Einde inhoudsopgave
Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika
Artikel XIV
Geldend
Geldend vanaf 05-12-1957
- Bronpublicatie:
27-03-1956, Trb. 1956, 40 (uitgifte: 13-04-1956, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-12-1957
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-1957, Trb. 1957, 234 (uitgifte: 01-01-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De ene Partij zal de behandeling van de meestbegunstigde natie toekennen aan produkten van de andere Partij, ongeacht de plaats van waar en het soort vervoermiddel, waarmede zij worden aangevoerd, alsook aan produkten bestemd voor uitvoer naar het grondgebied van die andere Partij, ongeacht de weg waarlangs en het vervoermiddel waarmee zulks zal geschieden, wat betreft in- en uitvoerrechten en heffingen van welke aard ook, opgelegd bij of in verband met de in- of de uitvoer, of opgelegd ten aanzien van de overmaking naar het buitenland van de betaling voor ingevoerde of uitgevoerde goederen, en met betrekking tot de wijze van heffing van die rechten en heffingen en met betrekking tot alle regels en vormvoorschriften in verband met in- en uitvoer.
2.
Geen van beide Partijen mag beperkingen of verboden instellen met betrekking tot de invoer van enig produkt van de andere Partij of tot de uitvoer van enig produkt naar het grondgebied van de andere Partij, tenzij de invoer van het overeenkomstige produkt uit, of de uitvoer van het overeenkomstige produkt naar alle andere landen op gelijke wijze is beperkt of verboden.
3.
Indien de ene Partij kwantitatieve beperkingen instelt ten aanzien van de in- of uitvoer van enig produkt, waarbij de andere Partij aanzienlijk belang heeft:
- (a)
zal zij in het algemeen van te voren het totaal van het produkt, naar hoeveelheid of waarde, dat mag worden ingevoerd of uitgevoerd gedurende een aangegeven periode, en de eventuele wijzigingen in dat totaal of die periode bekend maken; en
- (b)
zal zij, indien zij toewijzingen geeft aan een derde land, die andere Partij een aandeel toekennen evenredig tot het totaal van het produkt, naar hoeveelheid of waarde, hetwelk door of aan haar gedurende een voorafgaande representatieve periode werd geleverd, waarbij eventuele bijzondere factoren, welke de handel in dat produkt beïnvloeden in aanmerking worden genomen.
4.
De ene Partij mag verboden uitvaardigen en beperkingen instellen op grond van sanitaire of andere gebruikelijke overwegingen van niet-commerciële aard of om bedriegelijke en oneerlijke praktijken te voorkomen, mits die verboden of beperkingen niet willekeurig discrimineren ten nadele van de handel van de andere Partij.
5.
Onderdanen en vennootschappen van de ene Partij zullen vanwege de andere Partij nationale behandeling en de behandeling van de meestbegunstigde natie genieten ten aanzien van alle aangelegenheden betreffende in- en uitvoer.
6.
Niettegenstaande het bepaalde bij lid 2 en lid 3 (b) van dit artikel mag een Partij beperkingen op, of een vergunningsstelsel voor de invoer en de uitvoer van goederen instellen, welke een overeenkomstig gevolg hebben als, of noodzakelijk zijn voor de werking van overeenkomstig artikel XII toegepaste deviezenbeperkingen. Die beperkingen of dat vergunningsstelsel mogen echter niet meer dan noodzakelijk is afwijken van het bepaalde bij de bovengenoemde artikelleden en moeten in overeenstemming zijn met een beleid, gericht op het bevorderen van een zo groot mogelijke ontwikkeling van de buitenlandse handel, waarbij niet wordt gediscrimineerd, en op het zo snel mogelijk bereiken van een stand van de betalingsbalans en van de monetaire reserves, welke het instandhouden van zulke beperkingen niet meer noodzakelijk maakt.