaktfoto van haar en vervolgens diezelfde dag meer e-mailberichten heeft verzonden waarin hij dreigde haar naaktfoto’s openbaar te maken, waarna hij op 7-10-2014 46 reacties heeft geplaatst op Facebookpagina van haar werkgever met tekst “Aangeefster is de grootste huur in Nederland!!!” en op 8-10-2014 in e-mailbericht aan aangeefster wederom heeft gedreigd met openbaarmaking van deze foto’s. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01535
Datum 10 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2021, nummer 23-001171-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover die inhoudt dat de verdachte ‘stelselmatig’ inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] .
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“op tijdstippen in de periode van 6 oktober 2014 tot en met 9 oktober 2014 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, via email en Facebook contact gezocht en de woorden toegevoegd:
- “Ik geef je twee uur de tijd” en
- “Ik kan heel makkelijk dingen regelen dat jij doet wat ik zeg. Er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen” en
- “Al je foto’s word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemdgaan. In het biggen met [betrokkene 1] en ik en nu met jouw [betrokkene 2] ”.”
2.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank onder meer wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde bevestigd. De bewezenverklaring steunt op de volgende - in dat vonnis opgenomen - bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 7 maart 2018.
[e-mailadres 1] is een e-mailadres van mij. Ik heb een Facebook profiel onder de naam [verdachte] .
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2014226815-5 van 9 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 20 - 23).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [aangeefster] , zakelijk weergegeven:
Op 06-10-2014 heb ik meerdere mailberichten van [verdachte] ontvangen, hierbij zat een naaktfoto van mij. Hij heeft mij bedreigd met de volgende tekst: ‘Ik kan heel makkelijk dingen regelen dat jij doet wat ik zeg. Er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen’.
Op 08-10-2014 heb ik een mailbericht van [verdachte] ontvangen. Hierin heeft hij onder andere geschreven dat al mijn foto’s voor iedereen te zien zullen zijn.
De genoemde [verdachte] heeft 46 reacties geplaatst op de Facebookpagina van [A] .
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2014226815-14 van 12 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 70 - 75).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
V: Op 6 oktober komt er een mailbericht binnen: “ik kan heel gemakkelijk dingen regelen, dat jij doet wat ik zeg, er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen”, en dan stuurt u een naaktfoto van [aangeefster] mee. Wat heeft u daarop te zeggen?
A: ik heb die brieven (de rechtbank begrijpt: mailbericht) wel gestuurd. Zij moet stoppen met mij, maar zij stopt niet.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2014226815-15 van 13 maart 2015 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 76 - 77).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Dreigmail 6 oktober 2014 10:07 uur: ik geef 2 uur tijd. Dan volgt een berichtenuitwisseling van [aangeefster] en [verdachte] . Een JPG fotobijlage is in de dreigmail bijgevoegd. Deze is door mij, verbalisant geopend en de foto, waarop aangeefster [aangeefster] is afgebeeld in pornografische pose, is bijgevoegd.
8 oktober 2014 07:04 uur: all je foto’s word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemd gaan. In het biggen met [betrokkene 1] en ik en nu met jouw [betrokkene 2] .
5. Een geschrift, zijnde een printscreen van e-mailcorrespondentie (doorgenummerde pag. 36 - 37).
Van: [verdachte] < [e-mailadres 1]
Datum: 8 oktober 2014 07:04:54
Aan: [aangeefster] < [e-mailadres 2] >
All je foto’s word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemdgaan. In het biggen met [betrokkene 1] en ik en nu met jouw [betrokkene 2] .
Verstuurd vanaf mijn iPhone
6. Een geschrift, zijnde een printscreen van een Facebookpagina (doorgenummerde pag. 24-25).
De printscreen betreft de Facebookpagina [A] en het [B] , waarop op 7 oktober door een profiel met de naam [verdachte] diverse malen is geplaatst: ‘ [aangeefster] is de grootste huur in Nederland!!!’.”
2.2.3
In het bevestigde vonnis is ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Bewezenverklaring van feit 1
De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde stalking (...) bewezen. Uit de aangifte en klacht van [aangeefster] blijkt dat vanuit het e-mailadres van verdachte, [e-mailadres 1] , in een relatief korte periode verschillende e-mailberichten naar aangeefster zijn verstuurd, waarin de afzender dreigde naaktfoto’s van haar openbaar te maken. Daarnaast zijn vanuit het Facebook-account op naam van verdachte in diezelfde periode berichten geplaatst over aangeefster op de Facebook-pagina van haar werkgever, [A] , waarvan zij ook lid was en melding van kreeg. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het mailadres [e-mailadres 1] door hem wordt gebruikt en hij een Facebookprofiel onder de naam [verdachte] heeft. De aangifte wordt tevens ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat met het bovengenoemde mailadres dreigende berichten zijn verstuurd naar aangeefster.
(...)
Alhoewel e-mail- en Facebookberichten in een relatief korte periode door verdachte zijn verstuurd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [aangeefster] . Het betrof immers berichten van een zeer dreigende aard, die kort op elkaar en op steeds meer indringende wijze aan aangeefster zijn verzonden.”
2.3.1
Artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
2.3.2
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 285b Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende uitdrukking ‘stelselmatig inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer’ is gebruikt in de betekenis die die uitdrukking heeft in die bepaling.
2.3.3
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b lid 1 Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626).
2.4
Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel de door de verdachte aan [aangeefster] verzonden e-mail- en Facebookberichten in een relatief korte periode zijn verstuurd, sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] , nu het ging om berichten van zeer dreigende aard, die kort na elkaar werden verzonden en steeds indringender werden. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte op 6 oktober 2014 een e-mailbericht aan [aangeefster] heeft gestuurd met in de bijlage een naaktfoto van haar en vervolgens diezelfde dag meer e-mailberichten heeft verzonden waarin hij dreigde haar naaktfoto’s openbaar te maken, waarna hij op 7 oktober 2014 46 reacties heeft geplaatst op de Facebookpagina van de werkgever van [aangeefster] met de tekst “ [aangeefster] is de grootste huur in Nederland!!!” en op 8 oktober 2014 in een e-mailbericht aan [aangeefster] wederom heeft gedreigd met de openbaarmaking van deze foto’s.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2023.
Conclusie 15‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling wegens onder meer belaging via Facebook en e-mail, mede bestaand uit dreiging met openbaarmaking van naaktfoto's. Eerste middel (M1) over bewijsvoering belaging. AG is van mening dat het middel faalt, mede gelet op het feit dat het openbaar maken van naaktfoto's diep kan ingrijpen in persoonlijke leven van betrokkene. Overige middelen over denaturering verklaring (M2), afwijzing onderzoek (M3) en overschrijding redelijke termijn in hoger beroep (M4) falen naar het oordeel van de AG ook en kunnen met toepassing van art. 81.1 RO worden afgedaan. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01535
Zitting 15 november 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
Inleiding
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 1 april 2021 het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018 bevestigd, behalve ten aanzien van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, het vonnis in zoverre vernietigd, beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als nader in het arrest bepaald. De rechtbank Amsterdam had bij voornoemd vonnis de verdachte wegens 1. “belaging” en 2. “mishandeling” veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring ter zake van feit 1, met name wat betreft het bestanddeel “stelselmatig”, niet uit de bewijsmiddelen valt af te leiden, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
4. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat hij:
“op tijdstippen in de periode van 6 oktober 2014 tot en met 9 oktober 2014 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] , met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, via email en Facebook contact gezocht en de woorden toegevoegd:
- "Ik geef je twee uur de tijd” en
- "Ik kan heel makkelijk dingen regelen dat jij doet wat ik zeg. Er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen" en
- "Al je foto’s word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemdgaan. In het biggen met [naam 1] en ik en nu met jouw [naam 2] ".
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 7 maart 2018.
[e-mailadres 1] is een e-mailadres van mij. Ik heb een Facebook profiel onder de naam [verdachte] .
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2014226815-5 van 9 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 20 - 23).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [aangeefster] , zakelijk weergegeven: Op 06-10-2014 heb ik meerdere mailberichten van [verdachte] ontvangen, hierbij zat een naaktfoto van mij. Hij heeft mij bedreigd met de volgende tekst: ‘Ik kan heel makkelijk dingen regelen dat jij doet wat ik zeg. Er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen’.
Op 08-10-2014 heb ik een mailbericht van [verdachte] ontvangen. Hierin heeft hij onder andere geschreven dat al mijn foto’s voor iedereen te zien zullen zijn.
De genoemde [verdachte] heeft 46 reacties geplaatst op de Facebookpagina van [A] .
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2014226815-14 van 12 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 70 - 75).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
V: Op 6 oktober komt er een mailbericht binnen: “ik kan heel gemakkelijk dingen regelen, dat jij doet wat ik zeg, er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen”, en dan stuurt u een naaktfoto van [aangeefster] mee. Wat heeft u daarop te zeggen?
A: ik heb die brieven (de rechtbank begrijpt: mailbericht) wel gestuurd. Zij moet stoppen met mij, maar zij stopt niet.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2014226815-15 van 13 maart 2015 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 76 - 77).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Dreigmail 6 oktober 2014 10:07 uur: ik geef 2 uur tijd. Dan volgt een berichtenuitwisseling van [aangeefster] en [verdachte] . Een JPG fotobijlage is in de dreigmail bijgevoegd. Deze is door mij, verbalisant geopend en de foto, waarop aangeefster [aangeefster] is afgebeeld in pornografische pose, is bijgevoegd.
8 oktober 2014 07:04 uur: all je foto ’s word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemd gaan. In het biggen met [naam 1] en ik en nu met jouw [naam 2] .
5. Een geschrift, zijnde een printscreen van e-mailcorrespondentie (doorgenummerde pag. 36 - 37).
Van: [verdachte] < [e-mailadres 1]
Datum: 8 oktober 2014 07:04:54
Aan: [aangeefster] < [e-mailadres 2] >
All je foto’s word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemdgaan. In het biggen met [naam 1] en ik en nu met jouw [naam 2] .
Verstuurd vanaf mijn iPhone
6. Een geschrift, zijnde een printscreen van een Facebookpagina (doorgenummerde pag. 24-25).
De printscreen betreft de Facebookpagina [A] en het [B] , waarop op 7 oktober door een profiel met de naam [verdachte] diverse malen is geplaatst: ‘ [aangeefster] is de grootste huur in Nederland!!! ’.”
6. De rechtbank heeft in haar door het hof bevestigde vonnis de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Bewezenverklaring van feit 1
De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde stalking […] bewezen. Uit de aangifte en klacht van [aangeefster] blijkt dat vanuit het e-mailadres van verdachte, [e-mailadres 1] , in een relatief korte periode verschillende e-mailberichten naar aangeefster zijn verstuurd, waarin de afzender dreigde naaktfoto’s van haar openbaar te maken. Daarnaast zijn vanuit het Facebook-account op naam van verdachte in diezelfde periode berichten geplaatst over aangeefster op de Facebook-pagina van haar werkgever, [A] , waarvan zij ook lid was en melding van kreeg. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het mailadres [e-mailadres 1] door hem wordt gebruikt en hij een Facebookprofiel onder de naam [verdachte] heeft. De aangifte wordt tevens ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat met het bovengenoemde mailadres dreigende berichten zijn verstuurd naar aangeefster.
[…]
De rechtbank zal niet bewezen verklaren dat de stalking ook heeft bestaan uit het contact zoeken via Skype, Linkedln, telefoon en Google Drive. Daarvoor bevat het dossier onvoldoende bewijs. Het bekijken van een Linkedln-profiel en het uploaden van foto’s op een eigen Google Drive-account (mogelijk gekoppeld aan dat van aangeefster) kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als het zoeken van contact. De printscreen van de gemiste Skype-oproep vermeldt geen datum, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of dit heeft plaatsgevonden in de periode dat verdachte heeft gedreigd naaktfoto’s van aangeefster te delen. Tot slot geldt voor het telefonisch contact dat uit het dossier volgt dat verdachte aangeefster twee keer heeft gebeld, namelijk op 3 en 13 oktober 2014. Aangeefster heeft de telefoon op 3 oktober 2014 niet opgenomen. Niet kan worden vastgesteld of verdachte op dat moment het oogmerk had om aangeefster te dwingen iets (niet) te doen, te dulden of haar vrees aan te jagen. Het telefoongesprek op 13 oktober 2014 vond plaats buiten de ten laste gelegde periode.
Alhoewel e-mail- en Facebookberichten in een relatief korte periode door verdachte zijn verstuurd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [aangeefster] . Het betrof immers berichten van een zeer dreigende aard, die kort op elkaar en op steeds meer indringende wijze aan aangeefster zijn verzonden.”
7. Art. 285b lid 1 Sr luidt als volgt:
“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”
8. Het is vaste jurisprudentie dat voor de beoordeling of sprake is van een stelselmatige inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer als bedoeld in art. 285b lid 1 Sr van belang zijn “de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer”.1.
9. De vraag kan worden gesteld of het zo is dat elk van deze gezichtspunten van belang is voor het bestanddeel ‘stelselmatig’, of dat enkele hiervan – in het bijzonder kan gedacht worden aan het laatste (de invloed op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer) – slechts betrekking hebben op het bestanddeel ‘inbreuk op eens anders persoonlijke levenssfeer’. Het arrest van 29 juni 2004 van de Hoge Raad lijkt steun te bieden aan de gedachte dat niet elk van de genoemde gezichtspunten relevant is voor het bestanddeel ‘stelselmatig’. In dit arrest wordt de bewijsvoering ter zake van specifiek dit bestanddeel apart beoordeeld en worden hierbij door de Hoge Raad, naast de ontstaansgeschiedenis van art. 285b Sr, alleen de “aard, duur en frequentie van de gedragingen van de verdachte” en de uit die gedragingen af te leiden bedoeling betrokken. AG Jörg lijkt er in zijn conclusie van 22 maart 2011 echter vanuit te gaan dat ook de invloed op het persoonlijk leven als een gezichtspunt voor het bepalen van de stelselmatigheid moet worden beschouwd.2.Dit standpunt lijkt daarna in de literatuur te zijn overgenomen.3.
10. De Hoge Raad neemt klachten over de bewijsvoering van beide bestanddelen doorgaans samen, in die zin dat hij beoordeelt of het oordeel van de rechter dat sprake is van een “stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer” begrijpelijk is of toereikend gemotiveerd.
11. In het algemeen wordt aangenomen dat de hierboven onder randnummer 8 genoemde gezichtspunten zich tot elkaar verhouden als ‘communicerende vaten’, zodat bijvoorbeeld gedragingen van een geringe duur of frequentie toch belaging kunnen opleveren indien sprake is van een ernstige aard en/of intensiteit van de gedragingen van de verdachte.4.In de onderhavige zaak wordt ook geklaagd over de bewijsvoering van de bewezenverklaarde belaging in haar geheel (en slechts “met name” voor wat betreft het bestanddeel ‘stelselmatig’).
12. De verschillende gezichtspunten die bij de beoordeling een rol spelen en de grote diversiteit aan gedragingen die strafbare belaging kunnen opleveren – van het bestellen van pizza’s en/of rouwboeketten, het plaatsen van contactadvertenties, het sturen van mails en/of brieven met uiteenlopende inhoud tot het fysiek benaderen van het slachtoffer – heeft geleid tot een veelkleurige casuïstiek die in de jurisprudentie van de Hoge Raad aan de orde is gekomen. Dit maakt het moeilijk om tot een gevalsvergelijking te komen tussen deze zaak en eerdere zaken die aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen zijn geweest. Ondanks dat lijken mij de volgende zaken relevant.
13. In het arrest van 12 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ3625) ging het om een zaak waarin was bewezen verklaard dat de verdachte “op zeer indringende wijze en zonder zijn identiteit prijs te geven een aantal sms’jes [had] gestuurd waaruit [het slachtoffer] opmaakte dat hij, verdachte, haar voortdurend in de gaten hield en over persoonlijke informatie van haar, [het slachtoffer], beschikte.” Het slachtoffer in deze zaak was een politieagent die betrokken was bij een grootschalig onderzoek en die naar aanleiding van de bewezenverklaarde gedragingen enige tijd in het buitenland was ondergebracht. De belagingshandelingen bestonden uit een drietal sms’jes verzonden in een periode van een week, die de volgende zinnen inhielden: "Every breath you take, every move you make, every step you take...I'll be watchin' you!"; "Methodiekenspelletje: "Zoek het pijlbaken". You never walk alone. Shalom with [naam betrokkene]"; en "Uitkomst 1e spelletje 48.19'29.25 N 16.25'55.03 Naaldwijkse [initialen slachtoffer]'s Brother in arms." De Hoge Raad vond dat het hof door de verdachte te veroordelen geen blijk had gegeven van een onjuiste uitleg van art. 285b, eerste lid, Sr, en achtte het oordeel van het hof tevens als toereikend gemotiveerd. Daarbij nam het in aanmerking dat “het Hof heeft vastgesteld dat de drie anoniem verzonden sms-berichten gaandeweg specifieker en indringender werden, refereerden aan de functionele betrokkenheid van [slachtoffer] bij een grootschalig opsporingsonderzoek naar wapenhandel, leidden tot angst voor haar eigen veiligheid en die van haar kinderen, en tot ontwrichting van haar sociale leven, haar belemmerden in haar werk, en teweegbrachten dat zij tijdelijk in het buitenland is ondergebracht.”
14. In het tussenarrest van 30 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:418) ging het – althans voor zover in cassatie nog aan de orde – om medeplegen van belaging jegens drie verschillende personen. De verdachte had een eerste slachtoffer een e-mail gestuurd waarin stond dat fraude was gepleegd met haar (bank)gegevens, had twaalf verschillende voedselbezorgers bestellingen laten afleveren bij haar woning en had het slachtoffer nadat zij telefonisch verhaal had gehaald telefonisch bedreigd. Een tweede slachtoffer had door toedoen van de verdachte eerst zes pizzabezorgers en vervolgens – in de nacht – een taxichauffeur aan de deur gekregen, terwijl de verdachte tevens telefonisch beledigende dingen had gezegd over hem en zijn dochter en voorts per e-mail de ex-partner van het slachtoffer had uitgescholden en bedreigd. Het derde slachtoffer, ten slotte, was door de verdachte en/of medeverdachte gebeld met de mededelingen dat op haar naam een rekening was geopend waarmee vervolgens leningen waren afgesloten. Voorts was een drietal pizzabezorgers een bestelling komen afleveren, waren er vier taxi’s bij de woning van het slachtoffer verschenen alsmede een glas- en slotenmaker. In alle drie de gevallen vonden de gedragingen op één dag, althans binnen een tijdsbestek van 24 uur plaats. De Hoge Raad vond het oordeel van het hof dat de verdachte zich tegenover elk van de drie slachtoffers schuldig had gemaakt aan belaging niet zonder meer begrijpelijk en overwoog: “Dat de gedragingen zich binnen een kort tijdsbestek hebben afgespeeld, staat op zichzelf niet in de weg aan een bewezenverklaring van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, maar de vaststellingen die het hof heeft gedaan met betrekking tot telkens de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte zijn niet toereikend voor zijn oordeel.”
15. Tot slot vermeld ik het arrest van 15 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:174), waarin de verdachte onder meer was veroordeeld wegens belaging van medewerkers van een advocatenkantoor door gedurende één dag “meermalen” – in de bewijsmiddelen wordt het aantal geschat op ongeveer 100 en minimaal 80 keer – naar dat kantoor te bellen. Het oordeel van het hof dat dit een ‘stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ van de betrokkenen opleverde, vond de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk. Hij voegde daar nog aan toe dat het feit “[d]at het gedrag van de verdachte als storend voor de organisatie van het advocatenkantoor is ervaren en de daar werkzame personen door die verstoring gedurende één werkdag niet onbelemmerd aan hun professionele werkzaamheden toekwamen, (…) dat niet anders [maakt].”
16. Dan kom ik nu toe aan het beoordelen van de motivering van de bewezenverklaring van de belaging in de onderhavige zaak. Hierbij ga ik uit van de feiten en omstandigheden, zoals die door het hof zijn vastgesteld. Blijkens de bewezenverklaring heeft de verdachte in een tijdsbestek van vier dagen “meermalen, via email en Facebook contact gezocht” met [aangeefster] (hierna: het slachtoffer). Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 6 oktober 2014 “meerdere” e-mails door de verdachte aan het slachtoffer zijn gestuurd (bewijsmiddel 2), dan wel dat die dag sprake was van een “berichtenuitwisseling” tussen de verdachte en het slachtoffer (bewijsmiddel 4), en dat op 8 oktober 2014 één e-mailbericht door de verdachte is verstuurd (bewijsmiddel 2). Wat betreft de woorden die door de verdachte zijn gebruikt, zijn in de bewezenverklaring drie fragmenten uit e-mails opgenomen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een van de door de verdachte verzonden e-mails van 6 oktober 2014 de volgende tekst bevatte: “Ik kan heel makkelijk dingen regelen dat jij doet wat ik zeg. Er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen.” Als bijlage bij deze e-mail was een naaktfoto van het slachtoffer meegestuurd (bewijsmiddel 2). Daarnaast blijkt de verdachte in een e-mail van 6 oktober 2014 als tekst te hebben opgenomen: “Ik geef je twee uren de tijd.” De JPG fotobijlage die bij deze e-mail was gevoegd, is door een verbalisant geopend en daarop bleek de aangeefster te zijn afgebeeld in een pornografische pose. In een e-mail van 8 oktober 2014 heeft de verdachte verder als tekst opgenomen: “all je foto’s word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemd gaan. In het biggen met [naam 1] en ik en nu met jouw [naam 2] .” De inhoud van de berichtgeving die via Facebook heeft plaatsgevonden is in de bewezenverklaring niet nader uitgewerkt. Uit bewijsmiddel 6 volgt evenwel dat de verdachte “diverse malen” op de Facebookpagina van [A] en het [B] de tekst “‘ [aangeefster] is de grootste huur in Nederland!!!” heeft geplaatst. Verder blijkt uit bewijsmiddel 2 (de verklaring van het slachtoffer) dat de verdachte “46 reacties [heeft] geplaatst op de Facebookpagina van [A] ”.
17. Dat de verdachte “contact heeft gezocht” via Facebook maakt naar het mij voorkomt nog niet dat daarmee zelfstandig de drempel om te kunnen spreken van “een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer” wordt gehaald, mede omdat mij onvoldoende duidelijk wordt wat dit contact zoeken precies heeft behelst. Indien iemand 46 keer op verschillende Facebook-pagina’s een bericht met een pejoratieve lading aan en/of over iemand anders plaatst, levert dit naar mijn idee eerder een stelselmatige inbreuk op het persoonlijk leven van die persoon op dan wanneer – bijvoorbeeld – slechts 46 keer hetzelfde bericht als reactie onder een bericht van iemand anders geknipt en geplakt wordt. Over de wijze waarop de verdachte in de onderhavige zaak welke berichten op Facebook heeft geplaatst, verschaft de bewijsvoering geen duidelijkheid, terwijl een blik achter de papieren muur mij de indruk geeft dat hetgeen hij heeft gedaan meer op het laatste lijkt.5.
18. Doorslaggevend voor de rechtbank – en daarmee ook voor het hof – om tot een bewezenverklaring van belaging te komen, zijn gelet op de bewijsmotivering kennelijk de door de verdachte verzonden e-mails geweest nu zij immers berichten betreffen “van een zeer dreigende aard, die kort op elkaar en op steeds meer indringende wijze aan aangeefster zijn verzonden”. Dat deze berichten in een relatief korte periode van drie dagen door de verdachte zijn verstuurd, heeft aan het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, niet afgedaan. Mede gelet op de inhoud van de e-mailberichten en de bijlagen daarbij acht ik de bewezenverklaring toereikend en voldoende gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het als een feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd dat de ongewenste openbaarmaking van naaktfoto’s diep kan ingrijpen in het persoonlijke leven van de daarop afgebeelde persoon.
19. Het middel faalt.
Het tweede middel
20. Het middel heeft betrekking op feit 1 en bevat de klacht dat het hof aan een voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte een wezenlijk andere betekenis heeft gegeven dan hij daaraan kennelijk bedoeld heeft te geven, althans dat het hof, mede in het licht van hetgeen daaromtrent eerder ter terechtzitting is aangevoerd – zo volgt althans uit de toelichting op het middel – zijn oordeel over de betekenis van deze verklaring onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
21. De verklaring van de verdachte waar de steller van het middel het oog op heeft, betreft de volgende: “ik heb die brieven (…) wel gestuurd. Zij moet stoppen met mij, maar zij stopt niet.” Deze verklaring is door de rechtbank voor het bewijs gebezigd als onderdeel van bewijsmiddel 3 (zie hiervoor onder 5).
22. De rechtbank heeft in haar door het hof bevestigde vonnis – voor zover hier relevant – de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Verdachte heeft tijdens de terechtzitting voor het eerst verklaard dat hij de betreffende e-mailberichten niet naar aangeefster heeft verstuurd en geen berichten op de Facebook-pagina van [A] heeft geplaatst, maar dat zijn accounts mogelijk gehackt zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit scenario niet aannemelijk is. Verdachte is al geruime tijd bekend met het strafrechtelijk onderzoek tegen hem, maar heeft op geen enkel eerder moment hierover verklaard of met betrekking tot de gestelde hack aangifte gedaan. Verdachte heeft dit verder op geen enkele wijze nader onderbouwd en heeft bovendien bij de politie na het voorhouden van één van de dreigmails verklaard dat hij ‘die brieven wel heeft verstuurd’.”
23. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verweer gevoerd overeenkomstig zijn pleitnotities (p. 6 proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2021). Deze pleitnotities houden over de hierboven weergegeven verklaring het volgende in:
“2. Allereerst met betrekking tot de e-mails het volgende.
3. De rechtbank heeft voor het bewijs gebezigd de passage uit de verklaring van cliënt bij de politie dat hij die "brieven wel gestuurd" heeft (p. 73, onderaan). De verdediging meent dat deze zinsnede is gedenatureerd. Cliënt heeft deze beschuldigingen altijd ontkend. Cliënt bedoelde met de zinsnede niet meer dan dat hij een e-mail heeft gestuurd dat zij moet stoppen met hem/het contact. Dat blijkt uit een e-mail van 22 september 2014 waarin cliënt aan [aangeefster] heeft gemaild dat hij wilde dat zij hem met rust zou laten (bijlage 1). De volledige zinsnede uit het verhoor luidt als volgt: "Ik heb een relatie en ik die brieven wel gestuurd, zij moet stoppen met mij. Maar zij stopt niet". Daarna vraagt de politie of cliënt daarom mails heeft gestuurd over foto's en dan zegt cliënt: "Nee, nee”. Dat is geen bekennende verklaring. Cliënt spreekt weliswaar redelijk Nederlands maar niet altijd even vloeiend. Dat was in maart 2015 in elk geval niet beter. Hij is gehoord zonder dat er een advocaat bij was. Het proces-verbaal is niet aan hem voorgelezen en ook niet door hem ondertekend. De rechtbank heeft zijn verklaring gedenatureerd en ik verzoek u deze zinsnede niet voor het bewijs te bezigen.”
24. Het hof heeft – door het vonnis van de rechtbank wat betreft de bewijsconstructie ‘kaal’ te bevestigen – geen nadere overwegingen aan dit verweer besteed. De vraag is dus of de door het hof bevestigde overweging van de rechtbank de verwerping van het verweer in voldoende mate kan dragen.
25. Het lijkt mij dat dit het geval is. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het namens de – ter terechtzitting in hoger beroep verschenen – verdachte gevoerde verweer, kort gezegd inhoudende dat de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring niet als een bekennende verklaring moet worden aangemerkt, niet aannemelijk is geworden. Het hof was aldus van oordeel dat aan de bewoordingen van de in het middel bedoelde verklaring – die een duidelijk bekennende strekking hebben – meer betekenis toekomt dan aan de naderhand gegeven duiding door de raadsman van de verdachte, inhoudende dat de verdachte slecht Nederlands spreekt en deze woorden niet in bekennende zin heeft bedoeld. Bij dat oordeel heeft het hof, door de bewijsoverweging van de rechtbank te bevestigen, mede betrokken dat de verdachte deze verklaring heeft afgelegd nadat één van de dreigmails aan hem was voorgehouden en aan de verdachte om een reactie daarop was gevraagd (vgl. ook bewijsmiddel 3, hiervoor weergegeven onder 5). Het oordeel van het hof lijkt mij daarmee niet onbegrijpelijk en tot een nadere motivering was het hof naar mijn mening niet gehouden.
26. Het middel faalt.
Het derde middel
27. Het derde middel bevat de klacht dat het hof het verzoek om nader onderzoek te doen naar de bij het verzenden van de onder feit 1 tenlastegelegde berichten gebruikte IP-adressen ten onrechte, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd heeft afgewezen.
28. Het arrest bevat voor zover voor de beoordeling van het middel relevant de volgende overweging:
“Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2021 twee voorwaardelijke verzoeken gedaan met betrekking tot feit 1. Hij heeft nogmaals verzocht indien het hof tot een bewezenverklaring komt onderzoek te laten verrichten naar het IP-adres waarmee op 12 september 2014 om 16.47 uur en 17.05 uur e-mails uit naam van de verdachte verstuurd zijn. Verder heeft de raadsman verzocht nader onderzoek te doen naar de gang van zaken met betrekking tot het eerder gedane onderzoek naar het IP-adres waarmee e-mails namens de verdachte zijn verstuurd. De verdediging wil weten wat in het door de politie genoemde rechtshulpverzoek stond, welke opsporingsambtenaar wanneer contact heeft gehad met het slachtoffer over het onderzoek op de computer, hoe en wanneer het slachtoffer gevraagd is of men haar computer mocht onderzoeken en wat, ten aanzien van het rechtshulpverzoek, bedoeld wordt met ‘dit heeft niet geleid tot resultaat’.
Het hof acht het niet noodzakelijk de nadere onderzoeken te (laten) verrichten, het acht zich voldoende ingelicht en wijst daarom de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging af.”
29. Aan de afwijzing van het voorwaardelijke verzoek is een lange geschiedenis voorafgegaan. Deze heeft er onder meer uit bestaan dat voorafgaand aan de terechtzitting van 1 december 2018 door de verdediging een verzoek is gedaan tot een onderzoek naar het IP-adres waarmee de e-mails namens de verdachte zijn verstuurd, waarna de advocaat-generaal op de terechtzitting van 10 december 2018 heeft toegezegd dit onderzoek te zullen verrichten (proces-verbaal van de terechtzitting van 10 december 2018, p. 2). Vervolgens is dit onderzoek kennelijk niet, althans niet overeenkomstig de wens van de verdediging verricht, waarna namens de verdachte nog herhaaldelijk verzoeken zijn gedaan voor (nieuw) onderzoek naar het IP-adres waarmee de relevante e-mails zijn verstuurd. Een volgend verzoek is op de terechtzitting van 14 februari 2020 aan de orde geweest en daar door het hof afgewezen, waarin de raadsman mede aanleiding zag voor een wrakingsverzoek (proces-verbaal van de terechtzitting van 14 februari 2020, p. 4-5). Op de terechtzitting van 29 januari 2021 is het verzoek voor het doen van IP-adres-onderzoek door het hof zelf aan de orde gesteld, waarna de raadsman van de verdachte het verzoek opnieuw heeft gedaan en toegelicht, waarna het hof het verzoek opnieuw heeft afgewezen (proces-verbaal van de terechtzitting van 29 januari 2021, p. 3-4). Tijdens de inhoudelijke behandeling op 18 maart 2021 is het verzoek voor een laatste maal en in voorwaardelijke vorm gedaan. De hierboven weergegeven overweging betreft de verwerping van dat – laatste – verzoek.
30. Hoewel ik, na lezing van de voorgeschiedenis, enige teleurstelling zijdens de verdachte wel kan invoelen, meen ik dat het hof het verzoek toereikend gemotiveerd heeft afgewezen. Bij de beoordeling daarvan stel ik voorop dat het hof toepassing heeft gegeven aan het juiste criterium (het “noodzaakcriterium”). Het gaat in cassatie vervolgens slechts om de vraag of het oordeel van het hof dat het toewijzen van het verzochte onderzoek niet noodzakelijk is, mede gelet op hetgeen in de betreffende terechtzitting aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, begrijpelijk is. Naar mijn mening kon het hof het verzoek – dat in de kern diende ter onderbouwing van het geschetste alternatieve scenario dat de verdachte mogelijk was “gehackt” – afwijzen en oordelen dat het zich voldoende voorgelicht achtte, gelet op de overige vaststellingen die het hof heeft gedaan en oordelen die het daarop heeft gebaseerd. Het hof heeft, niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat de gestelde hack niet aannemelijk is geworden en daarbij onder meer betrokken dat de verdachte met betrekking tot de gestelde hack geen aangifte heeft gedaan en dat de verdachte deze hack verder op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd (zie hiervoor onder 6). Gelet op deze vaststellingen en de daarop gebaseerde oordelen, acht ik het oordeel van het hof dat een (nader) onderzoek naar het IP-adres vanaf waar de namens de verdachte gestuurde e-mails zijn verzonden niet noodzakelijk is, niet onbegrijpelijk.
31. Het middel faalt.
Het vierde middel
32. Het middel bevat de klacht dat het hof “niet gemotiveerd heeft beslist op het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep (zoals bedoeld in art. 6 EVRM) is overschreden”.
33. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verweer gevoerd overeenkomstig zijn pleitnotities (zie p. 6 proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2021). Deze pleitnotities houden voor zover hier relevant het volgende in:
“Het gaat om heel oude feiten. Wat de verdediging betreft is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in eerste aanleg overschreden. […] In hoger beroep heeft de procedure ook te lang geduurd. Dat ligt niet aan het horen van de getuigen bij de RHC, want dat was op 8 april 2019 al afgerond. De zaak zat op 14 februari 2020, toen de inhoudelijke behandeling gepland stond, op de grens van de overschrijding van de redelijke termijn. De zaak is daarna aangehouden in verband met de wraking. De wraking is afgewezen en de gedachte kan dan misschien postvatten dat alle vervolgvertraging voor rekening van cliënt moet komen. Ik verzoek u toch kritisch te kijken naar het tijdverloop. Het heeft ruim vier maanden geduurd voordat het wrakingsverzoek (op 22 juni 2020) is behandeld. Nu is "zo spoedig mogelijk" a.b.i. art. 515 Sv een rekkelijk begrip, maar voortvarend is dat niet. Op 6 juli 2020 is het wrakingsverzoek afgewezen en het heeft daarna weer ruim een halfjaar geduurd voordat de zaak vandaag op zitting stond! De procedure in appel duurt daarmee ongeveer drie jaar. Een jaar vertraging door een afgewezen wraking is te lang. Ik verzoek u de op te leggen straf daarom enigszins te verminderen.”
34. Het hof heeft ook wat betreft de strafoplegging volstaan met een ‘kale’ bevestiging van het vonnis van de rechtbank. De rechtbank had in haar strafmotivering onder meer overwogen dat zij rekening houdt met de omstandigheid dat het oude feiten betreffen, hoewel dit ook aan de verdachte te wijten is door meerdere keren niet ter terechtzitting aanwezig te zijn geweest, en dat de rechtbank het passend acht dat de verdachte, ondanks het aanzienlijke tijdsverloop, nog een straf voelt voor de door hem gepleegde stalking en mishandeling. Kennelijk heeft het hof in hetgeen namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan dat weliswaar sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop, maar niet van een schending van de redelijke termijn. Dit oordeel acht ik gelet op het procesverloop niet onbegrijpelijk en tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
35. Het middel faalt.
Slotsom
36. Alle middelen falen. Het tweede, derde en vierde middel kunnen worden afgedaan met toepassing van de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
37. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
38. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2022
Zie ECLI:NL:PHR:2011:BP0096, onder 16.
Zie bijv. aant. 5 bij art. 285b in Noyon/Langemeijer/Remmelink. Ook Van der Aa (S. van der Aa, Stalking in The Netherlands. Nature and prevalence of the problem and the effectiveness of anti-stalking measures (diss. Tilburg), Antwerpen/ Apeldoorn: Maklu uitgevers 2010, p. 83) gaat ervan uit dat de Hoge Raad in de op het arrest uit 2004 volgende jurisprudentie in zoverre de koers heeft gewijzigd dat alle bovengenoemde gezichtspunten betrekking hebben op het bestanddeel “stelselmatig”.
Aldus o.a. mijn ambtgenoot Hofstee in zijn conclusie van 15 januari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BZ3625, onder 11 en die van 28 augustus 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1025, onder 20, alsmede de conclusie van – thans PG – Bleichrodt van 30 januari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:65, onder 7. Vgl. hierover ook S.A.A. van ’t Klooster, ‘Belagingsslachtoffers achtergesteld. Een analyse van het stelselmatigheids-bestanddeel en de bewijsvergaring door slachtoffers in belagingszaken’, DD 2022/13, p. 18.
Blijkens de pagina in het dossier waar het hof naar verwijst (p. 25), heeft de verdachte onder een ogenschijnlijk willekeurig bericht (over een bezoek van natuurgidsen en vogelaars aan [plaats] ) van [A] en het [B] (geplaatst op de Facebookpagina van [A] en het [B] ) om 03:01 drie maal hetzelfde bericht (“ [aangeefster] is de grootste huur in Nederland!!!”) geplaatst. Omdat het bericht steeds exact hetzelfde is en bovendien op hetzelfde tijdstip is geplaatst, lijkt sprake van knip- en plakwerk. Op pagina 45 van het dossier (die door het hof niet voor het bewijs is gebruikt) is te zien dat hij ditzelfde bericht ook nog drie keer onder een ander bericht op diezelfde Facebookpagina zou hebben geplaatst.
Beroepschrift 14‑10‑2021
De Hoge Raad der Nederlanden
nummer: S21/01535
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], verzoeker tot cassatie van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gewezen op 1 april 2021 (onder parketnummer: 23-001171-18).
Verzoeker tot cassatie dient de navolgende cassatiemiddelen in:
Inleiding
Verzoeker is door het Gerechtshof bij arrest d.d. 1 april 2021 veroordeeld voor belaging (feit 1) en mishandeling (feit 2) van zijn voormalige partner. Het Gerechtshof heeft bij arrest het vonnis van de Rechtbank d.d. 18 maart 2018 bevestigd.1.
De hieronder voorgestelde cassatiemiddelen richten zich op de veroordeling voor feit 1 en op het nalaten gemotiveerd te beslissen op een door de verdediging gevoerd verweer met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350 en 358 jo. 415 Sv geschonden nu de bewezenverklaring van het onder feit 1 telastegelegde, met name voor wat betreft het bestanddeel ‘stelselmatig’, niet uit de bewijsmiddelen is af te leiden, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting:
1.
De bewezenverklaring ten laste van verzoeker onder feit 1 houdt in dat hij:
‘op tijdstippen in de periode van 6 oktober 2014 tot en met 9 oktober 2014 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster], met het oogmerk die [aangeefster], te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, via email en Facebook contact gezocht en de woorden toegevoegd:
- —
‘Ik geef je twee uur de tijd’ en
- —
‘Ik kan heel makkelijk dingen regelen dat jij doet wat ik zeg. Er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen’ en
- —
‘Al je foto's word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemdgaan. In het biggen met [betrokkene 1] en ik en nu met jouw [betrokkene 2]’.’
2.
Deze bewezenverklaring wordt door de Rechtbank ondersteund met zes bewijsmiddelen, die te onderscheiden zijn in belaging via email en belaging via Facebook. Voor wat betreft de stelselmatigheid van de telastegelegde belaging via email zijn in de bewijsmiddelen de drie hierboven genoemde berichten opgenomen.2. De telastegelegde belaging via Facebook is in de telastelegging niet feitelijk uitgewerkt. In de bewijsmiddelen wordt ten aanzien van de plaatsing van berichten op Facebook verwezen naar twee onderdelen uit de procestukken. In de eerste plaats naar een verklaring van [aangeefster], inhoudende:
‘De genoemde [verdachte] heeft 46 reacties geplaatst op de Facebookpagina van [A].’3.
Daarnaast wordt verwezen naar een printscreen van deze Facebookpagina, waarop op 7 oktober 2014 door een profiel met de naam van verzoeker diverse malen is geplaatst:
‘[aangeefster] is de grootste huur van Nederland.’4.
3.
In het bevestigde vonnis is voorts de volgende bewijsoverweging opgenomen:
‘Daarnaast heeft verdachte aangeefster gedurende enkele dagen stelselmatig lastiggevallen. Verdachte heeft [aangeefster] veelvuldig en op indringende wijze via Facebook benaderd en e-mails gestuurd, waarin hij dreigde naaktfoto's van aangeefster openbaar te maken. De verdachte heeft door dit grensoverschrijdende gedrag inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner en haar op deze manier angst aangejaagd, hetgeen ook naar voren is gekomen in de door [aangeefster] opgestelde slachtofferverklaring.’5.
4.
Het is vaste jurisprudentie van Uw Raad dat het bestanddeel stelselmatig van art. 285b Sr wordt beoordeeld aan de hand van de indringendheid, de duur, de frequentie, de aard van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.6. De beoordeling vergt derhalve een combinatie van factoren, waarbij de duur van de belaging niet per se doorslaggevend is. Dat betekent dat ook een relatief korte periode van lastig vallen onder omstandigheden stelselmatige belaging kan opleveren. Het ligt voor de hand dat in die gevallen de indringendheid en de aard van de gedragingen een prominentere rol spelen, evenals de gevolgen voor het persoonlijk leven en de vrijheid van het slachtoffer.
5.
Het voorgaande moet uit de bewijsmiddelen en eventuele bewijsoverwegingen/motivering blijken. Met betrekking tot dit laatste leid ik uit de jurisprudentie van Uw Raad af dat als de stelselmatigheid niet evident uit de bewijsmiddelen blijkt van de bewijsoverweging/motivering verwacht mag worden dat daarin concreet wordt aangegeven op grond waarvan de rechter meent dat er desalniettemin sprake is van stelselmatigheid. Dat lijkt met name te gelden als de verweten belaging van korte(re) duur was.7.
6.
In de onderhavige zaak zijn in de bewijsmiddelen drie mailberichten opgenomen, verspreid over een korte periode van drie dagen. Ten aanzien van de plaatsingen op Facebook bevatten de bewijsmiddelen een verwijzing naar kennelijk beledigend bedoeld berichten op 7 oktober 2014 en de verklaring van [aangeefster], die verwijst naar 46 berichten met niet nader genoemde inhoud, waarvan ook niet wordt vermeld of deze binnen de telastegelegde periode vallen. De bewijsoverweging van de Rechtbank voegt daaraan concreet weinig toe. De passage daarin, dat verzoeker ‘[aangeefster] veelvuldig en op indringende wijze via Facebook benaderd’ heeft, volgt niet uit de bewijsmiddelen. Van de (in ieder geval niet veelvuldige) mailberichten wordt de indringendheid niet verder uitgelegd. Daarnaast merk ik op dat de Rechtbank voor wat betreft de gevolgen voor het persoonlijk leven of de vrijheid van [aangeefster] slechts verwijst naar haar slachtofferverklaring, maar van eventuele gevolgen blijkt niet uit de bewijsmiddelen.
7.
Gelet op het voorgaande is de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘stelselmatig’ niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd.’
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358 en 359 jo. 415 Sv geschonden nu de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed, doordat het Gerechtshof aan de voor het bewijs van feit 1 gebruikte verklaring van verzoeker, inhoudende:
‘Ik heb die brieven wel gestuurd, zij moet stoppen met mij, maar zij stopt niet.’
een wezenlijk andere betekenis heeft gegeven dan verzoeker daaraan kennelijk bedoeld heeft te geven, althans dit oordeel onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting:
8.
Onder bewijsmiddel 3 in het bevestigde vonnis van de Rechtbank is het volgende opgenomen:
‘3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2Ö14226815-14 van 12 maart 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 70 – 75).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
‘V: Op 6 oktober komt er een mailbericht binnen:
‘ik kan heel gemakkelijk dingen regelen, dat jij doet wat ik zeg, er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen ’,
en dan stuurt u een naaktfoto van [aangeefster] mee. Wat heeft u daarop te zeggen?
A: ik heb die brieven (de rechtbank begrijpt: mailbericht) wel gestuurd. Zij moet stoppen met mij, maar zij stopt niet.’’
9.
De raadsman van verzoeker heeft in hoger beroep het navolgende betoogd:
‘De rechtbank heeft voor het bewijs gebezigd de passage uit de verklaring van cliënt bij de politie dat hij die ‘brieven wel gestuurd’ heeft (p. 73, onderaan). De verdediging meent dat deze zinsnede is gedenatureerd. Cliënt heeft deze beschuldigingen altijd ontkend. Cliënt bedoelde met de zinsnede niet meer dan dat hij een e-mail heeft gestuurd dat zij moet stoppen met hem/het contact. Dat blijkt uit een e-mail van 22 septembér 2014 waarin cliënt aan [aangeefster] heeft gemaild dat hij wilde dat zij hem met rust zou laten (bijlage 1). De volledige zinsnede uit het verhoor luidt als volgt:
‘Ik heb een relatie en ik heb die brieven wel gestuurd, zij moet stoppen met mij. Maar zij stopt niet’.
Daarna vraagt de politie of cliënt daarom mails heeft gestuurd over foto's en dan zegt cliënt: ‘Nee, nee’. Dat is geen bekennende verklaring. Cliënt spreekt weliswaar redelijk Nederlands maar niet altijd even vloeiend. Dat was in maart 2015 in elk geval niet beter. Hij is gehoord zonder dat er een advocaat bij was. Het proces-verbaal is niet aan hem voorgelezen én ook niet door hem ondertekend. De rechtbank heeft zijn verklaring gedenatureerd en ik verzoek u deze zinsnede niet voor het bewijs te bezigen.’8.
10.
Door de bevestiging van het vonnis van de Rechtbank heeft het Gerechtshof de gewraakte passage desalniettemin voor het bewijs gebruikt.
11.
De maatstaf voor de beantwoording van de vraag of de verklaring van verzoeker gedenatureerd is, is of de rechter daaraan een wezenlijk andere betekenis heeft gegeven dan de verdachte daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven.9.
12.
Het Gerechtshof heeft kennelijk gemeend dat — vermoedelijk in het licht van de vraagstelling in het verhoor — de verklaring van verzoeker op dit punt bekennend kan worden opgevat voor wat betreft het versturen van de email (en/of andere mails), waarnaar de verhorende verbalisant op dat moment vroeg. Verzoeker daarentegen geeft aan dat hij bedoeld heeft te verwijzen naar eerdere contacten, waarin hij [aangeefster] gevraagd heeft hem met rust te laten. Maar die uitleg van zijn verklaring heeft het Gerechtshof blijkbaar niet voldoende gevonden om die uitleg als ‘kennelijke bedoeling’ van verzoeker aan te nemen.
13.
Vast staat dat verzoeker de uitleg van zijn verklaring, zoals het Gerechtshof die voorstaat, heeft betwist. Bij de vraag of de uitleg van het Gerechtshof in strijd is met de kennelijke bedoeling van verzoeker op het moment dat hij de verklaring aflegde, komt — meen ik — betekenis toe aan een aantal factoren in deze specifieke zaak. De eerste factor is dat verzoeker nergens anders in de processtukken enig onderdeel van het verwijt bekent. Hij neemt gedurende de hele procedure een ontkennende proceshouding aan. Dat maakt deze passage een vreemde eend in de bijt als hij zo uitgelegd moet worden zoals het Gerechtshof dat doet. Een tweede factor is dat de bewuste passage weliswaar door de verbalisanten wordt genoteerd, maar dat verzoeker direct daarna weer in ontkennende termen spreekt, terwijl daarop niet wordt doorgevraagd. Een derde factor is dat verzoeker is verhoord zonder rechtskundige bijstand, dat de verklaring destijds niet aan hem is voorgelezen en dat hij de verklaring niet heeft ondertekend. En tenslotte is van belang, zoals uit de pleitnota blijkt, dat verzoeker ten tijde van het verhoor geen vloeiend Nederlands sprak.
14.
Naar aanleiding van het voorgaande meen ik dat het Gerechtshof aan de verklaring van verzoeker een wezenlijk andere betekenis gegeven heeft dan verzoeker daaraan bedoeld heeft te geven, waardoor de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed.
15.
In ieder geval is in het licht van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden het oordeel van het Gerechtshof omtrent deze verklaring onvoldoende, althans onbegrijpelijk gemotiveerd. Het is immers in het geheel niet gemotiveerd, niet in het bevestigde vonnis en ook niet in het arrest van het Gerechtshof.
16.
En voor zover dit motiveringsgebrek niet zonder meer voortvloeit uit art. 358 Sv meen ik dat het door de raadsman gevoerde verweer op dit punt bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt voorzien van een duidelijke ondubbelzinnige conclusie, dat niet door het enkel toch als bewijsmiddel gebruiken van de betreffende verklaring voldoende gemotiveerd verworpen kan worden.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 328 jo. 415 Sv geschonden nu het Gerechtshof het verzoek om nader onderzoek te doen naar de bij het verzenden van de onder feit1 telastegelegde berichten gebruikte IP-adressen ten onrechte, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd heeft afgewezen.
Toelichting:
17.
De bewezenverklaring ten laste van verzoeker onder feit 1 houdt in dat hij:
‘op tijdstippen in de periode van 6 oktober 2014 tot en met 9 oktober 2014 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster], met het oogmerk die [aangeefster], te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, via email en Facebook contact gezocht en de woorden toegevoegd:
- —
‘Ik geef je twee uur de tijd’ en
- —
‘Ik kan heel makkelijk dingen regelen dat jij doet wat ik zeg. Er zijn genoeg middelen voor dat. Nu ga ik een van die sturen’ en
- —
‘Al je foto's word te zien van iedereen en iedereen krijgt een details over jouw vreemdgaan. In het biggen met [betrokkene 1] en ik en nu met jouw [betrokkene 2]’.’
18.
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in eerste aanleg op 7 maart 2018 heeft verzoeker betwist dat hij degene is geweest die — middels zijn computer — de bewuste berichten heeft verstuurd/geplaatst. Verzoeker verklaarde daarover het volgende:
‘U, oudste rechter, houdt mij de aangifte van [aangeefster] voor waarin staat omschreven dat zij een e-mail heeft ontvangen van het e-mailadres [e-mailadres 1] op 6 en 8 oktober 2014. [e-mailadres 1] is een e-mailadres van mij. U, oudste rechter, houdt mij voor dat ik op 6 oktober 2014 om 10:00 uur een mail zou hebben verstuurd naar [aangeefster] met als tekst: ‘Ik geef je 2 uur tijd’ en om 10:29 uur: ‘Noch 1.30 uur’. Ik verklaar dat ik niet weet waar deze e-mails vandaan komen. Deze berichten zijn niet door mij geschreven. Ik ben waarschijnlijk gehackt. Ik denk dat [aangeefster] toegang heeft gehad tot mijn e-mail, omdat zij mijn wachtwoord kent. Op 2 september 2014 heeft [aangeefster] een e-mail verstuurd naar mij met daarin opgenomen dat zij alle foto's en gesprekken bewaart om aangifte tegen mij te doen. Zij wil mijn leven zuur maken. Ik vraag mij af waarom het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek heeft verricht naar het IP-adres. Op deze wijze kan worden achterhaald wie toegang heeft gehad tot mijn e-mail. Tijdens mijn verhoor bij de politie heb ik dit ook aangegeven, maar schijnbaar is het niet in het proces-verbaal opgenomen en heeft de politie geen gevolg eraan gegeven.
U, oudste rechter, houdt mij voor dat op 8 oktober 2014 om 7:04 uur met hetzelfde e-mailadres een mail is gestuurd naar [aangeefster], met als tekst dat alle foto's zichtbaar zullen zijn voor iedereen en de details iedereen te horen zal krijgen. Ik verklaar dat ik niet weet wie deze mail heeft verstuurd. Ik weet niet wie dit heeft gedaan.
U, oudste rechter, houdt mij voor dat [aangeefster] de beheerder is van de Facebookpagina ‘[A]’. Op 8 oktober 2014 heeft [aangeefster] een melding ontvangen van Facebook dat [betrokkene 3] de eerder genoemde pagina heeft geliked. Zij heeft vervolgens op zijn pagina geklikt en is toen allemaal naaktfoto's van haarzelf tegengekomen op die pagina. Ik verklaar dat de naam [betrokkene 3] mij niets zegt. Ik heb hier niets mee te maken. U, oudste rechter, houdt mij vervolgens voor dat onder de naam [verdachte] een aantal keer is gereageerd onder een foto van [A] op 7 oktober 2014. Ik heb een Facebookprofiel onder de naam [verdachte]. Ik heb echter geen reacties geplaatst onder die foto. U, oudste rechter, houdt mij verder voor dat [betrokkene 4] een googledrivelink heeft geplaatst onder een foto van [A]. Op de pagina van deze link zijn dezelfde foto's te zien als op de facebookpagina van [betrokkene 3]. Door de politie zou zijn geconstateerd dat ik eigenaar zou zijn van de genoemde googledrive link. U, oudste rechter, houdt mij voor dat de foto's die zichtbaar zijn op deze link, door mij zouden zijn geüpload. Ik verklaar dat ik samen met [aangeefster] de foto's op googledrive heb geplaatst. Ik merk op dat het niet enkel foto's van [aangeefster] zijn, maar ook van mij. Ik begrijp niet dat ik voor iets word beschuldigd, terwijl het Openbaar Ministerie voldoende tijd en middelen heeft gehad om nader onderzoek te verrichten door middel van IP-adres, wie de persoon is geweest die deze handelingen heeft verricht.’10.
19.
De Rechtbank heeft in haar vonnis d.d. 21 maart 2018 daaromtrent het volgende overwogen:
‘De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde stalking wel bewezen. Uit de aangifte en klacht van [aangeefster] blijkt dat vanuit het e-mailadres van verdachte, [e-mailadres 1], in een relatief korte periode verschillende e-mailberichten naar aangeefster zijn verstuurd, waarin de afzender dreigde naaktfoto's van haar openbaar te maken. Daarnaast zijn vanuit het Facebook-account op naam van verdachte in diezelfde periode berichten geplaatst over aangeefster op de Facebook-pagina van haar werkgever, [A], waarvan zij ook lid was en melding van kreeg. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het mailadres [e-mailadres 1] door hem wordt gebruikt en hij een Facebookprofiel onder de naam [verdachte] heeft. De aangifte wordt tevens ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat met het bovengenoemde mailadres dreigende berichten zijn verstuurd naar aangeefster.
Verdachte heeft tijdens de terechtzitting voor het eerst verklaard dat hij de betreffende e-mailberichten niet naar aangeefster heeft verstuurd en geen berichten op de Facebook-pagina van [A] heeft geplaatst, maar dat zijn accounts mogelijk gehackt zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit scenario niet aannemelijk is. Verdachte is al geruime tijd bekend met het strafrechtelijk onderzoek tegen hem, maar heeft op geen enkel eerder moment hierover verklaard of met betrekking tot de gestelde hack aangifte gedaan. Verdachte heeft dit verder op geen enkele wijze nader onderbouwd en heeft bovendien bij de politie na het voorhouden van één van de dreigmails verklaard dat hij ‘die brieven wel heeft verstuurd’.11.
20.
Verzoeker heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de regiezitting bij het Gerechtshof op 10 december 2018 heeft de raadsman van verzoeker vervolgens het volgende verzoek gedaan:
‘In de eerste plaats verzoek ik uw hof de advocaat-generaal op te dragen aanvullend onderzoek te laten verrichten naar de IP-adressen die zijn gebruikt bij het plaatsen/versturen van de berichten (feit I). 1 Cliënt ontkent dat hij deze berichten heeft verzonden/geplaatst. Uit het strafdossier zelf blijkt niet dat onderzoek is verricht naar het IP-adres dat is gebruikt. Er is echter reden om aan te nemen dat dit onderzoek wel degelijk is verricht althans dat het voornemen daartoe bestond. Steun hiervoor is te vinden in het vonnis in de civiele procedure die [aangeefster] en cliënt in 2014 hebben gevoerd. Tijdens die procedure is namelijk door [aangeefster] gesteld dat het ‘het onderzoek naar de gebruikte IP-adressen nog loopt’ (p. 5 van het vonnis). Zij verwijst naar het onderzoek dat de politie heeft ingesteld na haar aangifte. Uit het strafdossier blijkt dat [aangeefster] veelvuldig contact heeft gehad met de politie over haar aangifte. Omdat [aangeefster] heel specifiek zegt dat het onderzoek naar de IP-adressen nog gaande is, is aannemelijk dat door de politie tegen haar is gezegd dat zulk onderzoek liep. Dat sluit aan bij de verklaring van cliënt dat hij al bij de politie om dit onderzoek heeft gevraagd.
Het is echter onduidelijk of dat onderzoek is voltooid en wat er met eventuele gegevens is gebeurd, Indien het onderzoek niet is verricht, wenst de verdediging te vernemen op welke gronden daarvan is afgezien. Het gaat immers om een cruciaal punt, nu cliënt vanaf het begin heeft ontkend dat hij de berichten heeft geplaatst/verzonden. Onderzoek naar het IP-adres is en was bij uitstek geschikt is om uit te sluiten dat cliënt de berichten heeft geplaatst. Het gaat om potentieel ontlastende informatie. Als het onderzoek niet heeft plaatsgevonden, dient dat alsnog te gebeuren.’12.
21.
De advocaat-generaal heeft vervolgens toegezegd het gevraagde onderzoek te laten verrichten, als volgt:
‘Wat betreft het verzoek naar onderzoek naar het IP-adres waarmee de mails zijn verstuurd, wil ik de toezegging doen dat dit onderzocht gaat worden. Ik dacht dat dit reeds was gedaan, maar dit blijkt niet zo te zijn.’
22.
Waarna het Gerechtshof overwoog:
‘De advocaat-generaal heeft reeds toegezegd onderzoek te doen naar het IP-adres waarmee op 12 september 2014 om 16.47 uur en 17.05 uur e-mails namens de verdachte verstuurd zijn. Het hof hoeft geen beslissing te nemen over dit verzoek.’13.
23.
Na de terechtzitting op 10 december 2018 verstreek geruime tijd voordat de zaak op 14 februari 2020 opnieuw op zitting verscheen. Aldaar heeft de raadsman het verzoek opnieuw gedaan en dat als volgt geformuleerd:
- 1.
Cliënt heeft na het instellen van het hoger beroep verzocht om onderzoek te laten verrichten naar de IP-adressen/die zijn gebruikt bij het verzenden van de tenlastegelegde berichten,
- 2.
Dat het op de weg van het OM lag om daar onderzoek naar te doen is bij herhaling opgemerkt door zowel cliënt (p. 2 pv zitting) als mijn voorgangster die cliënt bij de rechtbank heeft bijgestaan. De rechtbank heeft niettemin veroordeeld.
- 3.
Bij de regiezitting heb ik verzocht de advocaat-generaal op te dragen onderzoek te verrichten naar de onder feit 1 tenlastegelegde berichten.
- 4.
De advocaat gaf ter zitting de toezegging dat het onderzoek verricht zou worden en uw hof heeft er toen geen beslissing op hoeven nemen.
- 5.
De verdediging heeft kennisgenomen van het aanvullende proces-verbaal van brigadier [verbalisant 2]. De inhoud daarvan verbaast de verdediging. Kennelijk is er namelijk geen onderzoek gedaan naar de IP-adressen.
- 6.
Er is gerelateerd dat aan [aangeefster] in het voorbereidend onderzoek zou zijn gevraagd of zij de IP-adressen zichtbaar kon maken en dat leidde tot niets. Dat roept nogal wat vragen op. Het vragen aan [aangeefster] lijkt me ten eerste niet de geëigende manier om IP-adressen vast te stellen: dat moet via de internetprovider of de e- mailprovider. Ten tweede is van dit gestelde onderzoek destijds kennelijk niets vastgelegd (althans zit er niets over in het procesdossier), hetgeen in strijd is met de verbaliseringsplicht. Ten derde heb ik daarna aan [aangeefster] bij de raadsheer- commissaris gevraagd of het klopt dat de recherche gevraagd heeft op haar computer onderzoek te doen, waarop zij heeft verklaard dat haar dat niet is gevraagd en dat de politie ook geen onderzoek heeft verricht op haar computer en ook niet in haar e-mailaccount.
- 7.
Vervolgens is gerelateerd dat er een rechtshulpverzoek is ingediend voor identificerende gegevens. Water in het rechtshulpverzoek precies is gevraagd of wanneer wordt niet vermeld door de verbalisant. Bovendien blijkt niet dat is gerappelleerd n.a.v. het verzoek. Het betreffende rechtshulpverzoek bevindt zich ten slotte overigens niet bij de stukken. De verdediging ziet dat stuk graag toegevoegd en ik verzoek uw hof daartoe een opdracht te geven aan de advocaat- generaal. Daarnaast verzoek ik u de advocaat-generaal opdracht te geven te rappelleren of het verzoek opnieuw in te dienen.
- 8.
Door de verbalisant wordt gesteld dat het onderzoek zich meer heeft gericht op de upload van naaktfoto's. Ook daar moeten we echter constateren dat geen IP-adres onderzoek is verricht of dat bij Facebook/Google/Linkedln/Skype geen vorderingen zijn neergelegd. Zoals [aangeefster] zegt: ‘ik heb alleen print screens gemaakt’ en die verzonden naar de politie. Dat is natuurlijk onvoldoende.
- 9.
De verbalisant gaat onverdroten verder en legt dan — en dat is toch wel bijzonder — de schuld voor het niet doen van nader onderzoek bij cliënt. Volgens de verbalisant had cliënt dan bij verhoor maar meer moeten verklaren. Dat snijdt natuurlijk geen fout. Cliënt heeft de strafbare feiten bij de politie ontkend. Hij zegt dat hij die berichten niet heeft geplaatst. Dat had voor de politie reden genoeg moeten zijn om zelf onderzoek te doen naar de IP-adressen. De politie moet niet de eigen laksheid afschuiven op cliënt.
- 10.
Wat daar verder van zij: het proces-verbaal vervolgt met het intrappen van de wijd openstaande deur dat ‘IP-adresonderzoek op papieren e-mail NIET mogelijk was’. Daarna besluit de verbalisant met ‘Hiervoor is noodzakelijk over de originele e-malls te beschikken op de ontvangende computer’. Inderdaad, dat is precies het nadere onderzoek dat de verdediging heeft gevraagd. En precies het onderzoek dat niet is uitgevoerd door deze verbalisant. Wat er nu ligt is een proces-verbaal dat weergeeft wat de verbalisant denkt dat er in het verleden is gebeurd. Wat er had moeten liggen is een proces-verbaal met IP-adressen.
- 11.
Dit alles maakt dat de verdediging het aanvullend proces-verbaal in ieder geval ontoereikend acht en bovendien ernstige twijfels heeft bij de juistheid van het aanvullend proces-verbaal.
- 12.
Ik verzoek uw hof in de eerste plaats om de advocaat-generaal op te dragen de gestelde gang van zaken te laten verduidelijken. De verdediging wil weten welke opsporingsambtenaar wanneer contact heeft gehad met mw. [aangeefster] over het onderzoek op de computer; hoe en wanneer [aangeefster] is gevraagd of men haar computer mocht onderzoeken; wat wordt bedoeld met ‘dit heeft niet geleid tot resultaat’: is de computer onderzocht maar is er niks gevonden, of werd de medewerking geweigerd, etc?
- 13.
Daarnaast herhaal ik mijn verzoek zoals gedaan bij de regiezitting om IP-adres onderzoek te laten verrichten naar berichten die onder feit 1 tenlastegelegd zijn, nu dit onderzoek niet is verricht en de verdediging het noodzakelijk acht dat uw hof alsnog een beslissing neemt.’14.
24.
Ter terechtzitting is vervolgens het navolgende besproken omtrent het gedane verzoek, waarna het Gerechtshof het verzoek heeft afgewezen, hetgeen vervolgens leidde tot een wrakingsverzoek, als volgt:
‘De jongste raadsheer deelt mede:
In het aanvullend procesverbaal inzake onderzoek IP-adressen van 28 februari 2019 heeft [verbalisant 2], brigadier van politie, het volgende geverbaliseerd:
‘Het lag op de weg van verdachte [verdachte] om tijdens het verhoor in maart 2015 hierover te verklaren. Óver het feit dat op de site van de [A] te lezen was dat [aangeefster] ‘de grootste huur van Nederland was ’ en in de vraagstelling huur werd vervangen door ‘hoer’ verklaarde [verdachte] dat hij ‘Huur’ bedoelde, iets wat je betaalt voor woonruimte. Dit is per definitie daderwetenschap’.
Ik begrijp die opmerking wel. Het ligt niet op de weg van de verdachte om tekst en uitleg te geven, maar in het licht van het hele procesverbaal kan ik deze opmerking volgen.
De raadsman van de verdachte, mr. Rasterhoff, deelt mede dat deze passage viel buiten de opdracht van de verbalisant.
De advocaat-generaal geeft te kennen geen vragen te hebben en zal reageren op de ingediende verzoeken. Zij verklaart:
Wat betreft het onderzoek IP-adressen: het proces-verbaal geeft geen antwoord op alle vragen. Echter, de vragen die de raadsman nu stelt, zijn totaal niet relevant voor de beantwoording van de vragen door het hof. Ik verzet mij. Ik vind het onnodig vertragend werken. (…)
De raadsman betoogt:
In het proces-verbaal wordt niet op alle vragen antwoord gegeven. De rechtmatigheid moeten wij controleren. Als dat niet zo is, dan is dat relevant voor de te beantwoorden vragen. (…)
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek vraagt de voorzitter wanneer de verdediging het aanvullend procesverbaal over de IP-adressen heeft ontvangen.
De raadsman antwoordt:
Om en nabij het verhoor van [aangeefster] en [betrokkene 5] bij de raadsheer-commissaris. In elk geval beschikte ik erover tijdens die verhoren.
De voorzitter deelt mede:
Het hof wijst de verzoeken van de verdediging af. Het aanvullend proces-verbaal inzake onderzoek IP-adressen is van februari 2019. Het is al langer in het bezit van de verdediging. De verdediging heeft voldoende tijd gehad eerder het onderhavige verzoek te doen. (…)
Op verzoek van de raadsman wordt het onderzoek voor korte tijd onderbroken.
Het hof trekt zich terug.
Het hof komt de zittingszaal binnen.
Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman, mr. Rasterhoff, mede dat hij de wraking van de gehele zittingscombinatie verzoekt. Hij voert daartoe het volgende aan:
(…)
Ten aanzien van het IP-adres-onderzoek: cliënt stelt zich op het standpunt dat hij er bij de politie al om gevraagd heeft en op de zitting in eerste aanleg heeft cliënt er net als zijn raadsvrouw op gewezen dat hij vindt dat het onderzoek verricht had moeten worden; in hoger beroep heeft cliënt dit verzoek schriftelijk gedaan. Het is in een vroeg stadium in eerste aanleg al aan de orde geweest. In de regiezitting in hoger beroep is het voor het eerst met zoveel woorden gedaan. De noodzaak ervan is onderkend door de advocaat-generaal, die toen heeft toegezegd dit onderzoek te doen verrichten. Het verzoek is gedaan. De advocaat-generaal vond het prima. Er is nu een proces-verbaal gekomen waarin dit onderzoek niet is verricht. Vandaag is de eerste zitting en dus de eerste mogelijkheid waarop de verdachte uw hof om een nieuwe beslissing kan vragen. De verdediging heeft dat direct aan het begin van de zitting gedaan. De advocaat-generaal heeft vandaag ter terechtzitting erkend dat in het proces-verbaal niet alle vragen worden beantwoord en het ziet rechtstreeks op het bewijs van de belaging. Het gaat om het springende punt in deze zaak, namelijk: waar komen die berichten vandaan en wie heeft de berichten verzonden? Uw hof heeft bij de regiezitting geen beslissing genomen op het verzoek omdat het al was toegezegd door de advocaat-generaal. Dan is het onbegrijpelijk, en de schijn van vooringenomenheid opwekkend, als het verzoek wordt afgewezen met de motivering dat dit verzoek tardief is. (…).15.
25.
Na afwijzing van het wrakingsverzoek is de terechtzitting voortgezet op 29 januari 2021. Aldaar werd het afgewezen verzoek opnieuw aan de orde gesteld, deze keer door het Gerechtshof zelf:
‘De voorzitter vraagt aan de raadsman of de wens om onderzoek te doen naar het IP-adres van waaruit berichten naar het slachtoffer zijn verstuurd nog steeds bestaat. De raadsman antwoordt bevestigend.
De voorzitter vraagt de raadsman deze wens nader toe te lichten, omdat het resultaat van hét onderzoek mogelijk enkel zou kunnen bestaan uit een IP-adres dat is gebruikt om met het e-mailadres van de verdachte berichten te verzenden of bestanden te uploaden. Als dit bijvoorbeeld het IP-adres van een bibliotheek of een internetcafé oplevert, lijkt dit nog weinig te kunnen zeggen over daderschap. Slechts als het IP-adres direct aan mevrouw [aangeefster] te linken zou zijn, komt dit anders te liggen.
De raadsman:
Onderzoek naar het IP-adres kan wel degelijk bijdragen aan de onderbouwing van het verweer dat de berichten niet door cliënt zijn verstuurd. Het gaat er ook om dat van de Facebookaccounts niet is vastgesteld welk daadwerkelijk account het is geweest.
De voorzitter:
Begrijp ik het goed dat u het verzoek nu eigenlijk na driejaar uitbreidt met onderzoek naar Facebookaccounts? En hoe zit het met de wens óm getuige [betrokkene 6] te horen?
De raadsman:
Ja, ik breid het verzoek uit met de Facebookaccounts. Ik was van plan om bij pleidooi in voorwaardelijke vorm te verzoeken om getuige [betrokkene 6] te horen.
De benadeelde partij krijgt het woord:
Ik hoop echt dat de behandeling van de zaak vandaag door kan gaan. Ik heb zo naar deze datum toe geleefd. Ik heb een nieuwe slachtofferverklaring op papier gezet.
De raadsman voert omtrent de aannemelijkheid van de grondslag van het aanhoudingsverzoek nog aan dat de verdachte in hoger beroep steeds aanwezig is geweest en dat hij gedaan heeft wat in zijn vermogen lag om de reden van verhindering te onderbouwen. Het aanwezigheidsrecht moet zwaarder wegen dan andere belangen, aldus de raadsman.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter het volgende mede:
Het hof biedt als optie aan om het onderzoek heden middag om 15:30 uur voort te zetten, waarbij de verdachte via een telefoonverbinding kan deelnemen. Als het onderzoek niet vanmiddag kan worden, dan zal de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden worden, waarbij het hof zich zal inspannen om de zaak binnen 6 weken opnieuw op zitting te plannen.
De raadsman vraagt wat het hof heeft beslist ten aanzien van de onderzoekswensen.
De voorzitter deelt mede dat het hof heeft vastgesteld dat de verdediging de onderzoekswens handhaaft en heeft uitgebreid en voornemens is voorwaardelijk om het verhoor van mevrouw [betrokkene 6] te vragen.
De raadsman:
De verzoeken liggen er en zijn besproken. Dan lijkt het mij wel zo praktisch dat het hof daar op beslist en dat ik daarna ga kijken of het de moeite van het proberen waard is om vanmiddag een voortzetting te organiseren. Op de vraag van de oudste raadsheer of de verzoeken daadwerkelijk zijn gedaan zeg ik nadrukkelijk ja en ik verwijs ter verdere onderbouwing naar de pleitnotitie van 14 februari 2020, waarin ik bijvoorbeeld ook heb gevraagd om toevoeging van de stukken betreffende het rechtshulpverzoek.
De oudste raadsheer vraagt aan de raadsman of het niet zo is gegaan dat de raadsman de verzoeken niet heeft gedaan, maar dat de voorzitter de onderzoekswensen aan de orde heeft gesteld.
De raadsman bevestigt deze gang van zaken, en voegt daaraan toe dat het zonde zou zijn als hij de verzoeken over 6 weken alsnog moet doen.
De oudste raadsheer deelt mede dat de onderzoekswensen op de zitting van 14 februari 2020 zijn afgewezen, dat het onderzoek vandaag met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman is hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting op 14 februari 2020, en vraagt aan de raadsman wat thans de onderbouwing Van de verzoeken is.
De raadsman:
Ik verwijs naar de pleitnotitie van 14 februari 2020. Het noodzaakscriterium is van toepassing. De advocaat-generaal had een nader onderzoek naar het IP-adres toegezegd, zodat het hof geen beslissing op het verzoek heeft genomen. Er kwam een aanvullend proces-verbaal, maar dat was niet waarom ik had verzocht. De noodzaak ziet er op dat cliënt het daderschap betwist, hij ontkent de betreffende berichten te hebben verzonden en geplaatst. Ik vind dat het hof wel de ruimte heeft om het verzoek alsnog toe te wijzen. Als wordt teruggelezen wat de gang van zaken is, dan hoop ik dat de gedachte is laten we het onderzoek uitvoeren nu de zaak toch wordt aangehouden.
De advocaat-generaal:
Ik stel mij op het standpunt dat de verzoeken zijn afgewezen en dat er geen noodzaak is om de verzoeken alsnog toe te wijzen. Gevraagd naar het e-mail bericht van 6 oktober heeft de verdachte overigens bij de politie gezegd dat hij die brieven wel heeft verstuurd.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer. ‘
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter het volgende mede:
Het verzoek om nader onderzoek te doen naar de bij het verzenden van de onder 1 tenlastegelegde berichten gebruikte IP-adressen wordt afgewezen, omdat de noodzaak daartoe, mede gelet op de onderbouwing van het verzoek, onvoldoende is gebleken.’16.
26.
Op 18 maart 2021 werd de strafzaak uiteindelijk inhoudelijk behandeld. In zijn pleitnota heeft de raadsman het verzoek opnieuw, onderbouwd, (voorwaardelijk) herhaald, als volgt:
- ‘22.
De verdediging persisteert bij de onderzoekswensen voor feit 1 indien u tot bewezenverklaring komt.
- 23.
Ik verzoek uw hof om de advocaat-generaal op te dragen de gestelde gang van zaken te laten verduidelijken. De verdediging wil weten
- —
wat er in het RHV stond;
- —
welke opsporingsambtenaar wanneer contact heeft gehad met mw. [aangeefster] over het onderzoek op de computer;
- —
hoe en wanneer [aangeefster] is gevraagd of men haar computer mocht onderzoeken;
- —
wat wordt bedoeld met ‘dit heeft niet geleid tot resultaat’: is de computer onderzocht maar is er niks gevonden, of werd de medewerking door [aangeefster] geweigerd?
- 24.
Daarnaast herhaal ik mijn verzoek zoals gedaan bij de regiezitting om IP-adres onderzoek te laten verrichten naar de berichten die onder feit 1 tenlastegelegd zijn, nu dit onderzoek niet is verricht maar wel noodzakeljjk is. De verdediging heeft bij schriftuur alsmede op iedere terechtzitting in appél om het IP-adres- onderzoek gevraagd. De advocaat-generaal heeft dat onderzoek op de regiezitting van 10 december 2018 toegezegd. De advocaat-generaal stelde:
‘Wat betreft het onderzoek naar het IP-adres waarmee de mails zijn verstuurd, wil ik de toezegging doen dat dit onderzocht gaat wórden: Ik dacht dat dit reéds was gedaan, maar dit blijkt niet zo te zijn.’
- 25.
Omdat het onderzoek was toegezegd heeft uw hof toen niet op het verzoek hoeven te beslissen, zo luidde na beraad de mededeling.
- 26.
Op 21 februari 2019 heb ik schriftelijk gerappelleerd, bij de advocaat-generaal.
- 27.
Uit het aanvullend proces-verbaal van 28 februari 2019 blijkt dat toezegging door de advocaat-generaal om IP-adresonderzoek te verrichten géén gestand is gedaan.
De verbalisant heeft slechts in kaart gebracht welk onderzoek er destijds niet was gedaan. Van aanvullend onderzoek dat alsnog werd uitgevoerd was geen sprake. Er is geen enkele vordering uitgegaan haar de e-mailproviders, Facebook, etc. Er heeft niet alsnog digitaal onderzoek in de computer van [aangeefster] plaatsgevonden.
- 28.
De verdediging heeft dat op de eerstvolgende terechtzitting op 14 februari 2020 aan de orde gesteld en de verzoeken herhaald.
- 29.
De advocaat-generaal reageerde daarop als volgt.
‘Wat betreft het onderzoek IP-adressen: het proces-verbaal geeft geen antwoord op alle vragen. Echter, de vragen die de raadsman nu stelt, zijn totaal niet relevant voor de beantwoording van de vragen door het hof.’
- 30.
Dat is nogal een ander standpunt dan tijdens de regiezitting. De verdediging meent dat in de rede had gelegen dat üw hof de advocaat-generaal had aangesproken op deze koerswijziging. Uw hof heeft vervolgens evenwel het verzoek afgewezen op de grond dat de verdediging genoeg tijd heeft gehad om het verzoek te doen.
- 31.
Dat kan de verdediging niet volgen. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is de terechtzitting de plaats om verzoeken aan-uw hof te doen. Dat heeft de verdediging telkens gedaan. Cliënt wordt in zijn belang geschaad door het feit dat uw hof op de regiezitting niet heeft beslist op een verzoek omdat het verzochte reeds is toegezegd, om vervolgens als dat onderzoek niet wordt uitgevoerd tegen te werpen dat de verdediging te laat is. Het zou wellicht anders liggen als cliënt tussentijdse zittingen onbenut hdd gelaten, maar dat is niet het geval. De verzoeken zijn telkens gemotiveerd gedaan.
- 32.
Bjj de vorige zitting heeft de voorzitter gevraagd wat IP-adresonderzoek zou kunnèn zeggen. Herhaald zij dat uit het IP-adresonderzoek het verweer van cliënt kan onderbouwen. Uit het onderzoek kan blijken (althans het kan aannemelijker maken) dat cliënt niet de verzender was. Als het IP-adres duidt op een locatie waar cliënt op het moment van verzenden niet was of kon zijn, of als blijkt dat het ging om het adres van [aangeefster] of iemand uit haar omgeving, dan is dat ontlastend.
- 33.
Het gaat niet om een ondergeschikt punt, maar om de kern van de betwiste verdenking.
- 34.
Voor de motivering van de onderzoekswensen verwijs ik met uw instemming voor het overige graag naar hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 en 2 is vermeld en de pleitnotitie zoals voorgedragen op 14 februari 2020.’17.
27.
Bij arrest d.d. 1 april 2021 wees het Gerechtshof ook dit verzoek af, als volgt:
‘Voorwaardeliike verzoeken
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2021 twee voorwaardelijke verzoeken gedaan met betrekking tot feit 1. Hij heeft nogmaals verzocht — indien het hof tot een bewezenverklaring komt onderzoek te laten verrichten naar het IP-adres waarmee op 12 september 2014 om 16.47 uur en 17.05 uur e-mails uit naam van de verdachte verstuurd zijn. Verder heeft de raadsman verzocht nader onderzoek te doen naar de gang van zaken met betrekking tot het eerder gedane onderzoek naar het IP- adres waarmee e-mails namens de verdachte zijn verstuurd. De verdediging wil weten wat in het door de politie genoemde rechtshulpverzoek stond, welke opsporingsambtenaar wanneer contact heeft gehad met het slachtoffer over het onderzoek op de computer, hoe en wanneer het slachtoffer gevraagd is of men haar computer mocht onderzoeken en wat, ten aanzien van het rechtshulpverzoek, bedoeld wordt met ‘dit heeft niet geleid tot resultaat’. Het hof acht het niet noodzakelijk de nadere onderzoeken te (laten) verrichten, het acht zich voldoende ingelicht en wijst daarom de vóorwaardelijke verzoeken van de verdediging af.’18.
28.
Het afgewezen verzoek om nader onderzoek te laten verrichten naar de betreffende IP-adressen kent, zo blijkt wel uit het bovenstaande, een lange procedurele geschiedenis. Het verzoek evolueert ook in de tijd. Met name nadat de verbalisant [verbalisant 2] op 28 februari 2019 een aanvullend proces-verbaal had opgemaakt, is het verzoek uitgebreider geworden. De oorzaak daarvan was met name dat de verdediging vraagtekens stelde bij de juistheid van dat proces-verbaal en zich op het standpunt stelde dat met dit proces-verbaal het toegezegde onderzoek niet was verricht. In ieder geval die laatste stelling lijkt door alle procespartijen juist bevonden te zijn. Immers, noch het Openbaar Ministerie, noch het Gerechtshof hebben de verdediging daarin tegengesproken. Bovendien is het verzoek om nader onderzoek te laten verrichten nadien nog diverse malen ter sprake gekomen, hetgeen niet het geval zou zijn geweest als het inmiddels was uitgevoerd.
29.
De hiervoor geschetste processuele geschiedenis van het verzoek is als volgt samen te vatten:
- —
Op 7 maart 2018 verklaarde verzoeker zelf ten overstaan van de Rechtbank dat hij de berichten niet zelf had verstuurd/gepost. Hij vroeg zich daarbij af waarom het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek had gedaan naar de IP-adressen. Kennelijk vond verzoeker nader onderzoek naar de IP-adressen al in eerste aanleg van belang. Echter, noch hijzelf, noch zijn toenmalige raadsvrouwe heeft aan de verzuchtingen van verzoeker destijds een concreet verzoek gekoppeld.
- —
Nadat verzoeker door de Rechtbank was veroordeeld heeft hij het verzoek om nader onderzoek naar de IP-adressen schriftelijk gedaan.19.
- —
Op de eerste regiezitting in hoger beroep, op 10 december 2018, is het verzoek gemotiveerd voorgedragen. De advocaat-generaal heeft op die zitting vervolgens toegezegd het onderzoek te zullen laten verrichten.
- —
Op de volgende zitting, op 14 februari 2020, heeft de raadsman het verzoek opnieuw — en uitgebreid onderbouwd — gedaan. Het Gerechtshof wees het verzoek af met het enkele argument dat de verdediging het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] het reeds geruime tijd in bezit had en het verzoek derhalve eerder gedaan had kunnen worden.
- —
Opmerkelijk is dat bij de voortzetting van de behandeling van de zaak op 29 januari 2021 het Gerechtshof — kennelijk ambtshalve — het afgewezen verzoek opnieuw aan de orde stelt, aan de raadsman vraagt of hij het verzoek wenst te handhaven en of hij het belang ervan kan onderbouwen. De raadsman doet dat vervolgens. Echter, ook nu wijst het Gerechtshof het verzoek vervolgens af, deze keer omdat de noodzaak ervan onvoldoende gebleken is, ‘mede gelet op de onderbouwing van het verzoek’.
- —
op 18 maart 2021 is het verzoek wederom, deze keer voorwaardelijk, gedaan. Bij arrest is het verzoek afgewezen omdat het Gerechtshof het doen van nader onderzoek niet noodzakelijk vindt en zich voldoende ingelicht acht.
30.
Vooropgesteld moet worden dat het Gerechtshof bij de afwijzing van het verzoek telkens de juiste maatstaf heeft gehanteerd, namelijk of van de noodzaak van het verzochte onderzoek is gebleken. Conform vaste jurisprudentie bepaalt het Gerechtshof zelf wat het noodzakelijk acht en behoeft dat oordeel geen uitgebreide motivering. Desalniettemin kan ook de afwijzing van een verzoek als het onderhavige in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd zijn.
31.
Verzoeker meent dat de herhaaldelijke afwijzing van het verzoek om nader onderzoek te doen, gegeven de feiten en omstandigheden zoals deze hierboven zijn geschetst, nadere motivering vereist en dat de afwijzingen, zoals deze nu door het Gerechtshof zijn uitgesproken niet zonder meer begrijpelijk zijn.
32.
Daarbij is in de eerste plaats van belang dat het verzoek (in zijn diverse vormen), vanaf de regiezitting van 10 december 2018 herhaaldelijk is gedaan. Het verzoek is telkens uitvoerig onderbouwd en het belang bij het verzoek voor de verdediging is telkens aangeduid. Dit belang lijkt ook substantieel omdat, mocht uit het nadere onderzoek blijken dat de berichten op naam van verzoeker zijn verstuurd vanaf een IP adres dat niet aan hem toebehoort, die vaststelling van belang kan zijn voor de bewijsbeslissing.
33.
Vervolgens is van belang dat het Openbaar Ministerie op 10 december 2018 — zonder dat daartoe een beslissing van het Gerechtshof nodig was — heeft aangegeven het gevraagde onderzoek te zullen laten verrichten. Daaruit kan blijken dat het Openbaar Ministerie het belang van dat nader onderzoek inzag.
34.
De daaropvolgende afwijzing van het herhaalde verzoek op 14 februari 2020 is door het Gerechtshof enkel gebaseerd op het tijdsverloop tussen het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] en de terechtzitting. Het Gerechtshof heeft op 14 februari 2020 niet geoordeeld dat het de noodzaak van nader onderzoek niet inzag, althans niet laten blijken dat het geen noodzaak zag. Als het Gerechtshof toen de noodzaak van het onderzoek niet had ingezien, was het voor de hand liggend om dat oordeel uit te spreken, maar dat heeft het Gerechtshof niet gedaan.
35.
De overweging dat het verzoek eerder had kunnen worden gedaan en de achterliggende gedachte daarachter, dat het dus niet tijdig is gedaan, doet bovendien wat merkwaardig aan. Immers, het verzoek was daarvoor ook al gedaan, namelijk op de regiezitting van 10 december 2018. Ondanks de toezegging van het Openbaar Ministerie is het daarna niet uitgevoerd. Het ligt wellicht deels op de weg van de verdediging om op dat punt aan de bel te trekken, maar ook het Openbaar Ministerie gaat daarin niet vrijuit. Met de toezegging van het Openbaar Ministerie om het gevraagde onderzoek te laten uitvoeren had het zich daaraan immers gecommitteerd. Wat daarvan ook zij, de overweging van het Gerechtshof dat het verzoek eerder had kunnen worden gedaan als enige onderbouwing van de afwijzing van het verzoek is onvoldoende begrijpelijk omdat het verzoek immers al gedaan was en uitgevoerd zou worden.
36.
Des te merkwaardiger wordt het als het Gerechtshof op de vervolgzitting op 29 januari 2021 het afgewezen verzoek opnieuw, deze keer ambtshalve, aan de orde stelt. Dat was nergens voor nodig, het Gerechtshof had het verzoek immers al afgewezen. Bovendien was het verzoek al tardief geoordeeld, dus was er geen reden om het nu opnieuw aan de orde te stellen. Zou het dan nu niet meer tardief zijn? Door dit onderwerp desalniettemin opnieuw aan de orde te stellen is bij de verdediging — meen ik — op zijn minst de indruk gewekt dat de eerdere afwijzing niet in beton gegoten was. Echter, na herhaalde onderbouwing, volgt ook nu weer een afwijzing. Deze keer niet vanwege tijdsverloop, maar omdat het Gerechtshof de noodzaak niet gebleken was. Iedere nadere motivering aan die afwijzing ontbreekt, hetgeen ook deze afwijzing onvoldoende begrijpelijk maakt. Als het Gerechtshof een afgewezen verzoek ambtshalve opnieuw aan de orde stelt en vervolgens opnieuw afwijst is op zijn minst enige nadere uitleg nodig om dat het oordeel begrijpelijk te maken.
37.
Tenslotte heeft het Gerechtshof het op 18 maart 2021 wederom herhaalde en onderbouwde verzoek bij arrest d.d. 1 april 2021 opnieuw zonder nadere motivering afgewezen.
38.
In deze feitelijke constellatie, waarin het verzoek om nader onderzoek het kernpunt van de verdediging is, waarin dit onderzoek telkens onderbouwd — vanaf het begin van de procedure in hoger beroep — wordt herhaald, waarin het Openbaar Ministerie in eerste instantie het belang van het onderzoek lijkt in te zien, waarin het Gerechtshof het verzoek nadat het in een eerder stadium is afgewezen opnieuw ambtshalve aan de orde stelt en waarin het Gerechtshof in zijn beslissingen wisselend oordeelt over de redenen voor afwijzing van het verzoek, is het oordeel van het Gerechtshof onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd.
Middel 4
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 358 en 359 lid 2 jo. 415 Sv geschonden nu het Gerechtshof niet gemotiveerd heeft beslist op het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de stafzaak in hoger beroep (zoals bedoeld in art. 6 EVRM) is overschreden.
Toelichting:
39.
Bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verzoeker heeft de verdediging blijkens de pleitnota van 18 maart 2021 het volgende aangevoerd met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep:
‘Het gaat om heel oude feiten. Wat de verdediging betreft is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in eerste aanleg overschreden. Deze overschrijding kan niet alleen aan cliënt worden toegerekend. In hoger beroep heeft de procedure ook te lang geduurd. Dat ligt niet aan het horen van de getuigen bij de RHC, want dat was op 8 april 2019 al afgerond. De zaak zat op 14 februari 2020, toen de inhoudelijke behandeling gepland stond, op de grens van de overschrijding van de redelijke termijn. De zaak is daarna aangehouden in verband met de wraking. De wraking is afgewezen en de gedachte kan dan misschien postvatten dat alle vervolgvertraging voor rekening van cliënt moet komen. Ik verzoek u toch kritisch te kijken naar het tijdverloop. Het heeft ruim vier maanden geduurd voordat het wrakingsverzoek. (op 22 juni 2020) is behandeld. Nu is ‘zo spoedig mogelijk’ a.b.i. art. 515 Sv een rekkelijk begrip, maar voortvarend is dat niet. Op 6 juli 2020 is het wrakingsverzoek afgewezen en het heeft daarna weer ruim een halfjaar geduurd voordat de zaak vandaag op zitting stond! De procedure in appel duurt daarmee ongeveer drie jaar. Een jaar vertraging door een afgewezen wraking is te lang. Ik verzoek u de op te leggen straf daarom enigszins te verminderen.’20.
40.
Het voorgaande kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, voorzien van een ondubbelzinnige conclusie, waarop het Gerechtshof gemotiveerd had moeten beslissen.21. Het Gerechtshof heeft dat nagelaten door in zijn arrest in het geheel niet te reageren op dit standpunt en ‘slechts’ het vonnis van de Rechtbank te bevestigen.
41.
Nu de procedure in hoger beroep ruim drie jaar heeft geduurd, heeft verzoeker zonder meer belang bij een gemotiveerde beslissing. Het arrest kan daardoor niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Keizersgracht 332 (1016 EZ) Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster tot cassatie.
Amsterdam, 14 oktober 2021
Marnix van der Werf
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑10‑2021
M.u.v. hetgeen is overwogen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Bewijsmiddelen (2, 3), 4 en 5.
Bewijsmiddel 2. Hierbij worden geen data genoemd, zodat niet duidelijk is of deze verklaring betrekking heeft op de bewezenverklaarde periode.
Bewijsmiddel 6.
Vonnis, p. 5.
Bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:BZ3625 en ECLI:NL:PHR:2018:1242.
Bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:BZ3626, ECLI:NL:HR:2014:533 en ECLI:NL:HR:2017:2577. In deze gevallen waren de bewijsmiddelen en de vrij algemeen geredigeerde overwegingen van het Gerechtshof onvoldoende. In ECLI:NL:HR:2018:1242 had het Gerechtshof de stelselmatigheid (naast de bewijsmiddelen) concreet gemotiveerd ingevuld en achtte Uw Raad dit oordeel wel begrijpelijk.
Pleitnota d.d. 18 maart 2021.
Proces-verbaal terechtzitting d.d. 7 maart 2018, p. 2.
Vonnis, p. 3.
Pleitnota d.d. 10 december 2018, p. 2–3.
Proces verbaal terechtzitting d.d. 10 december 2018.
Pleitnota d.d. 14 februari 2020.
Proces-verbaal terechtzitting d.d. 14 februari 2020, p. 305. Ik heb de passages omtrent het verzoek tot het horen van een getuige in verband met feit 2 en hetgeen omtrent die getuige bij het wrakingsverzoek is gezegd niet geciteerd en vervangen door: ‘(…)’, omdat deze getuige en de eventuele gegrondheid van de wraking voor het cassatiemiddel niet van belang zijn.
Proces-verbaal terechtzitting d.d. 29 januari 2021, p. 2–4.
Pleitnota d.d. 18 maart 2021.
Arrest, p. 1–2. Het Hof noemt 17 maart, maar heeft waarschijnlijk het oog op de terechtzitting van 18 maart 2021.
Die brief is door het Gerechtshof bij de stukken gevoegd; zie proces-verbaal terechtzitting d.d. 10 december 2018.
Pleitnota 18 maart 2021, onder nummer 35.
Zie bijv. ECLI:NL:HR:2000:AA7301, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 en ECLI:NL:PHR:2020:84.