HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3098, NJ 2008/180, m.nt. Y. Buruma.
HR, 07-07-2015, nr. 13/05793
ECLI:NL:HR:2015:1804
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2015
- Zaaknummer
13/05793
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1804, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1019, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1019, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1804, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2015:901, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:283
ECLI:NL:PHR:2015:283, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:901
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0312
SR-Updates.nl 2015-0172
Uitspraak 07‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:901 waarin om een aanvullende conclusie is gevraagd. Door de verdediging is verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond. Dit verzuim behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu het Hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. Het middel en het verweer berusten op de stelling dat het gaat om een impliciet cumulatieve tll. zodat bij iedere tlgd. gedraging een nadere tijdspecificatie zou moeten worden vermeld. Het Hof heeft de tll. kennelijk aldus verstaan dat daarin aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging met verenigde krachten gedurende de nacht van 24 op 25 mei 2013, bestaande die openlijke geweldpleging uit een of meer van de gedragingen die na de gedachtestreepjes zijn vermeld. Die uitleg is met de bewoordingen van de tll. niet onverenigbaar en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Overige middelen: art. 81.1 RO.
Partij(en)
7 juli 2015
Strafkamer
nr. S 13/05793
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 november 2013, nummer 21/005763-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
1.2.
Namens de benadeelde partij Gemeente Utrecht heeft mr. P.C. Verloop, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
1.3.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:901, geoordeeld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden en dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de overige middelen.
1.4.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.5.
De raadsman heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het namens de verdachte gevoerde verweer dat de dagvaarding ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit gedeeltelijk nietig dient te worden verklaard.
2.2.
Aan de verdachte is als tweede feit tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 24 mei 2013 en/of 25 mei 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Ganzenmarkt, - onverholen en/of waarneembaar voor ter plaatse aanwezige personen - openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en) en/of een of meer pand(en) en/of goed(eren), te weten:
- het Stadhuis Utrecht, welk geweld bestond uit het bekladden van een gevel en het vernielen van een of meer ra(a)m(en) en/of het gooien van verfbommen tegen het pand, althans het bekladden/besmeuren van het pand met verf en/of
- Snackbar El Greco, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen (de voorzijde en zijkant van) het pand, althans het bekladden/besmeuren van het pand met verf en/of
- Restaurant Stan & Co, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel en/of het terras en/of een of meer stoel(en) en/of tafel(s), althans het bekladden/besmeuren van het pand en/of terras en/of de stoel(en) en/of tafel(s) met verf en/of
- De Goudsmederij, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, althans het bekladden/besmeuren van het pand met verf en/of
- Elizabeth Wakefield Styling, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, althans het bekladden/besmeuren van het pand met verf en/of
- De Politie, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen naar een of meer politievoertuig(en) en/of uniform(en) en/of ondersteuningsmiddel(en) (te weten een of meer portofoon(s)) althans het bekladden/besmeuren van voornoemd(e) goed(eren) met verf en/of
- [betrokkene 1], welk geweld bestond uit het gooien van (een) verf(bom)(men) in de richting van die [betrokkene 1] (ten gevolge waarvan er verf tegen/in het oog van die [betrokkene 1] is gekomen) en/of een of meer verbalisant(en), welk geweld bestond uit het gooien van (een) verf(bom)(men) en/of een of meer (bier)flesje(s) tegen een of meer verbalisanten) en/of
- [verbalisant 3] (hoofdagent van Politie Utrecht) en/of [verbalisant 4] (aspirant van Politie Utrecht) en/of [verbalisant 5] (surveillant van politie Utrecht) en/of [verbalisant 6] (agent van politie Utrecht), welk geweld bestond uit het gooien van vuurwerk naar en/of afsteken van vuurwerk in de richting van die [verbalisant 3] en/of die [verbalisant 4] en/ of die [verbalisant 5] en/of die [verbalisant 6]."
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"DAGVAARDING PARTIEEL NIETIG
Inleiding
1. De dagvaarding dient gedeeltelijk nietig te worden verklaard.
Nietigheid t.a.v. gooien verfbommen naar panden, politie-uniformen, ondersteuningsmiddelen, portofoons, verbalisanten
2. Op de eerste plaats bepleit ik nietigheid van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op gooien van verfbommen naar panden, politie-uniformen, ondersteuningsmiddelen, portofoons en verbalisanten. Daarbij stel ik het volgende voorop.
3. Als tweede feit is op impliciet cumulatief wijze openlijke geweldpleging ten laste gelegd. Anders gezegd: de achter de negen aldaar genoemde gedachtestreepjes zouden volgens de bedoeling van de steller van de tenlastelegging - indien bewezen verklaard en te kwalificeren - steeds een op zich zelf staande openlijke geweldpleging opleveren. En openlijke geweldpleging door gooien van verfbommen naar het gemeentehuis, én openlijke geweldpleging door het gooien van verfbommen naar snackbar El Greco, etc.
4. De tenlastelegging kan niet zo worden geïnterpreteerd dat slechts bij bewezenverklaring van de feiten, genoemd achter alle gedachtestreepjes, die onderlinge samenhang een eenmalige openlijke geweldpleging oplevert.
5. De tenlastelegging mag voorts niet zo zijn opgesteld dat deze kan zien op een ander feit dan het feit dat de steller beoogde. Corstens en Borgers merken op:
'Zodra de verdachte meermalen een bankoverval heeft gepleegd, is voor hem en voor de rechter onduidelijk welke bankoverval de officier van justitie op het oog had. Dan zal er een nadere specificatie in de tenlastelegging moeten worden opgenomen, door de vermelding van tijd en plaats en de in het tweede lid van art. 261 genoemde omstandigheden. Toen een verdachte werd beschuldigd van heling van pandbrieven in de maand oktober 1978, werd de dagvaarding door de Hoge Raad nietig verklaard, omdat de verdachte volgens de bewijsmiddelen zowel op 4 als op 9 oktober 1978 pandbrieven had vervoerd. De tenlastelegging had op één van die transporten betrekking.'
Vgl. G.J.M. Corstens/M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 2011, XTV.2, par. 1
6. Het in het dossier gerelateerde gooien van verfbommen op 24 en 25 mei 2013 is ten minste in twee tijdvakken te verdelen: het gooien tussen globaal 22.46 en 00.00 uur en het gooien na 01.20 uur.
7. Dat eerste tijdvak betrof onder meer het gooien van verfbommen tegen politieambtenaren en het gooien van verfbommen tegen omliggende panden tijdens de aankomst van de politie. Zie bijvoorbeeld pagina 52, de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8]:
'Verder zagen wij dat (..) zij zogenaamde verfbommen naar beneden gooiden. Wij zagen dat diverse politievoertuigen, aangrenzende panden en politiemensen met deze verf werden besmeurd.'
8. Niet is in het dossier gespecificeerd om welke panden het daarbij ging.
9. Het tweede tijdvak betrof het gooien van verfbommen tegen politieambtenaren en tegen panden tijdens het benaderen van de panden ter daadwerkelijke ontruiming.
Zie bijvoorbeeld pagina 46, de bevindingen van verbalisant [verbalisant 9]:
'Wij werden geraakt door grote hoeveelheden (..) verfbommen. Ik zag tevens dat ook op straat en op panden om ons heen vele verfbommen uiteen spatten.'
10. Ook hier is in het dossier niet gespecificeerd om welke panden het daarbij ging.
11. Deze verdeling in twee tijdvakken is relevant. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 9] blijkt namelijk dat kort voorafgaand aan het benaderen van de panden ter ontruiming werd waargenomen dat personen het pand in- en uitgingen.
12. [verbalisant 9] relateert dat hij om 22.30 uur ter plaatse naar de Ubicapanden is gegaan. Daar aangekomen neemt hij onder andere een brand waar en het gooien met vuurwerk. Vervolgens relateert hij over een overleg met onder meer de hoofdinspecteur van politie en de pelotonscommandant van de mobiele eenheid, met als uitkomst dat men de panden zou binnengaan om alle daar aanwezigen aan te houden. Vervolgens luidt het(pagina 45):
'Ik had inmiddels informatie dat men recentelijk nog had gezien dat er personen in en uit het pand gekomen waren aan de zijde van de Telingstraat. (..) Het was mij bekend dat er hier zich een deur bevond en een brandtrap die toegang geeft tot het hoger gelegen dak Uit ervaring weet ik dat krakers over het algemeen de meest gangbare toegangen tot een pand zwaar barricaderen teneinde binnentreden te bemoeilijken en te vertragen. Aangezien er kennelijk recentelijk nog personen in en uit het pand gekomen waren aan de zijde van de Telingstraat besloot ik om hier ook naar binnen te gaan. Dit omdat vermoedelijk men niet veel tijd had gehad om te barricaderen. Op zaterdag 25 mei 2013, omstreeks 01.20 uur, startte ik mijn actie om het pand te gaan betreden.'
13. Omdat het tijdstip van het naar binnen en naar buiten gaan door personen door [verbalisant 9] niet exact wordt genoemd, moet ervan worden uitgegaan dat dit geschiedde kort voor 01.20 uur. Die conclusie wordt ondersteund door de inhoud van zijn zo-even geciteerde bevindingen, die immers inhouden dat zo kort mogelijk na het naar binnen gaan van de personen werd binnengetreden door de politie. [verbalisant 9] stelt snel na het naar binnen en naar buiten gaan van de bedoelde personen door dezelfde ingang naar binnen te willen gaan, om te voorkomen dat voldoende tijd bestaat om van binnenuit die ingang te barricaderen.
14. Dat naar binnen en naar buiten gaan van personen betekent logischerwijs dat het gooien van verfbommen tussen 22.46 en 00.00 uur door een geheel andere groep personen kan zijn gepleegd dan het gooien van verfbommen na 01.20 uur.
15. Als onderdeel van het tweede ten laste gelegde feit is ten laste gelegd achter het eerste tot en met het vijfde gedachtestreepje: het gooien van verfbommen diverse met name genoemde panden.
16. Omdat het besmeuren van panden zowel plaatsvond in het eerste als in het tweede tijdvak, had in de tenlastelegging nader moeten worden gespecificeerd om welk gooien, met andere woorden: op welk tijdstip, het precies gaat. Daarbij verdient opmerking dat ook de aangiften van de verschillende pandeigenaren niet verduidelijken in welk tijdvak welke panden precies besmeurd zouden zijn geraakt. Alle aangevers noemen als tijdstip: tussen 23.30 en 2.00 uur (zie pagina 94 tot en met 103). Ofwel: zij stellen dat hun panden ofwel in het eerste, ofwel in het tweede tijdvak zijn besmeurd.
17. Nu nadere tijdspecifïcatie ontbreekt dient de tenlastelegging voor wat betreft het tweede feit onder de eerste vijf gedachtestreepjes nietig te worden verklaard.
18. Als onderdeel van het tweede feit is tevens ten laste gelegd, achter het zesde gedachtestreepje: het gooien van verfbommen naar politie-uniformen, ondersteuningsmiddelen en portofoons. Dit gooien heeft blijkens het proces-verbaal zowel plaatsgevonden in het eerste als in het tweede tijdvak. Daarom had ook wat betreft deze onderdelen de tenlastelegging qua tijdstip nader moeten worden gespecificeerd. Nu dat niet is gebeurd, dient zij ook voor wat betreft deze onderdelen nietig te worden verklaard.
19. Als onderdeel van het tweede feit tot slot is ten laste gelegd, achter het achtste gedachtestreepje: het gooien van verfbommen tegen een of meer verbalisanten. Ook dit gooien heeft blijkens het proces-verbaal zowel plaatsgevonden in het eerste als in het tweede tijdvak. Daarom had ook wat betreft dit onderdeel de tenlastelegging qua tijdstip nader moeten worden gespecificeerd. Nu dat niet is gebeurd, dient zij ook op dit punt nietig te worden verklaard.
Nietigheid t.a.v. gooien verfbommen naar ondersteuningsmiddelen
20. Onder het tweede feit is onder meer ten laste gelegd: het gooien van verfbommen naar 'ondersteuningsmiddelen'. Die aanduiding is onvoldoende duidelijk, waaraan niet afdoet de vermelding in de tenlastelegging tussen haakjes van portofoons. In het dossier worden veel meer objecten genoemd die voor ondersteuningsmiddelen zouden kunnen doorgaan, zoals politievoertuigen, een dienstfïets, schoenen, een ladder, wapens, helmen, overals, gereedschappen en camera's (zie bijv. pagina 34 en de aangiften van de politie op pagina's 104-106).
21. Redenen waarom de dagvaarding op het onderdeel 'ondersteuningsmiddelen' nietig behoort te worden verklaard."
2.4.
Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond.
2.5.
Dit verzuim behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu het Hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. Dat berust op het navolgende.
2.6.
Het middel en het verweer berusten op de stelling dat het gaat om een impliciet cumulatieve tenlastelegging zodat bij iedere tenlastegelegde gedraging een nadere tijdspecificatie zou moeten worden vermeld. Het hof heeft de tenlastelegging kennelijk aldus verstaan dat daarin aan de verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging met verenigde krachten gedurende de nacht van 24 op 25 mei 2013, bestaande die openlijke geweldpleging uit een of meer van de gedragingen die na de gedachtestreepjes zijn vermeld. Die uitleg is met de bewoordingen van de tenlastelegging niet onverenigbaar en moet in cassatie worden geëerbiedigd.
2.7.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2015.
Conclusie 19‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:901 waarin om een aanvullende conclusie is gevraagd. Door de verdediging is verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond. Dit verzuim behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu het Hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. Het middel en het verweer berusten op de stelling dat het gaat om een impliciet cumulatieve tll. zodat bij iedere tlgd. gedraging een nadere tijdspecificatie zou moeten worden vermeld. Het Hof heeft de tll. kennelijk aldus verstaan dat daarin aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging met verenigde krachten gedurende de nacht van 24 op 25 mei 2013, bestaande die openlijke geweldpleging uit een of meer van de gedragingen die na de gedachtestreepjes zijn vermeld. Die uitleg is met de bewoordingen van de tll. niet onverenigbaar en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Overige middelen: art. 81.1 RO.
Nr. 13/05793
Zitting: 19 mei 2015
Mr. T.N.B.M. Spronken
Nadere conclusie inzake:
[verdachte]
Verdachte is bij arrest van 18 november 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarbij heeft het hof tevens drie benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en de vorderingen van twee benadeelde partijen, de Gemeente Utrecht en de Politie Utrecht, gedeeltelijk toegewezen en met het oog daarop schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte tien middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij Gemeente Utrecht heeft mr. P.C. Verloop, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
Op 3 februari 2015 heb ik in deze zaak een conclusie genomen met de strekking dat het eerste middel slaagt en heb ik de overige middelen onbesproken gelaten. De Hoge Raad heeft op 7 april 2015 tussenarrest gewezen en geoordeeld dat het middel faalt en mij in de gelegenheid gesteld om aanvullend te concluderen over de niet besproken middelen. Van die gelegenheid maak ik hierbij gebruik.
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof op het uitdrukkelijk voorgedragen verweer dat de dagvaarding ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit gedeeltelijk nietig behoort te worden verklaard niet conform art. 358 lid 3 Sv en art. 359 lid 2 Sv uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft beslist.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg –als tweede feit tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 24 mei 2013 en/of 25 mei 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Ganzenmarkt,
- onverholen en/of waarneembaar voor ter plaatse aanwezige personen - openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en) en/of een of meer pand(en) en/of goed(eren), te weten:
-het Stadhuis Utrecht, welk geweld bestond uit het bekladden van een gevel en het vernielen van een of meer ra(a)m(en) en/of het gooien van verfbommen tegen het pand, althans het bekladden/besmeuren van het pand met verf en/of
-Snackbar El Greco, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen (de voorzijde en zijkant van) het pand, althans het bekladden/besmeuren van het pand met verf
en/of
-Restaurant Stan & Co, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel en/of het terras en/of een of meer stoel(en) en/of tafel(s), althans het bekladden/besmeuren van het pand en/of terras en/of de stoel(en) en/of tafel(s) met verf
en/of
-De Goudsmederij, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, althans het bekladden/besmeuren van het pand met verf en/of
-Elizabeth Wakefield Styling, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, althans het bekladden/besmeuren van het pand met verf en/of
-De Politie, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen naar een of meer politievoertuig(en) en/of uniform(en) en/of ondersteuningsmiddel(en) (te weten een of meer portofoon(s)) althans het bekladden/besmeuren van voornoemd(e) goed(eren) met verf en/of
-[betrokkene 1], welk geweld bestond uit het gooien van (een) verf(bom)(men) in de richting van die [betrokkene 1] (ten gevolge waarvan er verf tegen/in het oog van die [betrokkene 1] is gekomen) en/ofeen of meer verbalisant(en), welk geweld bestond uit het gooien van (een) verf(bom)(men) en/of een of meer (bier)flesje(s) tegen een of meer verbalisant(en) en/of
-[verbalisant 3] (hoofdagent van Politie Utrecht) en/of [verbalisant 4] (aspirant van Politie Utrecht) en/of [verbalisant 5] (surveillant van politie Utrecht) en/of [verbalisant 6] (agent van politie Utrecht), welk geweld bestond uit het gooien van vuurwerk naar en/of afsteken van vuurwerk in de richting van die [verbalisant 3] en/of die [verbalisant 4] en/ of die [verbalisant 5] en/of die [verbalisant 6].”
6. Ten overstaan van het hof is blijkens de overgelegde pleitnota onder 1 t/m 21 samengevat betoogd dat de onderdelen van de tenlastelegging die zien op gooien van verfbommen naar panden, politie-uniformen, ondersteuningsmiddelen, portofoons en verbalisanten nietig zijn. De redenering waarom dit zo zou zijn komt er – als ik het goed begrijp - op neer dat het zou gaan om een impliciet cumulatieve tenlastelegging, hetgeen zou impliceren dat bij iedere tenlastegelegde gedraging een nadere tijdspecificatie zou moeten worden vermeld, nu het gooien van verfbommen op verschillende tijdstippen heeft plaatsgevonden en dus door verschillende groepen personen kan zijn gepleegd. Bovendien zou de term “ondersteuningsmiddelen” onvoldoende zijn gespecificeerd.
8. Het middel is gegrond. Desalniettemin heb ik mij afgevraagd of dit tot cassatie moet leiden, omdat het hof het verweer naar mijn mening slechts had kunnen verwerpen. Er is namelijk geen sprake van een impliciet cumulatieve tenlastelegging, maar van een enkelvoudige tenlastelegging waarbij de gedragingen die vermeld staan onder de gedachtestreepjes in de tenlastelegging onderdeel zijn van één en dezelfde voortdurende openlijke geweldpleging in de nacht van 24 op 25 mei 2013. Deze periode is in de eerste zin van de tenlastelegging voldoende specifiek aangegeven. Ook de term ‘ondersteuningsmiddelen’ is voldoende duidelijk. Ik zie ook niet in dat verdachte op grond van de tenlastelegging niet in staat zou zijn te begrijpen wat hem wordt verweten en zich daartegen te verdedigen. Uit hetgeen ten overstaan van het hof door de verdediging is aangevoerd blijkt het tegendeel. De vraag is, nu het gaat om een verweer in de zin van art. 358 lid 3 Sv jo art. 359 lid 2 Sv waarop het hof had moeten responderen, of bij de beoordeling van een hierop betrekking hebbende klacht in cassatie ook zou moeten meewegen welk rechtens te respecteren belang verdachte bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof met het oog op een nieuwe behandeling heeft. In de schriftuur wordt het belang bij dit middel niet toegelicht. Sinds de invoering van art. 80a RO kunnen klachten die evident kansloos zijn, bijvoorbeeld omdat zij zich keren tegen een ontbrekende motivering van de verwerping van een verweer dat hoe dan ook niet kan slagen, bij het ontbreken in de cassatieschriftuur van een nadere toelichting omtrent het belang van de klacht, tot niet ontvankelijkheid van het cassatieberoep leiden.2.Ik realiseer mij goed dat het hier niet alleen gaat om het ontbreken van een motivering, maar ook om het ontbreken van een uitdrukkelijke beslissing op een verweer waarop wel uitdrukkelijk beslist had moeten worden. In zijn conclusie bij het hiervoor in noot 1 aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2007 heeft Knigge in een vergelijkbaar geval van het ontbreken van een gemotiveerde beslissing naar aanleiding van een verweer, dat het hof naar zijn mening slechts had kunnen verwerpen, geopperd dat een dergelijk verzuim niet tot cassatie zou hoeven te leiden.3.De Hoge Raad heeft hem daarin echter niet gevolgd en het arrest van het hof wel vernietigd op de grond dat een met redenen omklede beslissing ontbrak.4.Ik kan me voorstellen dat gelet op de ontwikkelingen rondom de toepassing van art. 80a RO in het verlengde hiervan ook in een zaak als de onderhavige bij het ontbreken van een rechtens te respecteren belang, het middel niet tot cassatie hoeft te leiden. In de rechtspraak tot nu toe heb ik echter geen vergelijkbare uitspraak kunnen vinden waarin deze redenering wordt toegepast ingeval een beslissing ontbreekt, die op grond van art. 358 lid 3 Sv jo art. 359 lid 2 Sv, wel vereist is. Om hieromtrent een oordeel van de Hoge Raad uit te lokken neem ik het standpunt in, dat nu het hof het verweer alleen had kunnen verwerpen, het middel niet tot cassatie hoeft te leiden wegens gebrek aan rechtens te respecteren belang.
9. Het middel is vergeefs voorgesteld.
10. Het derde tot en met zevende middel bevatten bewijsklachten. Voordat ik deze bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring en de daarvoor door het hof gebezigde bewijsmiddelen weer.
11. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezen verklaard dat hij:
“hij op of omstreeks 24 mei 2013 en 25 mei 2013 te Utrecht, met anderen, op of aan de openbare weg, de Ganzenmarkt, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen personen en panden en goederen, te weten:
-het Stadhuis Utrecht, welk geweld bestond uit het bekladden van een gevel en het vernielen van een raam en het gooien van verfbommen tegen het pand, en
-Snackbar El Greco, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorzijde en zijkant van het pand,en
-Restaurant Stan & Co, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel en het terras en stoelen en tafels, en
-De Goudsmederij, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, en
-Elizabeth Wakefield Styling, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, en
-De Politie, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen naar politievoertuigen en uniformen} en ondersteuningsmiddelen (te weten portofoons) en
-[betrokkene 1], welk geweld bestond uit het gooien van een verfbom in de richting van die [betrokkene 1] (ten gevolge waarvan er verf in het oog van die [betrokkene 1] is gekomen en verbalisanten, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen, en
-[verbalisant 3] (hoofdagent van Politie Utrecht) en [verbalisant 4] (aspirant van Politie Utrecht) en [verbalisant 5] (surveillant van politie Utrecht) en [verbalisant 6] (agent van politie Utrecht), welk geweld bestond uit het gooien van vuurwerk naar en/of afsteken van vuurwerk in de richting van die [verbalisant 3] en die [verbalisant 4] en die [verbalisant 5] en die [verbalisant 6].”
12. Daarbij heeft het hof gebruik gemaakt van de navolgende bewijsmiddelen:
“In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013116654 (onderzoek 09UBICA13), gesloten en getekend op 3 juni 2013, door [verbalisant 10], brigadierrechercheur van politie Midden-Nederland.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 73-79 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 9]:
De Ubicapanden lijken als je ervoor staat te bestaan uit twee afzonderlijke panden die weliswaar aaneen gebouwd zijn. In de praktijk zijn deze panden binnenin met elkaar verbonden. Daar waar ik in dit verbaal praat over het linker of het rechter pand dient men dit te lezen als zijnde dat men vanuit de Ganzenmarkt gezien voor de panden staat. Ik zag en hoorde dat er vanaf en vanuit het Ubicapand vuurwerk gegooid werd. Ik maakte mij zorgen om mijn collega's die ook ter plaatse waren en die, net als ik, slechts gekleed waren in het standaard politie-uniform dat geen bescherming biedt tegen vuurwerk. Tevens droegen zij geen veiligheidsbrillen om hun ogen te beschermen. Tijdens het aanlopen naar het Ubicapand werden wij bekogeld met verfbommen. Wij werden geraakt door grote hoeveelheden verfbommen. Ik zag tevens dat ook op straat en op panden om ons heen vele verfbommen uiteenspatten. Hierdoor ontstonden grote verfplekken op de openbare weg en op diverse panden in de omgeving. Bij het binnentreden van het Ubicapand troffen wij bij de voorgevel twee personen op de grond aan, met tussen hen in een geconstrueerde lock-on. De linker persoon was [betrokkene 2]. De rechter persoon maakte zich later bekend als [betrokkene 3].
Ik zag gedurende de ontruiming van het pand op enig moment dat achterin de tweede verdieping van het meest linker Ubicapand, er zich een deur bevond. Ik zag en voelde dat deze deur was afgesloten. Nadat de deur was geopend, zag ik dat in deze kamer zich een viertal personen bevonden. Ik heb deze mannen vervolgens overgedragen aan de groep Mobiele Eenheid. Ik hoorde en zag dat deze mannen werden aangehouden en naar buiten toe werden getransporteerd. Ik zag even later tijdens de ontruiming dat op de begane grond achterin het meest linkerpand twee ladders naast elkaar stonden. Ik zag dat deze ladders boven eindigden bij een toegang tot een ruimte. Bovenaan de ladder zag ik een vrouw zitten. Deze vrouw zat vastgeketend middels een lock-on. Tevens zat aan de andere zijde van de vrouw in deze ruimte een man vastgeketend ook in een lock-on. Later is de lock-on van de vrouw en de man ontmanteld en werd er nog een derde man aangetroffen in die ruimte. Deze man zat niet vastgeketend. Deze personen zijn door de leden van de Mobiele Eenheid aangehouden en getransporteerd. Gedurende de ontruiming zag ik op het platte dak van het pand grote hoeveelheden lege eierdozen liggen en ongebruikte verfbommen. Op de derde verdieping van het pand zag ik grote hoeveelheden emmers staan, zowel leeg als gevuld met latex. Ik zag ook hier grote hoeveelheden lege eierdozen, pannen, kaarsen en vuurwerk. Op zaterdag 25 mei 2013, omstreeks 15:00 uur, konden wij [betrokkene 2] losmaken uit de lock-on. Een kwartier daarvoor hadden wij [betrokkene 3] al los gekregen. Beide personen zijn aan de leden van de Mobiele Eenheid overgedragen. Gedurende deze ontruiming is er forse schade ontstaan aan diverse materialen van de BraTra (Brand & Traangaseenheid Midden-Nederland). Ik zag namelijk dat ons groepsvoertuig inclusief aanhanger onder de verf zat, onze overalls, koppels, portofoons, vuurwapens, schilden en helmen compleet onder de verf zaten, vele door ons gebruikte gereedschappen onder de verf zaten en vele gereedschappen onder deze inzet te lijden hebben gehad.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 85-86 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 11]:
Op zaterdag 25 mei 2013, omstreeks 01:20 uur, zijn wij daadwerkelijk begonnen met het binnentreden van het pand. Omstreeks 08:00 uur zijn wij begonnen met het openen van de lock-on op de eerste verdieping en het verwijderen van de twee krakers die zich er in vast hadden gezet. Eén van deze krakers is mij ambtshalve bekend als [betrokkene 2]. Op het moment dat andere groepsleden bezig waren met het verwijderen van de krakers liep ik door het pand. Hierbij zag ik dat door het gehele pand verfbommen lagen. Dit zijn ballen gemaakt van kaarsvet die zijn gevuld met een gekleurde vloeibare vulling. Het viel mij op dat er één kamer was waar ze duidelijk vervaardigd waren. Hier stond een pan die was gevuld met gesmolten gestold kaarsvet. Verder zag ik daar meerdere lege emmers verf staan en meerdere trechters. Ik zag dat de verfbommen verdeeld over het pand lagen. Ik zag ze onder andere op het dak, bij de kamers aan de voorzijde van het pand en in de hal op de begane grond liggen. Ik heb ook gezien dat er een doos met verfbommen in de kamer stond waar [betrokkene 2] en de andere kraker zaten. Ik zag dat deze doos op een dressoir voor het raam aan de voorzijde van het pand stond.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een bericht op IndvMedia d.d. 24 mei 2013. 20:58 uur (als bijlage op pagina 109 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Wij, de bewoners van de Ubica, zijn er klaar mee. Dit gaan we niet afwachten. We gaan niet willoos zitten wachten tot de sterke arm de deur openbeukt, we gaan in de aanval.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 150-151 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben als beveiliger in dienst van de gemeente Utrecht. Ik bewaak fietsenstallingen. Afgelopen vrijdag 24 mei 2013 had ik dienst van 23:00 tot 04:00 uur. Ik moest tijdens deze dienst de fietsenstalling van het stadhuis bewaken. Ik hoorde het geluid van een vuurpijl. Ik keek achterom en zag dat het van het dak van het krakerspand afkwam. Ik zag een tweede vuurpijl afgaan en zag dat deze afkomstig was van het dak. Ik hoorde knallen tegen de muur van het trappenhuis van de fietsenstalling. Ik zag dat er allerlei kleuren verf op de muur van de stalling zat. Toen ik drie treden van de trap naar boven had genomen, vloog er een rode bol vlak langs mij heen. Deze klapte tegen de muur kapot. Er spoot rode verf uit. Er kwam een beetje verf in mijn oog terecht. Ik ben toen weer teruggelopen naar kantoor om naar mijn oog te kijken. Ik zag dat mijn oog helemaal rood was. Dat heeft twee dagen geduurd.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 158-159 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4]:
Ik doe namens de gemeente Utrecht aangifte van vernielingen, tussen vrijdag 24 mei 2013 te 22:30 uur en 25 mei 2013 te 02:00 uur. Er is een gevel van het gemeentehuis beklad door mensen uit het Ubicapand. Men heeft tijdens de ontruiming de politie bekogeld met verf. Tijdens deze bekogeling heeft men ook vele verfbommen gegooid in de richting van het gemeentehuis. Ook is een groot deel van de openbare ruimte besmeurd met verf. Aan de voorzijde van het gemeentehuis is een raam vernield.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 160 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 14]:
Ik doe namens El Greco aangifte van vernieling van snackbar EI Greco. Deze snackbar bevindt zich naast het krakersbolwerk Ubica. Bij de ontruiming van het pand werd verf gegooid naar de politie en naar ons pand. Door deze verf is ons pand aan de voor- en zijkant besmeurd geraakt met allerlei kleuren verf. Het pand moet gereinigd worden.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 165-166 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 13]:
Ik doe namens Stan & Co aangifte van vernieling. Het restaurant Stan & Co bevindt zich in de naaste omgeving van het krakersbolwerk Ubica. Bij de ontruiming van het pand werd verf gegooid naar de politie en naar ons pand. Hierdoor hebben wij schade opgelopen. Tevens is er veel verf op en voor ons pand terecht gekomen. Zo is onze pui besmeurd met verf. Verder zitten veel stoelen en tafels op ons terras onder de verf. Daarnaast zit een glazen windscherm onder de verf.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 168 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 12]:
Ik ben eigenaresse van Elizabeth Wakefield Styling. Mijn winkel bevindt zich in de naaste omgeving van het krakersbolwerk Ubica. Ik was gisteravond thuis, boven de winkel, en zag dat bij de ontruiming verf werd gegooid naar de politie en naar mijn pand. Ik zag dat hierbij schade ontstond aan mijn pand. Zo is de voorgevel besmeurd met verf. De deur en de ramen zitten onder de verf.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 170-171 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 15]:
Ik doe aangifte van vernieling van mijn pand aan de Ganzenmarkt 30 te Utrecht. Dit pand verhuur ik aan Goudsmederij [B]. Tijdens de ontruiming van het krakersbolwerk Ubica, bevond mijn pand zich binnen het afgezette gebied. Tijdens deze ontruiming werd er door de krakers verf naar de politie en ons pand gegooid. Door deze verf is de voorgevel van ons pand besmeurd geraakt met verf.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 172-173 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 16]:
Ik doe namens de politie Utrecht BCCB aangifte van vernieling door het gooien van verfbommen. De krakers uit het Ubicapand hebben onder meer met verfbommen gegooid. Daarbij zijn meerdere goederen vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt dan wel weggemaakt, onder andere portofoons, ME-pakken, ME voertuigen en kleding, wapens, BraTra helmen, BraTra overallen, diverse gereedschappen, diverse camera apparaten en diverse koppels. Deze goederen dienen gereinigd danwel vervangen te worden.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 175-176 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 5]:
Ik doe namens de Politie Regio Utrecht aangifte van vernieling van een opvallende politiesurveillanceauto, een VW Touran met het kenteken [AA-00-AA]. Op de Ganzenmarkt werd er vanuit dan wel vanaf het Ubicapand met verfbommen naar politieagenten en politievoertuigen gegooid. Als gevolg van deze verfbommen is het politievoertuig [AA-00-AA] volledig met verf besmeurd geraakt, zowel aan de buitenzijde als aan de binnenzijde.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 41 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Ik stond op een afstand van ongeveer 30 meter van het Ubicapand. Ik zag op een gegeven moment dat er vanaf het dak diverse projectielen in mijn richting werden gegooid. Ik zag dat een voorwerp voor mij op de grond terecht kwam. Ik zag dat dit voorwerp uiteen spatte en dat er een vloeistof op mij terecht kwam. Ik hoorde tevens diverse projectielen op diverse plekken voor, achter en naast mij op de grond terecht komen. Bij het wegsturen van de omstanders op de Ganzenmarkt werd ik beschoten met vuurwerk. Ik zag dat dit een vuurpijl betrof die vanaf het dak van het Ubicapand kwam. Ik zag dat deze vuurpijl naar de aanwezige politiemedewerkers werd afgevuurd. Ik zag dat het een siervuurwerkpijl betrof en ik zag dat deze uiteen spatte en dat het vuurwerk rakelings langs mijn hoofd en gezicht vloog.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 44 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [betrokkene 5]:
Ik zag dat een ruit van het stadhuis kapot was. Dit betrof een ruit gelegen naast de hoofdingang van het stadhuis. Ik zag dat er een grote barst in de ruit zat en dat deze barst een ronde vorm had. Later hoorde ik van collega [verbalisant 5] dat hij een brandblusser op de grond onder of nabij genoemd raam had aangetroffen.
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 63 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
Ik zag een vernielde ruit gelegen aan de linkerzijde van de hoofdingang van het gemeentehuis. Ik zag dat er een rode brandblusser voor de vernielde ruit lag. Ik zag dat het gat in de ruit overeen kwam met de achterzijde van de brandblusser.
15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 64-65 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
Op het moment dat ik bezig was met het afzetten van het gebied voor het gemeentehuis hoorde ik vanuit de richting van het Ubica pand een sissend geluid komen. Ik zag en hoorde dat er meerdere keren vuurpijlen vanaf het dak van het Ubica gebouw werden afgeschoten. Ik hoorde dat er door één van de collega's werd geroepen: "pas op vuurpijlen". Ik hoorde dat de vuurpijl in mijn richting kwam. Ik hoorde dat de pijl mij aan mijn rechterzijde passeerde. Gelijk hierop hoorde ik rechts van mij een harde knal. Ik zag vervolgens een heleboel vonken rechts naast mij. Ik zag dat de vuurpijl op ongeveer 4 a 6 meter van mij tot ontploffing kwam. Ik ben vervolgens gaan rennen. Op het moment dat ik in veiligheid was, zag ik dat mijn uniform onder de groene, grijze, witte en gele verf zat.
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 68-69 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Ik zag en hoorde dat er vanaf het dak van het Ubicapand knalvuurwerk naar beneden werd gegooid. Ik stond op een afstand van ongeveer 25 meter van het Ubicapand. Ik zag en hoorde een voorwerp naast mij neerkomen. Ik zag dat mijn broek, schoenen en fiets onder spetters van een soort witte vloeistof zaten. Ik zag ook dat de kleding en fiets van mijn collega onder de witte vloeistof zaten. Terwijl ik het plein aan het leegmaken was, hoorde ik dat er een vuurpijl in onze richting werd afgeschoten. Ik hoorde dat de vuurpijl op een afstand van ongeveer 10 meter tot ontploffing kwam. Ik zag dat er vonken van het vuurwerk langs mijn hoofd heen schoten. Toen we de omstanders van het plein hadden verwijderd, kreeg ik de opdracht een afzetting op te zetten voor een tunnel onder de Ganzenmarkt. Terwijl ik bezig was met het spannen van het afzetlint werd ik opnieuw bekogeld met de eerder genoemde projectielen. Ik keek naar het dak van het Ubicapand en zag dat hierop zes tot acht personen stonden. Hierna keek ik terug naar een collega. Op dat moment vloog er een projectiel rakelings langs mijn hoofd. Als ik 10 cm meer naar rechts had gestaan was ik vol in het gezicht geraakt.
17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 70-71 van het proces-verbaal genummerd 2013116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 6]:
Ik zag en hoorde dat er met knalvuurwerk vanaf de daken van de Ubicapanden naar beneden werd gegooid. Ik zag en hoorde dat deze een witte flits en een zeer luide en harde knal teweeg brachten. Ik voelde tevens een luchtdruk tegen mijn lichaam komen. Ik zag een vuurpijl, komende uit de richting van het dak van de Ubicapanden, op mij afkomen. Ik moest hierop achter mijn dienstvoertuig wegduiken. Ik hoorde een zeer luide knal. Ik zag dat er meerdere licht gekleurde vonken over mijn dienstvoertuig en mij heen spatten.
18. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 24 van het proces-verbaal genummerd 2013 116654) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven — als relaas van verbalisant [verbalisant 10]:
Bovengenoemde personen werden allen aangehouden voor art. 141 Sr. Zij waren in het pand aanwezig. Het gaat hier om: [verdachte], [geboortedatum] 1986.”
13. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring nog het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsman heeft aangevoerd dat er twee tijdvakken moeten worden onderscheiden waarin de tenlastegelegde handelingen zijn gepleegd, namelijk het tijdvak tussen - globaal - 22.45 uur en 0.00 uur en het tijdvak van na 1.20 uur. De in het pand aangetroffen personen kunnen slechts in verband worden gebracht met handelingen die na 1.20 uur zijn waargenomen. Het hof overweegt hierover dat de ongeregeldheden omstreeks 23.00 uur hebben aangevangen en dat deze hebben geduurd tot de volgende dag. Niet is aannemelijk geworden dat er in die periode anderen dan de verdachten hebben deelgenomen aan het geweld. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld.
De politierechter heeft hierover het volgende overwogen, en het hof neemt deze overwegingen over.
"Op grond van voornoemde bewijsmiddelen staat voor de politierechter vast dat vanaf het dak van het Ubicapand respectievelijk vanuit het Ubicapand vuurwerk en verfbommen zijn gegooid, waarbij een zodanige kracht is aangewend dat goederen en personen in gevaar zijn gebracht. Er is derhalve sprake van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Vervolgens heeft de politierechter de vraag te beantwoorden of verdachte als pleger van dit delict is aan te merken. De politierechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is aangetroffen in het Ubicapand. Gelet op de berichtgeving op internet, de wijze waarop het Ubicapand was geprepareerd, de openlijk in het pand aangetroffen verfbommen en de materialen om deze verfbommen te maken, het aangetroffen vuurwerk, de aangetroffen verpakkingen van bivakmutsen, de aangetroffen installaties om de politie de toegang tot het pand te bemoeilijken, is het naar het oordeel van de politierechter duidelijk dat de actie goed was voorbereid. Zelfs het moment waarop de actie startte was onmiskenbaar gepland, gezien het feit dat de politie werd geactiveerd door het in de brand steken van autobanden voor het Ubicapand door personen die uit dat pand kwamen.
Gelet op deze omstandigheden is de politierechter van oordeel dat allen die in het pand aanwezig waren willens en wetens bereid waren om de confrontatie met de politie aan te gaan en dat zij, gezien de zichtbare aanwezigheid van vuurwerk en verfbommen, wisten dat bij deze confrontatie geweld zou worden toegepast. Verdachte was één van hen en dit maakt hem tot pleger van het openlijk geweld."
Het hof merkt daarbij nog op dat verdachte geen verklaring heeft willen afleggen waaruit blijkt dat hij zich heeft willen distantiëren van het geweld. Ook blijkt niet uit de gedragingen van verdachte dat hij op dat moment afstand wilde nemen van het geweld.”
14. Alvorens tot bespreking van het derde tot en met zevende middel over te gaan wil ik in zijn algemeenheid opmerken dat het voorbehouden is aan de rechter die over de feiten oordeelt, om binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt. Daarbij hoeft de rechter in beginsel geen verantwoording af te leggen van de keuze die hij maakt. In cassatie wordt niet getoetst of de feitenrechter de feiten juist heeft vastgesteld, maar of hij de daarvoor geldende regels in acht heeft genomen.5.Wanneer sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het bewijs, moet de rechter de verwerping hiervan motiveren.6.Met betrekking tot de omvang van de motiveringsplicht gelden echter geen algemene regels. Een nadere motivering kan soms al besloten liggen in de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen of in de aanvullende bewijsmotivering. Niet op ieder detail hoeft te worden gereageerd.7.Ik zal mij bij de bespreking van de middelen, waarin regelmatig eisen worden gesteld aan de motiveringsplicht van het hof, die veel verder strekken dan op grond van wat ik hiervoor heb aangehaald is voorgeschreven, dan ook beperken tot datgene wat in cassatie getoetst kan worden. Daarbij zal ik niet helemaal de volgorde van de middelen aanhouden, met name omdat het vierde, zesde en zevende middel zich lenen voor een gezamenlijke behandeling.
15. Het derde middel stelt aan de orde dat het hof niet zou hebben gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat niet bewezen kan worden dat verzoeker in de Ubicapanden is aangehouden. In de pleitnota in hoger beroep, onder punt 26 is met de hand bijgeschreven dat verwezen wordt naar “Prg. 29033 inzake [medeverdachte] dient hier als ingelast te worden beschouwd. Zie bijlage: pleitnota [medeverdachte]”. Het in deze laatste pleitnota aangevoerde komt erop neer dat uit het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 10] (het door het hof gebezigde bewijsmiddel 18) niet blijkt dat zij de door haar gerelateerde waarnemingen zelf heeft gedaan en dat uit de overige processen-verbaal niet blijkt wie de negen personen zijn die in het pand zijn aangehouden.
16. Voor zover hetgeen in het middel wordt aangehaald uit de pleitnota (inzake [medeverdachte]) al moet worden beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, kan de weerlegging hiervan gevonden worden in het door het hof gebezigde bewijsmiddel 18, waaruit blijkt dat verdachte in het pand is aangehouden. Het hof vermeldt in zijn nadere bewijsoverweging geen reden te hebben aan de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder kennelijk ook bewijsmiddel 18, te twijfelen. Tot een nadere motivering was het hof, mede gelet op hetgeen ik hiervoor onder 13 heb aangehaald, mijns inziens niet gehouden.
17. Het middel faalt.
18. Het vijfde middel bevat de klacht dat het hof heeft nagelaten met een voldoende mate van nauwkeurigheid aan te geven aan welk wettig bewijsmiddel het de volgende in zijn bewijsoverweging vermelde omstandigheden heeft ontleend:
'Zelfs het moment waarop de actie startte was onmiskenbaar gepland, gezien het feit dat de politie werd geactiveerd door het in de brand steken van autobanden voor het Ubicapand door personen die uit dat pand kwamen', en/of:
'Ook blijkt niet uit de gedragingen van verdachte dat hij op dat moment afstand wilde nemen van het geweld'
19. Uitgangspunt is dat de rechter de feiten of omstandigheden die redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, al dan niet in reactie op een bewijsverweer, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging moet aanduiden en daarbij het wettige bewijsmiddel moet aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
20. Het hof heeft uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Van doorslaggevende betekenis is daarbij dat het hof uit bewijsmiddel 18 heeft afgeleid dat verdachte is aangetroffen in het Ubicapand van waaruit de openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden.
21. In de overweging met betrekking tot het bewijs gaat het hof verder in op het door verdachte gevoerde verweer dat niet kan worden vastgesteld dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. In dat verband sluit het hof aan bij hetgeen de politierechter dienaangaande heeft overwogen. Daarnaast heeft het hof kennelijk op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting vastgesteld dat niet gebleken is dat verdachte zich van het geweld heeft gedistantieerd. Deze feiten en omstandigheden heeft het hof klaarblijkelijk gebruikt om te motiveren dat nu verdachte een van de aanwezigen in het Ubicapand was, hij heeft moeten weten dat er werd aangestuurd op een confrontatie met de politie waarbij geweld zou worden gebruikt. Van de twee hierboven onder 17 aangehaalde feiten en omstandigheden, die het hof hierbij in aanmerking heeft genomen en waar het middel zich op richt, kan niet worden gezegd dat deze redengevend zijn voor de bewezenverklaring in die zin dat deze hier rechtstreeks op steunt. Ten aanzien hiervan hoeft dan ook niet te worden voldaan aan het vereiste van aanduiding van het bewijsmiddel waaraan het hof deze overwegingen heeft ontleend, nu dit een vereiste is, dat slechts gesteld wordt aan de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.8.
22. Het middel faalt.
23. In het zevende middel wordt geklaagd dat de openlijke geweldpleging tegen het Stadhuis Utrecht, met name de vernieling van de ruit, niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. Uit de toelichting op het middel blijkt dat er kennelijk met name op wordt gedoeld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid wie de gevel van het stadhuis heeft beklad en de ruit heeft vernield. Dit onderdeel zal ik verder bespreken samen met het vierde en zesde middel. Dat het Stadhuis Utrecht is beklad en de ruit is vernield tijdens de ontruiming van het Ubicapand blijkt uit het door het hof gebezigde bewijsmiddel 5, 13 en 14, zodat het middel in zoverre feitelijke grondslag mist en faalt.
24. In het vierde en zesde en zevende middel wordt in essentie betoogd dat uit geen enkel bewijsmiddel rechtstreeks zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte aan de geweldpleging zoals omschreven in de tenlastelegging heeft deelgenomen of daarbij enige rol heeft gespeeld. Aangevoerd wordt dat de enkele omstandigheid dat verdachte deel uitmaakte van een groep van waaruit geweld werd gepleegd, niet voldoende is voor het aannemen van een significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld zoals de Hoge Raad in zijn jurisprudentie vereist en dat ook het zich niet distantiëren op zichzelf niet genoeg is voor een bewezenverklaring van deelname aan de openlijke geweldpleging.9.
25. In onderhavige zaak is er echter niet uitsluitend sprake van de enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt. Het hof heeft, in navolging van de rechtbank, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat:
i. door de bewoners van het Ubicapand, op 24 mei 2013, vlak voor de aanvang van de gewelddadigheden via internet “de aanval” is aangekondigd;
ii. vanuit het Ubicapand door personen die zich in dit pand bevonden verfbommen en vuurwerk werd gegooid naar personen die zich daarbuiten bevonden en tegen gevels van de omliggende panden;
iii. het Ubicapand was gebarricadeerd en geprepareerd om de toegang van de politie te bemoeilijken en bij de voorgevel en verspreid in de panden zich diverse mensen hadden vastgeketend;
iv. bij ontruiming door de politie overal in het pand en op het platte dak verfbommen werden aangetroffen terwijl in het pand ook vuurwerk en materialen om verfbommen te maken werden aangetroffen;
v. verdachte bij de ontruiming door de politie in het Ubicapand werd aangetroffen en aangehouden terwijl gedurende die ontruiming verfbommen en vuurwerk vanuit de panden werd gegooid.
26. Ook al is niet vastgesteld kunnen worden wat de bijdrage van verdachte precies is geweest, uit voormelde omstandigheden heeft het hof kunnen afleiden dat degenen die in het Ubicapand werden aangetroffen willens en wetens bereid waren de confrontatie met de politie aan te gaan en, gelet op de overal zichtbaar aanwezige verfbommen en het vuurwerk, daartoe ook de nodige voorbereidingen hadden getroffen. Uit het gegeven dat verdachte tijdens de ontruiming van het pand daar is aangetroffen, terwijl van daaruit met verfbommen en vuurwerk werd gegooid, heeft het hof, in combinatie met de andere door het hof aangehaalde omstandigheden niet onbegrijpelijk en ook voldoende gemotiveerd kunnen aannemen dat verdacht openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de in de bewezenverklaring genoemde goederen en personen. Hierbij heeft het hof evenmin een onjuiste maatstaf aangelegd.10.
27. In het zesde middel wordt nog aangevoerd dat het hof onvoldoende gemotiveerd het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt heeft gepasseerd dat het zou gaan om een impliciet cumulatieve tenlastelegging. Als ik het goed begrijp moet volgens de steller van het middel iedere gedraging die in de tenlastelegging is opgenomen als een afzonderlijke openlijke geweldpleging worden opgevat waarvan telkens bewezen zou moeten worden wie daaraan heeft deelgenomen. Dat zou tevens impliceren dat de in het kraakpand aangehouden personen niet zonder meer in verband zouden kunnen worden gebracht met het tussen 23 mei 2013 vanaf 22.30 uur tot 24 mei 2013 om 3.00 uur gepleegde geweld omdat rond 1.20 uur is waargenomen dat personen de panden verlieten en binnengingen.
28. Dat het in casu zou gaan om een impliciet cumulatieve tenlastelegging kan ik, zoals ik ook ten aanzien van het tweede middel heb opgemerkt, niet volgen. Het hof heeft de tenlastelegging klaarblijkelijk zo opgevat dat daarin aan verdachte wordt verweten dat hij zich van 23 mei 2013 op 24 mei 2013 tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de – in tijd voortdurende – openlijke geweldpleging jegens personen en goederen, waarbij dit geweld onder meer heeft bestaan uit het gooien van verfbommen, vuurwerk en andere voorwerpen tegen de in de tenlastelegging beschreven panden, goederen en personen. Deze uitleg van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met haar bewoordingen en moet in cassatie worden geëerbiedigd.11.
29. De vaststelling van het hof dat de ongeregeldheden omstreeks 23.00 uur hebben aangevangen en dat deze hebben geduurd tot de volgende dag en dat niet is aannemelijk is geworden dat er in die periode anderen dan de verdachten hebben deelgenomen aan het geweld is gelet op de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk.
30. Het vierde, zesde en zevende middel falen.
31. Het achtste middel behelst twee klachten. Ten eerste dat het hof ten onrechte de verzoeken om het horen van de getuigen [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 8] heeft afgewezen en ten tweede dat het hof ten onrechte de door de verdediging betwiste vordering van de benadeelde partij Politie Utrecht heeft toegewezen.
32. Over de vraag of de verdachte het recht heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij getuigen te horen, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat — nu het de benadeelde partij ingevolge art. 334, eerst lid, Sv niet is toegestaan ter onderbouwing van haar vordering getuigen aan te brengen — de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, in het bijzonder de equality of arms, eraan in de weg staan dat wel aan de verdachte de bevoegdheid zou toekomen met betrekking tot deze vordering getuigen aan te brengen.12.
33. Het hof heeft het kennelijk niet noodzakelijk geoordeeld gebruik te maken van zijn eigen bevoegdheid de verzochte getuigen te horen ter nadere toelichting van de vordering van de benadeelde partij. Daarbij heeft het hof geen verkeerde maatstaf aangelegd.
34. Deze klacht faalt.
35. De tweede klacht luidt dat het hof de vordering, naar ik aanneem met betrekking tot de politieauto, deels heeft toegewezen maar daarbij heeft nagelaten de verwerping van het gevoerde verweer dienaangaande (hoe er verfschade kon zijn ontstaan aan het interieur van de politieauto en dat uit de stukken niet blijkt om welk type verf het ging en of de verf afwasbaar was) niet conform art. 361 lid 4 Sv met redenen heeft omkleed.
36. In het Schadeopgaveformulier Misdrijven, gedateerd op 3 mei 2013, dat zich bij de stukken bevindt is als schade opgenomen met betrekking tot de politieauto een bedrag van € 4537,50 inclusief BTW met als omschrijving dat de auto rondom beschadigd is door verfbommen die er tegenaan en in zijn gegooid. Als bijlage 1 bevindt zich bij het schadeopgaveformulier een opgave van de schade van ABS autoherstel [A] te Utrecht met betrekking tot een VW Touran met kenteken [AA-00-AA], die bestaat uit schoonmaakkosten rond de € 3750,- exclusief BTW. De opgave vermeldt dat het voertuig volledig onder de verf zit zowel intern als extern en als bijlage zijn foto’s van de politieauto gehecht waaruit dit kan worden afgeleid.
37. Het hof heeft ten aanzien van deze vordering als volgt beslist:
“Vordering van de benadeelde partij Politie Utrecht
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.537,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.”
38. Gelet op de hoogte van de begrote schoonmaakkosten ad € 4.537,50 acht ik het bedrag van € 2.000,00 dat daarvoor door het Hof is toegewezen gerechtvaardigd. Nu het hof de benadeelde partij in het overblijvende deel van de vordering niet ontvankelijk heeft verklaard omdat de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering zoals in het middel wordt gesteld. Hoe de verfschade kon zijn ontstaan blijkt voldoenden uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot de openlijke geweldpleging en het beantwoorden van vragen zoals om welk type verf het ging en of de verf afwasbaar was, lijken mij typisch te leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Het oordeel van het hof geeft mijns inziens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
39. Het middel faalt.
40. Het negende middel is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om de getuigen [betrokkene 9] en [betrokkene 10] te horen en de ontoereikende motivering van het hof van de verwerping van het verweer dat [betrokkene 9] niet bevoegd is om de gemeente Utrecht als benadeelde partij te vertegenwoordigen.13.
41. Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen verwijs ik naar hetgeen ik hierover onder 32 en 33 heb opgemerkt naar aanleiding van het achtste middel dat een gelijkluidende klacht bevat.
42. De tweede klacht heeft betrekking op de vordering van de Gemeente Utrecht. Deze zou niet door een deugdelijk gemachtigde zijn ingediend en de verwerping van dit verweer door het hof zou niet deugdelijk zijn gemotiveerd.
43. Het hof heeft het verweer als volgt verworpen:
“Verweer rechtmatigheid volmacht
De raadsman heeft aangevoerd dat de vertegenwoordigers van de politie en de gemeente Utrecht niet rechtmatig zijn gevolmachtigd. Het hof verwerpt dit verweer, nu aannemelijk is dat het invullen van de voegingsformulieren door de vertegenwoordigers met instemming van de benadeelden is gebeurd.”
44. Met betrekking tot de indiening van de vordering door de Gemeente Utrecht bevinden zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden gedingstukken:
- -
een Schadeopgaveformulier Misdrijven, gedateerd op 3 juni 2013 van de Gemeente Utrecht, ingediend en ondertekend door [betrokkene 9], geboren op [geboortedatum] 1961. Het bedrag van de gevorderde schade is € 24.329,00;
- -
aan dit schadeopgaveformulier is een verklaring gehecht van de directeur van de dienst Stadswerken van de gemeente Utrecht waaruit blijkt dat de medewerker Schadeverhaal van de afdeling Stedelijk Beheer gemandateerd is om aangifte te doen bij de politie wegens vernieling van gemeente-eigendom in de openbare ruimte en “voegen” in strafzaken als bedoeld in art. 51 Sv, met onderaan een kopie van de identiteitskaart van [betrokkene 9];
- -
voorts blijkt uit een brief d.d 3 juni 2013 gericht aan de Politie Utrecht, dat de aangifte bij de politie, gedaan door [betrokkene 4], medewerker afdeling Facilitair & Huisvesting geacht moet te zijn gedaan namens de Burgemeester en wethouders van Utrecht. Deze brief is ondertekend door [betrokkene 9], Medewerker Schadeverhaal;
- -
verder is een schadebegroting toegevoegd ter onderbouwing van de schade van € 24.329,00;
- -
op het wensenformulier, gedateerd 3 september 2013 is namens de Gemeente Utrecht, de burgemeester A. Wolfsen het verzoek tot schadevergoeding bij de procedure in hoger beroep gehandhaafd. Dit formulier is namens de burgemeester in opdracht getekend door [betrokkene 11].
45. Hieruit mag naar mijn mening worden afgeleid dat [betrokkene 9] gemachtigd was de vordering namens de Gemeente Utrecht in te dienen. Het hof heeft op grond hiervan kunnen aannemen dat het invullen van de voegingsformulieren door de vertegenwoordigers met instemming van de benadeelden is gebeurd.
46. Het middel faalt.
47. Dan rest nog het tiende middel dat de klacht inhoudt dat de vordering van de Gemeente Utrecht gelet op het hiertegen gevoerde verweer, door het hof zonder toereikende motivering gedeeltelijk is toegewezen, omdat de schadeposten betrekking hebben op ontruimingskosten en het hof deze ten onrechte als ‘rechtstreekse schade’ heeft aangemerkt.
48. Het hof heeft voor zover hier van belang in het bestreden arrest het volgend overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij Gemeente Utrecht
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.328,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.”
49. Uit de schadebegroting die aan het voegingsformulier is gehecht blijkt dat voor Reinigingskosten “CSU cleaning service” een bedrag van € 6000 is begroot en dat tevens kosten worden gevorderd voor de “inzet calamiteiten dienst Zaterdag tarief” € 9.600,- en inzet “calamiteiten dienst inclusief materiaal” een post van € 2.504,-. Ik kan mij voorstellen dat alleen al deze bedragen in zodanig nauw verband staan met de bewezenverklaarde geweldpleging dat hierdoor een toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 10.000,00 is gerechtvaardigd. Het oordeel van het hof geeft daarom mijns inziens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
50. Het middel faalt.
51. Afgezien van het tweede middel kunnen alle middelen met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
52. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
53. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2015
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, m.nt. F.W.Bleichrodt, rov. 2.3.2. Zie ook HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:194, NJ 2015/134 m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen.
Zie punt 25 en 36 in de conclusie, ECLI:NL:PHR:2007:BA3098.
Zie in gelijke zin HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4060, waarin Vellinga in zijn daaraan voorafgaande conclusie het voorstel heeft gedaan dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, 2015, p. 278.
HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376.
Van Dorst, a.w. 2015, p. 226.
HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5851, NJ 2008/69 en HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70, m.nt. Borgers; HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:708, rov. 3.2.1.; HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202, rov. 2.3.1. Zie ook Van Dorst a.w. 2015, p. 280-282.
Verwezen wordt naar HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0132; HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029; HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9823; HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1819; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132.
Zie voor een zeer gelijksoortige casus HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3157.
Zie HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3158, rov. 3.2.
HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0834, NJ 2012/11. HR 17 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1448, NJ 2014/499, m.nt. J.M. Reijntjes.
In het middel is kennelijk abusievelijk geschreven dat [betrokkene 9] hiertoe wel bevoegd was.
Uitspraak 07‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen. Het Hof heeft kennelijk in de handgeschreven verwijzing naar de pleitnota in de zaak tegen medeverdachte geen aanleiding gezien het gestelde in die pleitnota van overeenkomstige toepassing te verklaren. Geen rechtsregel verplicht de rechter te beslissen omtrent enig verzoek dat niet door of namens verdachte uitdrukkelijk ttz. is gedaan. De enkele mededeling van de raadsman tijdens zijn pleidooi dat “Par. 29-33 inzake [medeverdachte] als hier ingelast (dient) te worden beschouwd. Zie bijlage: pleitnota [medeverdachte]”, heeft het Hof niet als een uitdrukkelijk ttz. gedaan verzoek behoeven op te vatten. Het middel faalt. De HR verwijst de zaak naar de rolzitting opdat de AG zich alsnog kan uitlaten over de overige middelen.
Partij(en)
7 april 2015
Strafkamer
nr. 13/05793
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 november 2013, nummer 21/005763-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de akte intrekking cassatie van 16 april 2014 niet is gericht tegen de vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1], [verbalisant 2] en El Greco V.O.F. - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij Gemeente Utrecht heeft mr. P.C. Verloop, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het GerechtshofArnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het eerste middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] als getuigen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 24 mei 2013 en 25 mei 2013 te Utrecht, met anderen, op of aan de openbare weg, de Ganzenmarkt, openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen personen en panden en goederen, te weten:
- het Stadhuis Utrecht, welk geweld bestond uit het bekladden van een gevel en het vernielen van een raam en het gooien van verfbommen tegen het pand, en
- Snackbar El Greco, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorzijde en zijkant van het pand, en
- Restaurant Stan & Co, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel en het terras en stoelen en tafels, en
- De Goudsmederij, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, en
- Elizabeth Wakefield Styling, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen tegen de voorgevel van het pand, en
- De Politie, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen naar politievoertuigen en uniformen en ondersteuningsmiddelen (te weten portofoons) en
- [betrokkene], welk geweld bestond uit het gooien van een verfbom in de richting van [betrokkene] (ten gevolge waarvan er verf in het oog van [betrokkene] is gekomen en verbalisanten, welk geweld bestond uit het gooien van verfbommen, en
- [verbalisant 3] (hoofdagent van Politie Utrecht) en [verbalisant 4] (aspirant van Politie Utrecht) en [verbalisant 5] (surveillant van politie Utrecht) en [verbalisant 6] (agent van politie Utrecht), welk geweld bestond uit het gooien van vuurwerk naar en/of afsteken van vuurwerk in de richting van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 6]."
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2013 heeft de raadsman van de verdachte, mr. W.H. Jebbink, aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
"Geen verband personen in het pand en de ten laste gelegde feiten
26. Voorop stel ik dat cliënt op beelden in het dossier niet is herkend als een van de personen die verfbommen, vuurwerk, bierflesjes of andere objecten heeft gegooid. Evenmin blijkt uit enige andere omstandigheid dat een van de gooiers of bekladders is te herleiden tot de persoon van cliënt."
Voorts houdt deze pleitnota als handgeschreven aantekening in:
"Par. 29-33 inzake [medeverdachte] dient hier als ingelast te worden beschouwd. Zie bijlage: pleitnota [medeverdachte]."
2.4.
Het Hof heeft kennelijk in de handgeschreven verwijzing naar de pleitnota in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] geen aanleiding gezien het gestelde in die pleitnota van overeenkomstige toepassing te verklaren.
2.5.
Geen rechtsregel verplicht de rechter te beslissen omtrent enig verzoek dat niet door of namens de verdachte uitdrukkelijk ter terechtzitting is gedaan.
2.6.
De enkele mededeling van de raadsman tijdens zijn pleidooi dat "Par. 29-33 inzake [medeverdachte] als hier ingelast (dient) te worden beschouwd. Zie bijlage: pleitnota [medeverdachte]", heeft het Hof niet als een uitdrukkelijk ter terechtzitting gedaan verzoek behoeven op te vatten.
2.7.
Het middel faalt.
2.8.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de overige voorgestelde middelen. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 april 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015.
Conclusie 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen. Het Hof heeft kennelijk in de handgeschreven verwijzing naar de pleitnota in de zaak tegen medeverdachte geen aanleiding gezien het gestelde in die pleitnota van overeenkomstige toepassing te verklaren. Geen rechtsregel verplicht de rechter te beslissen omtrent enig verzoek dat niet door of namens verdachte uitdrukkelijk ttz. is gedaan. De enkele mededeling van de raadsman tijdens zijn pleidooi dat “Par. 29-33 inzake [medeverdachte] als hier ingelast (dient) te worden beschouwd. Zie bijlage: pleitnota [medeverdachte]”, heeft het Hof niet als een uitdrukkelijk ttz. gedaan verzoek behoeven op te vatten. Het middel faalt. De HR verwijst de zaak naar de rolzitting opdat de AG zich alsnog kan uitlaten over de overige middelen.
Nr. 13/05793 Zitting: 3 februari 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 18 november 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarbij heeft het hof tevens drie benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en de vorderingen van twee benadeelde partijen, de Gemeente Utrecht en de Politie Utrecht, gedeeltelijk toegewezen en met het oog daarop schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaken 13/05795, 14/00008, 14/00009, 14/00011 en 14/00012, waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
Mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte tien middelen van cassatie voorgesteld. Mr. P.C. Verloop, advocaat te Rotterdam, heeft namens de Gemeente Utrecht een verweerschrift ingediend naar aanleiding van de cassatiemiddelen die betrekking hebben op de vordering van de gemeente. Mr. Jebbink heeft naar aanleiding van dit verweerschrift nog een reactie ingediend.
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd een beslissing te nemen op het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], indien geen vrijspraak zou volgen
.
In het proces-verbaal van de zitting van het hof van 4 november 2013 is, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende opgenomen:
“De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht als bijlage II.”
6. Tijdens de terechtzitting van het hof is verdachte bijgestaan door mr. W.H. Jebbink. Uit de door hem overgelegde pleitnota blijkt dat het navolgende is aangevoerd:
“ 26. Voorop stel ik dat cliënt op beelden in het dossier niet is herkend als een van de personen die verfbommen, vuurwerk, bierflesjes of andere objecten heeft gegooid. Evenmin blijkt uit enige andere omstandigheid dat een van de gooiers of bekladders is te herleiden, tot de persoon van cliënt.”
7. Achter voormelde regels is met de hand geschreven:
“Pgr. 29-33 inzake [medeverdachte] dient hier als ingelast te worden beschouwd. Zie bijlage: pleitnota [medeverdachte]”
8. Ook de medeverdachte [medeverdachte] is op de zitting van het hof van 4 november 2013 bijgestaan door mr. W.H. Jebbink en ik maak uit de aantekening op de pleitnota in de zaak van verdachte op dat hetgeen in de paragrafen 29-33 in de zaak van [medeverdachte] is aangevoerd, eveneens in de zaak van verdachte is aangevoerd.
9. In de paragrafen 29-33 van de pleitnota in de zaak van [medeverdachte], die aan de pleitnota van verdachte is gehecht, wordt het volgende aangevoerd:
“29. Blijkens pagina 14 van het proces-verbaal zijn negen personen aangehouden. Daarbij wordt vermeld: 'Zij waren in het pand aanwezig.' Daarbij wordt de naam van mijn cliënt genoemd. Dit betreft echter een overzichtsprocesverbaal, opgesteld door verbalisante [getuige 1]. Op geen enkele wijze blijkt uit de processtukken dat [getuige 1] de door haar gerelateerde waarnemingen zelf heeft verricht.
30. Verbalisante [getuige 1] vermeldt als bron van deze informatie de processen-verbaal van [getuige 2], van [getuige 3] en van [getuige 4]. In geen van de processen-verbaal wordt echter gesproken van de aanhouding van de heer [medeverdachte], dan wel van een op hem gelijkende persoon. Ook wordt daarin op geen enkele wijze vermeld dat het personen betreffen die verderop in het proces-verbaal met name of met nummer zijn aangeduid, zodat ook op die wijze geen verband tussen de persoon van mijn cliënt en de feiten in het dossier kan worden gelegd.
31. Op geen enkele wijze blijkt derhalve dat cliënt zich bevond onder de negen personen in het pand.
32. Dat leidt tot de conclusie dat cliënt niet in verband kan worden gebracht met de overige onderdelen van het procesverbaal, en meer van belang: met de hem ten laste gelegde gedragingen. Dat dient te leiden tot integrale vrijspraak.
33. Indien uw hof cliënt niet vrijspreekt verzoek ik u als getuigen te horen: [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. De verdediging wenst hen te ondervragen over de plaats waar cliënt is aangehouden.”
10. Hieruit leid ik af dat ook in de zaak van verdachte op de gronden die vermeld staan in de pleitnota in de zaak van [medeverdachte] het verzoek wordt gedaan de verbalisanten [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] als getuigen te horen als het hof niet tot een vrijspraak komt. Dit betekent dat er een verzoek is gedaan zoals bedoeld in art. 315 Sv in verbinding met art. 328 Sv tot het horen van getuigen, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek is vereist.
11. In het arrest van het hof is het volgende opgenomen:
“Verzoek horen getuigen
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof niet meegaat in zijn verweer dat vrijspraak dient te volgen, de volgende getuigen te horen: [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9], [getuige 10] en [getuige 11]. Het hof wijst deze verzoeken af, nu hiervan niet de noodzaak is gebleken.”
12. Uit het arrest blijkt niet dat het hof een beslissing heeft genomen op het verzoek de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] te horen, terwijl noch de pleitnota waarnaar in het proces-verbaal van de zitting wordt verwezen, noch dit proces-verbaal van de zitting een verzoek vermeldt om de getuigen [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8], [getuige 9], [getuige 10] en [getuige 11] te horen. Nu het proces-verbaal van de zitting de enige kenbron is van hetgeen ter zitting van het hof van 4 november 2013 is voorgevallen, moet het ervoor gehouden worden dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het door de verdediging ter zitting (voorwaardelijk) gedane verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], hetgeen ingevolge art. 330 Sv in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg heeft.1.
13. Aangezien ik van oordeel ben dat het eerste middel slaagt, behoeven de andere middelen geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑02‑2015
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. M.J. Borgers, rov. 2.22.