Wet toezicht trustkantoren 2018
Artikel 10 Betrouwbaarheid en geschiktheid
Geldend vanaf 07-07-2022
- Bronpublicatie:
11-05-2022, Stb. 2022, 197 (uitgifte: 27-05-2022, kamerstukken: 35950)
- Inwerkingtreding
07-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2022, Stb. 2022, 280 (uitgifte: 06-07-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Het beleid van een trustkantoor met zetel in Nederland wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van trustkantoor. Indien binnen het trustkantoor een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van het trustkantoor, wordt dit toezicht gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
2.
Het beleid van een trustkantoor met zetel in Nederland wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen het trustkantoor een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van het trustkantoor, wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
3.
Indien sprake is van een gekwalificeerde deelneming wordt die gehouden door natuurlijke personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat of, in geval van een rechtspersoon, de betrouwbaarheid van de bestuurders van die rechtspersoon buiten twijfel staat.
4.
De uiteindelijk belanghebbende van een trustkantoor met zetel in Nederland is, gelet op zijn reputatie, geschikt en zijn betrouwbaarheid staat buiten twijfel. In dit lid wordt verstaan onder uiteindelijk belanghebbende: uiteindelijk belanghebbende als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
5.
De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de Nederlandsche Bank of de Stichting Autoriteit Financiële Markten voor de toepassing van deze wet, de Wet op het financieel toezicht, of de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van een persoon buiten twijfel staat en welke feiten en omstandigheden daarbij in aanmerking worden genomen, alsmede regels met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door die persoon, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.