Art. 420bis Sr luidt:1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
HR, 27-06-2017, nr. 15/05200
ECLI:NL:HR:2017:1157
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-06-2017
- Zaaknummer
15/05200
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1157, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑06‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:537, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:537, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1157, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑04‑2016
- Wetingang
art. 27 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0288 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/272
Uitspraak 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
1. Witwassen. ‘Omwisselconstructie’ Duitse Lotto. Falende bewijsklacht ‘afkomstig uit enig misdrijf’. 2. Gegronde klacht duur proeftijd. Ad 1. Gelet op de door het Hof vastgestelde f&o, de omstandigheid dat het Hof bij zijn oordeel heeft betrokken dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geldbedrag van ongeveer € 470.562,- en tevens acht heeft geslagen op de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachte door de jaren heen, is het bewezenverklaarde bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ toereikend gemotiveerd. Ad 2. Het Hof heeft ten onrechte een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene voorwaarde, nu deze - gelet op het i.c. nog geldende art. 14b.2 (oud) jo. art. 14c.1 (oud) Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen. De HR herstelt deze misslag.
Partij(en)
27 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/05200
SG/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 november 2015, nummer 21/002522-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend ten aanzien van de vastgestelde proeftijd van drie jaren, tot bepaling van de proeftijd op twee jaren en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering van het Hof niet kan volgen dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag van ongeveer € 470.562,- uit enig misdrijf
afkomstig was.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2004, in de gemeente Enschede en/althans (elders) in Nederland en/of de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander van een groot geldbedrag (totaal ongeveer € 470.562,--),
* de herkomst heeft verhuld, en
* voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader wist dat dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Voor zover in de hierna opgesomde bewijsmiddelen wordt verwezen naar het stamprocesverbaal wordt hiermee verwezen naar het door [verbalisant 1] , financieel deskundige van politie, in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2004ZUT006, gesloten en ondertekend op 21 december 2004 te Enschede.
1) Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, opgemaakte proces-verbaal, genummerd RBS 24-95284, gesloten en getekend op 20 december 2004 te Enschede, als bijlage (1) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant, - zakelijk weergegeven -:
In het kader van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (Wet MOT) is een ieder die beroeps of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent, verplicht een daarbij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie te melden aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) te Zoetermeer.
Op 05-01-2004 te Enschede werd een transactie uitgevoerd bij ABN AMRO Bank waarbij betrokken waren:
Begunstigde:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1958,
Die volgens informatie van de melder opgave deed van het navolgende adres: [a-straat 1] , Enschede.
Opdrachtgever:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1958
Die volgens informatie van de melder opgave deed van het navolgende adres: [a-straat 1] , Enschede.
Situatieomschrijving:
[verdachte] (CJ-rek. no. [001] ) stort per 05-01-2004 een bedrag ad € 400.000,- op de rekening (vervolgens doorgeboekt naar zijn eigen rekening [002] per 07-01-2004).
2) Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , financieel deskundige van politie, opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2004ZUT006, gesloten en getekend op 3 maart 2004 te Enschede, als bijlage (4) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] , - zakelijk weergegeven -:
Ik ben sinds 01-09-1968 werkzaam als verkoopadviseur bij de ABN AMRO Bank. Een voor mij vreemde man kwam in het kantoor Stationsplein te Enschede en vroeg naar de mogelijkheden op een spaarrekening. Op mijn vraag over welk bedrag het ging, vertelde hij dat het over circa € 400.000,- ging. Wij kwamen uit op een vermogensspaarrekening. Deze is volgens de normale gang van zaken geopend. Zonder dat ik het vroeg, vertelde hij dat hij in december 2003 € 485.000,- had gewonnen in de Duitse loterij. Hij liet mij een bewijs zien waaruit dat zou blijken. Hij vertelde dat hij € 400.000,- kwam storten.
Hij legitimeerde zich met een paspoort of rijbewijs. [verdachte] is een bestaande relatie.
3) Het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant, - zakelijk weergegeven -:
4.4.
Informatie ABN-AMRO bank
• MOTMELDING 05-01-2004
Bedrag € 400.000,- contante storting op 05-01-2004 via [001] op [002] . Rekeningen staan op naam van [verdachte] en/of [betrokkene 2] , [a-straat 1] Enschede. Bedrag wordt door [verdachte] zelf gestort. Reden melding (letterlijke tekst): "Uitkering van Duitse loterij. Gezien storting op Duitse bankrekening van € 473.000. Cash opgehaald in Duitsland en hier gestort. Nieuwe vermogensspaarrekening geopend."
• De saldi van de bankrekeningen van [verdachte] bedroegen per 27-02-2004 het volgende:
Bnk [003] € 50.829,64
Bnk [002] € 400.000,-
Bnk [001] € 52.071,11
Bnk [004] € 1.754,27
Bnk [005] € 2.014,26
4.8.1.
Begrippen
De Westdeutsche Lotterie GmbH & Co OHG is gevestigd te Münster Weselerstrasse 108-112. Door deze vennootschap worden loterijen georganiseerd. De basis van de loterij is dat een koper op een lot, overwegend bestaande uit 49 getallen, een aantal getallen door aankruising kan merken. Wekelijks worden op zaterdag een aantal getallen getrokken.
Een groot aantal mensen speelt met vaste, voor iedere trekking geldende, getallen. Deze personen betalen maandelijks het door hen voor die vaste getallen verschuldigde bedrag. Bij de verkoop wordt het kopen van het lot in de computer van de Westdeutsche Lotterie vastgelegd. Hiertoe heeft iedere lotenverkoper de beschikking over meestal één lottomachine. Als de trekking is geweest, dan kan de klant, op het moment dat een prijs is gewonnen, zijn lot bij de lottoverkoper door de machine halen. Er wordt dan door die machine, afhankelijk van de hoogte van een prijs, een Gewinnanforderung of Zentralgewinnanforderung aangemaakt. De Gewinnanforderung wordt gebruikt bij prijzen tot € 5.000,-. Prijzen vanaf € 5.000,- worden vermeld op een Zentralgewinnanforderung. De Gewinnanforderung kan direct door de lotenverkoper worden uitbetaald; de Zentralgewinnanforderung moet door de eigenaar van het lot worden ingevuld en vervolgens worden ingediend bij de Westdeutsche Lotterie. De gewonnen prijs wordt nadien door de Westdeutsche Lotterie zelf uitbetaald aan de winnaar door bijschrijving op diens bankrekening. De NKL is een loterij waarvan de trekking twee keer per jaar plaatsvindt. De uitkeringen van deze loterij zijn in het algemeen groter.
Lottowederverkoper [A]
, eigendom van [betrokkene 3] , is gevestigd te Gronau. In dit bedrijf worden naast de loten ook tabakswaren, tijdschriften en dergelijke verkocht. [A] heeft enkele personen/ondernemingen die loten in grote getalen afnamen. Eén van die ondernemingen is Combiplay.
Combiplay
Combiplay is een eenmanszaak, eigendom van [betrokkene 4] . Combiplay kocht tot maart 2004 maandelijks voor € 50.000,- een groot aantal loten. Door Combiplay werden deze loten in delen doorverkocht binnen Nederland. Combiplay speelde met vaste getallen. Vanwege de grote hoeveelheid loten die ze maandelijks kopen, is ervoor gekozen dat de loten niet fysiek aan Combiplay worden overhandigd, doch bij de lotenverkoper [A] in de kluis blijven liggen. [A] verstrekt aan Combiplay maandelijks een lijst met de deelnemende getallen. Op basis van die lijst kan Combiplay via internet wekelijks controleren of er prijzen zijn gevallen. Tussen Combiplay en [A] zijn afspraken gemaakt dat [A] zorgt voor de afwikkeling van de loten waarop de prijzen zijn gevallen.
p. 15 en 16
4.10
Bestedingspatroon
Uit de in beslag genomen stukken blijkt dat er in de loop van 2001 - 2002 de bij de woning van verdachte behorende 'schuur' is verbouwd tot 'recreatieruimte'. Aangetroffen werd onder meer een offerte uit januari 2001 inzake de verbouwing van deze ruimte tot een bedrag van bij ƒ 444.876,09. Verder werd een factuur uit 2001 aangetroffen inzake de aankoop van pannen voor een bedrag van ƒ 26.885,50. Uit de offerte d.d. januari 2001 blijkt dat er een open begroting is opgemaakt, exclusief sloopwerk, voor de bouw van een kap op de garage en schuur. Uit de factuur inzake de aankoop van de dakpannen blijkt dat door [verdachte] 4800 dakpannen met 100 vorstpannen alsmede andere voor het dak benodigde materialen zijn aangekocht.
Tijdens de doorzoeking werd van de bewuste ruimte een aantal foto's gemaakt van de actuele situatie. Uit voormelde offerte, factuur inzake de dakpannen en de foto's blijkt dat de verbouwing kennelijk heeft plaatsgevonden. Ook kan daaruit blijken dat de investering aanzienlijk genoemd mag worden. Uit ingesteld onderzoek kon niet worden vastgesteld wanneer precies en door wie er verbouwd is. Uit de stukken welke door [verdachte] bij de boekhouder zijn aangeleverd, en welke stukken als basis hebben gediend voor de aangifte inkomstenbelasting van verdachte, zijn inzake deze verbouwing, alsmede de inrichting van deze ruimte geen bestedingen aangetroffen. Ook zijn in de woning geen relevante stukken dienaangaande aangetroffen.
Uit door mij ingesteld onderzoek uit deze bij de boekhouder ingeleverde stukken blijkt niet dat er uit de privé vermogenssituatie en inkomenssituatie ruimte bestond dergelijk grote investeringen te plegen. Onderzocht zijn de jaren vanaf 2001.
Uit in de woning inbeslaggenomen stukken blijkt tevens dat door verdachte veel uitgaven worden gedaan die worden betaald door cash storting op het postkantoor. Al deze uitgaven zijn niet verwerkt bij het doen van aangiften inkomstenbelasting.
4) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een in Duitsland opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] , gedateerd 6 mei 2004, als bijlage 19 gevoegd bij het stamproces-verbaal (en als bijlage 20 bij de vertaalde stukken), voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
In april 1989 heb ik het lottoverkooppunt te Gronau overgenomen, dat ik vervolgens " [A] " heb genoemd. Ik heb vele Nederlandse klanten.
Er zijn 'inleveraars' die het voor de kost doen. Tot maart van dit jaar. Dat was een bedrijf Combiplay. Zij kochten loterijloten in de orde van grootte van € 50.000,- per maand en Lotto-briefjes met een waarde van € 80.000,- per maand.
Ik ken [verdachte] . Ik ken hem als klant. Hij komt regelmatig en hij speelt bij ons de Lotto. Hij is altijd een goede klant geweest. [verdachte] gaf de ene week 50 briefjes af, dan weer 100 briefjes.
Combiplay speelde ook met deze hoeveelheid. Anderen waren er niet. Combiplay had 200 spelbriefjes. Alleen van Combiplay hadden wij de kant en klare briefjes. Combiplay leverde ons de briefjes. Wij hebben vervolgens achteraf met het oog op de vastgestelde trekking de briefjes van Combiplay verwerkt. Op die manier moest niemand van Combiplay bij ons wachten. Bij [verdachte] was dit niet zo.
De betaling door [verdachte] gebeurde contant. [verdachte] is een gewone klant van mij. Die wekelijks in orde van grootte van ongeveer € 300 - € 500 speelt. Hij speelt altijd verschillende briefjes. Soms speelt hij systemen en soms normale briefjes.
Teneinde centrale winsten te kunnen opvragen, diende er altijd een persoon persoonlijk bij mij in het verkooppunt te verschijnen. [betrokkene 4] van Combiplay zei tegen mij: 'regelt u dat eens!' Ik heb het zo begrepen, dat ik vervolgens voor hem de winsten op mijn naam moest opvragen. Vervolgens heb ik tegen hem gezegd dat ik de centrale winsten zou opvragen en deze op rekening zou overmaken. Enige tijd later is het bij de West Lotto opgevallen dat ik veel win. Ik heb vervolgens uitgelegd dat ik dit voor [betrokkene 4] van Combiplay had overgenomen. Alle winsten liepen vervolgens via mijn aparte lottorekening. Dat wil zeggen, dat ik zelf de centrale winsten te gelde maakte. Het geld werd op mijn privérekening bijgeschreven. Ik heb het vervolgens in contanten op de afzonderlijke lottorekening gestort, van waar het naar de rekening van de firma Combiplay werd overgemaakt. Mijn privérekening heeft het nummer [006] bij de Sparkasse Gronau. De afzonderlijke lottorekening op mijn naam " [betrokkene 3] " heeft het nummer [007] bij de Sparkasse Gronau. De rekening van de firma Combiplay is eveneens bij de Sparkasse Gronau.
In december 2003 had de firma Combiplay een centrale winst (het hof begrijpt: een Zentralgewinn) ten bedrage van ongeveer € 470.000,-. Ik had angst om dit bedrag op mijn privérekening over te laten schrijven. [verdachte] bood aan de winst op zijn rekening te laten overschrijven en het bedrag in contanten aan mij uit te betalen. Dat heb ik gedaan. Ik heb het contante geld ten bedrage van de winst van [verdachte] in contanten ontvangen en heb ditzelfde bedrag op mijn afzonderlijke lottorekening gestort. Van daaruit werd hetzelfde geldbedrag naar de firma Combiplay overgemaakt.
[verdachte] heeft eveneens zijn bankrekening bij de Sparkasse Gronau. [verdachte] heeft het geld contant naar het lottoverkooppunt gebracht. Als ik het mij goed herinner, heb ik het geld niet in één bedrag gekregen.
Ik heb alleen voor de firma Combiplay de winsten geïnd en voor geen ander.
Nadere overweging hof:
Uit de stukken blijkt dat verdachte pas op 29 december 2003 een bedrag van € 470.578,40 van de Westdeutsche Lotterie heeft ontvangen en dat de contante stortingen waar de getuige [A] over heeft verklaard voor het overgrote deel voor die datum hebben plaats gevonden. Uitgaande van de juistheid van de verklaring van [A] betekent dit dat de contante betalingen die verdachte aan [A] heeft gedaan dus niet afkomstig kunnen zijn van het (nadien) door verdachte van de Westdeutsche Lotterie ontvangen prijzengeld.
5) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een Duits bankafschrift met het rekeningnummer [007] bij de Sparkasse Gronau op naam van [betrokkene 3] , als bijlage 20 gevoegd bij het stamproces-verbaal (en als bijlage 26 e.v. bij de vertaalde stukken) voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Afschrift 125, nr. 1: | ||
18-12 storting in contanten | € | 100.000,00 |
Afschrift 125. nr. 2: | ||
19-12 storting in contanten | € | 110.500,00 |
Afschrift 125, nr. 3: | ||
22-12 storting in contanten | € | 220.000,00 |
Afschrift 126, nr. 1 (blad 1) : | ||
29-12 storting in contanten | € | 58.930,00 |
Afschrift 126. nr. 1 (blad 2) : | ||
Opdracht met bewijs | € | 470.578,40 |
Combiplay | ||
Winst Systeemlotto | ||
d.d. 13-12-2003 |
6) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van de trekkingsuitslag van de Duitse Lotto van zaterdag 13 december 2003 (printdatum 15 december 2003), als bijlage (document K1) gevoegd bij het stamproces-verbaal (en als bijlage 45 bij de vertaalde stukken) en als bijlage I gevoegd bij deze aanvulling.
7) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een Duitse brief van [A] aan Combiplay, gedateerd 16 december 2003, als bijlage (document K4) gevoegd bij het stamproces-verbaal (en bijlage 48 bij de vertaalde stukken) voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
‘Uitbetaling van de winsten van de trekking d.d.
13-12-2003
Groep: Systeem 010
2012: € 470.578,40
Totaalbedrag: € 470.578,40
Het gewonnen bedrag wordt overgemaakt op uw rekening bij de Sparkasse Gronau.’
8) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een document, inhoudende een centraalwinst aanvraag, als bijlage 3 (en 4 bij de vertaalde stukken) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Centraalwinst aanvraag
[betrokkene 3]
Gronau, Enschede Str. 149
Nr. van de kansspelopdracht:
0103590517087015
[verdachte]
[a-straat 1]
Enschede
[008] 40154006
Sparkasse Gronau
0103590517087015
17-12-03 14:58:52
9) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een document, inhoudende een verzoek om prijzen uit te keren en een reçu, gedateerd 17 december 2003, als bijlage 5 gevoegd bij het getuigenverhoor van [betrokkene 5] en als bijlage II bij deze aanvulling.
10) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een lijst uit de administratie van Combiplay, volgens de verklaring van [betrokkene 4] bij de rechter-commissaris van 28 maart 2013, waaruit blijkt met welke getallen Combiplay speelde, als bijlage K2 gevoegd bij het stamproces-verbaal (als bijlage 46 bij de vertaalde stukken) en als bijlage III gevoegd bij deze aanvulling.
11) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een Duitse brief van de Westdeutsche Lotterie GbmH & Co. OHG aan [verdachte] , gedateerd 18 december 2003, als bijlage 1 gevoegd bij het stamproces-verbaal (en als bijlage 1 bij de vertaalde stukken) voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Geachte [verdachte] ,
U heeft gewonnen!
Kansspelopdracht aantal | trekkingsdatum soort kansspel | winst klassen |
---|---|---|
01 0359 05 17087015 | lotto — 13-12-2003 | groep II |
1x | ||
01 0359 05 17087015 | lotto — 13-12-2003 | groep IV |
18x | ||
01 0359 05 17087015 | lotto — 13-12-2003 | groep VI |
45x | ||
01 0359 05 17087015 | lotto — 13-12-2003 | groep VII |
20x |
Het winstaandeel voor grote prijzen kan zich nog tot aan de dag van de uitbetaling - binnen 8 dagen na de trekking - wijzigen, indien er andere/nog meer winstaanspraken worden vastgesteld.
Zodra wij uw kansspelkwitantie hebben ontvangen, maken wij uw winst na deze termijn over op de ons bekende rekening.
12) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een in het Duits opgemaakte aantekening door de Districtspolitie te Borken, als bijlage 21 gevoegd bij het stamproces-verbaal (en als bijlage 30 bij de vertaalde stukken) voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Op 6 mei 2004 bezochten de heer Heitkamp en ik volgens afspraak [betrokkene 3] in het Lottoverkooppunt [A] . Uit het bankafschrift 1 (blad 2) blijkt dat er op 30-12-2003 een bedrag van € 470.578,40 ten gunste van de firma Combiplay werd afgeschreven. Uit de bankafschriften 1/blad 1, 125/blad 1, 125/blad 2 en 125/blad 3 blijken volgens de verklaring van [betrokkene 3] de genoemde stortingen in contanten van het door [verdachte] ontvangen geld. [betrokkene 3] deelde mede, dat het gestorte bedrag hoger was dan het bedrag van € 470.578,40, omdat hij de dag inkomsten van het Lottoverkooppunt ook had gestort.
13) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een Duits bankafschrift met het rekeningnummer [008] bij de Sparkasse Gronau op naam van verdachte, als bijlage 6 gevoegd bij het stamproces-verbaal (en als bijlage 5 bij de vertaalde stukken), voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
29-12 Westdeutsche Lotterie 3120E € 470.562,40
312 Weseler Str. 108-1124815
SPA 01 0359 05 17087015ZG-2
14) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een Duits bankafschrift met het rekeningnummer 11601 bij de Sparkasse Gronau (van Combiplay), als bijlage K7 en K8 gevoegd bij het stamprocesverbaal (en als bijlage 51 en 52 bij de vertaalde stukken), voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Bankafschrift nr. 82, blad 1:
Firma
[betrokkene 4]
Combiplay
Bankafschrift nr. 82, blad 2:
30-12 ingekomen betaling
[betrokkene 3] € 470.578,40
Winst systeemlotto
d.d. 13-12-2003
15) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een Duits bankafschrift met het rekeningnummer [008] bij de Sparkasse Gronau op naam van verdachte, als bijlage 18 (en 17 bij de vertaalde stukken) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Boekingsdag 05-01-04 contante uitbetaling € 470.000,-
16) Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 4] , opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo op 28 maart 2013, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Combiplay was een bedrijf dat mensen in groepen bij elkaar brengt om per groep een hoeveelheid deelnames in de Duitse lotto, en loten in de Nord Deutsche Klassen Lotterie te spelen. Er werd meegespeeld in de lotto met altijd dezelfde cijfers per groep en met dezelfde lotnummers in de loterij. De trekkingen voor de lotto en de loterij waren wekelijks.
U toont mij een brief van 16 december 2003 waarop met viltstift cijfer 47 staat. U ziet dat [A] op dat overzicht in die brief kolommen heeft met het woord 'groepen' en met systeem 007, 008, 009 en 010. Dit is precies waar ik het net over had. [A] wist van onze indeling in groepen en houdt voor ons bij welke prijzen er vielen in de door ons beheerde groepen. Na een trekking liet hij ons weten hoeveel geld er voor elk van die groepen was gevallen, in de door die groepen gespeelde systeemlotto's. Hij kon dat doen omdat wij met hem hadden afgesproken dat wij niet zelf elke week lottoformulieren komen invullen en daarna zelf prijzen komen ophalen. We hadden daarentegen afgesproken dat hij de vaste combinaties van elke groep, elke week zelf zou invoeren in zijn lottomachine en daarna zelf voor ons de prijzen incasseert. Hij stuurt ons een rekening die wij betalen en hij stuurde naar onze Duitse SNS-rekening de opbrengst van elke week. [A] was in feite voor de Lotto bij hen in dienst. Natuurlijk controleerden wij zelf ook in welke groepen welke prijzen gevallen waren.
U toont mij een bladzijde waar met stift 46 op staat (opmerking hof: opgenomen onder 10 in deze aanvulling). Het is een lijst die uit mijn administratie zou kunnen komen. Ik zie dat er 9 cijfers zijn ingevuld, waarmee kennelijk gespeeld werd. Dit betekent systeem 009. U ziet in de kolom ervoor ook staan: "Lotto 09-49". Dat betekent 9 cijfers van 49 mogelijk te trekken cijfers, 49 lottoballetjes.
De kolom rechts naast de 9 cijfers verraadt hoeveel er goed waren in de betreffende week. U ziet op de bovenste rij het cijfer 3 staan. In dat geval waren er 3 goed. In de onderste rij ziet u dat er 6 goed waren in die week.
U vraagt of [A] naar verschillende rekeningen van Combiplay betaalde. Volgens mij heeft [A] vanaf 1994, sinds toen deden wij zaken met hem, op onze SNS-rekening betaald.
U vertelt mij dat met name relevant is de lottotrekking van 13 december 2003. U vraagt mij wanneer ik voor het eerst wist dat er binnen Combiplay een grote prijs was gevallen. Ik denk dezelfde dag of zeer kort daarna. Het bedrag dat erbij hoort is ook pas een paar dagen later dan de trekking bekend. Dan is bekend hoeveel mensen dezelfde combinaties hebben en dus met hoeveel andere winnaars zij het bedrag moeten delen. Het is namelijk zo dat elke week, het bedrag dat gewonnen kan worden, bij dezelfde hoeveelheid goede getallen verschilt, terwijl ook elke week niet hetzelfde aantal deelnemers de combinaties goed hebben geraden.
U toont mij een trekkingslijst waarop met stift cijfer '45' staat (opmerking hof: opgenomen onder 6 in deze aanvulling). Het is de trekkingslijst van 13 december 2003. Ik zie onderaan een heleboel gegevens waaruit ik opmaak dat dit een print is van het internet. U toont mij nogmaals trekkingslijst 45 en u toont mij het bedrag dat staat bijgeschreven op bladzijde 46, uit onze eigen administratie, waar het bedrag 470.578,40 euro staat bijgeschreven.
U toont mij document 48 (opmerking hof: opgenomen onder 7 in deze aanvulling). Daarop staat te lezen dat in groep 2012 systeem 010 het bedrag van 470.578,40 euro is gevallen. Dit is inderdaad hetzelfde bedrag als staat ingevuld in onze administratie.
U vraagt mij wat ik weet rond de incasso van grote prijzen. In ons geval vulde [A] dus dergelijke formulieren in en zorgde hij dat hij het geld kreeg om het aan ons door te betalen.
17) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vertaling van een Duitse verklaring van de getuige [betrokkene 5] , opgemaakt door de politie te Münster, gedateerd 25 maart 2013, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Ik ben als rechtskundig adviseur werkzaam bij Westdeutsche Lotterie GmbH.
Voor beantwoording van de vragen heb ik vooraf het dossier mogen inzien.
Vraag: Ten aanzien van de trekking d.d. 13 december 2003 bevindt een trekkingslijst in het dossier (opmerking hof: zie bewijsmiddel 6 in deze aanvulling). Is dit de getrouwe weergave van het aantal gevallen prijzen en de hoogte van de lottoprijzen op 13 december 2003?
Antwoord: Met betrekking tot de trekkingslijst in het dossier kunnen wij meedelen dat deze het juiste aantal prijzen bevat en dat de hoogte van de prijzen ook klopt.
Vraag: Het dossier bevat een brief van Westdeutsche Lotterie aan [verdachte] dd. 18 december 2003 (opmerking hof: zie bewijsmiddel 11 in deze aanvulling). Komt dit overeen met de brieven die destijds door Westdeutsche Lotterie aan prijswinnaars werden gestuurd?
Antwoord: Bij de brief d.d. 18-12-2003 gaat het om een originele brief van Westdeutsche Lotterie GmbH & Co. OHG, zoals destijds gebruikelijk was.
Vraag: Hebben de prijzen, vermeld in deze brief aan [verdachte] , betrekking op de prijzen die op de hierboven vermelde trekkingslijst zijn gevallen, en wel een prijs uit de klasse II € 419.887,90, 18 prijzen van de klasse IV € 2.706,00, 45 prijzen van de klasse VI à € 39,70 en 20 prijzen van de klasse VIII à € 9,80 (in totaal € 470.578,40)?
Antwoord: Bij de spelopdracht met het nummer 01 035905 17087015 gaat het om een zogenaamde "systeemkaart". Het Lotto-systeemspel is een variant van de "normale" lotto, waarbij meerdere kruisjes kunnen worden gezet en daardoor een hogere kans op winst bestaat. Er werd gewonnen in het systeem 009. Hier worden uit de aangekruiste cijfers mogelijke combinaties van zes cijfers samengesteld; in totaal worden 84 speelseries gespeeld. Daaruit volgt dat niet alleen 1 x de prijzenklasse in klasse 2, maar ook andere prijzen in de daaronder gelegen prijzenklassen gewonnen zijn.
Het enige dat na te gaan is, is dat de speelopdracht op 11-12-2003 om 11:46 uur op het inleveringskantoor [A] , [b-straat 1] , Gronau gespeeld is.
Vraag: Uit het bankafschrift van de bankrekening van [verdachte] blijkt dat op 29 december 2003 een bedrag ter hoogte van € 470.562,40 is bijgeschreven. Dat is € 16,- minder dan men op grond van bovenvermelde brief d.d. 18 december 2003 had kunnen verwachten. Hebt u daarvoor een verklaring?
Antwoord: De overboeking van de gewonnen prijs is als "buitenlandse betaling" uitgevoerd, omdat de winnaar zijn vaste woon- en verblijfplaats in het buitenland had en de betaling daarom gemeld moest worden conform Aussenwirtschaftsverordnung (Duitse Verordening inzake buitenlandse handel en betalingen). Deze statistische melding is in een statistisch deel van de betaling aan het buitenland geïntegreerd. Voor deze overboekingen zijn hogere kosten verschuldigd, ten dele ook ten laste van de begunstigde. De kosten worden rechtstreeks door de bank op het over te boeken bedrag in mindering gebracht. Hier is € 16,- aan bankkosten rechtstreeks van de betaling ingehouden.
Vraag: Als de hiervoor vermelde trekkingslijst waarheidsgetrouw is, wat zijn dan de namen en woonplaatsen van de andere 6 winnaars van een prijs van € 419.887,90. Via welk inleveringspunt zijn de lottoformulieren van deze zes prijswinnaars ingediend en uitbetaald?
Antwoord: Bij de trekking van 13-12-2003 zijn er in totaal zeven prijzen in prijzenklasse 2 gevallen:
2 x in de deelstaat Nedersaksen
1 x in de deelstaat Baden-Württemberg
1 x in de deelstaat Saksen
Drie prijzen zijn in de deelstaat Noordrijn-Westfalen gevallen:
- [verdachte] uit Enschede, gespeeld in het indieningskantoor [A] in Gronau
- Lottopool Wix uit Kevelaer, gespeeld in het indieningkantoor Holm in Kevelaer
- Lottopool Stemmer uit Essen (klantenkaart), gespeeld in het indieningskantoor Perlik.
Met betrekking tot de hoogte van de beide andere prijzen die in de deelstaat Noordrijn-Westfalen gevallen zijn, kunnen wij meedelen dat beide prijzen onder € 465.000,- liggen.
18) Een geschrift als bedoeld in artikel 344, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een deskundigenrapport, opgemaakt door I.K. Toxopeus-De Vries, forensisch accountant, gedateerd 17 november 2014, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven -:
Uit informatie in het dossier volgt dat de prijs ter hoogte van € 470.578,40 die bij de trekking van 13 december 2003 is gewonnen en die door de WE op de bankrekening van [verdachte] is uitbetaald gewonnen is in een trekking van het spel "6aus49".
Om de mogelijkheden tot hoogte van inleg en prijzen zo gevarieerd mogelijk te maken, worden zogenaamde "klassen" ingevoerd. De totale prijzenpot van de Duitse Lotto, 50% van de totale inleg, is verdeeld over 8 win-klassen.
Bij de verkoop van een lot worden de door de deelnemer gekozen getallen in de administratie van de WE vastgelegd. Dit verloopt digitaal, bijvoorbeeld via een lotenverkoper die de beschikking heeft over een Lottomachine (terminal) die is aangesloten op de geautomatiseerde systemen van de WE. Uit het dossier blijkt dat het winnende lot (01.0359.05.17087015.692) waarop aan [verdachte] het prijzengeld ad € 470.562,40 is uitgekeerd via Loterij verkoper [A] is gekocht.
Na een trekking worden de uitslagen gepubliceerd en kan een deelnemer zijn lot bij een lotenverkoper door de Lottomachine laten verifiëren. Uit verklaringen van medewerkers van de WE blijkt dat, als er een prijs is gewonnen op een lot, er een "Gewinnanforderung" (prijzen tot € 5.000,-) of een "Zentralgewinnanforderung" (prijzen vanaf € 5.000,-) wordt uitgegeven, prijzen tot € 5.000,- kunnen direct bij een lotenverkoper worden geïnd. Het formulier "Zentralgewinnanforderung" voor prijzen boven € 5.000,- moet door de eigenaar van het lot worden ingevuld en ingediend bij de WE. De WL maakt het prijzengeld op basis daarvan over aan de winnaar.
Op 18 december 2003 wordt een brief door WL aan [verdachte] verstuurd. Hieruit valt op te maken dat definitieve vaststelling van de omvang van de grote prijzen niet direct, maar na acht dagen na de trekking plaatsvindt.
In het geval van de trekking van 13 december 2003 zou de prijs in Klasse II dus op 21 december 2003 (13 december plus 8 dagen) moeten zijn vastgesteld. Over de termijn van uitkering van de prijs na vaststelling wordt in de actuele deelnamevoorwaarden van de WE niets vermeld. Uit het vorenstaande volgt dat uitkering van de grote prijzen (Klasse I en II) in de trekking van 13 december 2003 in elk geval na 21 december 2003 moet hebben plaatsgevonden.
De relevante gebeurtenissen en de geldstromen (in grijs) kunnen als volgt worden omschreven:
Tabel 3
Datum | Gebeurtenis | Blijkt uit | |
---|---|---|---|
1 | Onbekend | Betaling van lot 01.0359.05.17087015 | n.v.t. |
2 | 11 december 2003, 11.46u | Bij Oder wordt lot 01.0359.05.17087015 met betrekking tot de Lotto van 13 december 2003 ‘gekocht’. | De administratie van de WL. |
3 | 13 december 2003 | Trekking van de Duitse Lotto. | Overzicht trekkingsresultaten |
4 | 15 december 2003 | Printdatum van de trekkingsuitslagen van de Duitse Lotto d.d. 13 december 2003 aangetroffen in het dossier. | Overzicht trekkingsresultaten (prod. 45, K1) |
5 | 15 december 2003 | De prijzen tot € 5.000,- in de trekking van 13 december worden via Oder geïnd. | Verklaring […] 6 mei 2004. |
6 | 16 december 2003 | Kennisgeving prijs € 470.578,40 door Oder aan Combiplay. | Brief van Oder aan Combiplay met in kennisstelling prijs (prod. 49, K5). |
7 | 16 december 2003 | Kennisgeving overige gewonnen prijzen in de trekking van 13 december 2003 door Oder aan Combiplay. | Brief van Oder aan Combiplay met in kennisstelling overige prijzen (prod. 50, K6). |
8 | 17 december 2003 | De (grote) prijzen op lotnummer 01.0359.05.17087015 worden opgeëist bij de WL. | Verklaring […] 6 mei 2004 en de ‘gewinnanforderung’ (prod. 43). |
9 | 18 december 2003 | [verdachte] krijgt een brief van de WL waarin hij wordt gefeliciteerd met zijn prijs. | Brief van de WL (prod. 40). |
10 | 18 december 2003 | Oder stort contanten op zijn rekening. | Bankafschrift 125 waaruit storting van € 100.000,- blijkt. |
11 | 19 december 2003 | Er wordt een bedrag van € 9.925,50 van de rekening van Oder afgeschreven en betaald aan Combiplay. Volgens de omschrijving zou het gaan om het gewonnen bedrag bij de Lotto van 13 december 2003. | Bankafschriftnummer 125 van Oder. |
12 | 19 december 2003 | Oder stort contanten op zijn rekening. | Bankafschrift 125 waaruit storting van € 110.500,- blijkt |
13 | 22 december 2003 | Oder stort contanten op zijn rekening. | Bankafschrift waaruit storting van € 220.000,- blijkt. |
14 | 29 december 2003 | Oder stort contanten op zijn rekening. | Bankafschrift waaruit storting van € 58.930,- blijkt. |
15 | 29 december 2003 | [verdachte] ontvangt € 470.562,40 van de WL op zijn bankrekening. | Bankafschrift rek nr […] waaruit storting ad € 470.562,40 blijkt. |
16 | 30 december 2003 | Combiplay ontvangt € 470.578,40 van Oder. | Bankafschrift 82 van Combiplay waaruit de […] bijschrijving van Oder aan Combiplay blijkt |
17 | 5 januari 2004 | [verdachte] neemt € 470.000,- op van zijn bankrekening in Duitsland. | Bankafschrift rek nr […] d.d. 5-1-2004 |
18 | 5 januari 2004 | [verdachte] stort € 400.000,- aan contanten op zijn ABN Amro rekening in Nederland | Bankafschrift ABN Amro rek nr […] d.d. 5-1-2004 |
Op zaterdag 13 december 2003 vindt de trekking plaats van de Lotto waarin met lotnummer 01.0359.05.17087015 wordt meegespeeld.
In het dossier is een print van de uitslagen van de Lotto-trekking van 13 december 2003 aangetroffen. De print is gemaakt op 15 december 2003 en geeft de uitslag van de trekking van 13 december 2003. Op de uitslag van de trekking wordt bij elke Klasse het bedrag vermeld dat is gewonnen. Deze bedragen zouden nog niet vaststaan (althans voor wat betreft Klasse I en II) omdat deze nog binnen acht dagen na de trekking kunnen wijzigen. Uit de print met de trekkingsuitslagen blijkt onder andere dat in Klasse II zeven keer een prijs van € 419.887,90 is gevallen en in Klasse IV 1.765 keer een prijs van € 2.706,-.
Op 16 december 2003 heeft [A] aan Combiplay een brief gestuurd (prod. 49, K5) waarin hij kennis geeft dat in groep 2012 van systeem 010 een bedrag van € 470.578,40 is gewonnen in de trekking van 13 december 2003.
Het lot waarop de hoge prijs was gevallen en de loten waarop de kleinere prijzen zijn gevallen zijn op 17 december opgeëist. Dit blijkt onder andere uit de "Gewinnanforderung" die is gedateerd op 17 december 2003 en waarop de gegevens van [verdachte] zijn ingevuld met een adres in Nederland (Enschede) en zijn Duitse bankrekening (Sparkasse Gronau).
[verdachte] ontvangt een brief van de WE met datum 18 december 2003. Hierin wordt vermeld dat [verdachte] met lotnummer 0103590517087015 in de Klassen II, IV, VI en VIII prijzen heeft gewonnen. In de brief worden geen bedragen vermeld omdat, zo staat in de brief: "de bedragen voor grote prijzen tot aan de vervaldag van de betaling binnen 8 dagen na de trekking kunnen wijzigen." Dat de bedragen voor de grote prijzen niet meer zijn gewijzigd volgt uit de combinatie van de print met de trekkingsuitslagen waar de voorlopige bedragen worden vermeld en de brief aan [verdachte] d.d. 18 december 2003. Het totaal van de gewonnen bedragen telt op tot € 470.578,40, het bedrag dat (na aftrek kosten) door de WL eind december aan [verdachte] wordt uitgekeerd.
Tijdens mijn onderzoek zijn de bankafschriften van de bankrekening van [A] bij Sparkasse Gronau in de perioden november 2003 tot en met januari 2003 en november 2004 tot en met januari 2004 beschikbaar gesteld. Uit analyse is vast komen te staan dat maandelijks totaal de volgende contante stortingen op de bankrekening van [A] bij de Sparkasse in Gronau zijn gedaan:
Maand | Totaal contante stortingen | Maand | Totaal contante stortingen |
---|---|---|---|
November 2003 | € 111.422,- | November 2004 | € 143.600,- |
December 2003 | € 654.200,- | December 2004 | € 160.100,- |
Januari 2004 | € 135.800,- | Januari 2005 | € 119.500,- |
Daaruit blijkt een afwijkend bedrag aan contante stortingen in december 2003 in vergelijking met de maanden daarvoor en daarna en vergeleken met dezelfde periode het jaar daarop. Ten opzichte van november 2003 is er in december 2003 voor € 542.778,- meer aan contanten op de rekening van [A] gestort. Omdat er in december over het algemeen meer omzet wordt behaald dan in de maand daarvoor en daarna is een vergelijking met de december maand van een ander jaar relevant. In december 2003 is er € 494.100,- meer contant geld op de rekening gestort dan in december 2004.
Bij Sparkasse Gronau liep een rekening op naam van [verdachte] (rekeningnummer [008] ). Uit informatie van de Sparkasse blijkt o.a. dat op 29 december 2003 een bedrag van € 470.562,40 door de WE is overgemaakt aan [verdachte] (stuk 5). De omschrijving luidt: "Westdeutsche lotterie 3120E312Weseler str. 108-1124815 SPA 01 0359 05 17087015ZG-252606/GEB BEN/REF 01 7020041 74 78357/ORG EUR 4705 7840/GEB000000000001600EUR/ADRS 1 Muenster/". Uit de omschrijving van de overboeking van de WL aan [verdachte] kan worden afgeleid dat het gaat om het prijzengeld op lotnummer 01 0359 05 17087015, het nummer dat ook wordt vermeld in de brief van 18 december 2003 die door de WL aan [verdachte] werd verzonden.
Op 30 december 2003 ontvangt Combiplay van [A] een bedrag van € 470.578,40. De omschrijving daarbij op het bankafschrift luidt " [betrokkene 3] Gewinn Systeemlotto v. 13.12.2003)." Het bedrag is gelijk aan het prijzengeld dat door de WL aan [verdachte] wordt uitgekeerd echter dan zonder aftrek van de € 16,- (zie punt 15 hierboven). Het bedrag komt ook overeen met het bedrag dat [A] vermeld in zijn brief aan Combiplay op 16 december 2003 (zie punt 6 hierboven) en het bedrag op de lijst die [A] aan Combiplay verstrekt en waarop de nummers zijn genoteerd waarmee Combiplay zou spelen (prod. 46, K2). [A] maakt dus het prijzengeld over aan Combiplay. In het dossier is echter niets aangetroffen waaruit betaling van de WL aan [A] met betrekking tot deze prijs blijkt.
Op 5 januari 2004 wordt door [verdachte] € 470.000,- contant opgenomen van zijn bankrekening in Duitsland. Dit blijkt uit een bankafschrift van de bankrekening van [verdachte] bij de Sparkasse in Gronau dat in het dossier is aangetroffen.
Op 5 januari 2004 heeft [verdachte] € 400.000,- aan contanten gestort op zijn ABN Amro rekening [001] . Aansluitend wordt dit bedrag door geboekt naar rekeningnummer [002] ook op naam van [verdachte] . Uit het dossier blijkt niet in welke coupures de storting van € 400.000,- is gedaan. [verdachte] heeft verklaard dat hij over een Duitse bankrekening beschikt en dat daar € 470.000,- op is bijgeschreven i.v.m. een prijs in de Duitse Loterij. Dit bedrag zou hij contant hebben opgenomen. € 400.000,- heeft hij - op 5 januari 2004 - gestort op een ABN Amro rekening, het overige heeft hij aangewend voor de aankoop van een auto.
(...)
Uit het stuk met de trekkingsuitslagen van 13 december 2003 (prod. 45, KI, zie punt 4) blijkt dat er 7x in Klasse II is gewonnen. De geldstroom van de WL aan [verdachte] is in kaart gebracht. Er is echter niets bekend geworden over een geldstroom van de WL aan Combiplay of [A] met een omvang van € 470.578,40. Dit had moeten kunnen blijken uit een onderzoek in de administratie van de WL en eventueel de administratie van [A] en Combiplay. Vooralsnog blijkt er uit het dossier geen tweede geldstroom ad € 470.578,40 van de WL met betrekking tot de trekking van 13 december 2003 aan [A] of Combiplay. [A] en Combiplay hebben geen van beiden bewijs aangedragen voor het bestaan van deze geldstroom. Uit de bankafschriften van [A] bij de Sparkasse in de periode november 2003 tot en met januari 2004 en de bankafschriften van Combiplay bij de Sparkasse in de periode november 2003 tot en met februari 2004, blijkt geen betaling van de WL aan [A] dan wel Combiplay met betrekking tot een gewonnen prijs van € 470.578,40.
Voorts is [betrokkene 5] van de WL gevraagd naar de mogelijkheid dat zowel [verdachte] als Combiplay in de trekking van 13 december 2003 een prijs in Klasse II hebben gewonnen. Daartoe is onderzocht waar en door wie de andere zes prijzen in Klasse II zijn gewonnen.
Uit dit onderzoek blijkt dat er volgens de administratie van de WL drie prijzen in Klasse II zijn gewonnen in Noordrijn-Westfalen en wel door:
a) [verdachte] , via [A] in Gronau
b) Lottopool Wix, via Holm in Kevelaer en
c) Lottopool Stemmer, via Perlik
(...)
Voorts blijkt uit onderzoek naar contante stortingen van [A] op zijn bankrekening dat er in december 2003 meer geld is gestort dan in dezelfde maand een jaar later. Het verschil aan contante stortingen tussen december 2003 en december 2004 bedraagt ruim € 494.000,-.
Uit het getuigenverhoor van [betrokkene 5] van de WL d.d. 6 februari 2014 is naar voren gekomen dat met de winnende lotnummers 3, 5, 11, 15, 22, 26, 29, 30 en 44 ook in de week voor en de weken na de trekking van 13 december 2003 is gespeeld.
Met de lotnummers 3, 5, 11, 15, 22, 26, 29, 30 en 44 is in dezelfde systemen gespeeld in de periode 01-11-2003 tot 24-01-2004. Het over een langere periode spelen met dezelfde getallen in dezelfde systemen komt voor bij deelnemers die elke week in systemen spelen en maandelijks betalen, zoals Combiplay tot en met maart 2004 deed. Uit onderzoek blijkt dat Combiplay maandelijks bedragen aan [A] betaalde. Uit de bankmutaties blijkt dat in november en december 2003 en januari 2004 door Combiplay maandelijks bedragen van (totaal) tussen de € 56.000,- en € 142.400,- aan [A] werden betaald met de omschrijving "400 NKL Lose (...)" en "Systemlotto (...)". Dit komt neer op een besteding van tussen de € 14.000,- en € 35.600,- per week aan loten.
Uit het vorenstaande volgt dat er door [A] aan Combiplay gemiddeld per maand € 56.880,- aan prijzengeld werd uitbetaald als de grote prijs van € 470.578,- buiten beschouwing wordt gelaten. Inclusief deze prijs bedraagt het prijzen geld per maand gemiddeld:
€ 213.740,-. In de periode november 2004 tot en met januari 2005 werden er door [A] géén bedragen overgemaakt aan Combiplay en waren er ook geen betalingen van Combiplay aan [A] . In de betreffende perioden blijken geen betalingen van WESTLOTTO dan wel WESTDEUTSCHE LOTTERIE GMBH aan [A] .
Uit document K2 blijkt met welke cijfers Combiplay speelde. Uit informatie in het dossier blijkt dat dit het formulier is dat [A] maandelijks opstelde en aan Combiplay verstuurde en waaruit blijkt met welke getallen Combiplay speelde. Op dit gedeeltelijk afgeplakte formulier is een regel zichtbaar met de getallen 3, 5, 11, 15, 22, 26, 29, 30 en 44, waarachter het bedrag van € 470.578,40 is geschreven.
Uit onderzoek naar en analyse van de informatie in het dossier en uitgaande van de juistheid van de verklaring(en) van [betrokkene 5] blijkt dat scenario 1 (hof: inhoudende dat zowel door verdachte als Combiplay in de trekking van 13 december 2003 een prijs van € 470.578,490 is gewonnen) uitgesloten is. Scenario 2 ((hof: inhoudende dat Combiplay de eigenaar van het winnende lot in de trekking van 13 december 2003 is) is het meest aannemelijk."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijspraak bepleit, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Hij heeft hiertoe - onder meer - aangevoerd dat de verklaring van [A] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is. De uitlatingen van [A] dienen dus met grote voorzichtigheid te worden gehanteerd. Daarnaast bestaan er, zoals ook blijkt uit het deskundigen rapport, nog veel onduidelijkheden. Op al die punten kan nader onderzoek vanwege tijdsverloop niet meer plaatsvinden, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft eveneens geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit, nu er naar aanleiding van de in hoger beroep verrichte onder-zoekshandelingen geen nieuw bewijs boven water is gekomen. In het door de deskundige opgemaakte rapport blijven twee scenario's overeind. Het onderzoek is voor een deel te laat uitgevoerd en dat valt nu niet meer te onderzoeken, aldus de advocaat-generaal.
Oordeel hof
Anders dan de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Bij de beoordeling gaat het hof uit van volgende feiten:
- Westdeutsche Loterie GmbH&Co.OHG (verder: WL) is een bedrijf dat in Duitsland loterijen organiseert. Deelnemers kunnen zowel als particulier als via wedbedrijven deelnemen aan de verschillende vormen van loterijen bij WL.
- De loten voor deelname aan de loterijen van WL werden/worden onder meer verkocht via wederverkopers. [A] was/is zo'n wederverkoper.
- In geval van prijzen boven € 5.000,- geeft WL een zogenaamd "Zentralgewinnanforderung"-formulier uit. De eigenaar van een lot waarop een prijs van meer dan € 5.000,- is gevallen moet dat formulier invullen en indienen bij WL. Bij grote prijzen in de klasse I en II (waarvan in het onderhavige geval sprake is) kunnen de prijzen binnen 8 dagen na de trekking (in het geval van de hierna te noemen trekking van 13 december 2003 dus tot 21 december 2003) nog wijzigen.
- Combiplay is een wedbedrijf, dat voor rekening en risico van [betrokkene 4] werd gedreven. Combiplay kocht in 2004 voor haar deelnemers grote aantallen loten bij [A] om mee te doen met de verschillende loterijen van WL. De gewonnen prijzen worden via [A] aan Combiplay uitgekeerd. Combiplay had met [A] afgesproken dat Combiplay niet zelf het formulier hoefde te komen invullen bij [A] en dat [A] de prijzen van Combiplay op zijn naam moest opeisen en dan moest doorbetalen aan Combiplay. Aldus verzorgde [A] de afhandeling van de loten namens Combiplay.
- Op 13 december 2003 heeft een trekking plaatsgevonden in de door WL georganiseerde loterij. Het winnende lot met nummer 01.0359.05.17087015.692 is via [A] verkocht/gekocht. De prijs bedroeg € 470.562,40. Bij de trekking van 13 december 2003 is er sprake van slechts één winnend lot met een prijs van deze omvang dat via [A] is gekocht/verkocht.
- Op 16 december 2003 stuurt [A] een kennisgeving aan Combiplay, waarin [A] meedeelt dat Combiplay bij de trekking van WL van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen van € 470.578,40.
- Nadat [A] aan WL had doorgegeven dat verdachte de prijswinnaar was, heeft WL op 18 december 2003 aan verdachte bericht dat hij bij de trekking van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen. Op 29 december 2003 keert WL een bedrag van € 470.562,40 uit aan verdachte op diens bankrekening in Duitsland.
- In de periode van 18 december 2003 tot en met 29 december 2003 stort [A] in totaal een bedrag van € 489.430,- in contanten op zijn bankrekening. Vastgesteld is dat [A] in december 2003 € 494.100,- meer in contanten op zijn rekening heeft gestort dan in december 2004.
- Op 30 december 2003 ontvangt Combiplay in verband met de trekking bij WL van 13 december 2003 een bedrag van € 470.578,40 van [A] . In de administratie van Combiplay staat de ontvangst van deze prijs vermeld met daarbij de lotto-nummers waarop Combiplay bij dit type lottospel kennelijk standaard speelde.
- Op 5 januari 2004 neemt verdachte het door hem van WL ontvangen bedrag op van zijn Duitse bankrekening, om vervolgens een bedrag van € 400.000,- te storten op zijn rekening in Nederland bij de ABN-bank.
- Met betrekking tot de trekking van 13 december 2003 zijn er geen administratieve bescheiden, waaruit een betaling door WL aan [A] blijkt ter zake van een door Combiplay bij die trekking gewonnen prijs van € 470.578,40.
- Van de storting door verdachte van € 400.000,- wordt op 5 januari 2004 door de ABN-bank een MOT-melding gedaan. Verdachte had tegenover de medewerker van de bank verklaard dat het geld van een loterij afkomstig was.
Op 6 mei 2004 is de heer [betrokkene 3] van lottokantoor [A] in het kader van een rechtshulpverzoek als getuige door de politie in Gronau gehoord. Hij heeft tijdens dat verhoor, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard dat verdachte een normale klant van hem is die wekelijks voor zo’n € 300,- tot € 500,- lotto speelt bij de WL. In december 2003 heeft Combiplay een "Zentralgewinn" van € 470.000,- gewonnen. [A] durfde dat bedrag niet via zijn eigen rekening te incasseren en over te boeken naar Combiplay, omdat het WL was opgevallen dat hij zoveel prijzen op eigen naam en rekening opeiste. Bij een gesprek met verdachte bood verdachte, aldus nog steeds [A] , aan de prijs op zijn bankrekening te incasseren en het bedrag in contanten aan [A] uit te keren. Verdachte heeft volgens [A] toen - in gedeelten - € 470.000,- in contanten aan hem gegeven. [A] heeft die bedragen op zijn bankrekening gestort en later doorbetaald aan Combiplay.
Het hof heeft geen grond om aan de juistheid van de verklaringen van [A] te twijfelen. Hierbij overweegt het hof ten eerste dat de verklaring van [A] wordt ondersteund door de gegevens over de contante stortingen door [A] in december 2003. Ten tweede is van belang om vast te stellen dat er bij de trekking van 13 december 2003 geen twee via [A] gekochte/verkochte winnende loten zijn geweest waarop een "Zentralgewinn" van ruim € 470.000,- is gevallen. Er is slechts één winnend lot geweest met een prijs van die omvang dat via [A] is gekocht/verkocht. Verder acht het hof van belang dat op grond van de inhoud van het schriftelijk bescheid uit de administratie van Combiplay (document 46 K2) kan worden aangenomen dat de bewuste prijs gewonnen is op een getallencombinatie waarmee Combiplay kennelijk standaard speelde. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat verdachte als particuliere klant van [A] nu net bij dit spel en deze trekking exact dezelfde cijferreeks zou hebben ingevuld als die waarmee Combiplay systematisch meedeed aan de WL. Het hof stelt voorts vast dat [A] al op 16 december 2003 aan Combiplay heeft laten weten dat Combiplay bij de trekking van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen van € 470.578,-, terwijl bij dit soort "Zentralgewinnanforderungen" er binnen 8 dagen na de trekking nog een wijziging van de omvang van de prijs kan plaatsvinden. Het hof ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [A] nu [A] kennelijk op dat moment al wist dat hij het bedrag in contanten van verdachte zou krijgen, zodat hij die "wachttijd" van acht dagen niet in acht hoefde te nemen. In de periode tot de betaling door WL aan verdachte en de betaling door [A] aan Combiplay heeft [A] inderdaad grote contante stortingen op zijn rekening gedaan, waarvan, gelet op de inhoud van [A's] verklaring in relatie tot de hiervoor opgesomde feiten, voor het hof is komen vast te staan dat dat door verdachte aan [A] ter beschikking gestelde bedragen betreft. Naderhand heeft verdachte, doordat [A] aan WL had doorgegeven dat verdachte de eigenaar van het winnende lot was, de door hem aan [A] gegeven bedragen als het ware terug gekregen via WL, terwijl de echte prijswinnaar, Combiplay, nadien is uitbetaald door [A] met geld dat hij van verdachte had ontvangen. Het hof is van oordeel dat verdachte, in samenwerking met [A] , door deze "omwisselconstructie" de herkomst van het door verdachte aan [A] te beschikking gestelde bedrag van (ongeveer) € 470.562,40 heeft verhuld. Nu verdachte verder geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor die herkomst en gezien de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen, neemt het hof aan dat die geldbedragen tot een totaal van ongeveer € 470.562,- afkomstig waren/zijn uit misdrijf. Aldus is er sprake van witwassen en acht het hof het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen."
2.3.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte een bedrag van € 470.000,- in contanten aan [betrokkene 3] heeft gegeven, waarna met tussenkomst van die [A] op 29 december 2003 een "Zentralgewinn" van € 470.578,40 door Westdeutsche Lotterie aan verdachte is uitgekeerd op een Duitse bankrekening, terwijl dat "Zentralgewinn" in werkelijkheid niet door verdachte maar door Combiplay was gewonnen. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte nadien, op 5 januari 2004, het door Westdeutsche Lotterie uitgekeerde bedrag heeft opgenomen van de Duitse bankrekening en vervolgens in Nederland een contante geldstorting heeft verricht ten bedrage van € 400.000,- op een op zijn naam gestelde bankrekening. De verdachte heeft daarbij aan een medewerker van de bank medegedeeld - wetende dat die mededeling onjuist was - dat hij, verdachte, in december 2003 een bedrag van € 485.000,- had gewonnen in de Duitse loterij. Voorts heeft het Hof bij zijn oordeel dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, betrokken dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag van ongeveer € 470.562,-, waarbij het Hof tevens acht heeft geslagen op de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachte door de jaren heen. Gelet op dit een en ander is het bewezenverklaarde 'afkomstig uit enig misdrijf' toereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld.
3.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van medeplegen van witwassen, begaan in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2004. Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt."
3.3.
Blijkens hetgeen hiervoor is weergegeven heeft het Hof een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene voorwaarde. Het Hof heeft deze proeftijd ten onrechte aldus vastgesteld nu deze - gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b, tweede lid (oud), in verbinding met art. 14c, eerste lid (oud), Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen.
3.4.
Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend ten aanzien van de vastgestelde proeftijd van drie jaren;
bepaalt de proeftijd op twee jaren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2017.
Conclusie 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
1. Witwassen. ‘Omwisselconstructie’ Duitse Lotto. Falende bewijsklacht ‘afkomstig uit enig misdrijf’. 2. Gegronde klacht duur proeftijd. Ad 1. Gelet op de door het Hof vastgestelde f&o, de omstandigheid dat het Hof bij zijn oordeel heeft betrokken dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geldbedrag van ongeveer € 470.562,- en tevens acht heeft geslagen op de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachte door de jaren heen, is het bewezenverklaarde bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ toereikend gemotiveerd. Ad 2. Het Hof heeft ten onrechte een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene voorwaarde, nu deze - gelet op het i.c. nog geldende art. 14b.2 (oud) jo. art. 14c.1 (oud) Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen. De HR herstelt deze misslag.
Nr. 15/05200 Zitting: 18 april 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 2 november 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “medeplegen van witwassen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met bepaling dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van drie jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, alsmede tot een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door honderd dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel bevat als eerste de klacht dat het bewezenverklaarde niet kan volgen uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder waar het betreft het ‘van misdrijf afkomstig zijn’ van het geldbedrag (totaal ongeveer euro 470.562,-) waarop volgens de tenlastelegging het witwassen betrekking heeft.
3.2.
Bewezenverklaard ten laste van de verdachte is dat:
“1 primair:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2004, in de gemeente Enschede en/althans (elders) in Nederland en/of de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander van een groot geldbedrag (totaal ongeveer Euro 470.562,-),
*de herkomst heeft verhuld en
*voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf.”
3.3.
Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen, opgenomen in de aanvulling bij het arrest, waarnaar ik kortheidshalve verwijs. Voorts heeft het hof in zijn arrest, mede naar aanleiding van een gevoerd verweer ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
“Anders dan de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Bij de beoordeling gaat het hof uit van volgende feiten:
- Westdeutsche Loterie GmbH&Co.OHG (verder: WL) is een bedrijf dat in Duitsland loterijen organiseert. Deelnemers kunnen zowel als particulier als via wedbedrijven deelnemen aan de verschillende vormen van loterijen bij WL.
- De loten voor deelname aan de loterijen van WL werden/worden onder meer verkocht via wederverkopers. Lotto [A] was/is zo’n wederverkoper.
- In geval van prijzen boven € 5.000,00 geeft WL een zogenaamd “Zentralgewinnanforderung”-formulier uit. De eigenaar van een lot waarop een prijs van meer dan € 5.000,00 is gevallen moet dat formulier invullen en indienen bij WL. Bij grote prijzen in de klasse I en II (waarvan in het onderhavige geval sprake is) kunnen de prijzen binnen 8 dagen na de trekking (in het geval van de hierna te noemen trekking van 13 december 2003 dus tot 21 december 2003) nog wijzigen.
- Combiplay is een wedbedrijf, dat voor rekening en risico van [betrokkene 4] werd gedreven. Combiplay kocht in 2004 voor haar deelnemers grote aantallen loten bij Lotto [A] om mee te doen met de verschillende loterijen van WL. De gewonnen prijzen worden via [A] aan Combiplay uitgekeerd. Combiplay had met [A] afgesproken dat Combiplay niet zelf het formulier hoefde te komen invullen bij [A] en dat [A] de prijzen van Combiplay op zijn naam moest opeisen en dan moest doorbetalen aan Combiplay. Aldus verzorgde [A] de afhandeling van de loten namens Combiplay.
- Op 13 december 2003 heeft een trekking plaats gevonden in de door WL georganiseerde loterij. Het winnende lot met nummer 01.0359.05.17087015.692 is via Lotto [A] verkocht/gekocht. De prijs bedroeg € 470.562,40. Bij de trekking van 13 december 2003 is er sprake van slechts één winnend lot met een prijs van deze omvang dat via Lotto [A] is gekocht/verkocht.
- Op 16 december 2003 stuurt Lotto [A] een kennisgeving aan Combiplay, waarin [A] meedeelt dat Combiplay bij de trekking van WL van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen van € 470.578,40.
- Nadat [A] aan WL had doorgegeven dat verdachte de prijswinnaar was, heeft WL op 18 december 2003 aan verdachte bericht dat hij bij de trekking van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen. Op 29 december 2003 keert WL een bedrag van € 470.562,40 uit aan verdachte op diens bankrekening in Duitsland.
- In de periode van 18 december 2003 tot en met 29 december 2003 stort [A] in totaal een bedrag van € 489.430,00 in contanten op zijn bankrekening. Vastgesteld is dat [A] in december 2003 € 494.100,00 meer in contanten op zijn rekening heeft gestort dan in december 2004.
- Op 30 december 2003 ontvangt Com[bi]play in verband met de trekking bij WL van 13 december 2003 een bedrag van € 470.578,40 van [A] . In de administratie van Combiplay staat de ontvangst van deze prijs vermeld met daarbij de lottonummers waarop Combiplay bij dit type lottospel kennelijk standaard speelde.
- Op 5 januari 2004 neemt verdachte het door hem van WL ontvangen bedrag op van zijn Duitse bankrekening, om vervolgens een bedrag van € 400.000,00 te storten op zijn rekening in Nederland bij de ABN-bank.
- Met betrekking tot de trekking van 13 december 2003 zijn er geen administratieve bescheiden, waaruit een betaling door WL aan [A] blijkt ter zake van een door Combiplay bij die trekking gewonnen prijs van € 470.578,40.
- Van de storting door verdachte van € 400.000,00 wordt op 5 januari 2004 door de ABN-bank een MOT-melding gedaan. Verdachte had tegenover de medewerker van de bank verklaard dat het geld van een loterij afkomstig was.
Op 6 mei 2004 is [betrokkene 3] van lottokantoor [A] in het kader van een rechtshulpverzoek als getuige door de politie in Gronau gehoord. Hij heeft tijdens dat verhoor, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard dat verdachte een normale klant van hem is die wekelijks voor zo’n € 300,00 tot € 500,00 lotto speelt bij de WL. In december 2003 heeft Combiplay een “Zentralgewinn” van € 470.000,- gewonnen. [A] durfde dat bedrag niet via zijn eigen rekening te incasseren en over te boeken naar Combiplay, omdat het WL was opgevallen dat hij zoveel prijzen op eigen naam en rekening opeiste. Bij een gesprek met verdachte bood verdachte, aldus nog steeds [A] , aan de prijs op zijn bankrekening te incasseren en het bedrag in contanten aan [A] uit te keren. Verdachte heeft volgens [A] toen -in gedeelten- € 470.000,00 in contanten aan hem gegeven. [A] heeft die bedragen op zijn bankrekening gestort en later doorbetaald aan Combiplay.
Het hof heeft geen grond om aan de juistheid van de verklaringen van [A] te twijfelen. Hierbij overweegt het hof ten eerste dat de verklaring van [A] wordt ondersteund door de gegevens over de contante stortingen door [A] in december 2003. Ten tweede is van belang om vast te stellen dat er bij de trekking van 13 december 2003 geen twee via [A] gekochte/verkochte winnende loten zijn geweest waarop een “Zentralgewinn” van ruim € 470.000,-- is gevallen. Er is slechts één winnend lot geweest met een prijs van die omvang dat via [A] is gekocht/verkocht. Verder acht het hof van belang dat op grond van de inhoud van het schriftelijk bescheid uit de administratie van Combiplay (document 46 K2) kan worden aangenomen dat de bewuste prijs gewonnen is op een getallencombinatie waarmee Combiplay kennelijk standaard speelde. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat verdachte als particuliere klant van [A] nu net bij dit spel en deze trekking exact dezelfde cijferreeks zou hebben ingevuld als die waarmee Combiplay systematisch meedeed aan de WL. Het hof stelt voorts vast dat [A] al op 16 december 2003 aan Combiplay heeft laten weten dat Combiplay bij de trekking van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen van € 470.578,00, terwijl bij dit soort “Zentralgewinnanforderungen” er binnen 8 dagen na de trekking nog een wijziging van de omvang van de prijs kan plaats vinden. Het hof ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [A] nu [A] kennelijk op dat moment al wist dat hij het bedrag in contanten van verdachte zou krijgen, zodat hij die “wachttijd” van acht dagen niet in acht hoefde te nemen. In de periode tot de betaling door WL aan verdachte en de betaling door [A] aan Combiplay heeft [A] inderdaad grote contante stortingen op zijn rekening gedaan, waarvan, gelet op de inhoud van [A] verklaring in relatie tot de hiervoor opgesomde feiten, voor het hof is komen vast te staan dat dat door verdachte aan [A] ter beschikking gestelde bedragen betreft. Naderhand heeft verdachte, doordat [A] aan WL had doorgegeven dat verdachte de eigenaar van het winnende lot was, de door hem aan [A] gegeven bedragen als het ware terug gekregen via WL, terwijl de echte prijswinnaar, Combiplay, nadien is uitbetaald door [A] met geld dat hij van verdachte had ontvangen.
Het hof is van oordeel dat verdachte, in samenwerking met [A] , door deze “omwisselconstructie” de herkomst van het door verdachte aan [A] te beschikking gestelde bedrag van (ongeveer) € 470.562,40 heeft verhuld. Nu verdachte verder geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor die herkomst en gezien de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen, neemt het hof aan dat die geldbedragen tot een totaal van ongeveer € 470.562,00 afkomstig waren/zijn uit misdrijf. Aldus is er sprake van witwassen en acht het hof het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.”
3.4.
Met betrekking tot het bewijs van het bestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig zijn’, zoals dat is opgenomen in de delictsomschrijving van art. 420bis Sr1.stel ik, in navolging van mijn ambtgenoot F.W. Bleichrodt2.het volgende voorop:
“8. (…)Op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.3.Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld ‘uit enig misdrijf afkomstig is’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.4.Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.5.Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat een geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.6.Dit leidt er echter niet zonder meer toe dat het dan aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.7.Wel kan de rechter in voorkomende gevallen in geval de in de bewijsvoering vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen en hij tot het oordeel komt dat de door de verdachte gegeven verklaring voor onder meer de herkomst van het geld niet aannemelijk is geworden, daaraan de gevolgtrekking verbinden dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dit wist.”8.9.
3.5.
Uit de in de voorgaande paragraaf genoemde rechtspraak kan worden afgeleid dat het bij witwassen nogal eens voorkomt dat geen rechtstreeks positief bewijs kan worden geleverd voor het “uit enig misdrijf afkomstig zijn” van voorwerpen, waaronder geld. Maar voor het bewijs van dat bestanddeel is wel een ‘hulpconstructie’ beschikbaar. Die bestaat er niet uit dat de bezitter van - bijvoorbeeld - een hoeveelheid geld in alle gevallen moet kunnen aantonen dat het legaal verkregen geld betreft. Dan zou, via de band met het bewijs, de reikwijdte van het witwasdelict van art. 420bis Sr wel erg ver worden opgerekt. Zo werkt het echter niet en daarin kan de steller van het middel gelijk worden gegeven. Het beginpunt van de gehanteerde hulpconstructie is dus ook niet het enkele aantreffen van geld (of andere voorwerpen, waaronder op grond van art. 420bis lid 2 Sr ook vermogensrechten worden begrepen) maar het aantreffen daarvan onder omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat dat deze afkomstig zijn uit enig misdrijf. Pas dan gaat de vraag spelen of voor de aanwezigheid van het geld, anders dan kon worden vermoed, een ‘legale’ reden wordt aangevoerd.
3.6.
Met betrekking tot de ‘start’ van het onderzoek naar het witwassen in de onderhavige zaak blijkt het volgende uit de bewijsmiddelen 1) en 2) en 3) die ik hier (gedeeltelijk) overneem uit de aanvulling bij het bestreden arrest:
“1) Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie,
opgemaakte proces-verbaal, genummerd RBS 24-95284, gesloten en getekend op 20 december 2004 te Enschede, als bijlage (1) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant, - zakelijk weergegeven -:
In het kader van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (Wet MOT) is een ieder die beroeps of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent, verplicht een daarbij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie te melden aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) te Zoetermeer.
Op 05-01-2004 te Enschede werd een transactie uitgevoerd bij ABN AMRO Bank waarbij betrokken waren:
Begunstigde:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1958,
Die volgens informatie van de melder opgave deed van het navolgende adres: [a-straat 1] , Enschede.
Opdrachtgever:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1958
Die volgens informatie van de melder opgave deed van het navolgende adres: [a-straat 1] , Enschede.
Situatieomschrijving:
[verdachte] (CJ-rek. no. [001] ) stort per 05-01 -2004 een bedrag ad EUR 400.000,- op de rekening (vervolgens doorgeboekt naar zijn eigen rekening [002] per 07-01- 2004).
2) Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , financieel deskundige van politie, opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2004ZUT006, gesloten en getekend op 3 maart 2004 te Enschede, als bijlage (4) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] , - zakelijk weergegeven-:
Ik ben sinds 01-09-1968 werkzaam als verkoopadviseur bij de ABN AMRO Bank. Een voor mij vreemde man kwam in het kantoor Stationsplein te Enschede en vroeg naar de mogelijkheden op een spaarrekening. Op mijn vraag over welk bedrag het ging vertelde hij dat het over circa € 400.000,- ging. Wij kwamen uit op een vermogensspaarrekening. Deze is volgens de normale gang van zaken geopend. Zonder dat ik het vroeg, vertelde hij dat hij in december 2003 € 485.000,- had gewonnen in de Duitse loterij. Hij liet mij een bewijs zien waaruit dat zou blijken. Hij vertelde dat hij € 400.000,- kwam storten.
Hij legitimeerde zich met een paspoort of rijbewijs. Dhr. Drost is een bestaande relatie.
3) Het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant, - zakelijk weergegeven:
4.4.
Informatie ABN-AMRO bank
• MOTMELDING 05-01-2004
Bedrag € 400.000 contante storting op 05-01-2004 via [001] op [002] .
Rekeningen staan op naam van [verdachte] en/of [betrokkene 2] , [a-straat 1] Enschede. Bedrag wordt door [verdachte] zelf gestort. Reden melding (Letterlijke tekst): “Uitkering van Duitse loterij. Gezien storting op Duitse bankrekening van Euro 473.000. Cash opgehaald in Duitsland en hier gestort. Nieuwe vermogensspaarrekening geopend.
(…)”
3.7.
De route die het hof heeft gevolgd om tot het bewijs van het uit enig misdrijf afkomstig zijn van het geld is goed vergelijkbaar met de hierboven, onder 3.5 genoemde weg. Het verschil met het merendeel van de daar behandelde gevallen is dat daar - bijvoorbeeld - een groot geldbedrag in contanten op Schiphol wordt aangetroffen en dat daardoor al het vermoeden van witwassen ontstaat. Het startpunt in de onderhavige zaak ligt echter in een MOT-melding10.van de bank, waarop een bedrag van € 400.000 in contanten werd gestort. De hiervoor door de (latere) verdachte gegeven verklaring dat hij ruim 470.000 EUR in Duitsland had gewonnen in de loterij bleek, zoals het hof heeft vastgesteld, niet op waarheid te berusten. Het eigenlijke startpunt voor het vermoeden, dat het genoemde bedrag van misdrijf afkomstig is, valt zodoende als het ware samen met het bewijs van het verhullen van de herkomst er van. Het sluitstuk van de bewijsredenering is dat door de verdachte – die zich vanaf het begin op zijn zwijgrecht heeft beroepen - geen (verifieerbare en vervolgens aannemelijk te achten) verklaring voor de aanwezigheid van het grote geldbedrag dat ten grondslag heeft gelegen aan de witwasconstructie is verschaft. Het oordeel van het hof, dat het bewezenverklaarde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is acht ik niet blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.8.
Waar het middel voorts de klacht bevat dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ‘wist’ dat het bewezenverklaarde geldbedrag van ruim 4,7 ton uit enig misdrijf afkomstig is, miskent het de reikwijdte van de bewijsredenering die bij het witwassen aan de orde is. Het eindpunt van het hierboven uiteengezette bewijsstelsel bij witwassen, dat begint bij een vermoeden van witwassen en dat zijn weerlegging kan krijgen door een aannemelijke verklaring van de verdachte voor het voorhanden hebben van een groot geldbedrag is dat bij het uitblijven van zo’n verklaring ook aangenomen mag worden dat de verdachte wist dat het voorwerp/geld afkomstig is uit enig misdrijf.11.Het oordeel van het hof is op dit punt dus ook niet onbegrijpelijk.
3.9.
Tenslotte geeft de klacht over de door het hof bewezenverklaarde “en/of” variant bij het medeplegen, waardoor de mogelijkheid open zou zijn gebleven dat de verdachte niet, maar (uitsluitend) de mededader wist dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was, blijk van een lezing van de bewezenverklaring die op zijn zachts gezegd geheel onwaarschijnlijk is. Ik onthoud me van een uitputtende behandeling van hetgeen vanuit taalkundig en/of logisch gezichtspunt besloten kan liggen in het gebruik van een ‘en/of’-constructie in een tenlastelegging en bewezenverklaring maar beperk me tot de cassatietechnische vaststelling dat deze klacht feitelijke grondslag mist in de bestreden uitspraak.
3.10.
Het middel faalt in alle onderdelen.
4. Het tweede middel
4.1.
Het tweede middel klaagt terecht over de door het hof aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden proeftijd. De bewezenverklaarde feiten hebben zich voorgedaan in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2004. Blijkens hetgeen hiervoor onder 1. is weergegeven heeft het hof een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene voorwaarde. Het hof heeft deze proeftijd ten onrechte aldus vastgesteld nu deze - gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b lid 2 (oud), in verbinding met art. 14c lid 1 (oud), Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen. De Hoge Raad kan deze misslag zelf herstellen.
5. Het eerste middel faalt, het tweede middel is gegrond.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend ten aanzien van de vastgestelde proeftijd van drie jaren; tot bepaling van de proeftijd op twee jaren en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2017
Conclusie ECLI:NL:PHR:2016:486, voorafgaand aan HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1196.
HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278, rov. 3.5, HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473, rov. 3.4 en HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.3.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.5, HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.3, HR 8 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2104, NJ 2011/531, rov. 2.3.2, HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.3, HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.3, HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194, rov. 3.4, HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:325, rov. 2.3 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.3.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.5 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.3.
HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.4, HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.4 en HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.4. Zie voorts HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.4, waarin de Hoge Raad overwoog dat het hof geen blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de bewijslast van het ten laste gelegde bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' door (kennelijk) te oordelen dat de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen en dat, gelet daarop, van de verdachte mocht worden verlangd dat hij een verklaring gaf voor de herkomst van het geld.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.6.
Zie bijvoorbeeld HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.4 (verklaringen voor de herkomst van het geld zijn tegenstrijdig en geen van die verklaringen is aannemelijk geworden), HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.4 (verklaringen voor de wijze van bewaren van een geldbedrag van € 250.000,-- en voor de bestemming van dat bedrag zijn niet aannemelijk geworden) en HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.4 (uitleg voor het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 14.500,-- en voor de bestemming van dat bedrag is niet aannemelijk geworden).
AEH: Toegevoegd kan nog worden HR 14 juni 2016, ECLI NL:HR:2016:1197: over een groot geldbedrag in Zwitserse Franken bij aankomst op Schiphol.
Destijds op basis van de Wet Melding ongebruikelijke transacties, deze wet is samen met de Wet Identificatie bij dienstverlening per 1 augustus 2008 vervangen door de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
Zie de hierboven in voetnoot 8 genoemde uitspraken.
Beroepschrift 28‑04‑2016
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 1 maart 2016
Geacht College,
Ondergetekende,
mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende te Amsterdam aan het Van der Helstplein 3, Cleerdin & Hamer Advocaten, (Postbus 51143, 1007 EC), die in deze zaak bepaaldelijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te Arnhem, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 21/002522-08.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 2 november 2015 rekwirant ter zake van ‘medeplegen van witwassen’ een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uren opgelegd.
Rekwirant voert de navolgende middelen van cassatie aan:
I. Schending van art. 420bis Sr en/of de artt. 350, 358, 359 en/of 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is de verwerping van het gevoerde verweer voor zover inhoudende dat niet bewezen kan worden dat het in de tenlastelegging (van feit 1 primair) genoemde geldbedrag van misdrijf afkomstig is ontoereikend gemotiveerd verworpen en/of is de bewezenverklaring voor wat betreft het (volledig) van misdrijf afkomstig zijn van het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, kan niet zonder meer uit de bewijsvoering worden afgeleid. Hetgeen het Hof daartoe in de nadere bewijsoverwegingen stelt is (gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar het Hof (kennelijk) verwijst) onvoldoende (begrijpelijk). Zonder nadere motivering — die ontbreekt — is naar het oordeel van rekwirant dan ook niet zonder meer uit de bewijsvoering af te leiden dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag (geheel) afkomstig is uit misdrijf, te meer nu de overwegingen van het Hof zoals die in het verkort arrest zijn opgenomen ter nadere motivering van de bewezenverklaring en/of ter verwerping van het genoemde verweer niet (voldoende) begrijpelijk zijn.
Toelichting
In eerste aanleg heeft de rechtbank Almelo bij vonnis d.d. 30 mei 2008 (!) rekwirant integraal vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe overwoog de rechtbank blijkens eerder genoemd vonnis:
‘Ten laste zijn gelegd (diverse varianten) van witwassen en heling van een zeer groot contant geldbedrag in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2004.
Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 28 september 2004, (LJN AP2124), moet op grond van het doel en de strekking van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan, maar wel is vereist dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting in dit verband desgevraagd te kennen gegeven dat het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag afkomstig is uit de aan verdachte verweten betrokkenheid bij de handel in softdrugs, respectievelijk door die handel is verkregen.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. Zij is van oordeel dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid een oordeel kan worden gegeven over de herkomst van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag in de hiervoor bedoelde zin.
Weliswaar zijn de omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden en de uitkomst van het daarop ingestelde politieonderzoek in onderling verband en samenhang beschouwd, gecombineerd met het gegeven dat verdachte dienaangaande geen verklaring heeft willen geven, opmerkelijk te noemen, dit geeft echter geen uitsluitsel over de herkomst van het geldbedrag.
Nu aldus niet met voldoende mate van zekerheid een —noodzakelijke— verbinding kan worden gelegd tussen het bij verdachte aangetroffen geldbedrag en enig misdrijf waaruit dat geldbedrag -onmiddellijk of middellijk- afkomstig zou moeten zijn, acht de rechtbank het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.’
De raadsman van rekwirant heeft blijkens zijn ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities ook in appel verweer gevoerd met betrekking tot de (vermeend criminele) herkomst van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag.1.
In hoger beroep is rekwirant echter alsnog veroordeeld wegens (het medeplegen van) het witwassen van genoemd geldbedrag. Ten laste van rekwirant is ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde immers bewezen verklaard dat:
‘hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2004, in de gemeente Enschede en/althans (elders) in Nederland en/of de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander van een groot geldbedrag (totaal ongeveer Euro 470.562,--),
- *
de herkomst heeft verhuld, en
- *
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader wist dat bovenomschreven voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit misdrijf.’2.
Aldus is bewezen verklaard dat rekwirant en/of zijn mededader wist dat het genoemde geldbedrag — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit misdrijf. Het Hof heeft het bewezenverklaarde vervolgens gekwalificeerd als ‘medeplegen van witwassen’.
De bewezenverklaring is gebaseerd op de in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen. Die aanvulling is aan deze schriftuur gehecht als bijlage en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Het Hof heeft aan de bewezenverklaring in het kader van de bespreking van de gevoerde bewijsverweren ook nadere bewijsoverwegingen gewijd.3. Voor zover hier met name van belang overweegt het Hof daarin:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs (ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde)
(…)
Anders dan de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Bij de beoordeling gaat het hof uit van volgende feiten:
- —
Westdeutsche Loteric GmbH&Co.OHG (verder: WL) is een bedrijf dat in Duitsland loterijen organiseert. Deelnemers kunnen zowel als particulier als via wedbedrijven deelnemen aan de verschillende vormen van loterijen bij WL:
- —
De loten voor deelname aan de loterijen van WL werden/worden onder meer verkocht via wederverkopers. Lotto [A] was/is zo'n wederverkoper. — In geval van prijzen boven € 5.000,00 geeft WL een zogenaamd ‘Zentralgewinnanforderung’-formulier uit. De eigenaar van een lot waarop een prijs van meer dan € 5.000,00 is gevallen moet dat formulier invullen en indienen bij WL. Bij grote prijzen in de klasse 1 en I (waarvan in het onderhavige geval sprake is) kunnen de prijzen binnen 8 dagen na de trekking (in het geval van de hierna te noemen trekking van 3 december 2003 dus tot 21 december 2003) nog wijzigen.
- —
Combiplay is een wedbedrijf, dat voor rekening en risico van de heer [betrokkene 4] werd gedreven. Combiplay kocht in 2004 voor haar deelnemers grote aantallen loten bij Lotto [A] om mee te doen met de verschillende loterijen van WL. De gewonnen prijzen worden via [A] aan Combiplay uitgekeerd. Combiplay had met [A] afgesproken dat Combiplay niet zelf het formulier hoefde te komen invullen bij [A] en dat [A] de prijzen van Combiplay op zijn naam moest opeisen en dan moest doorbetalen aan Combiplay. Aldus verzorgde [A] de afhandeling van de loten namens Combiplay.
- —
Op 13 december 2003 heeft een trekking plaats gevonden in de door WL georganiseerde. loterij. Het winnende lot met nummer 01.0359.05.17087015.692 is via Lotto [A] verkocht/gekocht. De prijs bedroeg € 470.562,40. Bij de trekking van 13 december 2003 is er sprake van slechts één winnend lot met een prijs van deze omvang dat via Lotto [A] is gekocht/verkocht.
- —
Op 16 december 2003 stuurt Lotto [A] een kennisgeving aan Combiplay, waarin [A] meedeelt dat Combiplay bij de trekking van WL van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen van € 470.578,40.
- —
Nadat [A] aan WL had doorgegeven dat verdachte de prijswinnaar was, heeft WL op 18 december 2003 aan verdachte bericht dat hij bij de trekking van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen. Op 29 december 2003 keert WL een bedrag van € 470.562,40 uit aan verdachte op diens bankrekening in Duitsland.
- —
In de periode van 18 december 2003 tot en met 29 december 2003 stort [A] in totaal een bedrag van € 489.430,00 in contanten op zijn bankrekening. Vastgesteld is dat [A] in december 2003 € 494.100,00 meer in contanten op zijn rekening heeft gestort dan in december 2004.
- —
Op 30 december 2003 ontvangt Combiplay in verband met de trekking bij WL van 13 december 2003 een bedrag van € 470.578,40 van [A]. In de administratie van Combiplay staat de ontvangst van deze prijs vermeld met daarbij de lottonummers waarop Combiplay bij dit type lottospel kennelijk standaard speelde.
- —
Op 5 januari 2004 neemt verdachte het door hem van WL ontvangen bedrag op van zijn Duitse bankrekening, om vervolgens een bedrag van € 400.000,00 te storten op zijn rekening in Nederland bij de ABN-bank.
- —
Met betrekking tot de trekking van 13 december 2003 zijn er geen administratieve bescheiden, waaruit een betaling door WL aan [A] blijkt ter zake van een door Combiplay bij die trekking gewonnen prijs van € 470.578,40.
- —
Van de storting door verdachte van € 400.000,00 wordt op 5 januari 2004 door de ABN-bank een MOT-melding gedaan. Verdachte had tegenover de medewerker van de bank verklaard dat het geld van een loterij afkomstig was.
Op 6 mei 2004 is de heer [betrokkene 3] van lottokantoor [A] in het kader van een rechtshulpverzoek als getuige door de politie in Gronau gehoord. Hij heeft tijdens dat verhoor, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard dat verdachte een normale klant van hem is die wekelijks voor zo'n € 300,00 tot € 500,00 lotto speelt bij de WL. In december 2003 heeft Combiplay een ‘Zentralgewinn’ van € 470.000,-- gewonnen. [A] durfde dat bedrag niet via zijn eigen rekening te incasseren en over te boeken naar Combiplay, omdat het WL was opgevallen dat hij zoveel prijzen op eigen naam en rekening opeiste. Bij een gesprek met verdachte bood verdachte, aldus nog steeds [A], aan de prijs op zijn bankrekening te incasseren en het bedrag in contanten aan [A] uit te keren. Verdachte heeft volgens [A] toen —in gedeelten— € 470.000,00 in contanten aan hem gegeven. [A] heeft die bedragen op zijn bankrekening gestort en later doorbetaald aan Combiplay.
Het hof heeft geen grond om aan de juistheid van de verklaringen van [A] te twijfelen. Hierbij overweegt het hof ten eerste dat de verklaring van [A] wordt ondersteund door de gegevens over de contante stortingen door [A] in december 2003. Ten tweede is van belang om vast te stellen dat er bij de trekking van 13 december 2003 geen twee via [A] gekochte/verkochte winnende loten zijn geweest waarop een ‘Zentralgewinn’ van ruim € 470.000,-- is gevallen. Er is slechts één winnend lot geweest met een prijs van die omvang dat via [A] is gekocht/verkocht.. Verder acht het hof van belang dat op grond van de inhoud van het schriftelijk bescheid uit de administratie van Combiplay (document 46 K2) kan worden aangenomen dat de bewuste prijs gewonnen is op een getallencombinatie waarmee Combiplay kennelijk standaard speelde. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat verdachte als particuliere klant van [A] nu net bij dit spel en deze trekking exact dezelfde cijferreeks zou hebben ingevuld als die waarmee Combiplay systematisch meedeed aan de WL. Het hof stelt voorts vast dat [A] al op 16 december 2003 aan Combiplay heeft laten weten dat Combiplay bij de trekking van 13 december 2003 een prijs heeft gewonnen van € 470.578.00, terwijl bij dit soort ‘Zentralgewinnanforderungen’ er binnen 8 dagen na de trekking nog een wijziging van de omvang van de prijs kan plaats vinden. Het hof ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [A] nu [A] kennelijk op dat moment al wist dat hij het bedrag in contanten van verdachte zou krijgen, zodat hij die ‘wachttijd’ van acht dagen niet in acht hoefde te nemen. In de periode tot de betaling door WL aan verdachte en de betaling door [A] aan Combiplay heeft [A] inderdaad grote contante stortingen op zijn rekening gedaan, waarvan, gelet op de inhoud van [A]s verklaring in relatie tot de hiervoor opgesomde feiten, voor het hof is komen vast te staan dat dat door verdachte aan [A] ter beschikking gestelde bedragen betreft. Naderhand heeft verdachte, doordat [A] aan WL had doorgegeven dat verdachte de eigenaar van het winnende lot was, de door hem aan [A] gegeven bedragen als het ware terug gekregen via WL, terwijl de echte prijswinnaar, Combiplay, nadien is uitbetaald door [A] met geld dat hij van verdachte had ontvangen.
Het hof is van oordeel dat verdachte, in samenwerking met [A], door deze ‘omwisselconstructie’ de herkomst van het door verdachte aan [A] te beschikking gestelde bedrag van (ongeveer) € 470.562,40 heeft verhuld. Nu verdachte verder geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor die herkomst en gezien de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen, neemt het hof aan dat die geldbedragen tot een totaal van ongeveer € 470.562,00 afkomstig waren/zijn uit misdrijf. Aldus is er sprake van witwassen en acht het hof het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. (…).’
Naar het oordeel van rekwirant kan uit de door het Hof gebruikte bewijsvoering niet zonder meer worden afgeleid dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag van misdrijf afkomstig was, laat staan dat rekwirant dat wist. Dat standpunt wordt als volgt gemotiveerd:
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig is uit enig misdrijf. Dat vereiste betekent niet dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar het achterliggende misdrijf concreet is begaan. Het bewijs dat onder een verdachte aangetroffen contant geld ‘uit enig misdrijf afkomstig is’ kan in voorkomende gevallen ook aanwezig worden geacht indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf. Daarvoor is dan nodig dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.4. Het openbaar ministerie zal in witwaszaken derhalve zoveel bewijsmateriaal moeten aanleveren dat daaruit ofwel rechtstreeks blijkt van de criminele herkomst van een voorwerp, ofwel dat het geld onder zodanige omstandigheden is aangetroffen dat reeds daaruit de gerechtvaardigde conclusie kan worden getrokken dat het niet anders kan zijn dat het voorwerp afkomstig is van enig misdrijf.5. Indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Dit leidt er echter niet zonder meer toe dat het dan aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.6.
Bij het voorafgaande moet worden bedacht dat de wetgever met de strafbaarstelling van witwassen geen verlichting van de in strafzaken gangbare bewijslast heeft beoogd. In het aanvankelijke ontwerp van het wetsvoorstel was nog bepaald dat voor een veroordeling voldoende zou zijn dat het ging om ‘een voorwerp dat kennelijk — onmiddellijk of middellijk — afkomstig is uit enig misdrijf’. Het woord ‘kennelijk’ bracht tot uitdrukking dat de rechter zou mogen afgaan op de naar buiten blijkende omstandigheden, die, naar de ervaring leert, wijzen op de criminele herkomst van het voorwerp. Met de onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de goederen een legale oorsprong hadden, zou de rechter geen rekening behoeven te houden.
Van dit voorstel is de wetgever, na kritische commentaren, teruggekomen, mede omdat de voorgestelde formulering aan de van witwassen verdachte burger onvoldoende bescherming bood tegen lichtvaardige vervolging en bestraffing.7.
Als we dan vervolgens kijken naar de in het verkort arrest met betrekking tot feit 1 opgenomen nadere bewijsoverwegingen, die grotendeels zien op de weerlegging van het namens rekwirant gevoerde verweer dat hij wel degelijk zelf een lot heeft gekocht waarop vervolgens een grote geldprijs is gevallen, welke hij vervolgens heeft geïncasseerd en die nauwelijks zien op de vraag of bewezen verklaard kan worden dat het in feit 1 genoemde geldbedrag van/uit misdrijf afkomstig is, dan moet allereerst worden vastgesteld dat uit de overwegingen van het Hof niet zonder meer blijkt dat het Hof het hierboven uiteengezette beoordelingskader heeft gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden verklaard dat het genoemde geldbedrag (geheel) van misdrijf afkomstig geld betreft. Nu immers op grond van de in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf had het Hof feiten en omstandigheden moeten vaststellen op grond waarvan het niet anders kan zijn dan dat het geld (toch) uit enig misdrijf afkomstig is. Weliswaar overweegt het Hof in de hierboven weergegeven bewijsoverwegingen dat rekwirant voor de herkomst van het in de bewezenverklaring genoemde bedrag verder geen aannemelijke verklaring heeft gegeven en dat het Hof ‘gezien de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen’ het Hof aanneemt dat die geldbedragen tot het totaal van ongeveer € 470.562,-- afkomstig waren/zijn uit misdrijf, maar het Hof noemt daarbij verder geen (andere) feiten en omstandigheden op grond waarvan gezegd kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het Hof verwijst ook niet naar hetgeen het openbaar ministerie in dat kader heeft aangedragen of aangevoerd, terwijl het Hof met de zojuist aangehaalde overweging miskent dat pas van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, indien en voor zover op grond van de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden gezegd kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Voor zover het Hof daarvoor voldoende heeft geacht ‘de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen’ is dat, zonder nadere toelichting (welke ontbreekt), niet (voldoende) begrijpelijk, gelet op hetgeen met betrekking tot die inkomsten blijkt uit de door het Hof in de aanvulling op het verkort arrest gebezigde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen blijkt namelijk (vrijwel) niets met betrekking tot de gemiddelde legale (contante) inkomsten van rekwirant, terwijl met betrekking tot de contante inkomsten/stortingen van medeverdachte [A] (uit bewijsmiddel 18) juist blijkt dat deze maandelijks omvangrijke bedragen aan contant geld pleegde te storten. Voor zover het Hof met de overweging ‘gezien de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen’ heeft bedoeld dat het aan rekwirant was om die gegevens aan te leveren, heeft het Hof miskend dat het niet aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Dat rekwirant de (legale) herkomst van het geldbedrag zoals dat is genoemd in de bewezenverklaring naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk heeft weten te maken is (immers) niet voldoende om te kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij verdient opmerking dat, zoals hiervoor al is gememoreerd, het aan het openbaar ministerie is om bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid dat op grond daarvan geconcludeerd kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. In de onderhavige zaak was niet alleen de rechtbank de mening toegedaan dat het openbaar ministerie daarin niet was geslaagd, maar deelde de advocaat-generaal op de laatste zitting in hoger beroep nota bene die mening. Zij vorderde dan ook vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Mede gelet op de vrijspraak in eerste aanleg en het (uiteindelijke) standpunt van het openbaar ministerie in hoger beroep kon het Hof naar het oordeel van rekwirant ter (nadere) motivering van het oordeel dat bewezen verklaard kon worden dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag (geheel) afkomstig was uit misdrijf in ieder geval niet volstaan met de enkele overweging dat rekwirant verder geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld en de zonder nadere toelichting niet zonder meer begrijpelijke overweging ‘gezien de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen’.
Let wel: uit het als bewijsmiddel 3 gebezigde relaas blijkt dat hetgeen daarin is gerelateerd over de ‘privé vermogenssituatie en inkomenssituatie’ kennelijk betrekking heeft op ‘de jaren vanaf 2001’. Voor zover het Hof met de overweging ‘gezien de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachten door de jaren heen’ doelt op de gegevens zoals die kunnen worden afgeleid uit dat derde bewijsmiddel, moet dus worden vastgesteld dat de woorden ‘door de jaren heen’ kennelijk slechts betrekking hebben op de jaren 2001 tot en met 2003, terwijl het Hof het door de verdediging blijkens de pleitnotities in appel8. ingenomen standpunt dat rekwirant aantoonbaar ruim voldoende (tussen de ruim € 60.000,-- en ruim € 90.000,-- per jaar) contante, gefiscaliseerde inkomsten heeft gehad in het midden heeft gelaten.
In dat kader is naar het oordeel van rekwirant voorts van belang dat het Hof de veronderstelde herkomst van het geld (in de bewezenverklaring aangeduid met de woorden ‘uit misdrijf’) in het geheel niet nader specificeert of zelfs maar enige hint geeft wat betreft het antwoord op de vraag in welke richting moet worden gedacht. Als we dan vervolgens bezien welk standpunt het openbaar ministerie (in eerste aanleg) met betrekking tot het eerste feit heeft ingenomen (zie daarvoor onder meer de appelschriftuur zoals die van de zijde van de officier van justitie is ingediend), dan zien we dat het openbaar ministerie in eerste aanleg van mening was dat het ‘gelet op het strafdossier’ niet anders kan zijn dan dat de handel in softdrugs moet worden beschouwd als het grondfeit/misdrijf waaruit het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag is verkregen. Van die verdenkingen is rekwirant echter nu juist vrijgesproken in hoger beroep,9. terwijl voorts mede op grond van HR 4 maart 2003, LJN AF1965, NJ 2003/508 aangenomen moet worden dat van inkomsten die verband houden met de verkoop van softdrugs door een coffeeshop (in geval de betrokkene in verband met het geldende gedoogbeleid indien aan bepaalde voorwaarden zou worden voldaan erop mocht vertrouwen dat tegen hem niet strafrechtelijk zou worden opgetreden bij verkoop vanuit de coffeeshop van hoeveelheden softdrugs) niet zonder meer beschouwd kunnen worden als ‘afkomstig uit misdrijf’.
Nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag (geheel) afkomstig is uit misdrijf, terwijl de nadere bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 niet maken dat desondanks kan worden gezegd dat de bewezenverklaring van feit 1 voor wat betreft dat bestanddeel voldoende begrijpelijk is gemotiveerd, laat staan dat uit de bewijsvoering (zonder nadere toelichting) kan worden afgeleid dat rekwirant ‘wist’ dat dat geld van misdrijf afkomstig was, moet worden geconcludeerd dat de bewezenverklaring van feit 1 in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed en kan het arrest van het Hof hierom niet in stand blijven.10.
Tot slot verdient opmerking dat het Hof bewezen heeft verklaard dat rekwirant en/of zijn mededader wist dat het genoemde geldbedrag — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit misdrijf. Daarmee lijkt het Hof uitdrukkelijk de mogelijkheid op te (willen) houden dat alleen de in de bewezenverklaring genoemde ‘ander’ wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Een bewezenverklaring van ‘witwassen’ zonder dat ook de verdachte (zelf) weet had van de ‘criminele herkomst’ van het geld laat zich echter moeilijk indenken. Dat betekent dat het op deze wijze bewezen verklaren van de woorden ‘en/of’ getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat de kennelijk bij het Hof postgevatte opvatting dat aan een veroordeling wegens witwassen niet in de weg staat dat slechts de mededader wist dat het geld/voorwerp van misdrijf afkomstig was en/of maakt dat de bewezenverklaring op dit punt zonder nadere toelichting (welke ontbreekt) niet zonder meer begrijpelijk is. Aangezien uit de bewijsvoering voorts ook niet zonder meer volgt dat rekwirant ervan op de hoogte was dat het geldbedrag, zoals door het Hof bewezen is verklaard, van misdrijf afkomstig was, kan ook daarom het arrest van het Hof niet in stand blijven.
II. Schending van de artt. 14b (oud) en/of 14c (oud) Sr en/of artt. 350, 358, 359 en/of 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder heeft het Hof ten onrechte en in strijd met art. 14b (oud) Sr de duur van de proeftijd bepaald op drie jaar.
Toelichting
Het dictum van het arrest van het Hof in de onderhavige zaak luidt (voor zover hier van belang):
‘Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.’
Uit het arrest van het Hof blijkt voorts dat de ten laste van rekwirant bewezenverklaarde gedragingen (zouden) hebben plaatsgevonden op tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 17 november 2004. Gelet op het bepaalde in art. 14b, tweede lid, Sr in verbinding met art. 14c, eerste lid, Sr, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde, had het Hof de proeftijd niet op een langere periode dan twee jaren mogen bepalen. Dat de proeftijd verbonden aan de algemene voorwaarde drie jaar mag belopen is pas ingevoerd bij Wet van 17 november 2011,11. welke Wet in werking is getreden op 1 april 2012.12.
Nu er geen overgangsbepaling is welke inhoudt dat de uitbreiding van de algemene voorwaarde ook kan en/of dient te worden toegepast in zaken waarin het bewezenverklaarde is begaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe art. 14b lid 2 Sr, had het Hof niet mogen bepalen dat de proeftijd verbonden aan de algemene voorwaarde drie jaar beloopt.13.
Gelet op het bovenstaande kan het arrest van het Hof, in ieder geval voor wat betreft deze aan rekwirant opgelegde algemene voorwaarde en de formulering daarvan, niet in stand blijven.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest zoals gewezen door het Gerechtshof te Arnhem jegens hem op 2 november 2015 te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bepaaldelijk gevolmachtigde,
mr B.P. de Boer
Amsterdam, 28 april 2016
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑04‑2016
Vgl. de pleitnotities in hoger beroep onderdeel 4 onder c.
De vermelding van de ‘Bondsrepubliek Duitsland’ in de tenlastelegging én de bewezenverklaring is een anachronisme gelet op het feit dat deze benaming van (het westelijk deel van) Duitsland sinds 1990 niet meer actueel is.
Zie pp. 6–8 van het verkort arrest d.d. 2 november 2015.
Zie onder meer HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278 en HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473, HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194.
Aldus A-G Jörg in zijn conclusie voorafgaand aan HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456.
Zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, r.o. 2.6.
Zie onderdeel 4.b. onder d. op pagina 4 van de pleitnotities d.d. 19 oktober 2015.
Zie in dit kader ook Vegter (onder punt 15) zijn conclusie vóór ECLI:NL:HR:2015:3028: na vrijspraak van de ‘grondfeiten’ behoeft het nadere toelichting waarom aannemelijk is dat onder de verdachte in beslag genomen geld afkomstig is uit (door de verdachte begane) misdrijven.
Zie onder meer HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3088; HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2758 en (wat langer geleden) HR 29 november 2011, LJN BT6457 en met name ook nog HR 8 november 2011, LJN BR2104.
Stb. 2011, 545.
Stb. 2011, 615.
Vgl. voor wat betreft de maximale duur van de proeftijd bij oudere feiten: HR 30 oktober 2007, LJN BB3999, NJ 2008/146; HR 22 december 2010, LJN BN9210 en HR 20 september 2011, LJN BQ5709 en meest recent HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3379.