Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/119
Faillissementsfraude. Feitelijk leidinggeven aan door rechtspersonen begane bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd (art. 341a (oud) Sr). Heeft verdachte gehandeld ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers van rechtspersoon? In art. 341 (oud) Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van rechten van zijn schuldeisers’ brengen tot uitdrukking dat verdachte opzet moet hebben gehad op verkorting van rechten van schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor bewijs van opzet ten minste is vereist dat handeling van verdachte aanmerkelijke kans op verkorting van rechten van schuldeisers heeft doen ontstaan (vgl. HR 9 februari 2010, NJ 2010/104). Aangezien bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat BV heeft gehandeld ‘ter bedrieglijke verkorting van rechten van haar schuldeisers’ niet z.m. uit gebezigde bewijsvoering kan volgen, is 's hofs uitspraak ten aanzien daarvan ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt HR in aanmerking dat door rechtspersoon niet of onvoldoende voeren of tevoorschijn brengen van administratie niet z.m. aanmerkelijke kans op verkorting van rechten van schuldeisers doet ontstaan.
HR 15-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:2019
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15 december 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, Y. Buruma, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
19/02223
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:2019, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:855, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑09‑2020
Essentie
Faillissementsfraude. Feitelijk leidinggeven aan door rechtspersonen begane bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd (art. 341a (oud) Sr). Heeft verdachte gehandeld ter bedrieglijke verkorting van rechten van schuldeisers van rechtspersoon? In art. 341 (oud) Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van rechten van zijn schuldeisers’ brengen tot uitdrukking dat verdachte opzet moet hebben gehad op verkorting van rechten van schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor bewijs van opzet ten minste is vereist dat handeling van verdachte aanmerkelijke kans op verkorting van rechten van schuldeisers heeft doen ontstaan (vgl. HR 9 februari ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.