HR 25 maart 2003, NJ 2003, 624, rov. 3.3.
HR, 01-06-2004, nr. 02573/03
ECLI:NL:HR:2004:AO7066
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-06-2004
- Zaaknummer
02573/03
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AO7066
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO7066, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑06‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO7066
ECLI:NL:HR:2004:AO7066, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑06‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO7066
- Vindplaatsen
Conclusie 01‑06‑2004
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 02573/03
Mr. Vellinga
Zitting: 30 maart 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. "poging tot zware mishandeling" en 2. "belaging" veroordeeld. Het Hof heeft bevolen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege.
2.
Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof voor de oplegging van de TBS ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een psychologisch rapport van 15 augustus 2001 terwijl de eerste terechtzitting in hoger beroep eerst plaatsvond op 9 december 2002.
4.
Bij de stukken van het geding bevinden zich, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
- -
een psychologisch rapport van 15 augustus 2001, opgemaakt door J.W.G.M. van Soest, psycholoog;
- -
een rapportage van het Pieter Baan Centrum van 9 april 2002, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog, en J.H. Scheffer, zenuwarts.
5.
De eerste terechtzitting in hoger beroep vond plaats op 9 december 2002. De tweede en laatste terechtzitting in hoger beroep vond plaats op 6 maart 2003. Het Hof heeft op 20 maart 2003 arrest gewezen.
6.
Art. 37 lid 2 Sr - dat ingevolge art. 37a lid 3 Sr van overeenkomstige toepassing is op de oplegging van de TBS - luidt als volgt:
"2.
De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte."
7.
Voor de beoordeling van het middel dient volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad te worden vooropgesteld dat: a. als aanvang van de in art. 37, tweede lid, Sr genoemde termijn van een jaar geldt de dagtekening van het daar bedoelde advies, respectievelijk van het eerst uitgebrachte van de daar bedoelde adviezen;
- b.
als eindpunt van de meergenoemde termijn geldt de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid, overeenkomstig het bepaalde in art. 270 Sv is aangevangen, onderscheidenlijk opnieuw is aangevangen.1.
8.
Het Hof heeft gebruik gemaakt van een rapportage van het Pieter Baan Centrum van 9 april 2002, opgemaakt door enerzijds een psycholoog en anderzijds een zenuwarts. Daarmee is de in art. 37 lid 2 Sr gestelde eis vervuld, nu dit gedragsdeskundig advies - afkomstig van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines onder wie een psychiater - later dan een jaar vóór de nadere terechtzitting in hoger beroep is gedagtekend. Dit advies kan de beslissing van het Hof zelfstandig dragen.
9.
Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof het psychologisch rapport van 15 augustus 2001 gebruikt ter nadere onderbouwing van zijn op basis van de rapportage van het Pieter Baan Centrum genomen beslissing. Het bepaalde in art. 37 lid 2 Sr staat daaraan niet in de weg.
10.
Het middel faalt.
11.
Het tweede middel bevat de klacht dat onder meer art. 5 EVRM is geschonden doordat het Hof de TBS heeft opgelegd zonder te beschikken over een recente medische rapportage waaruit de noodzaak van die maatregel bleek.
12.
Het Hof heeft de oplegging van de TBS als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank heeft gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als de rechtbank heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin [het slachtoffer] gedurende een lange periode belaagd ('gestalked'). Hij heeft haar meermalen gebeld en zich meermalen dreigend - zowel mondeling als schriftelijk - tegenover haar uitgelaten. Tevens heeft de verdachte [het slachtoffer] meermalen gevolgd naar haar werk en heeft hij zich meermalen hinderlijk voor haar woning opgehouden. Verdachte heeft zowel collega's als familieleden van [het slachtoffer] lastig gevallen en een collega en een familielid bedreigend bejegend. Aan het eind van deze periode heeft verdachte - toen hij zich wederom in de avonduren ophield bij de woning van [het slachtoffer] - geprobeerd de vriend van [het slachtoffer], [betrokkene 3], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes een stekende beweging naar zijn lichaam te maken.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [het slachtoffer] en haar veel vrees aangejaagd, hetgeen het hof ter terechtzitting in hoger beroep zelf door haar getuigenverklaring heeft kunnen vaststellen. De ervaring leert dat slachtoffers van belaging hiervan nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Bovengenoemde feiten veroorzaken bovendien ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en voor de betrokkenen in het bijzonder.
Door de poging tot zware mishandeling heeft de verdachte voorts de openbare veiligheid in het algemeen en de lichamelijke integriteit van [betrokkene 3] in het bijzonder geschaad en voorts leidt dat tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 29 januari 2003 is hij reeds eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij het bepalen van de maatregel heeft het hof tevens de volgende over de verdachte uitgebrachte rapporten in aanmerking genomen:
- -
een psychologisch rapport van 15 augustus 2001, opgemaakt door J.W.G.M. van Soest, psycholoog;
- -
een rapportage van het Pieter Baan Centrum van 9 april 2002, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog, en J.H. Scheffer, zenuwarts.
Uit de psychologische rapportage van 15 augustus 2001 komt onder meer -zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
Onderzochte heeft nauwelijks zelfinzicht en ziektebesef is afwezig. Onderzochte heeft een zwakke persoonlijkheidsstructuur. Hij is externalistisch georiënteerd. Hij zoekt de oorzaken van zijn problemen niet bij zichzelf, maar denkt dat anderen, i.c. de "ORG", hem het leven zuur maken. Daardoor voelt hij zich niet verantwoordelijk om veranderingen aan te brengen.
Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en ook van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Onderzochte heeft een paranoïde denkstoornis. Hij heeft een waandenkbeeld. Daarnaast is er een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Deze persoonlijkheidsstoornis en de paranoïde denkstoornis bestonden ten tijde van het plegen van de delicten.
Het gedrag van onderzochte werd ten tijde van de gepleegde delicten hierdoor in grote mate beïnvloed.
Onderzochte is, gegeven de persoonlijkheidsstoornis en de paranoïde denkstoornis, in beperkte mate in staat geweest de wederrechtelijkheid van de feiten in te zien en is op grond van de bovengenoemde stoornissen in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
De kans dat onderzochte weer vergelijkbare delicten pleegt, acht onderzoeker groot indien er geen behandeling plaats vindt.
Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 9 april 2002 komt onder meer -zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
Onderzochte heeft ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
Ondergetekenden (het hof begrijpt: Oudejans en Scheffer) concluderen dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Betrokkene is een chronisch, paranoïd psychotische man. In de etiologie van de psychose lijkt het niet tot stand hebben kunnen komen van een basale vertrouwensband met de moederfiguur een centrale rol te spelen. Betrokkene is in zijn ontwikkeling niet in staat geweest stabiele beelden van zijn ouders te integreren; als volwassene is hij de facto nog steeds op zoek naar een vrouw als moederfiguur bij wie hij zich, als kind, kan invoegen in en de geborgenheid ervaren van een gezin. Bovendien heeft hij een vrouw nodig, omdat hij het alleen-zijn slecht verdraagt - hij dreigt dan door verlatingsangst te worden overspoeld en psychotisch te decompenseren - en als gevolg daarvan verdraagt hij het niet haar te moeten loslaten. Deze dynamiek speelt bij het onder 1 tenlastegelegde een belangrijke rol. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde speelt de uit de problematiek voortkomende opgekropte agressie een grote rol.
De kans op herhaling van soortgelijke feiten, het 'stalken' en bedreigen van zijn ex-vriendin - en in het verlengde daarvan eventueel verdergaande vormen van agressie tegen haar of tegen anderen - moet bij onbehandelde problematiek voor betrokkene naar het oordeel van het onderzoekend team aanzienlijk worden geacht. Dit geldt evenzeer - zij het op langere termijn - voor een eventuele nieuwe relatie van betrokkene, waarvan de kans dat die op een gegeven moment zal worden verbroken - gelet op de aard van betrokkenes problematiek - eveneens aanzienlijk is. Om bovengenoemde redenen adviseren onderzoekers betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof neemt bovenstaande conclusies over en maakt deze tot de zijne.
Het onder 1 bewezenverklaarde is een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Het onder 2 bewezenverklaarde levert een overtreding van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht op.
Al het bovenstaande in overweging nemende, is het hof van oordeel dat na te noemen maatregel passend en geboden is.
Het hof zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, nu de veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist."
13.
Art. 5 lid 1, aanhef en sub e, EVRM luidt als volgt, voor zover thans van belang:
"1.
Everyone has the right to liberty and security of person. No one shall be deprived of his liberty save in the following cases and in accordance with a procedure prescribed by law:
(...)
- (e)
the lawful detention (...) of persons of unsound mind (...)".
14.
Zoals het middel terecht opmerkt, moeten ten minste de volgende drie voorwaarden zijn vervuld om een "person of unsound mind" de vrijheid te kunnen ontnemen overeenkomstig voormeld verdragsartikel:
"firstly, he must reliably be shown to be of unsound mind; secondly, the mental disorder must be of a kind or degree warranting compulsory confinement; thirdly, the validity of continued confinement depends upon the persistence of such a disorder".2.
In dit verband eist het EHRM dat:
"the individual concerned should not be deprived of his liberty unless he has been reliably shown to be of "unsound mind". The very nature of what has to be established before the competent national authority - that is, a true mental disorder - calls for objective medical expertise. Further, the mental disorder must be of a kind or degree warranting compulsory confinement. What is more, the validity of continued confinement depends upon the persistence of such a disorder".3.
De eis van een "objective medical expertise" wordt door het EHRM als volgt nader toegespitst:
"the medical assessment must be based on the actual state of mental health of the person concerned and not solely on past events. A medical opinion cannot be seen as sufficient to justify deprivation of liberty if a significant period of time has elapsed".4.
15.
De vraag wat moet worden verstaan onder "a significant period of time" moet worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
16.
In het huidige art. 37 lid 2 Sr ligt besloten dat de wetgever zich op het standpunt stelt dat indien een advies is uitgebracht binnen een jaar voor de aanvang van de terechtzitting, niet "a significant period of time" in de hiervoor aangehaalde zin is verstreken.
17.
Tot 14 januari 1994 gold ingevolge het toenmalige art. 37 lid 2 Sr een termijn van ten hoogste een half jaar tussen de datum van dagtekening van het advies en de datum van de terechtzitting. De wetgever voerde, samengevat en zakelijk weergegeven, de volgende redenen aan voor verlenging van deze termijn tot een jaar5.:
- -
de termijn van een half jaar levert in de praktijk problemen op in gevallen waarin de beslissing omtrent de TBS niet binnen die termijn door de feitenrechter kan worden genomen;
- -
deze problemen zijn met name aan de orde in gevallen waarin het onderzoek op de terechtzitting opnieuw moet worden aangevangen;
- -
alsdan is een hernieuwd gedragsdeskundig onderzoek noodzakelijk, waartoe de verdachte niet altijd bereid is;
- -
laatstgenoemd bezwaar doet zich met name gevoelen wanneer in de appèlfase andermaal advies zou moeten worden uitgebracht;
- -
het risico van verlenging van de termijn van zes maanden tot een jaar is niet zo groot dat de advisering reeds door dat enkele tijdsverloop aan kwaliteit inboet en daarom niet meer verantwoord kan worden gebezigd;
- -
in de appèlfase kan men aannemen dat redelijke grond bestond voor het opleggen van de TBS in eerste aanleg;
- -
de aard van de psychische stoornissen is veelal zodanig dat die stoornissen niet plotseling geheel verdwijnen of binnen zeer korte termijn zijn te genezen;
- -
wanneer de halfjaars-termijn zou worden gehandhaafd zou de verdachte, ook in de gevallen waarin de uitkomst van het uitgebrachte advies niet wordt betwist, zonder dringende noodzaak aan een nieuw intensief onderzoek moeten worden onderworpen.
18.
In de onderhavige zaak heeft het Hof bewezenverklaard dat verdachte zich in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 12 juli 2001 heeft schuldig gemaakt aan belaging en dat hij zich op 16 juli 2001 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Ter ondersteuning van zijn oordeel (van 20 maart 2003) dat TBS geboden is, heeft het Hof gebruik gemaakt van gedragsdeskundige rapportages van 9 april 2002 en van 15 augustus 2001. Het Hof heeft de in deze rapportages verwoorde conclusies overgenomen en tot de zijne gemaakt en aldus tot uitdrukking gebracht dat de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van verdachtes geestvermogens ten tijde van 's Hofs uitspraak nog steeds aanwezig waren. Dit oordeel is in het licht van het voorgaande niet onbegrijpelijk en geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet van art. 5 EVRM, in aanmerking genomen dat tussen de datum waarop de rapportage van het Pieter Baan Centrum is gedagtekend (9 april 2002) en de uitspraak in hoger beroep (20 maart 2003) nog geen jaar is verstreken, uit de door het Hof gebezigde rapporten gelezen in onderling verband en samenhang door het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk is opgemaakt dat verdachte reeds geruime tijd aan een ernstige psychische stoornis leed, en ter 's Hofs terechtzitting niet is aangevoerd dat sinds het laatste over verdachte uitgebrachte rapport in verdachtes psychische toestand een wezenlijke verbetering was opgetreden, terwijl - zoals het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld - aanwijzingen daarvoor aan verdachtes gedrag ter terechtzitting, voor zover blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, ook niet vallen te ontlenen.
19.
Het middel faalt.
20.
Het derde middel bevat de klacht dat het Hof geen blijk heeft gegeven het verweer te hebben onderzocht dat verdachte geen van de deskundigen heeft gesproken, terwijl het Hof desondanks de rapportages van die deskundigen heeft gebruikt voor de oplegging van de TBS.
21.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 maart 2003 is aldaar onder meer het volgende voorgevallen:
"De voorzitter maakt melding van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 29 januari 2003, van een reclasseringsrapport van 7 december 2001, van een door psycholoog J.W.G.M. van Soest, vast gerechtelijk deskundige, opgestelde rapportage van 15 augustus 2001, van een brief van 14 december 2001 van E.M.M. Mol, psychiater/hoofd FPD Amsterdam, aan mr. F.P.M. Eberhard, rechter-commissaris, en van een rapportage van 9 april 2002, opgesteld door J.H. Scheffer, zenuwarts, en J.M. Oudejans, psycholoog, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geen van deze mensen gesproken, dus hoe kunnen ze dat nu allemaal zeggen? Ik heb ze toch niet gesproken? Eerst ben ik gegijzeld en gemanipuleerd en nu ben ik zeker psychotisch. Ik weet van het bestaan van een geheim rapport, een undercover rapport. Vanwege dat rapport zit ik tussen psychisch gestoorden; zodat ik dan vanzelf wel psychisch gestoord word. De org is hier verantwoordelijk voor. Ik wil dat vertrouwelijke rapport hebben.
Al mijn klachten zijn naar Den Haag.
(...)
Tevens verzoekt de raadsman het hof om, indien zijn verweren worden verworpen, rekening te houden met de hierna genoemde omstandigheden. Verdachte is van mening dat er bij hem geen sprake is van een geestesstoornis. Daarnaast adviseert psycholoog Van Soest in zijn rapportage van 15 augustus 2001 een medicamenteuze behandeling. De verdediging acht mitsdien een medicamenteuze behandeling passender dan een terbeschikkingstelling. Psychiatrie in de vorm van een terbeschikkingstelling zal een omgangsregeling tussen verdachte en zijn dochter [betrokkene 4] frustreren. Tevens is terbeschikkingstelling gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten buitenproportioneel. In het licht van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zou plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, hetzij een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat opnemen, gepaster zijn. Daarnaast verzoekt de verdediging het hof om geen acht te slaan op de rapportage van het Pieter Baan Centrum, nu deze rapportage niet met de verdachte is besproken."
22.
Met het oog op de oplegging van de TBS heeft het Hof gebruik gemaakt van meergenoemd rapport van het Pieter Baan Centrum van 9 april 2002. Dit, zich bij de stukken van het geding bevindend, rapport bevat onder meer een verslag van de psycholoog J.M. Oudejans van het psychologisch onderzoek ten aanzien van verdachte (p. 19 e.v.). Dit verslag houdt, zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, in dat verdachte de psycholoog telkens te kennen heeft gegeven niet aan een onderzoek te willen meewerken en niet met de psycholoog te willen praten, maar dat verdachte toch iedere keer bereid bleek om de psycholoog in zijn cel te laten en te praten. Dezelfde gang van zaken deed zich voor tussen verdachte en de zenuwarts J.H. Scheffer (p. 25 e.v.).
23.
Tegen deze achtergrond is 's Hofs kennelijke oordeel dat verdachte met de gedragsdeskundigen heeft gesproken, niet onbegrijpelijk en behoeft het evenmin nadere motivering. Verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard kan 's Hofs oordeel in cassatie niet verder ten toets komen.
24.
Het middel faalt.
25.
Het vierde middel bevat de klacht dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan het de TBS heeft gelast, althans dat het Hof onvoldoende blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of en in hoeverre een minder vergaande maatregel zou kunnen worden opgelegd.
26.
Het Hof heeft de oplegging van de maatregel van TBS gemotiveerd zoals hiervoor bij de bespreking van het tweede middel is weergegeven.
27.
Vooropgesteld moet worden dat de feitenrechter vrij is in de bepaling van de sanctie en de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan hem voorbehouden. In cassatie kan dus niet worden onderzocht of de juiste sanctie is opgelegd en evenmin of de sanctie beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren, zoals de ernst van het feit of de persoon van de verdachte.6.
28.
Het Hof heeft met de zojuist weergegeven motivering tot uitdrukking gebracht waarom het de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege heeft opgelegd (vgl. artikel 359, leden 5, 6 en 8 Sv) en niet een andere sanctie, zoals de door de raadsman bepleite plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis7. of voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Evenmin behoeft het nadere motivering, in aanmerking genomen dat - naar het Hof met juistheid heeft vastgesteld - naar aanleiding van beide bewezenverklaarde feiten de onderhavige maatregel kan worden opgelegd en dat het onder 1. bewezenverklaarde feit (poging tot zware mishandeling) een geweldsdelict oplevert in de zin van art. 359 lid 8 Sv. Ook 's Hofs oordeel dat de kans op herhaling van soortgelijke feiten als belaging aanzienlijk moet worden geacht en dat de veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist, is in het licht van de door het Hof aangehaalde inhoud van de door het Hof genoemde rapporten niet onbegrijpelijk en kan wegens verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet verder ten toets komen.
29.
Voorzover het middel blijkens de toelichting nog een beroep doet op een passage uit het gedragskundig advies van J.W.G.M. van Soest van 15 augustus 2001 waarin een ten opzichte van 's Hofs oordeel afwijkende conclusie wordt getrokken, miskent het dat de feitenrechter niet verplicht is zijn ten opzichte van de deskundige afwijkende opvatting nader te motiveren.8. Het Hof heeft zich kennelijk en niet onbegrijpelijk laten leiden door het recentere rapport van het Pieter Baan Centrum.
30.
Het middel faalt.
31.
Het vijfde middel is gericht tegen het bewijs van het onder 2. bewezenverklaarde en in het bijzonder tegen 's Hofs oordeel dat sprake is van "wederrechtelijk stelselmatig" inbreuk maken. Volgens de steller van het middel heeft het Hof een onjuiste uitleg begrepen aan het begrip stelselmatig in de zin van art. 285b Sr, althans de bewezenverklaring te dier zake onvoldoende met redenen omkleed.
32.
Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 12 juli 2001 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [het slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en/of vrees aan te jagen door:
- -
die [slachtoffer] meermalen te bellen en
- -
tegen die [slachtoffer] meermalen bedreigingen te uiten, zoals: "als je mij verlaat dan vermoord ik je" en "ik maak je van kant", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en
- -
die [slachtoffer] via familie en collega's te bedreigen en
- -
een familielid en een collega bedreigend te bejegenen (op 9 mei 2001 [betrokkene 1], een collega van [het slachtoffer] en op 7 juli 2001 [betrokkene 2], de zus van [het slachtoffer]) en
- -
die [slachtoffer] te volgen naar haar werk en
- -
zich hinderlijk op te houden bij het werk van die [slachtoffer] op 28 januari 2001 en op 22 februari 2001 en op 26 februari 2001 en op 9 mei 2001 en
- -
een dreigende brief te sturen naar die [slachtoffer] en
- -
hinderlijk en schreeuwend voor de woning van die [slachtoffer] te staan op 8 november 2000 en op 7 januari 2001 en op 9 mei 2001".
33.
Daartoe heeft het Hof de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
"7.
Een ambtsedig proces-verbaal met nummer 2001187793-1 van 13 juli 2001, opgemaakt door R.M. Tjin-Tham-Sjin, adjunct inspecteur van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden 84-89).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [het slachtoffer]:
Tussen 1 oktober 2000 en 12 juli 2001 te Amsterdam werd ik bedreigd en belaagd door [verdachte]. Op 20 oktober 2000 wilde ik een feestje organiseren voor mijn dochter. [Verdachte] kwam langs en begon te schelden en te provoceren. Hij heeft ruzie gekregen met mijn familieleden. Na dit incident begonnen de bedreigingen. Hij is elke dag langs de deur geweest en begon bedreigingen te uiten in de trant van "als je mij verlaat dan vermoord ik je" en "ik maak je van kant". Toen de scheldpartijen weer begonnen in mijn huis heb ik hem verscheidene keren gezegd dat hij mijn huis moest verlaten, wat hij vervolgens niet deed. Ik heb gedurende deze laatste periode verscheidene keren de politie gebeld.
Als ik niet thuis was, ging hij langs bij vriendinnen van mij, mijn broer, mijn zus, mijn werk, de school van mijn dochters en telkens met de vraag waar ik was. Ook de receptionisten van mijn werkplekken zijn door hem bedreigd. Hij heeft van beide verzorgingstehuizen(het hof begrijpt: De Venser en De Garstkamp) een verbod tot binnenkomen gekregen, maar daar trekt hij zich niets van aan.
Omdat ik de situatie niet meer aankon ben ik begin november 2000 voor zes weken in een Blijf-van-mijn-lijf-huis geweest. Toen ik half december 2000 weer terugkwam in mijn woning was [verdachte] vrij snel op de hoogte van mijn terugkomst. Vanaf die tijd belde hij mij wel vijftig keer per dag, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat.
Het bleef niet bij telefoontjes alleen. Ook kwam [verdachte] vaak weer langs bij mijn woning. Dan stond hij op straat te schelden en dan belde ik de politie en die kwam dan vervolgens naar mijn woning en sprak met [verdachte].
Gedurende de voornoemde periode heb ik mij zeer angstig gevoeld. Ik voelde mij zelfs zo angstig dat ik de straat niet meer op durfde. Ik ging vaak met de taxi of met mijn broer in de auto naar mijn werk.
In februari 2001 heb ik een nieuw telefoonnummer gekregen. De telefoontjes stopten toen. Wel kreeg ik brieven. Ook ging hij nog steeds langs mijn werk, mijn vrienden en wachtte hij mij op als ik naar mijn werk ging of boodschappen ging doen.
In juni 2001 ben ik in de dagdienst gaan werken omdat mijn collega's zich inmiddels ook zodanig bedreigd voelden dat ze liever wilden dat ik niet meer met hen 's avonds werkte.
Mijn leven is helemaal op zijn kop gezet door [verdachte]. Ik ben er overspannen van geraakt en durfde zelfs gedurende een periode niet meer de straat op en later alleen met begeleiding. Ik heb een ander telefoonnummer moeten nemen vanwege zijn telefoontjes. Op mijn werk heeft hij collega's bedreigd en mij bedreigd.
8.
Een geschrift, zijnde een niet-ondertekend proces-verbaal met nummer 2001124393-1 van 10 mei 2001 opgemaakt door D. Zijlstra, hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden 68-70).
Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben werkzaam bij thuiszorg. Toen ik op 9 mei 2001 na mijn avondpauze met de dienstbus werd teruggebracht naar het werk in de Seniorenflat De Garstkamp te Amsterdam zag ik een man met een mes bij mijn fiets staan. Ik zag dat hij vervolgens met het mes de banden overdwars stuksneed. Ik zag dat hij dit deed bij zowel mijn voorband als mijn achterband. Ik zag dat de man vervolgens naar de bus toe liep waarin ik samen met de chauffeur zat. Ik zag dat de man naar binnen keek en herkende hem als de ex-man van een collega genaamd [het slachtoffer]. Ik zag dat de man de bus inkeek en begreep achteraf dat dit kennelijk was met de bedoeling om te zien of [het slachtoffer] in de bus zat. Toen ik dit echter nog niet wist, voelde ik mij op dat moment zeer bedreigd door de man aangezien hij het mes nog in zijn hand hield.
9.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2001190013-9 van 18 juli 2001, opgemaakt door M.A.J. van den Dobbelsteen, hoofdagent van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde pagina's 35-36).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 juli 2001 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
- U.
belt mij naar aanleiding van een voorval dat heeft plaatsgevonden in het bejaardenhuis De Garstkamp te Amsterdam waar ik regelmatig werkzaam ben als receptioniste. U zegt mij dat het gaat om een man die zijn ex regelmatig lastig valt. Ik kan u zeggen dat u dan waarschijnlijk [verdachte] bedoelt, die zijn ex [het slachtoffer] lastig valt tijdens haar werk. Daar dit al vaker is gebeurd heeft deze [verdachte] een ontzegging gehad van de directeur van De Garstkamp. Een ontzegging die overigens ook geldt voor De Venser waar hij ook regelmatig mensen lastig valt als zijn ex daar werkzaam is.
10.
Een ambstedig proces-verbaal, nummer 2001273857-1 van 13 oktober 2001, opgemaakt door F.M.G. Blommestijn, inspecteur van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden 123-126).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, heb een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Betrokkenen: - [verdachte], wonende op het adres [a-straat 1] te [woonplaats],
- -
[het slachtoffer], wonende op het adres [b-straat 1] te [woonplaats] en
- -
[betrokkene 2], wonende op het adres [c-straat 1] te [woonplaats].
Ik, verbalisant, ben als buurtregisseur werkzaam. Als buurtregisseur word ik benaderd om in een langslepende ruzie dan wel bij overlast-problemen te bemiddelen en te adviseren. Ik ben in de maand november 2000 voor de eerste maal benaderd door [betrokkene 2] en in de maand december 2000 voor de eerste maal benaderd door [het slachtoffer]. Van de incidenten heb ik hierna een journaal bijgehouden.
Telefonische meldingen en afhandeling zonder mutatierapport:
- -
7 juli 2001: [betrokkene 2] belt met de mededeling dat [verdachte] weer eens lastig is bij haar voor de deur, [c-straat].
11.
Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer 2001026078-1 opgemaakt door B. Misdorp en R.J. Jonathans van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Flierbosdreef (doorgenummerde bladzijden 56-57).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: overige misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid
Gepleegd:28 januari 2001
Plaats:Amsterdam
Betrokken personen: - [verdachte], wonende op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], rol: verdachte,
- -
[het slachtoffer], wonende op het adres [b-straat 1] te [woonplaats], rol: aangeefster.
Toelichting:Rapporteurs geweest bij bejaardenhuis de Venser waar genoemde aangeefster zojuist door haar ex-man werd gestalked en bedreigd. Aangeefster verklaarde te werken bij genoemd bejaardenhuis en naar huis te willen, echter verdachte belette haar. Aangeefster verklaarde zich hierdoor bedreigd te voelen en heeft de politie gebeld. Verdachte zou gedurende die tijd zeer agressief op het raam van de toegangsdeur hebben geslagen.
12.
Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer 2001050426-1 opgemaakt door S.K. Gijzen en J. Brons van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Flierbosdreef (doorgenummerde bladzijden 54-55).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: overige meldingen
Gepleegd: 22 februari 2001
Plaats: Amsterdam
Betrokken personen: - [verdachte], wonende op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], rol: verdachte,
- -
[het slachtoffer], wonende op het adres [b-straat 1] te [woonplaats], rol: aangeefster.
Toelichting:Rapporteurs ter plaatse gegaan naar de Venser waar medewerkster [het slachtoffer] door haar ex [verdachte] zou worden lastiggevallen. Na haar dienst wilde [het slachtoffer] naar huis gaan toen zij voor de Venser haar ex in een VW Passat zag zitten, die haar kennelijk op stond te wachten. [Het slachtoffer] is erg bang voor [verdachte]. In het verleden is er al het één en ander voorgevallen en sindsdien wordt [het slachtoffer] gestalked.
13.
Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer 2001053381-1 opgemaakt door M.A. de Jong en W.M. Sliekers en G.J. van Zalen van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Flierbosdreef (doorgenummerde bladzijden 52-53).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: overige meldingen
Gepleegd: 26 februari 2001
Plaats: Amsterdam
Betrokken personen: - [verdachte], wonende op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], rol: verdachte,
- -
[het slachtoffer], wonende op het adres [b-straat 1] te [woonplaats], rol: melder.
Toelichting:melding dat melder gestalked wordt door haar ex die een straatverbod heeft alsmede een verbod om op het terrein te komen waar melder werkt, namelijk bejaardenhuis de Venser. Verdachte liep de hele ochtend rond op het terrein en valt melder steeds lastig.
14.
Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer 2000312828-1 opgemaakt door J.A. Faber en M.A.J. van den Dobbelsteen van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden 61-62).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: afhandeling echtelijke/huiselijke twist
Gepleegd:8 november 2000
Plaats: Amsterdam
Betrokken personen: - [verdachte], wonende op het adres [a-straat 1] te [woonplaats],
Toelichting:Bewoonster van de [b-straat 1] belde in verband met lastige man voor de deur. Bleek te gaan om [verdachte].
15.
Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer 2001006462-1 opgemaakt door E. van de Groep, S. Bussemaker, F.M.G. Blommestijn en G.J. van Zalen van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden 58-60).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: overtreding overig
Gepleegd: 7 januari 2001
Plaats: [b-straat 1] te [woonplaats]
Betrokken personen: - [verdachte], wonende op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], rol: verdachte,
- -
[het slachtoffer], wonende op het adres [b-straat 1] te [woonplaats], rol: melder.
Toelichting:Rapporteurs kregen opdracht te gaan naar voornoemd adres alwaar een lastige ex voor de deur zou staan. Rapporteurs zijn ter plaatse gegaan en hoorden via de portofoon dat meneer reeds diverse malen problemen had gemaakt bij zijn ex. Rapporteurs troffen voor het genoemde perceel [verdachte] aan. Na een kort "gesprek" bleek dat [verdachte] voor geen enkele rede vatbaar was. Meneer kon alleen maar schreeuwen en wilde alleen maar bij zijn ex naar binnen. Meneer wilde ondanks herhaald verzoek niet weggaan. Rapporteurs hebben een kort gesprek gehad met [het slachtoffer] die verklaart dat zij zojuist terug was van zes weken verblijf in een blijf-van-mijn-lijf-huis door hem. Eén en ander heeft niet mogen baten. Mevrouw kan weer niet over straat en staat doodsangsten uit.
16.
Een geschrift, zijnde een mutatierapport, registratienummer 2001123176-1 opgemaakt door M. Schaap, C.B. van Duijn, F.M.G. Blommestijn, F. Stena en J.J.M. Teunissen van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijden 47-49).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van voornoemde rapporteurs, zakelijk weergegeven:
Onderwerp: bedreiging
Gepleegd: 9 mei 2001
Plaats: woning, [b-straat 1] te [woonplaats]
Betrokken personen: - [verdachte], wonende op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], rol: verdachte,
- -
[het slachtoffer], wonende op het adres [b-straat 1] te [woonplaats], rol: aangever.
Toelichting:Rapporteurs stonden op de [d-straat] alwaar wij de bekende [verdachte] zagen. [Verdachte] stond druk te gebaren in de richting van de woning van zijn ex-vrouw genaamd [het slachtoffer]. Enkele minuten later kregen wij, rapporteurs, door van het HB dat er een bedreiging zou plaatsvinden aan de [b-straat 1]. Dit betrof dus [verdachte] en [het slachtoffer].
17.
Een geschrift, zijnde een kopie van een brief van [verdachte] aan [het slachtoffer] (doorgenummerde bladzijden 90-93), waarvan een kopie is gehecht aan deze aanvulling verkort arrest.
18.Een
ambtsedig proces-verbaal, met nummer 2001190013-10 van 23 augustus 2001, opgemaakt door G.J. van Zalen, inspecteur van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, wijkteam Ganzenhoef (doorgenummerde bladzijde 94).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 augustus 2001 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangeefster [het slachtoffer]:
Ik wens hierbij een klacht te doen tegen mijn ex-vriend [verdachte]. Ik heb reeds eerder aangifte gedaan, maar nu dien ik officieel een klacht tegen hem in."
34.
Art. 285b Sr luidt:
"1.
Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
2.
Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan."
35.
Aan de wetsgeschiedenis kan de navolgende karakteristiek van belaging worden ontleend, en in het bijzonder van de stelselmatige aard daarvan:
"Bij belaging wordt iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk lastig gevallen en wordt daardoor een inbreuk gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Dit kan door een en dezelfde activiteit, maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen, zoals bijvoorbeeld het op straat achtervolgen, bedreigingen uiten, telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, voor de woning of werkplek posten, het ongewenst bestellen van goederen en diensten op naam en op rekening van het slachtoffer, het laten bezorgen van grafkransen en het plaatsen van overlijdensadvertenties, het ongevraagd geven van opdrachten op naam van het slachtoffer, het verspreiden van valse geruchten over het slachtoffer, het bekladden van de woning, het beschadigen, vernielen of verplaatsen van goederen, het onder valse voorwendselen informatie inwinnen bij instanties over het slachtoffer, het telkenmale nodeloos aanspannen van gerechtelijke procedures etc. De gedragingen behoeven zich niet louter tot het slachtoffer uit te strekken, ook familieleden, de werkgever, collega's, vrienden en kennissen kunnen door de belager worden geterroriseerd. Als gevolg van de diepgaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt het slachtoffer vaak bang of onzeker. Een normaal functioneren is in veel gevallen onmogelijk. Het slachtoffer kan zich genoodzaakt voelen een geheim telefoonnummer te nemen, zich niet onbeschermd op straat te begeven, op het werk voorzieningen te treffen, buren en anderen in te schakelen om alert te zijn etc. Veel slachtoffers voelen zich gevangene in eigen huis.
(...)
Onder stelselmatig wordt hetzelfde verstaan als in het op 17 juni 1997 ingediende wetsvoorstel dat de bijzondere opsporingsbevoegdheden regelt (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, pag. 27). Stelselmatig betekent met een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie. Eén enkel nachtelijk telefoontje is geen belaging. Uiteraard kan de combinatie van gedragingen wel het stelselmatige karakter opleveren."9.
en
"Wat is stelselmatig? Volgens de Van Dale heeft stelselmatig van doen met systematisch, ordelijk, samenhangend, volgens een voorbedacht plan en niet zo maar toevallig. Op advies van de Raad van State hebben wij het bestanddeel "stelselmatig" een zelfde uitleg gegeven als in de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden. Daar is "stelselmatig" in art. 126g uitgelegd als "met een bepaalde duur, intensiteit en/of frequentie." In het wetboek van strafvordering ziet het stelselmatige toe op handelingen van de opsporingsautoriteiten. Het stelselmatige in het in het wetboek van strafrecht opgenomen belagingsartikel slaat op de gedragingen van de belager. Hier kan het gaan om een combinatie van allerlei soorten gedragingen. De intensiteit, de duur en de frequentie van die gedragingen kunnen per belagingszaak verschillen. De initiatiefnemers antwoorden de leden van de PVDA-fractie dat zij niet willen aangeven hoe lang in concreto een belaging moet duren. Zouden de indieners een week of een maand of welke tijdseenheid dan ook aangeven, dan zouden belagers dat kunnen ontduiken door net iets korter te belagen. De initiatiefnemers verwachten dat de rechter aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden in een zaak het bestanddeel "stelselmatig" nader zal inkleuren, waardoor in de rechtspraktijk een zekere afbakening zal gaan plaatsvinden."10.
36.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof onder meer het volgende vastgesteld:
- -
tussen 1 oktober 2000 en 12 juli 2001 is verdachte dagelijks langs de deur van [het slachtoffer] geweest;
- -
verdachte heeft sinds 20 oktober 2000 dagelijks bedreigingen geuit tegen [het slachtoffer] in de trant van: "als je mij verlaat dan vermoord ik je" en "ik maak je van kant";
- -
[het slachtoffer] heeft verdachte verscheidene keren gezegd dat hij haar huis moest verlaten hetgeen hij dan niet deed;
- -
verdachte ging langs bij vriendinnen, familie, collega's en de school van de dochters van [het slachtoffer], telkens met de vraag waar zij was
- -
aan een ontzegging van verdachte van de directeur van de verzorgingshuizen waar [het slachtoffer] werkte om die verzorgingshuizen te betreden, liet verdachte zich niets gelegen liggen;
- -
door deze feiten en omstandigheden heeft [het slachtoffer] zes weken in een blijf-van-mijn-lijf-huis verbleven;
- -
na terugkomst thuis werd [het slachtoffer] door verdachte lastig gevallen met telefoontjes door verdachte, welke telefoontjes dagelijks met zeer grote frequentie plaatsvonden;
- -
verdachte kwam vaak langs bij het huis van [het slachtoffer] en stond dan op straat te schelden;
- -
nadat [het slachtoffer] een nieuw telefoonnummer had gekregen, stopten de telefoontjes maar kreeg [het slachtoffer] wel brieven van verdachte;
- -
verdachte vernielde een fiets van een collega van [het slachtoffer];
- -
verdachte wachtte [het slachtoffer] bij haar werk op en gedroeg zich daarbij agressief;
- -
[het slachtoffer] voelde zich door verdachtes gedrag zo bedreigd dat zij de straat niet meer op durfde.
37.
Onder deze omstandigheden geeft 's Hofs oordeel dat de inbreuk door verdachte op de persoonlijke levenssfeer van [het slachtoffer] stelselmatig van aard was tegen de achtergrond van de wetsgeschiedenis van art 285b Sr geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het allerminst onbegrijpelijk en is het voldoende met redenen omkleed, in aanmerking genomen dat, naar in 's Hofs oordeel besloten ligt en uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt, de verschillende handelingen van verdachte met grote frequentie en intensiteit plaatsvonden gedurende een ruime tijdsspanne en de uiteenlopende handelingen ieder op zichzelf en zeker in combinatie een zeer bedreigend karakter hadden.
38.
Het middel faalt.
39.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑06‑2004
EHRM, 20 februari 2003, nr. 50272/99 (Hutchison Reid), § 47. Zie ook EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA (Winterwerp); EHRM 24 oktober 1997, NJ 2000, 47 (Johnson); EHRM 5 oktober 2000, nr. 31365/96 (Varbanov), alsmede T. Kooijmans, Op maat geregeld? (diss. EUR), 2002, p. 140.
EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA (Winterwerp), § 39.
EHRM 5 oktober 2000, nr. 31365/96 (Varbanov), § 47.
Kamerstukken II, 1992-1993, 22 909, nr. 3, p. 2-6; nr. 5, p. 2-4 en nr. 6, p. 3-5.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, vierde druk, 1998, p. 234.
HR 11 november 2003, LJN AL6191, rov. 3.7.
Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 3, p. 2 resp. nr. 5, p. 17. Zie ook Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 3, p. 15 waarin stelselmatig wordt uitgelegd als volgens een voorbedacht plan, niet zo maar toevallig: 'Eén enkel nachtelijk telefoontje is geen belaging. Uiteraard kan de combinatie van gedragingen wel het stelselmatige karakter opleveren.'
Uitspraak 01‑06‑2004
Inhoudsindicatie
Belaging; stelselmatigheid. Verdachte heeft in een periode van ruim 9 maanden het slachtoffer meermalen gebeld, bedreigingen geuit (ook via familie en collega's), haar gevolgd naar haar werk en zich daar op 4 data hinderlijk opgehouden, een dreigende brief gestuurd, op 3 data hinderlijk en schreeuwend voor haar woning gestaan en een familielid en een collega van haar bedreigd. Gelet op de ontstaansgeschiedenis van art. 285b Sr, en op hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent onder meer de aard, duur en frequentie van verdachtes gedragingen, is ’s Hofs oordeel dat verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer onjuist noch onbegrijpelijk.
Partij(en)
1 juni 2004
Strafkamer
nr. 02573/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 2003, nummer 23/002198-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1958, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 18 juni 2002 - de verdachte ter zake van 1. "poging tot zware mishandeling" en 2. "belaging" veroordeeld. Het Hof heeft bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
1.2.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is voorzover voor de beoordeling van het vijfde middel van belang aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip stelselmatig als bedoeld in art. 285b Sr, althans dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de telastelegging onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 12 juli 2001 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [het slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en/of vrees aan te jagen door:
- -
die [slachtoffer] meermalen te bellen en
- -
tegen die [slachtoffer] meermalen bedreigingen te uiten, zoals: "als je mij verlaat dan vermoord ik je" en "ik maak je van kant", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en
- -
die [slachtoffer] via familie en collega's te bedreigen en
- -
een familielid en een collega bedreigend te bejegenen (op 9 mei 2001 [betrokkene 1], een collega van [het slachtoffer] en op 7 juli 2001 [betrokkene 2], de zus van [het slachtoffer]) en
- -
die [slachtoffer] te volgen naar haar werk en
- -
zich hinderlijk op te houden bij het werk van die [slachtoffer] op 28 januari 2001 en op 22 februari 2001 en op 26 februari 2001 en op 9 mei 2001 en
- -
een dreigende brief te sturen naar die [slachtoffer] en
- -
hinderlijk en schreeuwend voor de woning van die [slachtoffer] te staan op 8 november 2000 en op 7 januari 2001 en op 9 mei 2001."
3.3.
Art. 285b, eerste lid, Sr luidt:
"1.
Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
3.4.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "stelselmatig" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
3.5.
Mede gelet op de ontstaansgeschiedenis van genoemde bepaling zoals weergegeven in conclusie van de Advocaat-Generaal onder 35, en in aanmerking genomen hetgeen de bewijsmiddelen inhouden omtrent onder meer de aard, de duur en de frequentie van de gedragingen van de verdachte, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte "stelselmatig" inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [het slachtoffer] niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 285b, eerste lid, Sr. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 juni 2004.