Einde inhoudsopgave
Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika
Artikel VI
Geldend
Geldend vanaf 05-12-1957
- Bronpublicatie:
27-03-1956, Trb. 1956, 40 (uitgifte: 13-04-1956, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-12-1957
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-1957, Trb. 1957, 234 (uitgifte: 01-01-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Eigendommen van onderdanen en vennootschappen van de ene Partij zullen binnen het grondgebied van de andere Partij te allen tijde bescherming en beveiliging genieten.
2.
Aan de woonhuizen, kantoren, pakhuizen, fabrieken en andere percelen van onderdanen en vennootschappen van de ene Partij, gelegen binnen het grondgebied van de andere Partij, zal geen overlast worden aangedaan; zij zullen niet worden betreden zonder rechtsgeldige reden. Die percelen en hun inhoud zullen, indien een dergelijk onderzoek noodzakelijk is, slechts overeenkomstig de wet en met zorgvuldige inachtneming van het gerief der bewoners en van de belangen van de bedrijfsuitoefening ambtelijk worden door- en onderzocht.
3.
Geen van beide Partijen zal onredelijke of discriminerende maatregelen nemen, welke inbreuk zouden maken op de rechten of belangen binnen haar grondgebied van onderdanen en vennootschappen van de andere Partij, hetzij in hun vermogen, hetzij in hun ondernemingen en de eigendommen daarvan, hetzij in de ervaring, kennis of techniek, welke zij ter beschikking hebben gesteld.
4.
Eigendommen van onderdanen en vennootschappen van de ene Partij binnen het grondgebied van de andere Partij zullen niet aan hen worden onttrokken, tenzij voor een doel te algemenen nutte, noch zullen zij aan hen worden onttrokken zonder prompte betaling van een rechtvaardige vergoeding. Zulk een vergoeding zal zó geschieden, dat zij daadwerkelijk in geld kan worden omgezet, en zal gelijkwaardig zijn aan de onttrokken eigendommen; en vóór of bij de onttrekking zal afdoend worden voorzien in de vaststelling en uitbetaling van deze vergoeding.
5.
Onderdanen en vennootschappen van de ene Partij zullen in geen geval binnen het grondgebied van de andere Partij een minder gunstige behandeling genieten dan nationale behandeling en de behandeling van de meestbegunstigde natie met betrekking tot de aangelegenheden behandeld in het tweede en vierde lid van dit artikel. Bovendien zullen ondernemingen, waarin onderdanen en vennootschappen van de ene Partij een aanmerkelijk belang hebben, binnen het grondgebied van de andere Partij geen minder gunstige behandeling genieten dan nationale behandeling en de behandeling van de meestbegunstigde natie met betrekking tot alle zaken in verband met de onteigening van particuliere ondernemingen en met het plaatsen van die ondernemingen onder toezicht of beheer van Overheidswege.