Einde inhoudsopgave
Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika
Artikel XX
Geldend
Geldend vanaf 05-12-1957
- Bronpublicatie:
27-03-1956, Trb. 1956, 40 (uitgifte: 13-04-1956, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-12-1957
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-1957, Trb. 1957, 234 (uitgifte: 01-01-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
In alle havens van de ene Partij zal het aan kapiteins van alle schepen onder de vlag van de andere Partij, waarvan de bemanning niet meer voltallig is ten gevolge van ziekte of een andere oorzaak, zijn geoorloofd de zeelieden aan te monsteren die nodig zijn om de reis voort te zetten.
2.
Zeelieden, die onderdaan zijn van de ene Partij, zullen naar havens van de andere Partij kunnen worden gezonden om zich naar schepen van hun nationaliteit onder toezicht van consulaire ambtenaren te begeven, hetzij alleen, of in groepen, en voorzien van papieren voor zeelieden uitgegeven in plaats van paspoorten. Evenzo zal het aan onderdanen van de ene Partij zijn geoorloofd te reizen door het grondgebied van de andere Partij om zich naar een schip te begeven of om naar het vaderland terug te keren, daarbij gebruik makend van papieren voor zeelieden in plaats van paspoorten.