Einde inhoudsopgave
Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar
Artikel 26 [Legitimatiebewijs]
Geldend
Geldend vanaf 07-12-1994. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-04-1994
- Bronpublicatie:
11-11-1994, Stb. 1994, 825 (uitgifte: 06-12-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
07-12-1994, terugwerkend tot: 01-04-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-11-1994, Stb. 1994, 825 (uitgifte: 06-12-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
1.
Bij het uitoefenen van zijn taak draagt de buitengewoon opsporingsambtenaar een legitimatiebewijs bij zich, waarvan het model door Onze Minister is vastgesteld.
2.
Onze Minister kan personen of categorieën aanwijzen die bevoegd zijn een legitimatiebewijs te dragen dat afwijkt van het model, bedoeld in het eerste lid.
3.
Onverminderd artikel 1, eerste en tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden toont de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.