Einde inhoudsopgave
Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar
Artikel 1 [Begripsbepaling]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2020
- Bronpublicatie:
11-05-2020, Stb. 2020, 144 (uitgifte: 18-05-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2020, Stb. 2020, 144 (uitgifte: 18-05-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
Politierecht / Organisatie
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
- a.
Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
- b.
titel van opsporingsbevoegdheid: de titel van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 3;
- c.
akte van opsporingsbevoegdheid: de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering;
- d.
aanwijzing: de aanwijzing, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering;
- e.
aanvullende opsporingsbevoegdheid: de aanvullende opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- f.
de akte van beëdiging: de akte van beëdiging, bedoeld in artikel 19, eerste lid;
- g.
politiebevoegdheden: de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012;
- h.
werkgever: de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar;
- i.
bewijs van bekwaamheid: een bewijs van het met goed gevolg afgelegd hebben van het door Onze Minister goedgekeurde examen;
- j.
legitimatiebewijs: een bewijs als bedoeld in artikel 26 van dit besluit;
- k.
insigne: het onderscheidingsteken, bedoeld in artikel 26a, eerste lid;
- l.
geweldmiddelen: de wapens en de uitrusting waarmee geweld kan worden uitgeoefend, ten aanzien waarvan krachtens artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie is bepaald dat de in dat lid genoemde artikelen niet van toepassing zijn op buitengewoon opsporingsambtenaren.
2.
Als standplaats in de zin van dit besluit wordt aangemerkt:
- a.
indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak uit te oefenen in een gebied waarin meerdere regionale eenheden van de politie de politietaak uitvoeren, dan wel in het gehele land: de gemeente van vestiging van de werkgever;
- b.
indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak uit te oefenen in het gebied waarin één regionale eenheid van de politie de politietaak uitvoert:
- 1°
de gemeente waar hij zijn hoofdwerkzaamheden verricht, dan wel
- 2°
een gekozen gemeente uit de gemeenten, waarin hij werkzaam is.
3.
In dit besluit wordt verstaan onder het College van procureurs-generaal: het College van procureurs-generaal, bedoeld in artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
4.
In dit besluit wordt verstaan onder:
- a.
toezichthouder: de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 36, tweede lid;
- b.
direct toezichthouder: degene, die op grond van artikel 36, derde lid, als direct toezichthouder is aangewezen.
De (direct) toezichthouder is geen toezichthouder bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht.