Einde inhoudsopgave
Besluit politiegegevens
Artikel 4:3 Verstrekking politiegegevens artikelen 8, 9, 10 en 13 (artikel 18, eerste lid)
Geldend
Geldend van 01-01-2024 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
16-12-2020, Stb. 2021, 22 (uitgifte: 21-01-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Politierecht / Algemeen
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Informatierecht / ICT
Openbare orde en veiligheid / Algemeen
1.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c en 13 van de wet kunnen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak, worden verstrekt aan:
- a.
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
- 1°
de controle van rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen, waaronder het plegen van misdrijven en overtredingen van financieel-economische aard door of door middel van deze rechtspersonen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet controle op rechtspersonen;
- 2°
de uitvoering van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet;
- 3°
de beoordeling van de benoeming, de herbenoeming of het ontslag van de leden van de commissies van toezicht bij de inrichtingen, bedoeld in onderdeel c, alsmede van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie;
- 4°
het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de verdere verstrekking van die gegevens aan de Adviescommissie VOG-politiegegevens, bedoeld in artikel 35a, vierde lid, van die wet, ten behoeve van de toepassing van artikel 44a van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens;
- 5°
de taakuitvoering van de Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 13 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en artikel 3.2 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES;
- 6°
de tenuitvoerlegging van een maatregel als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
- 7°
De inspectie, bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, met het oog op de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Politiewet 2012 en op de uitvoering van een bevel, als bedoeld in de artikelen 126nba, eerste lid, 126uba, eerste lid en 126zpa, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, door de ambtenaren, bedoeld in artikel 141, onderdeel d, en de personen, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
- 8°
de Passagiersinformatie-eenheid, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven, met het oog op de uitvoering van haar taken, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, onder a en b, en 14, tweede lid, van die wet;
- 9°
het doen en uitvoeren van verzoeken om internationale rechtshulp in stafzaken;
- b.
de burgemeester ten behoeve van:
- 1°
de beoordeling van een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap;
- 2°
de afgifte van de woonverklaring, bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek;
- c.
de directeuren van inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire beginselenwet, van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, en functionarissen van de Dienst Justitiële inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
- 1.
het nemen van beslissingen over hetzij de indienstneming of het ontslag van personeel, hetzij de toelating tot de inrichting van personen die niet worden ingesloten in de inrichting, voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of veiligheid in de inrichting respectievelijk de voorziening;
- 2.
het nemen van beslissingen over het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof;
- 3.
het nemen van beslissingen over de erkenning van een penitentiair programma, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, of een scholing- en trainingprogramma, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële inrichtingen[lees: jeugdinrichtingen];
- 4.
het treffen van maatregelen met betrekking tot de voorkoming van strafbare feiten door of met betrekking tot gedetineerden, de handhaving van de orde en veiligheid in de justitiële inrichting, of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
- d.
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 37q van de Luchtvaartwet, en de commandant van de Koninklijke marechaussee, voor zover de uitoefening van die bevoegdheid aan hem is gemandateerd;
- e.
de korpschef, ten behoeve van zijn adviserende taak in het kader van:
- 1°
de uitvoering van artikel 3B.1 van het Vuurwerkbesluit;
- 2°
de benoeming en de herbenoeming van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie;
- f.
het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit algemene rechtspositie politie, ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid als bedoeld in artikel 48q, eerste lid, 48s, tweede lid, 48x, eerste en tweede lid, van de Politiewet 2012;
- g.
het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, ten behoeve van de uitoefening van de in die wet aan het bureau opgedragen taak;
- h.
de Immigratie- en Naturalisatiedienst, ten behoeve van de taken, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°;
- i.
de burgemeester en de commissaris van de Koning, ten behoeve van hun adviserende taak, bedoeld in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau en Onze Minister van Defensie met het oog op de toekenning van bij koninklijk besluit te verlenen onderscheidingen;
- j.
gedragsdeskundigen, voor zover het betreft auditieve of audiovisuele registraties van het verhoor van een persoon naar aanleiding van een ernstig strafbaar feit, voor het beoordelen van het verhoor en het opstellen van een deskundigenrapportage ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek, het gerechtelijk vooronderzoek of het onderzoek ter terechtzitting;
- k.
Onze Minister van Defensie en de onder hem ressorterende bevelvoerende militairen van een oorlogsschip, inrichting van de zeemacht, compagnie, eskadron, batterij of squadron of een hogere eenheid, voor zover het betreft gegevens omtrent:
- 1°
de toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen jegens een militair, ten behoeve van het nemen van maatregelen met betrekking tot de operationele gereedheid van de eenheid; of
- 2°
de betrokkenheid van een militair bij de verdenking van een overtreding van de Opiumwet of een misdrijf, ten behoeve van het nemen van besluiten inzake schorsing of ontslag van militaire ambtenaren, als bedoeld in artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
- l.
bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur, voor zover dat noodzakelijk is in de gevallen waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van die wet, uitsluitend voor zover het betreft gegevens omtrent de betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van die wet. Indien de betrokkene een rechtspersoon is betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan. Indien de betrokkene een maatschap of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan;
- m.
het college van burgemeester en wethouders voor zover het gegevens behoeft voor de handhaving van de voorschriften, bedoeld in artikel 10b, vijfde lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek;
- n.
bestuursorganen, ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent de toepassing van artikel 6 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, uitsluitend voor zover het betreft gegevens omtrent de aanvrager, subsidieontvanger of houder van een vergunning, ontheffing of erkenning als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van die wet. Indien deze aanvrager, subsidieontvanger of houder een rechtspersoon is, betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan. Indien de aanvrager, subsidieontvanger of houder een maatschap of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan;
- o.
de hulpofficier van justitie, de functionarissen, bedoeld in de artikelen 17, vierde lid, van de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst en de direct toezichthouder, bedoeld in artikel 1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, ten behoeve van:
- 1°
de geweldsregistratie, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder m, van de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
- 2°
de behandeling en beoordeling van de geweldsregistratie, bedoeld in artikel 18a van de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
- p.
de raad van bestuur van de kansspelautoriteit, bedoeld in artikel 33a van de Wet op de kansspelen ten behoeve van het betrouwbaarheidsonderzoek, bedoeld in artikel 31i van de Wet op de kansspelen. De te verstrekken gegevens betreffen uitsluitend de in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand genoemde personen. Indien het daarbij gaat om een rechtspersoon, betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon zelf als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan. Indien de betrokkene een maatschap of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan;
- q.
deskundigen als bedoeld in artikel 51i van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van de uitvoering van hen opgedragen onderzoeken in strafzaken;
- r.
het Nederlands Forensisch Instituut ten behoeve van de uitvoering van zijn taken met het oog op de waarheidsvinding in strafzaken, het leveren van een bijdrage aan de handhaving van de internationale en nationale rechtsorde of veiligheid, de ondersteuning bij de hulpverleningstaak van de politie en het leveren van een dienst of product, na goedkeuring van de Minister van Justitie en Veiligheid, indien sprake is van een zaak van groot maatschappelijk belang;
- s.
de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van haar toezichthoudende taak op de naleving van:
- 1°
de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet, gelet op artikel 2 van die wet;
- 2°
artikel 43 van de Elektriciteitswet 1998 en Verordening 1227/2011, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel au, van die wet, gelet op artikel 5, eerste lid, van die wet;
- 3°
artikel 32 van de Gaswet en Verordening 1227/2011, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ap, van die wet, gelet op artikel 1a, eerste lid, van die wet;
- 4°
onderdeel a van de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming, gelet op artikel 2.2 van die wet; of
- 5°
De artikelen 4.3 en 4.7 van de Telecommunicatiewet, gelet op artikel 15.1 van die wet;
- t.
de Regionale Ambulancevoorzieningen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen, en de besturen van de veiligheidsregio’s, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, ten behoeve van de uitoefening van de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012.
2.
Politiegegevens, als bedoeld in het eerste lid kunnen, door tussenkomst van het openbaar ministerie, worden verstrekt aan de hierna te noemen personen of instanties:
- a.
De Nederlandsche Bank N.V., ten behoeve van:
- 1°
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 5 van het Besluit prudentiële regels Wft, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in de artikelen 3:9, eerste lid, en 3:99, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht of ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht, en ter beoordeling van de integere bedrijfsuitoefening onderscheidenlijk de integere bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3:10, eerste lid, en 3:17, eerste lid, van die wet;
- 2°
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel inzake de betrouwbaarheid van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van en houders van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande instellingen (Stcrt. 2005, 20), ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 10, tweede of derde lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 en ter beoordeling van een integere uitoefening van het bedrijf als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van die wet;
- 3°
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 31 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 105, vijfde lid, van de Pensioenwet en artikel 110, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en ter beoordeling van de beheerste en integere bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 138, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
- b.
Onze Minister van Financiën, ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregel inzake de betrouwbaarheid van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van en houders van gekwalificeerde deelnemingen in onder toezicht staande instellingen (Stcrt. 2005, 20), ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikelen 2, tweede lid, onderdelen a, b, c of d, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren en ter beoordeling van de integere bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 2, eerste en tweede lid, 4, tweede lid, 5, tweede lid, en 9, eerste lid, van die wet;
- c.
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, te[lees: ten] behoeve van:
- 1°
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 12 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:10, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht of ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:25, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht, en ter beoordeling van de integere bedrijfsuitoefening onderscheidenlijk de integere bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 4:11, eerste lid, 4:14, eerste lid, en 4:15, eerste lid, van die wet;
- 2°
het verkrijgen van inzicht in de voornemens, handelingen en antecedenten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel 06-01 betrouwbaarheid personen ex Wet toezicht accountantsorganisaties en Besluit toezicht accountantsorganisaties (Stcrt. 2006, 190), ter vaststelling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties en artikelen 5 van het Besluit toezicht accountantsorganisaties en ter beoordeling van de integere bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van die wet.
3.
De politiegegevens, bedoeld in het tweede lid, worden door leden van het openbaar ministerie beoordeeld in het kader van de adviserende taak voor de uitvoering van de bovenbedoelde wetten en kunnen, in het kader van vorenbedoelde taak, worden verstrekt aan de personen en instanties, genoemd in het tweede lid. Aan de verstrekking van de politiegegevens kunnen door de leden van het openbaar ministerie nadere voorwaarden worden gesteld. Die voorwaarden kunnen onder meer betreffen het ter beschikking stellen of doorgeven van die gegevens of inlichtingen aan derden.
4.
De politiegegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, die zijn verstrekt aan de personen en instanties, bedoeld in het tweede lid, worden niet langer dan gedurende een termijn van twaalf maanden na de datum van verkrijgen bewaard. De gegevens kunnen langer worden bewaard met bijzondere toestemming van het openbaar ministerie. Daarbij kunnen nadere voorwaarden worden gesteld.
5.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, eerste lid, van de wet, kunnen worden verstrekt aan de volgende personen en instanties, voor zover zij deze behoeven voor het nemen van de besluiten waarmee zij zijn belast op grond van de hiernavolgende wetten:
- –
Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
- a.
het nemen van een beslissing op grond van de Wet wapens en munitie;
- b.
het nemen van een beslissing op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
- c.
een onderzoek naar de betrouwbaarheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar en het nemen van een beslissing hieromtrent op grond van de artikelen 17 en 35 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.
- –
Onze Minister van Defensie, ten behoeve van:
- a.
het houden van toezicht op de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
- b.
het houden van toezicht op de naleving van de Wet wapens en munitie;
- c.
het houden van toezicht op de naleving van de Wet explosieven voor civiel gebruik;
- d.
de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken.
- –
de korpschef, ten behoeve van:
- a.
het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen of intrekken van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit op grond van de Omgevingswet;
- b.
het nemen van een beslissing op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
- c.
het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen of intrekken van een erkenning op grond van de Wet explosieven voor civiel gebruik;
- d.
het nemen van een beslissing omtrent de Wet wapens en munitie;
- e.
de hem bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken;
- f.
het vaststellen en behandelen van bedrijfsziekten, bedrijfsongevallen of PTSS als uitvoering van de aan hem, als werkgever, opgelegde taak in de zin van hoofdstuk 2 Arbeidsomstandighedenwet;
- –
de burgemeester, ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent:
- a.
de verlening, weigering of intrekking van een vergunning of ontheffing op grond van de Alcoholwet;
- b.
het nemen van een beslissing omtrent een vergunning of ontheffing op grond van de Wet op de kansspelen.
6.
Politiegegevens die worden verstrekt in de gevallen, bedoeld in het vijfde lid, kunnen tevens worden verstrekt aan een bestuursorgaan dat beslist naar aanleiding van een ingesteld bezwaar of administratief beroep.
7.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13, eerste lid, van de wet, kunnen worden verstrekt aan de daartoe aangewezen vertegenwoordigers van de deelnemende bestuursorganen aan een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum, voor zover het betreft politiegegevens die relevant zijn voor het geïntegreerd handhavend optreden bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en er tussen de betreffende bestuursorganen schriftelijke afspraken zijn gemaakt over de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de gegevens worden verstrekt. Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 9 en 10, eerste lid, onderdelen a en c, van de wet, kunnen uitsluitend aan die vertegenwoordigers worden verstrekt ten behoeve van het analyseren van handhavingsknelpunten, het verrichten van integrale casusanalyses en het bepalen en uitvoeren van de uit deze analyses voortvloeiende interventies, en voor zover het gegevens betreffen die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 9 en 10, eerste lid, onderdeel a, van de wet, slechts na instemming van het openbaar ministerie.
8.
Politiegegevens die worden verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9, 10, eerste lid, onderdelen a en c, en 13 van de wet kunnen, door tussenkomst van het openbaar ministerie, worden verstrekt aan bestuursorganen indien deze verstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de aan hen opgelegde taak of taken, bedoeld in:
- a.
artikel 7d van de Algemene Kinderbijslagwet;
- b.
de artikelen 32g, eerste lid, en 32h, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet;
- c.
- d.
artikel 2, eerste lid, onder q, van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen;
- e.
artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Participatiewet;
- f.
de artikelen 2b, eerste lid, aanhef en onderdeel k, en 6aa, eerste lid, van de Remigratiewet;
- g.
artikel 2, elfde lid, van de Toeslagenwet;
- h.
artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Werkloosheidswet;
- i.
de artikelen 7d, eerste lid, en 19, achtste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
- j.
de artikelen 1a:6, eerste lid aanhef en onderdeel f, 2:11, eerste lid, aanhef en onderdeel f, 3:5b en 3:19, elfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
- k.
artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel h, en artikel 6, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
- l.
artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
- m.
artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
- n.
artikel 43, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- oo.
artikel 2.17a, tweede lid, van de Wet Studiefinanciering 2000;
- p.
artikel 2.22b, tweede lid, van de Wet Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
- q.
de artikelen 43, aanhef en onderdeel i, 49, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 56, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
- r.
artikel 19e, eerste lid, van de Ziektewet.