Einde inhoudsopgave
Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika
Artikel VII
Geldend
Geldend vanaf 05-12-1957
- Bronpublicatie:
27-03-1956, Trb. 1956, 40 (uitgifte: 13-04-1956, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-12-1957
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-1957, Trb. 1957, 234 (uitgifte: 01-01-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onderdanen en vennootschappen van de ene Partij zullen binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten bij alle op winst gerichte activiteit op handels-, industrieel-, financieel- en ander gebied (zakelijke activiteit), hetzij dat deze rechtstreeks wordt uitgeoefend, hetzij door een vertegenwoordiger, hetzij door middel van elke andere wettelijk toegelaten rechtsvorm. Bijgevolg zal het aan die onderdanen en vennootschappen binnen dat grondgebied zijn geoorloofd:
- (a)
filialen, agentschappen, kantoren, fabrieken en andere vestigingen, welke geschikt zijn voor de uitoefening van hun bedrijf, op te richten en in standte houden;
- (b)
hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een of meer tussenschakels, vennootschappen op te richten overeenkomstig de algemene wettelijke bepalingen van die andere Partij op het stuk van vennootschappen, en het overwegend belang te verwerven in vennootschappen van die andere Partij en
- (c)
ondernemingen, welke zij hebben gevestigd of verworven, te beheersen en te besturen. Bovendien zullen ondernemingen, welke zij beheersen, ongeacht de vorm, hetzij als eigen bedrijf, hetzij als vennootschap of anderszins, met betrekking tot alles wat verband houdt met de uitoefening van het bedrijf, niet ongunstiger worden behandeld dan vergelijkbare ondernemingen, beheerst door onderdanen en vennootschappen van die andere Partij.
2.
Ieder der Partijen behoudt zich het recht voor, beperkingen te stellen aan de mate, waarin vreemdelingen binnen haar grondgebied ondernemingen mogen oprichten, daarin belangen verwerven, of drijven, op het gebied van verbindingen, het vervoer te water of door de lucht, bankzaken op het gebied van het in deposito nemen van gelden en waarden, alsmede op het gebied van bewindvoering, of de exploitatie van land of andere natuurlijke hulpbronnen. Nieuwe door een van beide Partijen uit te vaardigen beperkingen ten aanzien van de mate, waarin aan vreemdelingen nationale behandeling is toegekend met betrekking tot het uitoefenen van die werkzaamheden binnen haar grondgebied, zullen evenwel niet van toepassing zijn op ondernemingen, welke die werkzaamheden reeds aldaar uitoefenen op het tijdstip, waarop die nieuwe beperkingen worden ingesteld, en welke eigendom zijn van, of worden beheerst door onderdanen en vennootschappen van de andere Partij. Bovendien zal geen van beide Partijen aan vennootschappen van de andere Partij op het gebied van vervoer, verbindingen en bankwezen het recht ontzeggen, filialen en agentschappen in overeenstemming met de toepasselijke wetten en voorschriften te hebben, dienstig voor in hoofdzaak internationale zaken, waarmede zij zich bezig houden.
3.
De bepalingen van het eerste lid van dit artikel laten onverlet het recht van ieder der Partijen, bijzondere vormvoorschriften uit te vaardigen met betrekking tot de vestiging binnen haar grondgebied van ondernemingen, beheerst door vreemdelingen; maar die voorschriften mogen het wezen van de in genoemd lid omschreven rechten niet aantasten.
4.
Onderdanen en vennootschappen van ieder der Partijen alsook ondernemingen, beheerst door die onderdanen en vennootschappen, zullen met betrekking tot de in dit artikel genoemde aangelegenheden in ieder geval de behandeling van de meestbegunstigde natie genieten.