Einde inhoudsopgave
Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika
Bijlage BIJLAGE
Geldend
Geldend vanaf 05-12-1957
- Redactionele toelichting
Deze notawisseling is een vertaling van de Engelse notawisseling.
- Bronpublicatie:
27-03-1956, Trb. 1956, 40 (uitgifte: 13-04-1956, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-12-1957
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-1957, Trb. 1957, 234 (uitgifte: 01-01-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
No. I
Ministerie van Buitenlandse Zaken
's-Gravenhage, 27 maart 1956.
Excellentie,
Wij hebben de eer te verwijzen naar de onderhandelingen, welke geleid hebben tot het sluiten van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart, dat vandaag is ondertekend; in de loop dezer onderhandelingen werd uitvoerig van gedachten gewisseld tussen de vertegenwoordigers van onze beide landen over de meestbegunstigingsaspecten van het Verdrag in verband met op de toekomst gerichte regionale overeenkomsten, welke ten doel hebben nauwere samenwerking tussen, of integratie van Europese landen tot stand te brengen.
Deze gedachtenwisselingen hebben geleid tot het gemeenschappelijk inzicht, dat Europese regionale overeenkomsten, welke niet meebrengen dat hinderpalen van welke aard ook worden opgeworpen voor het verkeer met de rest van de wereld, doch ten doel hebben vrede en welvaart te bevorderen, de handel uit te breiden, de produktiviteit op te voeren en de levensstandaard te verhogen, strekken tot wederzijds voordeel. Dienovereenkomstig wordt in beginsel erkend, dat Nederland in de gelegenheid moet zijn ook in de toekomst deel te nemen aan Europese regionale overeenkomsten, welke dienstig zijn aan de verwezenlijking van die doelstellingen en in brede trekken aan de belangen van beide Partijen ondanks het feit dat Nederland krachtens die overeenkomsten verplicht zou kunnen zijn enige voordelen op basis van wederkerigheid toe te kennen aan andere deelnemende landen, welke voordelen Nederland niet kan geven aan niet-deelnemende landen.
Vastgesteld is, dat, voorzover aanpassing tussen de bepalingen van het Verdrag en de bestaande Europese overeenkomsten, waarbij Nederland thans partij is, noodzakelijk mocht zijn, artikel XXII, lid 4, daarin op voldoende wijze voorziet. Overeengekomen is dat, indien deze voorziening onvoldoende mocht zijn om toekomstige onvoorziene verwikkelingen tot oplossing te brengen, de Partijen, op het verzoek van een van beiden, overleg zullen plegen om vast te stellen, welke verdere aanpassingen noodzakelijk zouden kunnen zijn. Zou dat overleg niet leiden tot een wederzijds bevredigend resultaat, dan zal ieder der Partijen, ondanks de bepalingen van artikel XXVII, gerechtigd zijn de werking van specifieke meestbegunstigingsbepalingen van het Verdrag op te schorten in de mate, welke onder de omstandigheden passend wordt geoordeeld door een schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij met een termijn van twee maanden. Ten aanzien van de materie, waarop een aldus opgeschorte bepaling betrekking heeft, zullen echter in het algemeen de volgende gedragslijnen door Partijen worden in achtgenomen: de Verenigde Staten van Amerika zullen aan het Koninkrijk der Nederlanden een behandeling toekennen, welke niet minder gunstig zal zijn dan die, welke in overeenkomstige omstandigheden wordt toegekend aan andere landen welke partij zijn in de betreffende overeenkomst, en het Koninkrijk der Nederlanden zal aan de Verenigde Staten van Amerika een behandeling toekennen welke niet minder gunstig zal zijn dan die, welke in overeenkomstige omstandigheden wordt toegekend aan niet-deelnemende landen.
Indien het bovenstaande voor de Regering van de Verenigde Staten van Amerika aanvaardbaar is, hebben wij de eer voor te stellen, dat deze nota en Uwer Excellentie's daartoe strekkend antwoord, zullen worden beschouwd een overeenkomst te vormen tussen onze beide Regeringen, welke een integrerend deel uitmaakt van het bovenvermelde Verdrag.
Gelief, Excellentie, de hernieuwde verzekering van onze bijzondere hoogachting en waardering te aanvaarden.
(w.g.) J. LUNS
(w.g.) J. W. BEYEN
Aan Zijne Excellentie
de Heer H. Freeman Matthews,
buitengewoon en gevolmachtigd Ambassadeur
van de Verenigde Staten van Amerika
te 's-Gravenhage.
No. II
Amerikaanse Ambassade
's-Gravenhage, 27 maart 1956.
Excellenties,
Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van Uwer Excellenties nota van heden, welke als volgt luidt:
Wij hebben de eer te verwijzen naar de onderhandelingen, welke geleid hebben tot het sluiten van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart, dat vandaag is ondertekend; in de loop dezer onderhandelingen werd uitvoerig van gedachten gewisseld tussen de vertegenwoordigers van onze beide landen over de meestbegunstigingsaspecten van het Verdrag in verband met op de toekomst gerichte regionale overeenkomsten, welke ten doel hebben nauwere samenwerking tussen, of integratie van Europese landen tot stand te brengen.
Deze gedachtenwisselingen hebben geleid tot het gemeenschappelijk inzicht, dat Europese regionale overeenkomsten, welke niet meebrengen dat hinderpalen van welke aard ook worden opgeworpen voor het verkeer met de rest van de wereld, doch ten doel hebben vrede en welvaart te bevorderen, de handel uit te breiden, de produktiviteit op te voeren en de levensstandaard te verhogen, strekken tot wederzijds voordeel. Dienovereenkomstig wordt in beginsel erkend, dat Nederland in de gelegenheid moet zijn ook in de toekomst deel te nemen aan Europese regionale overeenkomsten, welke dienstig zijn aan de verwezenlijking van die doelstellingen en in brede trekken aan de belangen van beide Partijen ondanks het feit dat Nederland krachtens die overeenkomsten verplicht zou kunnen zijn enige voordelen op basis van wederkerigheid toe te kennen aan andere deelnemende landen, welke voordelen Nederland niet kan geven aan niet-deelnemende landen.
Vastgesteld is, dat, voorzover aanpassing tussen de bepalingen van het Verdrag en de bestaande Europese overeenkomsten, waarbij Nederland thans partij is, noodzakelijk mocht zijn, artikel XXII, lid 4, daarin op voldoende wijze voorziet. Overeengekomen is dat, indien deze voorziening onvoldoende mocht zijn om toekomstige onvoorziene verwikkelingen tot oplossing te brengen, de Partijen, op het verzoek van een van beiden, overleg zullen plegen om vast te stellen, welke verdere aanpassingen noodzakelijk zouden kunnen zijn. Zou dat overleg niet leiden tot een wederzijds bevredigend resultaat, dan zal ieder der Partijen, ondanks de bepalingen van artikel XXVII, gerechtigd zijn de werking van specifieke meestbegunstigingsbepalingen van het Verdrag op te schorten in de mate, welke onder de omstandigheden passend wordt geoordeeld door een schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij met een termijn van twee maanden. Ten aanzien van de materie, waarop een aldus opgeschorte bepaling betrekking heeft, zullen echter in het algemeen de volgende gedragslijnen door Partijen worden in achtgenomen: de Verenigde Staten van Amerika zullen aan het Koninkrijk der Nederlanden een behandeling toekennen, welke niet minder gunstig zal zijn dan die, welke in overeenkomstige omstandigheden wordt toegekend aan andere landen welke partij zijn in de betreffende overeenkomst, en het Koninkrijk der Nederlanden zal aan de Verenigde Staten van Amerika een behandeling toekennen welke niet minder gunstig zal zijn dan die, welke in overeenkomstige omstandigheden wordt toegekend aan niet-deelnemende landen.
Indien het bovenstaande voor de Regering van de Verenigde Staten van Amerika aanvaardbaar is, hebben wij de eer voor te stellen, dat deze nota en Uwer Excellentie's daartoe strekkend antwoord, zullen worden beschouwd een overeenkomst te vormen tussen onze beide Regeringen, welke een integrerend deel uitmaakt van het bovenvermelde Verdrag. ’
Ik heb de eer Uwe Excellenties te berichten, dat de inhoud van Uwer Excellenties nota voor mijn Regering aanvaardbaar is, en ik bevestig hiermede, dat Uwer Excellenties nota en dit antwoord daarop zullen worden beschouwd een overeenkomst te vormen tussen onze twee Regeringen en een integrerend deel zullen uitmaken van het bovenbedoeld Verdrag.
Zoals Uwe Excellenties bekend is, juicht de Regering van de Verenigde Staten van Amerika iedere stap voorwaarts op de weg naar Europese samenwerking en integratie toe, voorzover op samenwerking en integratie gerichte overeenkomsten bijdragen tot een vrijer handelsverkeer, een doelmatiger gebruik van mankracht en materiaal, en groter eenheid. In dit verband zij er aan herinnerd, dat de Regering van de Verenigde Staten van Amerika daadwerkelijk steun heeft gegeven aan organisaties als de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en heeft ingestemd met de ontheffing, welke in dit verband werd verleend door de VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN bij de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel, gedachtig aan de voordelen, welke, naar men verwacht, zullen voortspruiten uit overeenkomsten, welke ten doel hebben een dynamische, concurrerende, gemeenschappelijke markt te scheppen binnen de Gemeenschap en gezonde economische betrekkingen te verzekeren tussen de Gemeenschap en de landen daarbuiten. De Regering van de Verenigde Staten is bereid in dezelfde geest andere voorstellen, welke het Koninkrijk der Nederlanden zou willen doen, welwillend te overwegen.
Gelief, Excellenties, de hernieuwde verzekering van mijn bijzondere hoogachting en waardering te aanvaarden.
(w.g.) H. FREEMAN MATTHEWS
Aan Hunne Excellenties
Mr. J. W. Beyen, Minister van Buitenlandse Zaken, en
Mr. J. M. A. H. Luns, Minister zonder Portefeuille,
te 's-Gravenhage.