RvdW 2023/308:Bedreiging met zware mishandeling van 2 medewerkers van afdeling handhaving van gemeente op woonwagenkamp, art. 285 Sr. Bewijsklacht. Kan gebitsschade waarop bedreiging betrekking heeft, worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel? Voor veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling is vereist dat door bedreiging, gelet op aard daarvan en omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. NJ 2005/448). Opvatting dat (nu bij daadwerkelijk toebrengen van gebitsschade niet zonder meer sprake hoeft te zijn van ‘zwaar lichamelijk letsel’) hof nadere vaststellingen had moeten doen over i.h.b. noodzaak en aard van medisch (tandheelkundig) ingrijpen, vindt geen steun in het recht. In NJ 2020/200 zijn regels gegeven voor beantwoording van vraag of daadwerkelijk opgelopen lichamelijk letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Het gaat echter bij misdrijf bedreiging met zwaar lichamelijk letsel niet om het daadwerkelijk toebrengen van zodanig letsel maar om de vraag of bij betrokkene a.g.v. uitlatingen en/of gedragingen van verdachte in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat betrokkene zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. ’s Hofs oordeel dat onder de door hof vastgestelde omstandigheden bij A en B a.g.v. de door verdachte geuite bewoordingen, waarbij het ging om het uit de mond slaan van ‘al je tanden’ en ‘al jullie tanden’, in redelijkheid vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.