HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448 en HR 4 december 2007, LJN BB7104.
HR, 22-03-2011, nr. 09/03407
ECLI:NL:HR:2011:BP0096
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-03-2011
- Zaaknummer
09/03407
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BP0096
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP0096, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP0096
ECLI:NL:HR:2011:BP0096, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0096
- Wetingang
art. 285b Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2011/228 met annotatie van N. Keijzer
VR 2011/124
NbSr 2011/140
Conclusie 22‑03‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 1 april 2009 verzoeker wegens — kort gezegd — bedreiging, huisvredebreuk en belaging (feiten 2, 3 en 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een contactverbod.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel richt zich met diverse klachten tegen het onder 2 bewezenverklaarde en klaagt onder meer dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker opzet heeft gehad op de bedreiging.
4.
Ten laste van verzoeker is onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op of omstreeks 11 maart 2008 te 's‑Gravenhage een persoon genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op het moment dat [slachtoffer] vlak voor zijn auto langs liep veel gas gegeven in de auto waarin hij, verdachte, zat, waarbij hij de koppeling van die auto ingetrapt bleef houden.’
5.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- (1)
De verklaring van verzoeker afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2009:
‘Op 17 maart 2008 liep [slachtoffer] vlak voor mijn auto langs, op de parkeerplaats op Kijkduin te 's‑Gravenhage. Op dat moment heb ik veel gas gegeven, terwijl ik mijn koppeling ingetrapt bleef houden. Het is mogelijk dat zij mijn handelen als bedreigend heeft ervaren.’
- (2)
een proces-verbaal van verhoor van 24 maart 2008 met de zakelijk weergegeven verklaring van [slachtoffer]:
‘Op 18 maart 2008 heeft [verdachte] mij op het parkeerterrein bij het strand afgezet. Ik stapte uit en liep van de auto weg, toen ik hoorde dat de motor van zijn auto veel toeren maakte. Ik voelde me erg bedreigd.’
6.
Voor een veroordeling terzake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen1. en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.2.
7.
Degene die voornoemde bedreiging heeft moeten ondergaan, is bij uitstek geschikt om hierover te verklaren. Zoals in bovenstaande bewijsmiddelen weergegeven heeft [slachtoffer] verklaard dat verzoeker haar op een parkeerterrein heeft afgezet, dat zij is uitgestapt en dat zij, toen zij van de auto wegliep, hoorde dat de motor van diens auto veel toeren maakte. Hierdoor voelde [slachtoffer] zich erg bedreigd.
8.
De enkele omstandigheid dat iemand de motor van zijn stilstaande auto laat razen als een ander daar voor langs loopt acht ik in het algemeen onvoldoende om bedreiging te kunnen aannemen. Die persoon kan daar zeker wel van schrikken, maar zich bedreigd voelen vereist meer.
9.
Dat meerdere is in het voorliggende geval — mèt een blik over de papieren muur — zeker wel in de aangifte en in de verklaring van verzoeker ([verdachte]) bij de politie terug te vinden. [Slachtoffer] verklaarde namelijk dat, nadat verzoeker haar bij het strand had afgezet,
‘zij van de auto weg liep. Ik hoorde dat de motor van zijn auto veel toeren maakte en ik zag dat [verdachte] hard in mijn richting kwam rijden. Ik ben hard weggelopen en ik zag dat [verdachte] hard voor mij remde. Ik hoorde [verdachte] zeggen: ‘haha, je schrok.’ Ik voelde me erg bedreigd.’3.
Verzoeker verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep:
‘Ik zei dat ze voor mijn auto weg moest gaan, waarop zij zei: ‘Rijd me maar dood, ik ben toch niks’. Op dat moment heb ik veel gas gegeven, terwijl ik mijn koppeling ingetrapt bleef houden.’4.
10.
Ondanks deze verklaringen heeft het hof niet bewezenverklaard dat verzoeker met zijn auto op [slachtoffer] is ingereden en heeft het evenmin geloof gehecht aan de volgens verzoeker door [slachtoffer] gedane uitlating dat hij haar maar moest dood rijden. Hierdoor hebben we nu te maken met een tamelijk ‘kale’ situatie: een man die veel gas geeft terwijl zijn voormalige vriendin van de auto weg loopt, weliswaar voor de auto langs. De man kan zich voorstellen dat dit bedreigend over komt op zijn voormalige vriendin, maar deze koppelt zelf de bedreiging aan het onbewezen verklaarde op-haar-inrijden. Gelet op de bedreigende en intimiderende inhoud van smsjes en voicemailberichten waarvan het dossier (ook) rept is zeker wel goed voorstelbaar dat het slachtoffer zich door de brullende motor bedreigd heeft gevoeld, maar van de inhoud van die smsjes en voicemailberichten heeft het hof juist niets vastgesteld.
11.
Al met al acht ik de ‘kale’ bewijsconstructie onvoldoende om de bewezenverklaring van de bedreiging zonder nadere motivering — die ontbreekt — volledig te kunnen dragen.
12.
De eerste klacht van het middel is reeds terecht voorgesteld waardoor ik bespreking van de overige klachten achterwege zal laten.
13.
Het tweede middel richt zich met diverse klachten tegen het onder 4 bewezenverklaarde. Het middel klaagt dat
- —
het oogmerk van verzoeker niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid,
- —
niet redengevende verklaringen van verzoeker en aangeefster voor het bewijs zijn gebruikt,
- —
het hof daarmee is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zonder dat het de redenen heeft opgegeven die daartoe hebben geleid, en dat
- —
het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten doordat de bewezenverklaarde gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als belaging.
14.
Ten laste van verzoeker is onder 4 bewezen verklaard dat:
‘hij op tijdstippen in de periode van 05 april 2008 tot en met 31 mei 2008 te 's‑Gravenhage, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
- —
is hij, verdachte, meerdere malen door de straat gereden, waar [slachtoffer] woonachtig is en
- —
heeft hij, verdachte, [slachtoffer] gebeld.’
15.
Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is van belaging nu de desbetreffende getuigenverklaringen van [betrokkene 1 en 2] ongeloofwaardig zijn (verzoeker zou in de straat waar het slachtoffer woont gesignaleerd zijn op dagen dat hij een cursus in het Spaanse Granada volgde), aangeefster [slachtoffer] zelf ook op zoek was naar verzoeker, verzoeker per ongeluk het nummer van aangeefster heeft gebeld en verzoeker op advies van de psychiater een excuusbrief heeft geschreven aan aangeefster.
16.
Stalking is sinds 2000 als het zelfstandige misdrijf ‘belaging’ strafbaar gesteld in art. 285b Sr. De kern van de strafbepaling is de stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Inmiddels heeft Uw Raad al heel wat arresten gewezen op dit terrein. Uit de jurisprudentie volgt dat Uw Raad bij de vraag of van stelselmatigheid sprake is, let op: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, op de omstandigheden waaronder zij hebben plaats gevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.5. De stelselmatigheid moet van dien aard zijn dat zij de gedragingen een indringend karakter geeft. Voor een veroordeling ter zake van art. 285b Sr is niet noodzakelijk dat iedere gedraging op zichzelf aan de delictsomschrijving van deze bepaling voldoet; het gaat om het totaalbeeld dat uit (de verschillende, hiervoor genoemde, aspecten van) de gedragingen van verdachte naar voren komt.6. De wet eist niet dat de inbreuk aanmerkelijk is. De effecten van de gedragingen op het slachtoffer moeten naar objectieve maatstaven worden beoordeeld; niet vereist is dat moet blijken van ernstige emotionele gevolgen, van een grote verstoring van het dagelijks leven dan wel van een zeer ingrijpende of diepgaande invloed op de persoonlijke leven en vrijheid van het slachtoffer.7.
17.
Uit de tot nu toe gewezen arresten volgt dat belaging betrekkelijk snel kan worden aangenomen. Zeker als hinderlijk gedrag gepaard gaat met zelfstandig strafbare feiten als bedreiging of belediging wordt gedrag al snel als indringend stelselmatig lastigvallen aangemerkt. Het valt moeilijk te duiden waar de ondergrens van belaging zich bevindt.8. Voorts laat de rechtspraak van Uw Raad zogeheten grensgevallen zien die niet direct door een ieder als belaging zouden worden aangemerkt.9. In de meeste gevallen gaat het echter om een combinatie van het versturen van brieven, het opbellen van het slachtoffer of haar vrienden, het aan de deur komen, sms-en, veelvuldig in de buurt komen, etc.
18.
Terug naar de onderhavige zaak. Uit de motivering van de vrijspraak van feit 1 en uit de gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. [slachtoffer] en verzoeker hebben vanaf 2006 een relatie gehad die rond oktober 2007 is beëindigd, maar bij wederzijds geïnitieerde contacten tot 20 maart 2008 heeft voortbestaan, en dat 24 maart 2008 de dag is waarvan vast staat dat aangeefster voortaan niet meer van contacten met verzoeker was gediend. Dat zal te maken hebben met de (onbestreden) bewezenverklaarde huisvredebreuk bij het slachtoffer op die dag, welke huisvredebreuk niet als stalkende gedraging bij feit 4 is tenlastegelegd en door het hof in zijn bewijsconstructie ook niet met de stalking van feit 4 in verband is gebracht, ook niet in een bewijsmotivering. Alleen bij de strafmotivering wordt alles wat het slachtoffer is overkomen bij elkaar geveegd. Wat zijn nu de (bewezenverklaarde) gedragingen van verzoeker die stalking moeten opleveren?
- —
In de periode van begin april tot eind mei 2008 is verzoeker zeven keer door de straat van [slachtoffer] gefietst of gereden.10.
- —
Verzoeker heeft [slachtoffer] in diezelfde (bewezenverklaarde) periode gebeld.11. Niet veelvuldig, want dit woord is door het hof doorgehaald.
19.
Gelet op het vorenoverwogene ben ik van mening dat in de onderhavige zaak de door mij hierboven genoemde ondergrens van belaging is bereikt. De aard van het gedrag van verzoeker is voor het merendeel weinig confronterend geweest (vooral langsfietsen, een enkele keer met de auto); confronterend was wel: opbellen. De frequentie van de contacten/confrontaties was gelet op de periode (zeven à acht weken) relatief gering. De intensiteit ervan was evenmin groot. Langs de woning fietsen/rijden is misschien wel irritant, maar van een heel ander kaliber dan vóór iemands woning posten, zodat de belaagde de belager constant ziet, of tegen het lijf loopt bij het verlaten van de woning. Doordat verzoeker bovendien het slachtoffer nauwelijks aansprak en ik in de gebezigde bewijsmiddelen niet lees dat hij zich laakbaar gedroeg, en evenmin dat het slachtoffer zich gehinderd voelde in haar normale bezigheden zou ik menen dat het bewezenverklaarde — op zichzelf voor het slachtoffer wel wat irritante — gedrag van verzoeker te weinig van een zodanige stelselmatigheid getuigt dat sprake is van de vereiste indringendheid van zijn gedragingen op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dat, zoals het hof bij de straftoemeting overweegt ‘dit alles’ (dus ook de bewezenverklaarde feiten onder 2 en 3) gevoelens van angst, onveiligheid en overlast heeft gebracht betekent niet dat juist de onder 4 bewezenverklaarde gedragingen zelfstandig de ontreddering hebben veroorzaakt die aan deze gedragingen mede het karakter van stalking geven.
20.
Het handhaven van een betekenisvolle ondergrens van art. 285b Sr is aangewezen om tot een zekere terughoudendheid bij de strafrechtstoepassing te dwingen. Alles wat irritant is of in het gedrag van een ander niet bevalt in de sleutel van stalking kunnen zetten biedt mogelijkheden voor misbruik. Hiervan is naar mijn mening in het onderhavige geval zeker geen sprake, maar de ongelukkige manier waarop de relatie- en post-relatieproblemen in geïsoleerde tenlasteleggingen hebben geresulteerd dwingt ertoe om de weinig significante gedragingen die het etiket stalking opgeplakt hebben gekregen even geïsoleerd te beoordelen.
21.
Naar mijn mening leveren de onder 4 bewezenverklaarde gedragingen niet de kwalificatie van art. 285a Sr op.
22.
Ook het tweede middel slaagt.
23.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2011
HR 17 januari 1984, NJ 1984, 479 en HR 19 juni 2007, LJN BA3135.
P-v nummer: PL1534/2008/15278-3, dossierpagina 42.
Proces-verbaal van de appèlzitting, p. 6.
HR 29 juni 2004, LJN AO5710, NJ 2004, 426, m.nt. De Jong.
Idem; zie ook HR 1 juni 2004, LJN AO7066, NJ 2004, 354.
HR 15 november 2005, LJN AU3495.
Zo concludeert ook M.J.A. Duker na een uiteenzetting van jurisprudentie in zijn artikel ‘De reikwijdte van het belagingsartikel,’Rechtsgeleerd Magazijn Themis, 2007-4, p. 141–154.
Ik wijs onder meer op de ook door Duker voornoemd gesignaleerde arrest van 29 juni 2004 (LJN AO5710, NJ 2004, 426 m.nt. De Jong) waarin het stalken bestond uit het opbellen van het slachtoffer, het schrijven van brieven en kaarten en het rondhangen bij de woning van het slachtoffer zonder bedreigende taal te uiten; dit alles in een periode van ruim drie jaren. Uw Raad heeft het oordeel van het hof dat de gedragingen van verzoeker belaging opleverden in stand gelaten.
In ieder geval op 5, 6, 10 (2x) en 11 april (verklaringen [slachtoffer]) en 13 april (verklaring [betrokkene 1]). Of de waarnemingen van [betrokkene 1, 2 en 3] op andere data zien is onduidelijk. De zeven ritten speelden zich af in een tijdsbestek van acht dagen.
Volgens de bewijsmiddelen op 21 en 25 mei 2008.
Uitspraak 22‑03‑2011
Inhoudsindicatie
1. Bedreiging met zware mishandeling. Bewijs opzet. 2. Belaging, art. 285b Sr. Ad 1. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BB7104 en LJN BA3135. De enkele omstandigheid dat verdachte, terwijl hij zijn koppeling ingetrapt bleef houden, veel gas heeft gegeven op het moment dat X vlak voor zijn auto langs liep alsmede het feit dat X zich erg bedreigd voelde, vormen onvoldoende grond om aan te nemen dat sprake was van bedreiging met zware mishandeling. De uitspraak is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Ad 2. In aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van X, kan niet worden gezegd dat sprake is van “stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer” in de betekenis die daaraan toekomt in art. 285b Sr. Het Hof heeft dus ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent dat delictsbestanddeel ofwel nagelaten de bewezenverklaring in dat opzicht toereikend te motiveren.
22 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/03407
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 april 2009, nummer 22/003595-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van hetgeen onder 2 is bewezenverklaard.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 17 maart 2008 te 's-Gravenhage, een persoon genaamd [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op het moment dat [slachtoffer] vlak voor zijn auto langs liep veel gas gegeven in de auto waarin hij, verdachte, zat, waarbij hij de koppeling van die auto ingetrapt bleef houden."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 17 maart 2008 liep [slachtoffer] vlak voor mijn auto langs, op de parkeerplaats op Kijkduin te 's-Gravenhage. Op dat moment heb ik veel gas gegeven, terwijl ik mijn koppeling ingetrapt bleef houden. Het is mogelijk dat zij mijn handelen als bedreigend heeft ervaren."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 18 maart 2008 heeft [verdachte] mij op het parkeerterrein bij het strand afgezet. Ik stapte uit en liep van de auto weg, toen ik hoorde dat de motor van zijn auto veel toeren maakte. Ik voelde me erg bedreigd."
2.3. Voor een veroordeling terzake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (HR 4 december 2007, LJN B71004) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (HR 19 juni 2007, LJN BA3135).
2.4. De enkele vaststellingen van het Hof dat de verdachte, terwijl hij zijn koppeling ingetrapt bleef houden, veel gas heeft gegeven op het moment dat [slachtoffer] vlak voor zijn auto langs liep en dat [slachtoffer] zich erg bedreigd voelde, vormen onvoldoende grond om te kunnen aannemen dat sprake was van bedreiging met zware mishandeling. De uitspraak is dan ook in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het Hof dat de onder 4 bewezenverklaarde gedragingen belaging opleveren onjuist is, althans dat dat oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 05 april 2008 tot en met 31 mei 2008 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers
- is hij, verdachte, meerdere malen door de straat gereden, waar [slachtoffer] woonachtig is en
- heeft hij, verdachte, [slachtoffer] gebeld."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Vanaf 2006 had ik een relatie met [slachtoffer]. In oktober 2007 verslechterde de relatie. Ik wist dat [slachtoffer] vanaf 20 maart 2008 geen contact meer met mij wilde, maar ik bleef doorgaan met bellen naar haar. Ik heb dingen gedaan die niet in een normale relatie horen. Op 5 april 2008 bevond ik mij in de [a-straat], in de directe omgeving van [slachtoffer]'s woning. Ik ontken niet dat ik daar toen veelvuldig in de buurt ben geweest."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 5 april 2008 zag ik [verdachte] bij mij in de straat lopen. Ik woon op de [a-straat 1] in Den Haag. De afstand van [verdachte] tot aan mijn woning was hooguit honderd meter."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 6 april 2008 fietste [verdachte] in de [a-straat]. Hij keek naar boven in de richting van mijn woning. Ik vind het bedreigend en ik wil dat het stopt."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 10 april 2008 zag ik [verdachte] tweemaal met zijn fiets in de [a-straat] rijden. Op 11 april zag ik [verdachte] weer met zijn fiets in de [a-straat] rijden."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Op 21 en 25 mei 2008 ben ik door [verdachte] gebeld op mijn gsm-telefoon."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 19 april 2008 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik woon in de [a-straat] te 's-Gravenhage. Ik heb de ex-vriend van [slachtoffer] hier regelmatig gezien; eind vorige week heb ik hem hier twee keer zien fietsen. Op 13 april 2008 heb ik hem ook gezien. Hij was met de auto, parkeerde deze en reed daarna weer weg."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 19 april 2008 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik woon in de [a-straat] te 's-Gravenhage. Begin deze week zat ik in mijn woonkamer en ik zag de ex-vriend van [slachtoffer] op de fiets een rondje draaien op de parkeerplaats hier. Vorige week is hij met de auto langsgereden. Hij reed het parkeerterrein bij de flat op en reed weer weg."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 19 april 2008 afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
"De dag nadat [slachtoffer] terugkwam van vakantie, ongeveer twee weken geleden, zag ik [verdachte] langs de woning van [slachtoffer] fietsen."
3.3. De tenlastelegging onder 4 is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "stelselmatig inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
3.4. Art. 285b, eerste lid, Sr luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
3.5. In aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer], kan niet worden gezegd dat sprake is van "stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer" in de betekenis die daaraan toekomt in art. 285b Sr. Het Hof heeft dus ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent dat delictsbestanddeel ofwel nagelaten de bewezenverklaring in dat opzicht toereikend te motiveren. Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 en 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 22 maart 2011.