Deze zaak hangt samen met 12/04418 ([medeverdachte]), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 04-11-2014, nr. 12/05399
ECLI:NL:HR:2014:3088, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-11-2014
- Zaaknummer
12/05399
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3088, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1144, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1144, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3088, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0421
Uitspraak 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
BTW-carrousel. Slagende bewijsklacht witwassen (criminele herkomst). CAG: anders.
Partij(en)
4 november 2014
Strafkamer
nr. 12/05399
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van (de Hoge Raad begrijpt:) het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2012, nummer 21/004628-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Verbruggen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste tot en met het zesde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het zevende middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer over de motivering van het in de zaak met parketnummer 16/994002-07 onder 5 bewezenverklaarde.
3.2.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006 in Nederland en/of in Spanje een geldbedrag van ongeveer 10.000,- euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
3.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-1, pagina 18 e. v., voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
In januari 2006 ben ik via mijn broer [medeverdachte] in contact gekomen met een jongen die [betrokkene 19] heette en betrokken was bij het Spaanse bedrijf [S]. [betrokkene 19] zat al in de handel en vroeg mij of ik hem wilde helpen, want hij wilde wel met mijn hulp meer gaan handelen. En ik had natuurlijk mijn contacten. Met name had ik contacten met [betrokkene 6] van [P]. Ik heb vervolgens [betrokkene 6] gesproken en hem verteld dat ik [betrokkene 19] had ontmoet die wel goederen wilde kopen. Vanaf dat moment zijn er contacten geweest tussen [betrokkene 19] en [betrokkene 6] en uiteindelijk heeft dit geresulteerd in bepaalde transacties tussen [P] en [S]. Ik heb in die tijd bij [betrokkene 19] thuis gezeten waar hij toen kantoor hield. In totaal heb ik over de periode februari tot en met mei 2006 circa € 10.000 gehad van [betrokkene 19]. De ontvangst van dit geld heb ik niet doorgegeven aan de curator. Ik wist wel dat ik dat officieel moest doen. Ik heb een bankrekening in Andorra op naam van [medeverdachte]. [medeverdachte] zelf heeft daar ook een bankrekening. Mijn curator weet niet dat ik beschik over deze bankrekening en dat daar geld op is gestort.
22. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (Tweede aanvullend proces-verbaal, G-4-1), voor zover inhoudende als verklaring van A. Dunsbergen, curator, zakelijk weergegeven:
U houdt mij de volgende verklaring van [verdachte] voor:
"De ontvangst van dit geld heb ik niet doorgegeven aan de curator. Ik wist wel dat ik dat officieel moest doen."
"Mijn curator weet niet dat ik beschik over deze bankrekening en dat daar geld op is gestort."
Mij is hiervan tot op heden niets bekend. [verdachte] is op 25 november 2007 nog bij mij op kantoor geweest maar ook toen heeft hij mij hiervan niets verteld. Ik heb het faillissement aangehouden omdat de heer Heijmeriks in hechtenis zat.
23. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vonnis faillietverklaring van de rechtbank Dordrecht d.d. 9 april 2003 (dossiernummers 34521, 34952 en 34953, OPV, bijlage D-232), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De rechtbank verklaart [verdachte] in staat van faillissement."
3.4.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het in de bewezenverklaring bedoelde geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
3.5.
In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 16/994002-07 onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
BTW-carrousel. Slagende bewijsklacht witwassen (criminele herkomst). CAG: anders.
Nr. 12/05399
Mr. Vegter
Zitting 8 april 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Arnhem heeft bij arrest van 27 juni 2012 de verdachte ter zake van parketnummer 16-993110-05 onder 1 en parketnummer 16-994002-07 onder 1 telkens “medeplegen van meermalen gepleegd, valsheid in geschrift”, ten aanzien van parketnummer 16-993110-05 onder 2 en parketnummer 16-994002-07 onder 3 telkens “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, wegens parketnummer 16-993110-05 onder 3 en parketnummer 16-994002-07 onder 4 telkens “bedrieglijke bankbreuk”, ter zake van parketnummer 16-994002-07 onder 2. “doen plegen van valsheid in geschrift” en ten aanzien van parketnummer 16-994002-07 onder 5. “witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave aan de curator bevolen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. A. Verbruggen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende zeven middelen van cassatie.
3. Waar het over gaat
3.1.
Het gaat in de onderhavige zaak om het volgende. Aan verdachte wordt onder meer verweten dat hij schijntransacties heeft opgezet door het maken van valse facturen, terwijl er geen sprake was van een koopovereenkomst, noch van een intentie tot levering van goederen. Het enige doel van de facturen zou zijn het plegen van BTW-fraude. Het fiscale nadeel zou hierbij zijn gelegen in het Verenigd Koninkrijk. De BTW-fraude waar het in deze zaak om gaat wordt ook wel aangeduid als BTW-carrouselfraude.2.Het gaat bij deze vorm van BTW-fraude om een opzet waarbij verschillende vennootschappen in verschillende landen betrokken zijn. In casu gaat het om de verkoop van Computer Processing Units (hierna: CPU’s). Bij een doos met CPU’s is de inhoud zeer kwetsbaar en verliest bij opening zijn waarde, bijvoorbeeld CPU’s die stofvrij zijn verpakt. Dozen blijven hierdoor veelal ongeopend. Er vindt een aankoop van CPU's plaats vanuit een andere EU-lidstaat. Het gaat daarbij om een aankoop tegen het intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. De goederen worden vervolgens aan een binnenlandse partij verkocht waarbij BTW in rekening wordt gebracht. De importeur is gehouden de aldus ontvangen BTW af te dragen, maar blijft daarbij in gebreke. De importeur wordt ook wel aangeduid als de ploffer. De koper van de goederen verkoopt de goederen vervolgens en kan de BTW verrekenen of terugvragen. De goederen worden vervolgens veelal geëxporteerd, soms naar een land buiten de EU, zodanig dat de verkoper geen BTW in rekening hoeft te brengen.
Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meermalen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. Deze tussenschakels worden ook wel aangeduid als buffers. De winst, dat wil zeggen de niet afgedragen, maar wel teruggevorderde, BTW, wordt over de schakels verdeeld. Ook kan er sprake zijn van facturen zonder dat er enige levering van goederen plaatsvindt. Er wordt dan een fictieve handelsstroom gecreëerd.
3.2.
In de zaak met parketnummer 16-994002-07 werden er – kort gezegd – op één dag dozen met CPU’s gekocht en verkocht door bedrijven in Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. De goederen begonnen bij [P] in België en werden aan het einde van de dag weer teruggekocht door [P]. De partij die begon met het overboeken van het geld kreeg op zeer korte termijn (een uur tot enkele uren later) zijn geld weer terug. Het geld heeft dan een ronde gemaakt langs alle bankrekeningen van alle betrokken kopers en verkopers. Alle betrokkenen hielden rekeningen aan bij een wisselkantoor dat in staat was om zeer snel betalingen van de ene naar de andere rekening te maken. Naar alle waarschijnlijkheid zijn de goederen daadwerkelijk getransporteerd en opgeslagen. Voordat de goederen aan hun ronde langs de bedrijven begonnen stond al vast wat de prijs was die ieder van de betrokkenen zou betalen en ontvangen.
3.3.
In de zaak met parketnummer 16-993110-05 werden de CPU’s veelal ingekocht van buitenlandse leveranciers en werden aan een buitenlandse afnemer verkocht. De opslag geschiedde in Nederland of het Verenigd Koninkrijk. De dozen gingen vaak meerdere keren rond.
4. Bewezenverklaring en bewijsoverweging
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Parketnummer 16-993110-05:
Feit 1:
hij in de periode van maart 2004 tot en met juli 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) telkens een of meer facturen, te weten
(Zaak 1 en O-PV)
facturen blijkens de opdruk afkomstig van [B] B.V. en gericht aan [C] SL (Spanje) (bijlage bij Zaak 1 D-5 en D-23 en D-24 en D-41 en bijlage bij O-PV D-33 en D-57) en [D] (Luxemburg) (bijlage bij zaak 1 D-8 en D-13 en D-16 en D-17 en D-32 en D-34 en bijlage bij O-PV D-46 en D-120 en D-144 en D-145 en D-166) en [E] (Frankrijk) (bijlage bij zaak 1 D-40) en
(Zaak 2 en O-PV)
facturen blijkens de opdruk afkomstig van [F] B.V. en [F] en gericht aan [C] SL (Spanje) (onder meer bijlage bij Zaak 2 D-4 en D-24 en D-41 en D-53 en D-70 en D-86 en bijlage bij O-PV D-17 en D-40 en D-131 en [G] (Verenigd Koninkrijk) (bijlage bij Zaak 2 D-12 en D-14 en D-15 en D-29 en D-45) en [D] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 2 D-63 en bijlage bij O-PV D-38) en [H] Ltd (Verenigd Koninkrijk) (bijlage bij zaak 2 D-60 en D-102) en [I] SL (Spanje) (bijlage bij O-PV D-4 en D-5) en
(Zaak 3 en O-PV)
facturen blijkens de opdruk afkomstig van [J] en gericht aan [K] (Estland) (bijlage bij Zaak 3 D-5 en D-47 en D-78 en D-82 en D-85 en D-96 en D-102) en [C] SL (Spanje) (bijlage bij Zaak 3 D-37 en D-44 en D-64 en D-67 en D-112 en D-118 en D-121 en bijlage bij O-PV D-85 en D-107 en D-116 en D-139) en [G] (Verenigd Koninkrijk) (onder meer bijlage bij Zaak 3 D-24 en D-58 en D-71 en D-88 en D-109 en bijlage bij O-PV D-101 en D-126) en [D] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 3 D-53) en/of [L] (Duitsland) (bijlage bij Zaak 3 D-106) en
(Zaak 4 en O-PV)
facturen blijkens de opdruk afkomstig van [M] B.V. en gericht aan [C] SL (Spanje) (bijlage bij Zaak 4 D-5 en D-9 en D-32) en [D] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 4 D-15 en D-21 en D-28 en D-38 en D-41 en D-44 en D-49) en [E] (Frankrijk)
(bijlage bij Zaak 3 D-53 en D-76),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde facturen de suggestie gewekt dat telkens sprake is van een koopovereenkomst tussen verkoper en koper aan welke facturen geen reële overeenkomsten tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen en het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en dat de vereiste wilsovereenkomst voor rechtsgeldige overeenkomst heeft ontbroken, maar dat de betreffende schijntransacties slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 2:
hij in de periode van maart 2004 tot en met juli 2005 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie welke werd gevormd door verdachte en:
- [verdachte]3.en
andere natuurlijke personen en rechtspersonen
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van het valselijk opmaken van geschriften, te weten facturen en purchase orders en release orders bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen.
Feit 3:
hij in de periode van 25 juni 2004 tot en met 30 maart 2005 in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 9 april 2003, in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), baten ten bedrage van 20.377,84 Euro niet heeft verantwoord, immers heeft hij, verdachte, gelden Iaten storten die hem toekomen op een bankrekeningnummer (RABO Bank nummer [nummer] op naam van […]) welke niet bekend was bij de curator en welke hij niet aan de curator heeft opgegeven;
Parketnummer 16-994002-07:
Feit 1 :
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007 te Utrecht, althans in Nederland en/of in Spanje en/of in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk, telkens tezamen en in vereniging met anderen, geschriften, te weten:
- een purchase Order (bijlage D-1a) en
- twee verkoopfacturen (bijlage D-1 b en D-2a)
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde Purchase Order en facturen de suggestie gewekt dat
- sprake is van een koopovereenkomst tussen een verkoper (No. 1 [N] Ltd of [O]) en (een) koper ([O] of [P] N.V.)
- terwijl aan die Purchase Order en/of factu(u)r(en) geen reële overeenkomst(en) tot levering van goederen ten grondslag heeft/hebben gelegen en
- het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en
- de vereiste wilsovereenstemming voor rechtsgeldige overeenkomst(en) heeft/hebben ontbroken, maar dat de betreffende (schijn)transactie(s) slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 2:
hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006 in Nederland geschriften, te weten:
- een Melding Loonheffingen (bijlage D-86) en
- loonstroken (bijlage D-91 tot en met D-100),
zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft doen opmaken, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde Melding Loonheffingen en/of die loonstro(o)k(en) doen voorkomen dat
- verdachte ingaande 15 maart 2006 ten behoeve van [NN] werkzaamheden heeft verricht en
- op die loonstroken doen vermelden dat verdachte van [NN] salaris heeft ontvangen,
terwijl in werkelijkheid verdachte tot november 2006 geen werkzaamheden ten behoeve van [NN] heeft verricht en over de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006 geen salaris heeft ontvangen van die [NN], zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 3:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007 in Nederland en/of in Spanje en/of in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en:
- [verdachte] en
- [betrokkene 2] en
andere natuurlijke personen en rechtspersonen
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van het valselijk opmaken van geschriften, te weten facturen bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 4:
hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006 in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 9 september 2003 (Faillissementsnummer F 03/76) failliet is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s), een bate niet heeft verantwoord, hebbende hij, verdachte, voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij in genoemde periode een bedrag van 10.000,— euro had ontvangen voor werkzaamheden ten behoeve van [S] S.L.;
Feit 5:
hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 1 juni 2006 in Nederland en/of in Spanje een geldbedrag van ongeveer 10.000,- euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
4.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16-994002-07
Aan verdachte wordt verweten dat hij, gezamenlijk en in vereniging met anderen, geschriften valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken. Het gaat daarbij om een drietal documenten:
- Een aankooporder van [O], een Deense onderneming, waarbij deze 1260 CPU's van het type SL7Z9 koopt van No. 1 [N] Ltd. Deze verkoper is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De order is gedateerd 28 april 2006.
- Een factuur van No. 1 [N] Ltd. gericht aan [O] met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 12 mei 2006.
- Een factuur van [O] gericht aan [P] N.V. (een Belgische vennootschap, hierna te noemen [P]) met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 22 mei 2006.
In alle drie voornoemde documenten gaat het om transacties waarmee 1260 CPU’s gemoeid zijn van steeds hetzelfde type. Het openbaar ministerie heeft gesteld dat voornoemde documenten ten onrechte de suggestie wekken dat sprake was van verkoopovereenkomsten met betrekking tot CPU's, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. Volgens het openbaar ministerie was sprake van schijntransacties met als enig doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
Voor een weergave van de soort BTW-fraude waar het in deze zaak om gaat, verwijst het hof naar hetgeen hieromtrent wordt overwogen onder feit 1 van parketnummer 16/993111- 05.
Ten aanzien van het bewijs overweegt het hof als volgt. Een mobiele telefoon van de medeverdachte (en broer van verdachte) [medeverdachte] is vanaf 10 april 2006 getapt. Op 30 mei 2006 is door de officier van justitie een bevel gegeven om ook een mobiele telefoon van verdachte te tappen. Uit de getapte telefoongesprekken van verdachte en van zijn broer in de periode 15 tot en met 19 mei 2006, ontstaat een beeld van een transactie in CPU's. Het hof acht in het bijzonder de volgende passages van belang.
- Een gesprek van 15 mei 2006 tussen [verdachte] en [medeverdachte].
[medeverdachte]: "Maar hij vroeg mij hoeveel eh ... bedrijven zitten er tussen degenen aan wie we verkopen en de uiteindelijke importeur weer in Engeland. (...) ja, maar kijk, hij wil dan weten hoeveel plekken er nog na [P] komen." [verdachte]: "Dat is rond, dat zijn wij hier en dan gaat het naar de importer." [medeverdachte]: "Twee buffers. Oké dat wil die minimaal hebben, dan is het goed. "
- Een gesprek van 15 mei 2006 tussen [medeverdachte] en een onbekende man, in het Engels. [medeverdachte]: "Zitten er op zijn minst twee bedrijven tussen, misschien zelfs drie. maar minstens twee voordat het weer naar de importeur gaat (..) en dan zijn we veilig (...). "
- Een gesprek van 16 mei 2006 tussen [verdachte] en [medeverdachte].
[verdachte]: "Als dat Spaanse bedrijf de importer levert dan gaat het naar de exporter toe en de exporter verkoopt die stock toch. Aan wie verkoopt hij die stock? Hij verkoopt die stock aan [betrokkene 5]. Nou [betrokkene 5] moet hem betalen." [medeverdachte]: "Precies, die ontvangt toch zijn geld terug van [P]?" [verdachte]: "Precies, maar omdat hij het de eerste keer voorfinanciert (...)." [medeverdachte]: "Hoe lang is dat geld weg dan? Het is toch een transactie op een uur?" [verdachte]: "Ja, het is een uur weg."
[verdachte] is tijdens zijn verhoren met hiervoor aangehaalde gesprekken geconfronteerd. Hij heeft verklaard dat hij vooraf wist dat er sprake zou zijn van carrouselfraude bij de aankoop van CPU's via de lijn [O], [P] en [S]. Hij wist dat er een fraude werd opgezet van dagelijks tussen 5 en 10 dozen CPU's, die zouden rondgaan. CPU's worden over het algemeen verhandeld in dozen waarbij elke doos een uniek serienummer heeft. De prijzen en dus ook de winst van deze transacties waren tevoren vastgesteld. Uiteindelijk, aldus [verdachte], zijn er maar eenmaal dozen verkocht omdat [P] dezelfde dozen terugkreeg van [O]. Op die manier zou het volgens een vertegenwoordiger van [P] wel erg zichtbaar zijn dat carrousel fraude werd gepleegd.
[verdachte] is op 29 januari 2007 op deze verklaring teruggekomen. Hij heeft toen, en ook op de zitting van 6 maart 2008, onder meer verklaard dat hij nergens van op de hoogte was en dat er geen sprake was van carrouselfraude omdat er maar één transactie is geweest. Voor carrouselfraude is volgens [verdachte] noodzakelijk dat goederen met hetzelfde serienummer meerdere malen rondgaan. Het hof zal hierna op deze punten terugkomen.
Zowel [medeverdachte] als [verdachte] heeft verklaard dat de documenten genoemd in de tenlastelegging betrekking hebben op de transactie die besproken wordt in de getapte telefoongesprekken van 15 mei 2006 tot en met 19 mei 2006. Uit die telefoongesprekken volgt naar het oordeel van het hof dat het de bedoeling was dat vijf dozen CPU's verkocht werden door [P] en uiteindelijk, diezelfde dag, weer door [P] teruggekocht werden. De dozen zijn in de loop van deze transactie gekocht en verkocht door bedrijven in Spanje ([S]), het Verenigd Koninkrijk (No.1 [N] Ltd.) en Denemarken ([O]). Dit alles gebeurde op één dag. [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de goederen zijn begonnen bij [P] in België. Ze waren gekocht door [S], waar [verdachte] toen werkte, en verkocht aan een importeur in het Verenigd Koninkrijk. Die laatste wilde volgens [verdachte] de goederen kwijt en [verdachte] heeft, op zijn verzoek, bemiddeld bij de verkoop aan [O]. [verdachte] ontkent iets te weten van een transactie tussen [O] en [P]. Deze verklaring van [verdachte] valt niet te rijmen met de getapte gesprekken. In het gesprek van 15 mei 2006 zegt [medeverdachte]: "Hij koopt van Engeland en verkoopt aan België ". [medeverdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de enige die hij kende [O] was en dat hij alleen vragen gesteld heeft namens [O]. Het hof concludeert daaruit dat [medeverdachte] in het getapte gesprek met "hij" op [betrokkene 2], de vertegenwoordiger van [O], gedoeld moet hebben. Voorts blijkt uit het getapte gesprek van 16 mei 2006 dat [betrokkene 5] (ook een vertegenwoordiger van [O]) moet betalen aan de exporteur, maar zijn geld terug ontvangt van [P]. Het hof concludeert derhalve dat als onderdeel van deze transactie goederen door [O] aan [P] verkocht zijn. Of dat nu de eerste of de laatste transactie in de reeks was, doet niet terzake. Uit deze constatering volgt immers dat de CPU's een volle ronde hebben gemaakt. Na de transacties waren zij weer in handen van de eerste verkoper ([O] of [P]).
[verdachte] heeft op 27 januari 2007 verklaard dat [P] exact dezelfde dozen terugkreeg als ze eerder had verkocht. Dat was niet de bedoeling. Dit was de reden dat het bij een eenmalige transactie is gebleven. [verdachte] heeft zijn verklaring later ingetrokken, maar het hof gaat wel uit van de juistheid van deze verklaring. Deze verklaring past namelijk, anders dan zijn latere verklaringen, exact op de getapte gesprekken. Ook sluit de verklaring van [verdachte] van 27 januari 2007 aan op zijn eerdere verklaring van 26 januari 2007. [verdachte] verklaarde toen ook dat het de bedoeling was dat dagelijks 10 dozen verkocht zouden worden en dat dit niet doorging omdat [O] dezelfde goederen andermaal wilde verkopen aan [P]. Dat wilden zowel [P] als [S] niet. De rechtbank begrijpt dat ergens in de keten de dozen CPU's hadden moeten worden vervangen door andere dozen (dozen met andere identificatie nummers) met daarin exact dezelfde types en aantallen CPU's. Dit blijkt ook uit een getapt telefoongesprek van 16 mei 2006 waarin [verdachte] tegen [medeverdachte] zegt: "Wat belangrijk is, dat ook bij [P], als die vijf boxen levert dan moet ie... vijf andere boxen terug geven dat is ...logisch hé. Niet dezelfde, dat snap je natuurlijk wel."
Uit de getapte telefoongesprekken en de verklaringen van [verdachte], blijkt dat het niet de bedoeling was dat het bij deze transactie zou blijven. Zo belt [verdachte] met [medeverdachte] op 17 mei 2006 en stelt: "Morgen 5 en dan vanaf vrijdag elke dag 10". Het was dus de bedoeling dat dagelijks tussen de 5 en 10 dozen CPU's door deze partijen aan elkaar verkocht en geleverd zouden worden. Uit de getapte telefoongesprekken is duidelijk geworden dat het de bedoeling was dat de partij die begon met het overboeken van geld (zogenaamd om zijn inkoop te betalen), op zeer korte termijn (een uur tot enkele uren later) zijn geld weer terug zou hebben. Het geld zou op dat moment een ronde langs de bankrekeningen van alle betrokken kopers en verkopers hebben gemaakt. Alle betrokkenen hielden rekeningen aan bij een wisselkantoor (in de taps is gesproken over Voltrex) dat in staat was om zeer snel betalingen van de ene naar de andere rekening over te maken. Het heeft er alle schijn van dat de goederen daadwerkelijk zijn getransporteerd en opgeslagen. Voordat de goederen aan hun ronde langs de betrokken bedrijven begonnen stond al vast wat de prijs was die ieder van de betrokkenen zou betalen en zou ontvangen. Het hof wijst in dat verband op het getapte gesprek van 17 mei 2006 waarin [verdachte] tegen [medeverdachte] zegt: "Het is allemaal rond, alles, prijzen alles ", alsmede, op de gesprekken van 16 mei 2006 waarin gesproken wordt over het bedrag dat de betrokkenen naar aanleiding van de transactie zouden ontvangen. Deze transactie roept veel vraagtekens op. Wat is het zakelijk belang van deze transactie? Waarom maakt een bedrijf kosten (transport, opslag, inspectie en betaling alsmede administratieve kosten) om goederen op deze manier te kopen en verkopen? [medeverdachte] heeft, onder meer, verklaard dat het hier gaat om daghandel. Deze handel zou bestaan bij gratie van de steeds wisselende prijzen van CPU's. Die steeds wisselende prijzen maken volgens verdachte ook dat het hier gaat om snelle transacties. De goederen kunnen dus meerdere malen per dag van eigenaar wisselen. Deze verklaring gaat hier niet op. Bij deze transactie stonden de prijzen die iedere schakel zou ontvangen en betalen immers al tevoren vast. Wat is de reden voor de betrokken bedrijven om deze goederen door Europa te sturen, hoe is het mogelijk dat op deze manier resultaat wordt behaald? Het hof komt tot de conclusie dat deze transactie nadrukkelijk om uitleg vraagt. Die uitleg is niet gekomen.
Met betrekking tot het resultaat van deze transactie wijst het hof er op dat deze transactie voor de betrokkenen winstgevend was. Uit de getapte gesprekken komt ten aanzien van de opbrengst het volgende naar voren:
[betrokkene 2]: "Ik wil mijn 1, 75 hebben en wat jij daar bovenop kunt krijgen, dat is voor jou. 1,75 is wat ik normaal gesproken krijg alleen voor het laten lopen van het geld."
[medeverdachte]: "Ik heb die andere vent gevraagd om akkoord te gaan met twee, waarvan een half voor ons en anderhalf voor hem."
[medeverdachte]: "En hoeveel marge zit ertussen?" [verdachte]: "Zes procent"(...) [medeverdachte]: "Hoeveel gaat [P] dan erop pakken?" [verdachte]: "Die pakt het minst...die pakt gewoon een pond." ... "Wij pakken een pond".
Hoe het mogelijk is dat bij een transactie als de onderhavige dergelijke marges worden gerealiseerd, is een vraag die onbeantwoord is gebleven.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat een transactie zoals hiervoor beschreven maar één doel kan dienen: BTW-fraude. [medeverdachte] heeft aangegeven dat voordat van BTW-fraude gesproken kan worden eerst duidelijk moet zijn dat een van de betrokken partijen heeft verzuimd BTW af te dragen. Verdachte heeft gesteld dat - zakelijk weergegeven - aangezien niet kan worden vastgesteld dat er geen BTW is afgedragen, niet geconcludeerd kan worden dat er BTW-fraude is gepleegd. Dat is niet de vraag die voorligt. Het hof dient te beoordelen of de genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt, of deze documenten zijn opgemaakt ten einde BTW-fraude mogelijk te maken. Of die BTW-fraude daadwerkelijk is gepleegd hoeft derhalve niet te worden vastgesteld.
Met de rechtbank komt het hof op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen tot de conclusie dat de in de tenlastelegging genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. De documenten zijn niet opgemaakt met het oogmerk om een koop- en verkoopovereenkomst vast te leggen omdat tussen de betrokken partijen niet de wilsovereenstemming bestond om een rechtsgeldige koop- en verkoopovereenkomst aan te gaan. Het gaat hier om schijntransacties met als doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
De volgende vraag die voorligt is of verdachte een zodanige rol bij het opmaken en hanteren van de in de tenlastelegging genoemde documenten heeft gespeeld, dat geconcludeerd kan worden dat hij medepleger is van de valsheid in geschrifte.
Verdachte heeft gesteld dat zijn enige rol in deze transactie is geweest dat hij aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd of [O] een paar dozen CPU’s wilde kopen. Hij vroeg dit, zo stelt verdachte, op verzoek van Ike. Het hof acht dit ongeloofwaardig. In mei 2006 werkte verdachte bij [S]. Hij hield zich hier in het bijzonder bezig met de contacten met [P]. Deze beide vennootschappen komen in de onderhavige transactie voor. Het hof acht de stelling van verdachte dat hij enkel een contact heeft gelegd volstrekt ongeloofwaardig omdat die stelling niet te rijmen valt met de getapte telefoongesprekken. Uit die gesprekken blijkt dat verdachte intensief betrokken is bij de opzet van de hele reeks aan transacties. Het hof wijst met name op het gesprek van 16 mei 2006 waarin verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] uitlegt hoe de geldstroom van de transactie loopt, het gesprek van 17 mei 2006 waarin verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] vertelt dat [betrokkene 5] (een vertegenwoordiger van [O]) zeer intensief contact heeft met de Belgen, maar ook met hem en de exporter, en de gesprekken van 18 en 19 mei 2006, wanneer de transactie lijkt te stokken.
Verdachte heeft gesteld dat als hij een significante rol had gespeeld in deze transactie hij wel meer gesprekken met meer partijen zou hebben gevoerd. Het hof is van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat hij meer gesprekken heeft gevoerd. Alleen het Nederlandse mobiele telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] is in de periode van 15 tot en met 19 mei 2006 getapt. De telefoon van verdachte is dus niet getapt zodat geen zicht bestaat op de gesprekken die door hem gevoerd zijn. Daarbij komt dat in de getapte gesprekken van de telefoon van zijn broer wordt verwezen naar telefoongesprekken die niet in die taps van zijn broer terugkomen. Dat wijst er op dat zijn broer in de periode 15 tot en met 19 mei 2006 ook andere telefoonnummers gebruikte. Het hof verwijst bijvoorbeeld naar een gesprek van 15 mei 2006 waarin verdachte's broer stelt dat hij net C. aan de lijn had. Dat gesprek komt in de taps niet terug. Voorts blijkt uit de getapte gesprekken dat verdachte andere voor deze transactie relevante gesprekken heeft gevoerd. Het hof verwijst bijvoorbeeld naar het getapte gesprek van 19 mei 2006 waaruit blijkt dat verdachte een gesprek heeft gehad met [betrokkene 5]. Bovenal geldt echter dat de rol van verdachte zoals die oprijst uit de hiervoor genoemde getapte gesprekken, ook zonder dat van enig contact met de overige betrokken partijen sprake was, ruimschoots voldoende is om te concluderen dat verdachte zich intensief heeft beziggehouden met zowel het opzetten als de uitvoering van de transactie. Duidelijk is dat het de bedoeling was dat verdachte beloond zou worden voor zijn rol in de transactie. In de getapte telefoongesprekken is verschillende malen gesproken over de marge die met de transactie gerealiseerd zou worden en over de verdeling van die marge. Uit dit alles volgt dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat hij, met in ieder geval medeverdachte [medeverdachte], [betrokkene 2], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zich bezig hield met het opzetten en de uitvoering van de transactie. Daarmee is gegeven dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, verantwoordelijk gehouden kan worden voor het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging genoemde documenten.
Ten aanzien van feit 2 van parketnummer 16-994002-07
Het hof acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof grondt zijn oordeel dat verdachte dit feit heeft begaan op de navolgende bewijsmiddelen.
Allereerst heeft het hof acht geslagen op de verklaring van [betrokkene 20]. Hij heeft aangegeven dat verdachte hem in november 2006 heeft gebeld met het verzoek salarisstroken op te maken. De salarisstroken zouden werkzaamheden bij [NN] betreffen voor de periode maart 2006 tot en met december 2006. Verdachte heeft hem vervolgens faxberichten met de benodigde gegevens toegestuurd. [betrokkene 20] kan zich niet herinneren of hij de eigenaar van [NN] hierover heeft gesproken en hij weet ook niet of verdachte gemachtigd was om namens het bedrijf op te treden. Het is in ieder geval niet de normale gang van zaken om enkel en alleen op aangeven van iemand die zegt een werknemer te zijn de loonstroken te vervaardigen, aldus [betrokkene 20]. De loonstroken, alsmede een melding loonheffingen, heeft hij vervolgens wel vervaardigd.
Dat verdachte voornoemd verzoek aan [betrokkene 20] heeft gericht, volgt voorts uit de brief d.d. 5 december 2006, die als bijlage in het dossier is gevoegd.
Het voorgaande vindt bovendien bevestiging in de tap van een telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 20], d.d. 7 december 2006.
Hierin zegt [betrokkene 20] onder meer:
Ik kan ze morgen maken. Daar gaat het niet om, alleen zit er wel een probleem.. dat ik even moet weten wat voor activiteiten het bedrijf ..neemt.
Verderop in het gesprek zegt hij:
Ik hoop ook niet dat ze veel problemen gaan geven met ...dat je 15 maart in dienst bent en dat we het nu pas melden.
[betrokkene 21] heeft verklaard dat verdachte tot november 2006 eigenlijk niets heeft gedaan voor [NN]. Nadien heeft hij voor het eerst contacten gelegd voor zijn bedrijf. Het uitbetalen op commissiebasis kon niet volgens verdachte, aangezien hij failliet was verklaard. Daarom is pas zo laat besloten de loonstroken op te laten maken, aldus [betrokkene 21].
De raadsman van verdachte heeft als verweer gevoerd dat verdachte wel degelijk werkzaamheden voor [NN] heeft verricht in de periode april tot en met juni 2006. Het salaris zou echter pas worden uitbetaald, als er geld binnen was gekomen.
Het hof verwerpt voornoemd verweer, gelet op de verklaring van [betrokkene 21] dat verdachte tot november 2006 eigenlijk niets voor zijn bedrijf heeft gedaan. Bovendien is het hof van oordeel dat de stelling dat verdachte in de periode vóór november 2006 werkzaamheden zou hebben verricht, niet aannemelijk is geworden.
Overige feiten
Het hof acht anders dan de rechtbank ook de feiten 1 en 2 van parketnummer 16-993 110-05 en feit 5 van parketnummer 16-994002-07 bewezen. Het hof overweegt hieromtrent in het bijzonder als volgt.
Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16-993110-05
Aan verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij schijntransacties heeft opgezet door het maken van valse facturen, terwijl er geen sprake was van een koopovereenkomst, noch van een intentie tot levering van goederen. Het enige doel van de facturen zou zijn het plegen van BTW-fraude. Het fiscale nadeel zou hierbij zijn gelegen in het Verenigd Koninkrijk.
De BTW-fraude waar het in deze zaak om gaat wordt ook wel aangeduid als BTW-carrouselfraude. Het gaat bij deze vorm van BTW-fraude om een opzet waarbij verschillende vennootschappen in verschillende landen betrokken zijn. Er vindt een aankoop van goederen (veelal hoogwaardige technologische producten zoals mobiele telefoons of Computer Processing Units (hierna: CPU's)) plaats vanuit een andere EUlidstaat. Het gaat daarbij om een aankoop tegen het intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. De goederen worden vervolgens aan een binnenlandse partij verkocht waarbij BTW in rekening wordt gebracht. De importeur is gehouden de aldus ontvangen BTW af te dragen, maar blijft daarmee in gebreke. De importeur wordt ook wel aangeduid als de ploffer. De koper van de goederen verkoopt de goederen vervolgens en kan de BTW verrekenen of terugvragen. De goederen worden vervolgens veelal geëxporteerd, soms naar een land buiten de EU, zodanig dat de verkoper geen BTW in rekening hoeft te brengen. Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meermalen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. Deze tussenschakels worden ook wel aangeduid als buffers. De winst, dat wil zeggen de niet afgedragen, maar wel teruggevorderde, BTW, wordt over de schakels verdeeld.
In het dossier van deze zaak bevinden zich stukken met betrekking tot transacties in met name CPU's. Hierbij zijn betrokken de bedrijven [B] BV (hierna te noemen: [B]), [F] BV (hierna te noemen: [F]), [J] BV (hierna te noemen: [J]) en [M] BV (hierna te noemen: [M]).
De CPU's zijn veelal ingekocht van buitenlandse leveranciers en worden aan een buitenlandse afnemer verkocht. Opslag in Nederland, voor zover daarvan sprake was, vond veelal plaats bij het opslagbedrijf World Wide Logistics BV. Ook werd gebruik gemaakt van het opslagbedrijf [X] in het Verenigd Koninkrijk.
De meeste financiële transacties ten aanzien van de aan- en verkoop van de goederen zijn via geldwisselkantoren in het Verenigd Koninkrijk afgewikkeld. [B], [M], [F] en [J] maakten allemaal gebruik van Worldwide Currencies Ltd.
Daarnaast maakten [F] en [J] gebruik van onder andere Film Forex en Voltrex Foreign. Meestal kwam slechts het transactieresultaat terecht op Nederlandse bankrekeningen.
Zaak 1 betreft facturen afkomstig van [B]. CPU's worden geleverd in dozen, waarbij elke doos van een uniek serienummer is voorzien. De genoemde facturen van [B] hebben betrekking op transacties waarvan de doosnummers meermalen in de administratie voorkomen. Voorts is geconstateerd dat de prijs waarvoor [B] dozen heeft teruggekocht een aantal malen lager is dan de oorspronkelijke verkoopprijs.
Zaak 2 betreft facturen afkomstig van [F] waarbij eveneens dubbele doosnummers zijn voorgekomen. Soms zijn de dozen de tweede keer voor een lagere prijs ingekocht dan waarvoor zij eerder waren verkocht.
Zaak 3 betreft facturen afkomstig van [J]. Ook hier zijn dozen met een uniek doosnummers voor een tweede keer ingekocht. In het dossier bevinden zich verkoopfacturen van [J] aan [C], van [J] aan [K], van [J] aan [P] en van [J] aan [L] waarbij dit het geval is.
Zaak 4 betreft facturen afkomstig van [M]. Aan de hand van diverse facturen is vastgesteld dat door [M] zowel goederen zijn ingekocht als verkocht. Er zijn CPU's verkocht aan [C] SL in Spanje en aan [D] in Luxemburg. Facturen voor de in- en verkoop van partijen mobiele telefoons zijn gericht aan [C] en [E] in Frankrijk. In alle gevallen zijn de goederen na de invoer in Nederland overgebracht naar opslagbedrijven in het Verenigd Koninkrijk.
Eerst nadien volgde een release van de goederen. De plaats van levering was derhalve gelegen in het Verenigd Koninkrijk, zodat op de facturen van [M] Engelse BTW in rekening gebracht had moeten worden.
Het hof is van oordeel dat de volgende, reeds door de rechtbank opgesomde, omstandigheden, aanwijzingen opleveren dat verdachte de ten laste gelegde btw fraude heeft gepleegd.
- De eerste aanwijzing betreft het feit dat een aantal dozen dubbel, of soms zelfs driemaal wordt verkocht. Soms vindt deze verkoop zelfs plaats aan dezelfde afnemer. Bovendien wordt een aantal identieke dozen door verschillende vennootschappen verkocht en vindt de handel steeds plaats binnen een klein circuit van kopers en verkopers.
- Een andere aanwijzing die duidt op de aanwezigheid van BTW-fraude betreft het feit dat de prijs in latere transacties met dezelfde doos soms lager is dan de eerdere prijs.
- Een volgende aanwijzing betreft het feit dat enkele kopers ([C] SL en [D]) lege hulzen bleken te zijn. Het waren postbusvennootschappen die inmiddels in hun eigen land zijn gedeactiveerd. Dit blijkt uit infonnatie afkomstig uit respectievelijk Spanje en Luxemburg.
- Ook vormt het feit dat de financiële afwikkeling van de transacties niet plaatsvond via een reguliere bank, maar via een wisselkantoor dat geen afschriften verstrekt, een aanwijzing voor BTW-fraude. Alleen het saldo van een transactie kwam op de Nederlandse bankrekening.
- Weer een andere aanwijzing wordt gevormd door het feit dat op een aantal dozen eerdere douanestempels zijn aangetroffen. Dit duidt op mogelijke dubbele invoer van buiten de Europese Unie. Zo is vastgesteld dat een aantal CPU-dozen, elk voorzien van een uniek nummer, diverse keren Nederland is binnengebracht. Deze dozen waren deels afkomstig uit Zwitserland en Hong Kong en waren bestemd voor [F]. Later zijn dezelfde dozen Nederland binnengebracht vanuit Dubai.
- Een laatste aanwijzing wordt gevormd door het feit dat een aantal betalingen is verricht door anderen dan de kopers (third party payments). Uit onderzoek in de administratie van Velasco blijkt dat dit ook bij dit bedrijf is voorgekomen. Zulks geldt eveneens voor het bedrijf [F].
De rechtbank heeft overwogen dat er zich in het dossier ook contra-indicaties bevinden voor de vaststelling dat sprake is geweest van BTW-fraude. Het hof zal een aantal contra-indicaties hieronder bespreken.
De eerstgenoemde contra-indicatie zou zijn dat in het dossier enig bewijs ontbreekt van een voordeel voor de betrokken bedrijven, groter dan het saldo van de handelstransacties. Het hof acht dit geen contra-indicatie. Het is immers een wezenskenmerk van een carrouselfraude dat er geen separate geldstroom nodig is.
Voorts is als contra-indicatie genoemd dat er geen bewijs is dat er fiscaal nadeel is geleden. Tot de stukken van het dossier behoort een proces-verbaal van de verbalisant [betrokkene 13], gedateerd 30 september 2008, waarin de verbalisant relateert dat hem in 2006 door een medewerker van de Customs & Excise in het Verenigd Koninkrijk telefonisch was medegedeeld dat [MM] Ltd niet aan de fiscale verplichtingen in het Verenigd Koninkrijk voldeed (pagina 27 van het proces-verbaal d.d. 29 maart 2006, dossiernummers 34521, 34952 en 34953).
Bij het proces-verbaal van 30 september 2008 is gevoegd een schrijven van […], senior officier HMRC, waarin (o.a.) is vernield, zakelijk weergegeven:
[MM] Ltd UK VAT Reg No […]) were never in a position to pay to HMRC the VAT liabilities they had incurred…”,
alsmede:
" . . . this trader was the subject of liquidation ... owing HMRC at that time (15 juni 2005; hof) £4,037,241.43”
In voornoemd proces-verbaal van 29 maart 2006 zijn op de pagina's 27 en 28 verschillende transacties vermeld waarbij betrokken zijn [F], [AA], [C], [B] en [MM]. Het hof heeft de onderliggende documenten met betrekking tot deze transacties gecontroleerd en in orde bevonden.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat er wel degelijk fiscaal nadeel is geleden.
Een andere contra-indicatie wordt naar het oordeel van de rechtbank gevormd door het feit dat reguliere handel in CPU's, waarbij snel wisselende prijzen voorkomen, bestaat. Het hof acht echter niet aannemelijk geworden dat in de reguliere handel in CPU's de prijzen binnen één dag of zelfs binnen één uur zo snel wisselen als door de verdediging is gesteld.
Voorts wordt als contra-indicatie aangevoerd dat verdachte de afnemers heeft gecontroleerd. Het hof is hieromtrent van oordeel dat - voor zover deze stelling al juist is; van een degelijke controle is niet gebleken - deze controle niets zegt over de rechtmatigheid van verdachtes handelen.
De omstandigheden dat er daadwerkelijk goederen zijn getransporteerd en dat er afnemers zouden zijn gecontroleerd ziet het hof niet als contra-indicaties voor een BTW-fraude.
Ten slotte wordt naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie gevormd door het feit dat als er is nagelaten BTW af te dragen, dat niet door de Nederlandse vennootschappen is gebeurd. Zij konden immers het nultarief hanteren (ABC transactie). Ook deze omstandigheid ziet het hof niet als contra-indicatie. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is immers dat hij fraude mogelijk heeft gemaakt, waarbij het fiscale nadeel als gevolg van een carrousel waarschijnlijk in het Verenigd Koninkrijk is gelegen.
Het hof is van oordeel dat op grond van de bovengenoemde omstandigheden wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd.”
5. Bespreking van de middelen
6.1.
Het eerste middel ziet op de door het Hof bij tussenarrest gegeven beslissing tot afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9].
6.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2010 houdt het volgende in:
“De raadsman verklaart dat hij zich aansluit bij de door mr. B.A.S.E. Maandag in de zaak tegen [verdachte] (geboren op 16 maart 1965), parketnummer 21-004627-08 in de appelschriftuur van 5 oktober 2010 gedane verzoeken. De raadsman verklaart verder geen aanvullende verzoeken te hebben.”
6.3.
Het door het Hof gewezen tussenarrest van 20 oktober 2010 houdt onder het opschrift "Verzoek tot het horen van getuigen" het volgende in:
“Ter terechtzitting heeft de raadsman zich aangesloten bij de verzoeken van de raadsvrouwe van de medeverdachte [verdachte] (geboren op 16 maart 1965) en tevens het verzoek gedaan tot het uitbrengen van een aanvullend voorlichtingsrapport over zijn cliënt.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting verzocht de navolgende getuigen te horen:
Ten aanzien van feit 3 van dagvaarding met parketnummer 16/993111-05:
- [betrokkene 1], echtgenote van [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1965).
Ten aanzien van feit 1 en 3 van de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07:
- [betrokkene 2], bestuurder van [O], gevestigd te Denemarken;
- [betrokkene 6], bestuurder van [P] N.V.;
- [betrokkene 7], bestuurder van [S] S.L;
- [betrokkene 8];
- [betrokkene 9];
- [betrokkene 11].
(…)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] kan worden toegewezen en dat van de noodzaak van het horen van de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8], [betrokkene 9] en Oosterling niet is gebleken zodat de verzoeken in zoverre dienen te worden afgewezen.
(…)
Het oordeel van het hof
De rechtbank Utrecht heeft in de onderhavige zaak op 3 november 2008 vonnis gewezen. Op 17 november 2008 is namens verdachte hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Nu de raadsman eerst ter terechtzitting bovengenoemde verzoeken heeft gedaan, dienen deze verzoeken te worden getoetst aan het noodzaakcriterium.
Getuige [betrokkene 1] en [betrokkene 11]
Het hof acht het horen van deze getuigen noodzakelijk en zal de desbetreffende verzoeken derhalve toewijzen.
Getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9].
Het hof ziet thans in deze stand van de procedure, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, geen noodzaak tot het horen van deze getuigen. Het hof houdt de mogelijkheid open om op deze beslissing terug te komen indien de nadere behandeling ter terechtzitting daartoe aanleiding mocht geven, waarbij mede van belang kan zijn hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren wordt gebracht.”
6.4.
Het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen is een verzoek in de zin van art. 331, eerste lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken.
6.5.
Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van de getuigen, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is gelet op hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd.
6.6.
Het middel faalt.
7.1.
Het tweede middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het bewezenverklaarde onder 1 van parketnummer 16-993110-05 en onder 1 van parketnummer 16-994002-07. Het middel valt uiteen in drie klachten.
7.2.
De tenlastelegging is bij beide feiten toegesneden op art. 225, eerste lid, Sr. De in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden “geschrift bestemd om tot het bewijs van enig feit te dienen” moeten derhalve worden geacht aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van die bepaling.
7.3.
Art. 225, eerste lid, Sr luidt, voor zover in casu van belang:
“Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt (…), met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken (…), wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met (…).”
7.4.
Onder “geschrift bestemd om tot het bewijs van enig feit te dienen” dient het volgende te worden verstaan. Uit de arresten HR 14 mei 1957, NJ 1957/472 en HR 29 april 1958, NJ 1959/56 volgt dat bewijsbestemming wil zeggen dat aan het geschrift in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend. Als geschriften met bewijsbestemming zijn onder meer aangemerkt een factuur (HR 27 maart 1984, NJ 1984/685, HR 13 mei 1986, NJ 1987/277 en HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ2772) en een offerte cq. rekening (HR 22april 1986, NJ 1987/44). Het valselijk opmaken van een geschrift kan zowel de intellectuele valsheid als de materiële valsheid betreffen. Intellectuele valsheid ziet op het opmaken van een geschrift dat niet de waarheid inhoudt. Materiële valsheid omvat het opmaken van een geschrift waarbij wordt voorgewend dat diegene bevoegd is tot het opmaken.4.In de onderhavige zaak zijn facturen opgemaakt om te worden gebruikt als bewijsmiddel in het zakelijk verkeer waaronder begrepen daarmee verband houdende fiscale aangelegenheden.
7.5.
Volgens de toelichting op de eerste klacht getuigt het oordeel van het Hof dat er sprake was van verrichte schijntransacties van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip “levering” in de zin van het fiscale recht en regelgeving. Voor het aannemen van schijntransacties dient volgens de steller van het middel komen vast te staan dat het aan reële levering in de zin van de belastingwetgeving heeft ontbroken, terwijl het Hof juist heeft overwogen dat er goederen zijn geleverd. Voorts komt de eerste klacht op tegen de motivering van het bewezenverklaarde.5.
7.6.
In dit verband is van belang te wijzen op enkele relevante bepalingen van de BTW-Richtlijn6..
- art. 14, eerste lid:
“Als ‘levering van goederen’ wordt beschouwd, de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken”.
- art. 31:
“Indien het goed niet wordt verzonden of vervoerd, wordt als plaats van levering aangemerkt de plaats waar het goed zich op het tijdstip van de levering bevindt.”
- art. 32, eerste alinea:
“Ingeval het goed door de leverancier, door de afnemer of door een derde wordt verzonden, wordt als plaats van levering aangemerkt de plaats waar het goed zich op het tijdstip van vertrek van de verzending of het vervoer naar de afnemer plaatsvindt.”
7.7.
In het kader van de voorloper van deze Richtlijn heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in de Halifax-zaak7.geoordeeld dat:
“68. (…) dat volgens vaste rechtspraak de justitiabelen in geval van fraude of misbruik geen beroep op het gemeenschapsrecht kunnen doen (…)
69. De gemeenschapsregeling mag immers niet zo ruim worden toegepast, dat zij misbruiken van ondernemers zou dekken, dat wil zeggen transacties die niet zijn verricht in het kader van normale handelstransacties, maar uitsluitend met het doel om de door het gemeenschapsrecht toegekende voordelen onverschuldigd te verkrijgen (…)
70. Dit beginsel van het verbod van misbruik geldt ook op het gebied van de BTW.
71. De bestrijding van eventuele fraude, belastingontwijking en misbruik is immers een doel dat door de Zesde richtlijn is erkend en wordt gestimuleerd (…)
(…)
74. (…) om te kunnen vaststellen of er op BTW-gebied sprake is van misbruik, [is;PV] kennelijk ten eerste vereist dat de betrokken transacties, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden die worden opgelegd door de desbetreffende bepalingen van de Zesde richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze richtlijn, ertoe leiden dat in strijd met het door deze bepalingen beoogde doel een belastingvoordeel wordt toegekend.
75. Ten tweede moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen. (…)”
7.8.
In de zaak van 27 september 2007, C-409/04 (Teleos e.a.) heeft het HvJ EG ter zake van leveranciers van intracommunautaire van BTW vrijgestelde goederen het volgende overwogen:
“65. Verder zou het volgens rechtspraak van het Hof die naar analogie van toepassing is op het hoofdgeding, niet in strijd zijn met het gemeenschapsrecht te eisen dat de leverancier alles doet wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om te zorgen dat hij door de handeling die hij verricht niet betrokken geraakt bij belastingfraude (zie met betrekking tot „carrouselfraude" reeds aangehaalde arresten Federation of Technological Industries e.a., punt 33, alsmede Kittel en Recolta Recycling, punt 51).
66. De omstandigheden dat de leverancier te goeder trouw heeft gehandeld, dat hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt en dat zijn betrokkenheid bij fraude uitgesloten is, vormen derhalve belangrijke indicatoren om uit te maken of deze leverancier kan worden verplicht tot nabetaling van de btw.
(…)
68. Bijgevolg moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 28 quater, A, sub a, eerste alinea, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van levering een leverancier die te goeder trouw heeft gehandeld en bewijzen heeft aangeboden waardoor zijn recht op vrijstelling voor een intracommunautaire levering van goederen op het eerste gezicht wordt gestaafd, niet mogen verplichten tot nabetaling van de over deze goederen verschuldigde btw, wanneer die bewijzen vals blijken, zonder dat evenwel is aangetoond dat deze leverancier bij de belastingfraude is betrokken, voor zover hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt om te zorgen dat hij door de intracommunautaire levering die hij verricht niet bij dergelijke fraude betrokken geraakt.
(…)
70. Gelet op het antwoord op de eerste twee vragen, moet worden vastgesteld dat, behalve de voorwaarden inzake de hoedanigheid van de belastingplichtigen, de overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken en de fysieke verplaatsing van de goederen van een lidstaat naar een andere, geen andere voorwaarden kunnen worden gesteld om een verrichting als intracommunautaire levering of verwerving van goederen aan te merken.”
7.9.
Het HvJ EU heeft in de zaak R. van 7 december 2010, C-285/09 ten aanzien van BTW-fraude het volgende geoordeeld:
“37. Intracommunautaire goederenleveringen zijn vrijgesteld op grond van artikel 28 quater, A, sub a, eerste alinea, van de Zesde richtlijn, dat deel uitmaakt van de in hoofdstuk XVI bis van deze richtlijn opgenomen overgangsregeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten, waarvan de doelstelling erin bestaat de belastingopbrengst te doen toekomen aan de lidstaat waar het eindverbruik van de geleverde goederen plaatsvindt (…).
38. Bij het bij die overgangsregeling ingevoerde mechanisme wordt enerzijds de levering van intracommunautair te verzenden of te vervoeren goederen door de lidstaat van aanvang van deze verzending of dit vervoer vrijgesteld en bestaat daarenboven recht op aftrek of teruggaaf van de in deze lidstaat voldane voorbelasting, en wordt anderzijds de intracommunautaire verwerving door de lidstaat van aankomst belast. Dit mechanisme zorgt aldus voor een duidelijke afbakening van de fiscale soevereiniteit van de betrokken lidstaten (…)
(…)
41. Het Hof heeft deze bepaling aldus uitgelegd dat de intracommunautaire levering pas wordt vrijgesteld wanneer de macht om als eigenaar te beschikken over het goed aan de afnemer is overgedragen en de leverancier aantoont dat dit goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd en het goed het grondgebied van de lidstaat van levering ingevolge deze verzending of dit vervoer fysiek heeft verlaten (…)
42. Het Hof heeft verder vastgesteld dat het sinds de afschaffing van de controle aan de grenzen tussen de lidstaten voor de belastingautoriteiten moeilijk is om te verifiëren of de goederen het grondgebied van de betrokken lidstaat al dan niet fysiek hebben verlaten. Als gevolg daarvan controleren de nationale belastingautoriteiten hoofdzakelijk aan de hand van de door de belastingplichtigen verstrekte bewijzen en verklaringen (…).
(…)
47. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat R. in het hoofdgeding aanspraak heeft gemaakt op btw-vrijstelling in omstandigheden waarin de geleverde goederen het Duitse grondgebied weliswaar hadden verlaten, maar de facturen en aangiften die hij ten bewijze van de intracommunautaire transacties aan de belastingautoriteiten had verstrekt, opzettelijk feitelijk onjuist waren. (…)
48. Het overleggen van valse facturen of valse verklaringen en andere manipulaties van bewijs kunnen beletten dat de belasting juist wordt geheven, waardoor de goede werking van het gemeenschappelijke btw-stelsel in het gedrang komt. Dergelijke handelingen zijn des te ernstiger wanneer zij plaatsvinden in het kader van de overgangsregeling voor de belastingheffing op intracommunautaire transacties, welke, zoals in punt 42 van dit arrest in herinnering is gebracht, functioneert op basis van de door de belastingplichtigen verstrekte bewijzen.
49. Derhalve staat het Unierecht niet eraan in de weg dat de lidstaten het opstellen van onregelmatige facturen als belastingfraude beschouwen en in dergelijke gevallen weigeren vrijstelling te verlenen (…).”
7.10.
In de eerste plaats zij het volgende opgemerkt. Het feit dat in fiscale zin objectief van levering moet worden gesproken ook als sprake is van een kunstmatige constructie gericht op fiscaal voordeel, betekent niet dat een beroep daarop immuneert tegen het verwijt van het scheppen van een schijnwerkelijkheid. Er is immers een verschil tussen een legale anti-fiscale constructie en het scheppen van een illegale schijnwerkelijkheid.8.
Ten tweede moet voor een aflevering met recht op toepassing van het fiscale nultarief naast het voldoen aan de vereisten voor een intracommunautaire levering, tevens sprake zijn van een leverancier die te dien aanzien te goeder trouw is. Hoewel in de onderhavige zaak goederen zijn getransporteerd en opgeslagen, waren de deelnemende bedrijven niet te goeder trouw. Zij waren betrokken bij de BTW-fraude en opereerden in samenspraak. De facturen waren opzettelijk feitelijk onjuist. In casu is niet beslissend de juridische uitleg van het begrip “levering” zoals die geldt voor een te goeder trouw afgehandelde intracommunautaire transactie. Het gaat om de vraag of de facturen vals zijn opgemaakt teneinde een schijnwerkelijkheid te scheppen. Het Hof heeft geoordeeld dat dat het geval is. Naar het oordeel van het Hof zijn de documenten valselijk opgemaakt om BTW-fraude mogelijk te maken.
In de zaak met parketnummer 16-994002-07 gaat het om een drietal documenten:
- Een aankooporder van [O], een Deense onderneming, waarbij deze 1260 CPU's van het type SL7Z9 koopt van No. 1 [N] Ltd. Deze verkoper is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De order is gedateerd 28 april 2006.
- Een factuur van No. 1 [N] Ltd. gericht aan [O] met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 12 mei 2006.
- Een factuur van [O] gericht aan [P] N.V. (een Belgische vennootschap, hierna te noemen [P]) met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 22 mei 2006.
In alle drie voornoemde documenten gaat het om transacties waarmee 1260 CPU’s gemoeid zijn van steeds hetzelfde type. Naar het oordeel van het Hof zijn de documenten niet opgemaakt met het oogmerk om een koop- en verkoopovereenkomst vast te leggen, omdat tussen de betrokken partijen niet de wilsovereenstemming bestond om een rechtsgeldige koop- en verkoopovereenkomst aan te gaan. Het gaat hier om schijntransacties met als doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
In de zaak met parketnummer 16-993110-05 gaat het om de volgende facturen:
- Zaak 1 betreft facturen afkomstig van [B]. CPU's worden geleverd in dozen, waarbij elke doos van een uniek serienummer is voorzien. De genoemde facturen van [B] hebben betrekking op transacties waarvan de doosnummers meermalen in de administratie voorkomen. Voorts is geconstateerd dat de prijs waarvoor [B] dozen heeft teruggekocht een aantal malen lager is dan de oorspronkelijke verkoopprijs.
- Zaak 2 betreft facturen afkomstig van [F] waarbij eveneens dubbele doosnummers zijn voorgekomen. Soms zijn de dozen de tweede keer voor een lagere prijs ingekocht dan waarvoor zij eerder waren verkocht.
- Zaak 3 betreft facturen afkomstig van [J]. Ook hier zijn dozen met een uniek doosnummers voor een tweede keer ingekocht. In het dossier bevinden zich verkoopfacturen van [J] aan [C], van [J] aan [K], van [J] aan [P] en van [J] aan [L] waarbij dit het geval is.
- Zaak 4 betreft facturen afkomstig van [M]. Aan de hand van diverse facturen is vastgesteld dat door [M] zowel goederen zijn ingekocht als verkocht. Er zijn CPU's verkocht aan [C] SL in Spanje en aan [D] in Luxemburg. Facturen voor de in- en verkoop van partijen mobiele telefoons zijn gericht aan [C] en [E] in Frankrijk. In alle gevallen zijn de goederen na de invoer in Nederland overgebracht naar opslagbedrijven in het Verenigd Koninkrijk. Eerst nadien volgde een release van de goederen. De plaats van levering was derhalve gelegen in het Verenigd Koninkrijk, zodat op de facturen van [M] Engelse BTW in rekening gebracht had moeten worden.
Het Hof heeft in zijn oordeel aantal omstandigheden betrokken die aanwijzingen opleveren voor BTW-fraude, te weten:
“- de eerste aanwijzing betreft het feit dat een aantal dozen dubbel, of soms zelfs driemaal wordt verkocht. Soms vindt deze verkoop zelfs plaats aan dezelfde afnemer. Bovendien wordt een aantal identieke dozen door verschillende vennootschappen verkocht en vindt de handel steeds plaats binnen een klein circuit van kopers en verkopers;
- een andere aanwijzing die duidt op de aanwezigheid van BTW-fraude betreft het feit dat de prijs in latere transacties met dezelfde doos soms lager is dan de eerdere prijs;
- een volgende aanwijzing betreft het feit dat enkele kopers ([C] SL en [D]) lege hulzen bleken te zijn. Het waren postbusvennootschappen die inmiddels in hun eigen land zijn gedeactiveerd. Dit blijkt uit informatie afkomstig uit respectievelijk Spanje en Luxemburg;
- ook vormt het feit dat de financiële afwikkeling van de transacties niet plaatsvond via een reguliere bank, maar via een wisselkantoor dat geen afschriften verstrekt, een aanwijzing voor BTW-fraude. Alleen het saldo van een transactie kwam op de Nederlandse bankrekening;
- weer een andere aanwijzing wordt gevormd door het feit dat op een aantal dozen eerdere douanestempels zijn aangetroffen. Dit duidt op mogelijke dubbele invoer van buiten de Europese Unie. Zo is vastgesteld dat een aantal CPU-dozen, elk voorzien van een uniek nummer, diverse keren Nederland is binnengebracht. Deze dozen waren deels afkomstig uit Zwitserland en Hong Kong en waren bestemd voor [F]. Later zijn dezelfde dozen Nederland binnengebracht vanuit Dubai;
- een laatste aanwijzing wordt gevormd door het feit dat een aantal betalingen is verricht door anderen dan de kopers (third party payments). Uit onderzoek in de administratie van [J] blijkt dat dit ook bij dit bedrijf is voorgekomen. Zulks geldt eveneens voor het bedrijf [F].”
In het licht van het bovenstaande getuigt het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk en verder zozeer een kwestie van selectie en waardering van bewijsmateriaal, dat voor een verdere toetsing in cassatie geen plaats is.
7.11.
Voor zover er wordt geklaagd dat het Hof klaarblijkelijk de conclusie trekt dat er onvoldoende bewijs is om een BTW-carrouselfraude vast te stellen, berust het op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het Hof laat in het midden of de BTW-fraude daadwerkelijk is gepleegd. De vraag die in de strafzaak van belang is of de documenten valselijk zijn opgemaakt om een BTW-fraude mogelijk te maken. Overigens geeft het Hof aan dat er sterke aanwijzingen bestaan die duiden op een BTW-fraude.
7.12.
De tweede klacht is gericht op een onderdeel van de bewezenverklaring, te weten “immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde purchase order en facturen de suggestie gewekt dat telkens sprake is van een koopovereenkomst tussen verkoper en koper aan welke facturen geen reële overeenkomst tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen en het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en dat de vereiste wilsovereenkomst voor rechtsgeldige overeenkomst heeft ontbroken”.
7.13.
De gehele bewezenverklaring is hierboven onder 4.1 weergegeven. Het bestanddeel “valselijk opmaken” behoeft in de tenlastelegging een nadere feitelijke invulling.9.Het onderdeel van de bewezenverklaring waarop de tweede klacht ziet is een nadere uitwerking van het bestanddeel “valselijk opmaken”. Voor zover het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er geen wilsovereenstemming bestond tussen de verzender en geadresseerde van de facturen en evenmin dat er geen reële overeenkomst tot levering was, faalt het. Voor zover er wordt geklaagd dat met of door een geschrift een suggestie wekken die op gespannen voet staat met de waarheid of werkelijkheid niet gelijk gesteld kan worden met inhoud die strijdig is met die waarheid of werkelijkheid, faalt het eveneens. Een factuur vormt niet alleen een bewijsmiddel voor het recht op aftrek, maar betreft ook een belangrijk controlemiddel voor de fiscus.10.In de in casu opgemaakte facturen wordt de suggestie gewekt, of anders gezegd, wordt de indruk gegeven, dat het hier om normale koopovereenkomsten gaat. Die gewekte indruk is in strijd met de waarheid. Gewezen zij in dat verband op de zaak Kittel11.waarin er sprake was van een tweetal handelaren dat zaken had gedaan met ploffers. Een van de twee bedrijven had willens en wetens bijgedragen aan de carrouselfraude van computeronderdelen. Ten aanzien van dit bedrijf oordeelde het HvJ EG dat de nationale rechter het recht op aftrek moet weigeren als de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelnam aan een transactie die onderdeel vormde van een BTW-fraude. In de zaak met parketnummer 16-99400207 stond voordat de goederen aan hun ronde langs de bedrijven begonnen al vast wat de prijs was die ieder van de betrokken partijen zou betalen en ontvangen. In de zaak met parketnummer 16-993110-05 bleken enkele kopers ([C] SL en [D]) lege hulzen te zijn. Het waren postbusvennootschappen die inmiddels in hun eigen land zijn gedeactiveerd. Bovendien houdt bewijsmiddel 30 onder meer het volgende in:
“Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-2), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 16], zakelijk weergegeven:
lk ben directeur van [B] B.V. Allereerst wil ik opmerken dat er geen sprake is van een echte handel door mij. Goederen werden mij toegezonden zonder dat ik deze had besteld. Ik ontving een factuur en eerst daarna moest ik een purchase-order maken. Dit suggereerde dat ik goederen had besteld maar dat was dus niet zo. De factuur suggereerde dat ik goederen had gekocht, maar dat was niet zo. [verdachte] belde mij vervolgens op en gaf aan mij door aan wie deze goederen waren verkocht. Ik had dus ook geen contacten over deze verkoop met anderen dan [verdachte]. (…)”
En voorts wil ik in dit verband nog wijzen op bewijsmiddel 39:
“Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-5), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
(geconfronteerd met geschriften betreffende drie vermoedelijke carrouseltransacties)
Het is gewoon een draaimolen. Deze dertien transacties zijn pure draaimolens. Ik zie dat het om BTW-carrousels gaat.”
7.14.
De derde klacht ziet op de kwalificatie. Op overeenkomstige gronden als aangegeven bij de bespreking van de eerste klacht en de twee klacht, faalt ook deze klacht.
7.15.
Ik rond de bespreking van dit middel af met nog een meer algemene opmerking. Het Hof heeft zich er bepaald niet gemakkelijk vanaf gemaakt, maar is in afzonderlijke overwegingen uitvoerig ingegaan op de stellingen van de verdediging. Die stellingen van de verdediging miskennen –en dat zou een aanknopingspunt hebben kunnen vormen voor een meer terughoudende reactie van het Hof- dat een veroordeling ter zake van valsheid in geschrift ook begaan kan worden als reeds tevoren vast staat dat de met de valsheid beoogde belastingfraude niet realiseerbaar is. De valsheid staat immers centraal en die valsheid moet gepleegd zijn met het oog op het gebruik van het valse geschrift, maar of na dat gebruik het gewenste effect wordt bereikt doet in de kern niet ter zake. Ook als met de facturen uiteindelijk dus geen BTW-fraude mogelijk is, kan wel degelijk valsheid in geschrift worden gepleegd. Anders gezegd: hier staat door de wijze van tenlastelegging niet de fraude zelf centraal, maar het beoogde gebruik van een vals geschrift. En die facturen waarin staat dat er goederen zijn geleverd zijn in strafrechtelijke zin vals, waarbij bedacht moet worden dat het leveringsbegrip in het strafrecht nu eenmaal een zekere autonome betekenis kan worden toegekend en daarmee niet volledig parallel behoeft te lopen aan datzelfde begrip in het burgerlijk recht of belastingrecht.
7.16.
Het middel faalt in alle onderdelen.
8.1.
Het derde middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen in de zaak met parketnummer 16-993110-05 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
8.2.
Deze bewezenverklaring berust onder meer op de volgende bewijsvoering:
“24. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (AH-1), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
De BTW-fraude waar het in deze zaak om gaat wordt ook wel aangeduid als BTW-carrouselfraude.
Het gaat bij deze vorm van BTW-fraude om een opzet waarbij verschillende vennootschappen in verschillende landen betrokken zijn. Er vindt een aankoop van goederen (veelal hoogwaardige technologische producten zoals mobiele telefoons of Computer Processing Units (hierna: CPU's)) plaats vanuit een andere EU-lidstaat. Het gaat daarbij om een aankoop tegen het intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. De goederen worden vervolgens aan een binnenlandse partij verkocht waarbij BTW in rekening wordt gebracht. De importeur is gehouden de aldus ontvangen BTW af te dragen, maar blijft daarmee in gebreke. De importeur wordt ook wel aangeduid als de ploffer. De koper van de goederen verkoopt de goederen vervolgens en kan de BTW verrekenen of terugvragen. De goederen worden vervolgens veelal geëxporteerd, soms naar een land buiten de EU, zodanig dat de verkoper geen BTW in rekening hoeft te brengen. Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meermalen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. Deze tussenschakels worden ook wel aangeduid als buffers. De winst, dat wil zeggen de niet afgedragen, maar wel teruggevorderde, BTW, wordt over de schakels verdeeld.
25. Het in de wettelijke vorm opgemaakte O-PV, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het dossier van deze zaak bevinden zich stukken met betrekking tot transacties in met name CPU's. Hierbij zijn betrokken de bedrijven [B] BV (hierna te noemen: [B]), [F] BV (hierna te noemen: [F]), [J] BV (hierna te noemen: [J]) en [M] BV (hierna te noemen: [M]). De CPU's zijn veelal ingekocht van buitenlandse leveranciers en worden aan een buitenlandse afnemer verkocht. Opslag in Nederland, voor zover daarvan sprake was, vond veelal plaats bij het opslagbedrijf World Wide Logistics BV.
Ook werd gebruik gemaakt van het opslagbedrijf [X] in het Verenigd Koninkrijk. De meeste financiële transacties ten aanzien van de aan- en verkoop van de goederen zijn via geldwisselkantoren in het Verenigd Koninkrijk afgewikkeld. [B], [M], [F] en [J] maakten allemaal gebruik van Worldwide Currencies Ltd. Daarnaast maakten [F] en [J] gebruik van onder andere Film Forex en Voltrex Foreign. Meestal kwam slechts het transactieresultaat terecht op Nederlandse bankrekeningen.
26. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Zaak l, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 18 april 2005 is bij de douane Schiphol een invoeraangifte gedaan van acht cartons microprocessoren. Geadresseerde was [B] B.V. Op 19 april 2005 zijn de bij de invoeraangifte overgelegde bescheiden door de douane doorgezonden aan de FIOD/ECD te Haarlem. Op 22 april 2005 is door mij een bezoek gebracht aan [B] B.V. te Bodegraven en is door mij gesproken met [betrokkene 16]. De heer Westerhof heeft aan mijn verzoek gevolg gegeven en heeft een tweetal ordners alsmede een enveloppe inhoudende losse bescheiden vrijwillig ter inzage verstrekt. Aan de hand van de inkoopfacturen kon worden vastgesteld dat CPU's (Intel P4) zijn ingekocht van:
- [T] LLC (USA);
- [U] LLC (USA);
- [V] LLC (Dubai).
De CPU's zijn verkocht aan:
- [C] SL (Spanje);
- [E] (Frankrijk);
- [D] (Luxemburg).
In alle gevallen zijn de CPU's na de invoer in Nederland overgebracht naar:
- [W] (UK);
- [X] (Heathrow) Ltd. (UK).
Eerst als de CPU's in deze opslagplaatsen waren aangekomen volgde een "release" van de goederen. De plaats van levering is derhalve ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 in Engeland. Op de facturen van [B] B.V. had om die reden Engelse BTW (VAT) in rekening moeten worden gebracht. Door [B] B.V. is in totaal aan derden gefactureerd voor een waarde van £ 6.089.241,40 + $ 883.008,-. Bij Worldwide Currencies Ltd. (UK) is een account aangehouden. Via deze instelling, niet zijnde een bank maar een wisselkantoor, zijn de inkoopfacturen betaald en is het geld van de verkopen ontvangen. Voorts zijn kosten betaald en het netto-resultaat is overgemaakt naar de bankrekening van [B] B.V. bij de ABN AMRO-bank, nr. [004]. Opvallend is dat de betaling van de verkoopfacturen van [B] B.V. aan:
- [C] SL (Spanje);
- [E] (Frankrijk);
- [D] (Luxemburg),
niet door deze bedrijven is gedaan maar door:
- [Y] Ltd.;
- [Z] Ltd.
2.4.1
[005]/[006]
In de administratie van [B] B.V. zijn de volgende bescheiden aangetroffen:
Factuur van 08-03-2005 van [B] aan [C] SL (Spanje) voor een waarde van £ 165.600,- (stuksprijs £ 92,-) (D-5).
Factuur van 30-03-2005 van [B] aan [D] (Luxemburg) voor een waarde van £ 292.248,- (stuksprijs £ 90,20) (D-8). Deze goederen zijn op 29 maart 2005 ten invoer in Nederland aangegeven. Door World Wide Logistics B.V. zijn kosten ter zake in rekening gebracht, waaronder "handling charges" (D-9). Tevens is inspectie gedaan van deze zending door World Wide Logistics B.V., waarvan een "Inspection Sheet" is opgemaakt. Hierop komen o.a. de nummers [006] en [005] voor (D-10). Deze goederen zijn op 29 maart 2005 vervoerd naar Engeland, [W] Ltd. (UK) (D-11).
Opmerking verbalisant:
De dozen met de nummers [005] en [006] zijn op 7 maart 2005 vanuit Amerika naar Nederland gekomen en zijn vervolgens overgebracht naar Engeland. Op 29 maart 2005 zijn dezelfde dozen, nu vanuit Dubai, weer naar Nederland gekomen en zijn daarna weer naar Engeland gebracht. Opvallend hierbij is dat [B] de onderwerpelijke dozen op 08 maart 2005 heeft verkocht voor een stuksprijs van £ 92,- en op 27 maart 2005 weer heeft teruggekocht voor £ 89,40.
2.4.2
[007]
- Factuur van 11 maart 2005 van [B] aan [AA] (Luxemburg) voor een waarde van £ 98.960,40 (D-13). Deze goederen zijn op 8 maart 2005 ten invoer in Nederland aangegeven en vervolgens overgebracht naar Engeland.
- Factuur van 13 april 2005 van [V] LLC (Dubai) aan [B] betreffende de levering van 4.680 stuks CPU's voor een waarde van £ 432.432,- (stuksprijs £ 92,40) (D-15). Deze goederen zijn op respectievelijk 15-04-2005 en 19-04-2005 door [B] gefactureerd aan [D] (Luxemburg) voor een waarde van respectievelijk £ 369.468,- (D-16) en £ 67.608,- (D-17). Deze goederen zijn op 14-04-2005 ten invoer in Nederland aangegeven. Door World Wide Logistics B.V. zijn kosten ter zake in rekening gebracht, waaronder "handling charges" (D-18). Tevens is inspectie gedaan van deze zending door World Wide Logistics B.V., waarvan een "Inspection Sheet" is opgemaakt (D-19 en D-20). Hierop komt o.a. het nummer [007] voor (D-20). Deze goederen zijn op 14-04-2005 vervoerd naar Engeland, [W] Ltd. (UK) (D-21).
Opmerking verbalisant:
De doos met het nummer [007] is op of omstreeks 08 maart 2005 vanuit Amerika naar Nederland gekomen en is vervolgens overgebracht naar Engeland. Op 14 april 2005 is dezelfde doos, nu vanuit Dubai, weer naar Nederland gekomen en is daarna weer naar Engeland gebracht.
2.4.3
[…]
- Factuur van 23-02-2005 van [T] LLC (USA) aan [B] betreffende de levering van 7.200 stuks CPU's voor een waarde van $ 1.224.000,- (stuksprijs $ 170,-) (D-22).
- Factuur van 25-02-2005 van [B] aan [C] SL (Spanje) voor een waarde van respectievelijk £ 355.172,40 en £ 290.595,60 (stuksprijs £ 89,69) (D-23 en D-24). Deze goederen zijn op 25 februari 2005 ten invoer in Nederland aangegeven.
Door World Wide Logistics B.V. zijn kosten ter zake in rekening gebracht, waaronder "handling charges" (D-27). Tevens is inspectie gedaan van deze zending door World Wide Logistics B.V., waarvan een "Inspection Sheet" is opgemaakt. Hierop komt o.a. het nummer […] voor (D-28 en D-29). De goederen zijn op 25 februari 2005 overgebracht naar Engeland, [W] Ltd. UK (D-30). Op respectievelijk 28 februari 2005 en 01 maart 2005 heeft [B] opdracht gegeven aan [W] Ltd. om de goederen vrij te geven ("release") (D-25 en D-26).
- Factuur van 07 april 2005 van [T] LLC (USA) aan [B] betreffende de levering van 2.880 stuks CPU's voor een waarde van $ 485.856,- (stuksprijs $ 168,70) (D-31).
- Facturen van respectievelijk 12 april 2005 en 13 april 2005 van [B] aan [D] (Luxemburg) voor een waarde van respectievelijk £ 129.672,- en £ 129.672,- (stuksprijs £ 90,05) (D-32 en D-34).
Deze goederen zijn op 12 april 2005 ten invoer in Nederland aangegeven.
Opmerking verbalisant:
De doos met het nummer […] is op of omstreeks 25 februari 2005 vanuit Amerika naar Nederland gekomen en is vervolgens overgebracht naar Engeland. Op 12 februari 2005 is dezelfde doos vanuit Amerika weer naar Nederland gekomen en is daarna weer naar Engeland gebracht.
2.4.4
[009] en [010]
- Factuur van 05 april 2005 van [T] LLC (USA) aan [B] betreffende de levering van 3.600 stuks CPU's voor een waarde van $ 600.696,- (stuksprijs $ 166,86) (D-50).
- Factuur van 07 april 2005 van [B] aan [D] (Luxemburg) voor een waarde van £ 323.280,- (stuksprijs £ 89,80) (D-51).
Deze goederen zijn op 06 april 2005 ten invoer in Nederland aangegeven.
Door World Wide Logistics B.V. (Hoofddorp) zijn kosten ter zake in rekening gebracht, waaronder "handling charges" (D-53).
Tevens is inspectie gedaan van deze zending door World Wide Logistics B.V., waarvan een "Inspection Sheet" is opgemaakt. Hierop komen o.a. de nummers [009] en [010] voor(D-54).
Deze goederen zijn op 06 april 2005 vervoerd naar Engeland, [W] Ltd. (UK) (D-55). Op 08 april 2005 heeft [B] opdracht gegeven aan [W] Ltd. om de goederen vrij te geven ("release") (D-52).
Opmerking verbalisant:
De dozen met de nummers [009] en [010] zijn op 2 maart 2005 vanuit Amerika naar Nederland gekomen en zijn vervolgens overgebracht naar Engeland. Op 6 april 2005 zijn dezelfde dozen vanuit Amerika weer naar Nederland gekomen en zijn daarna weer naar Engeland gebracht.
Opvallend hierbij is dat [B] de onderwerpelijke dozen op 3 maart 2005 heeft verkocht voor een stuksprijs van $ 175,20 en op 05 april 2004 weer heeft teruggekocht voor $ 166,86.
27. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [B] B. V. en gericht aan [C] SL (Spanje) (Zaak 1, bijlagen D-5, D-2 3, D-24, D-41 en O-PV, bijlagen D-33 en D-5 7).
28. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [B] B. V. en gericht aan [D] (Luxemburg) (Zaak 1, bijlagen D-8, D-13, D-16, D-17, D-32, D-34 en O-PV, bijlagen D-46, D-120, D-144, D-145, D-166).
29. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuur (blijkens de opdruk afkomstig van [B] B. V. en gericht aan [E] (Frankrijk) (Zaak 1, bijlagen D-40).
30. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-l-2), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 16], zakelijk weergegeven:
lk ben directeur van [B] B.V. Allereerst wil ik opmerken dat er geen sprake is van een echte handel door mij. Goederen werden mij toegezonden zonder dat ik deze had besteld. Ik ontving een factuur en eerst daarna moest ik een purchase-order maken. Dit suggereerde dat ik goederen had besteld maar dat was dus niet zo. De factuur suggereerde dat ik goederen had gekocht, maar dat was niet zo. [verdachte] belde mij vervolgens op en gaf aan mij door aan wie deze goederen waren verkocht. Ik had dus ook geen contacten over deze verkoop met anderen dan [verdachte]. Het kwam ook voor dat [verdachte] mij belde en doorgaf dat er een betaling binnen zou komen. Nadat Worldwide Currencies mij had gebeld met de mededeling dat er een bedrag voor mij was ontvangen, maakte ik dan een factuur op. Deze factuur verzond ik niet altijd. De eerste 20 stuks zijn door mij per fax of per post verzonden naar [AA] of UT, maar op een gegeven moment ben ik daar mee gestopt. Ik had er een keer een niet gestuurd en toen hoorde ik er niets van. Ik dacht toen, als ze er een nodig hebben, bellen ze wel. Ik ben nooit gebeld en voor ongeveer de helft van mijn verkoopfacturen heb ik ze daarom ook niet meer verzonden. Met [AA] heb ik nooit contact gehad. Ik ging er van uit dat [verdachte] voor mij alle contacten onderhield en de onderhandelingen deed omdat ik overdag daar geen tijd voor had. [verdachte] bepaalde ook mijn winstmarge. [verdachte] kwam met het idee om het te doen zoals we het hebben gedaan.
31. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-5), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb [betrokkene 16] geholpen terwijl hij met een deal bezig was. Ik heb hem wel in contact gebracht met UT Placeat, met Imran. Ik heb hem ook in contact gebracht met World Wide Logistics en L&A. De beste vriend van [betrokkene 16] is tevens de beste vriend van [medeverdachte]. En zo ben ik ook in contact gekomen met [betrokkene 16], via [medeverdachte] dus.
32. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Zaak 2, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Vervolgens is onderzoek ingesteld in de administratie van L&A Freight B.V. en daarbij is vastgesteld dat een aantal CPU-dozen, die elk zijn voorzien van een uniek nummer, diverse keren Nederland waren binnengebracht en daarna waren overgebracht naar opslagplaatsen in het Verenigd Koninkrijk. Zo is onder andere vastgesteld dat op 11-04-2005 door L&A Freight B.V. 12 dozen CPU's zijn geïnspecteerd. Deze dozen werden Nederland binnengebracht vanuit deels Zwitserland en Hong Kong en waren bestemd voor [F] in Nederland. Deze dozen zijn op 11-04-2005 overgebracht naar [X] (UK).
Op 14-04-2005 zijn dezelfde dozen weer Nederland binnengebracht, nu vanuit Dubai.
Gesproken is met de directeur/enig aandeelhouder [betrokkene 17]. Hij heeft de administratie van [F] B.V. vrijwillig ter inzage verstrekt.
Verkoop van CPU's heeft in de onderzochte periode plaatsgevonden aan o.a.:
- [D] (Luxemburg);
- [C] SL (Spanje);
[G] (UK);
[F] Ltd. (UK);
- [H] Ltd. (UK);
- [K] OU (Estland);
- [BB] (Litouwen).
De betaling van de verkoopfacturen van [F] heeft herhaaldelijk plaatsgevonden door andere bedrijven dan aan wie is gefactureerd; zogeheten "Third party payments".
Betalingen door
- [D] (Luxemburg);
- [C] SI. (Spanje);
- [F] Ltd. (UK);
- [H] Ltd. (UK);
- [K] OU (Estland);
- [BB] (Litouwen),
konden niet worden getraceerd.
Op de verkoopfacturen van [F] staat telkens vermeld:
"Please make sure payment is done by your own company. We do not accept third party payments".
Ten aanzien van de handel in CPU's is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Aan de hand van de in de administratie aanwezige unieke doosnummers is een overzicht gemaakt en daarbij is vastgesteld dat bepaalde dozen meerdere keren zijn ingekocht door [F], soms voor een lagere prijs dan waarvoor deze eerder waren verkocht en soms drie maanden later. In nagenoeg alle gevallen werd de betaling van de verkoopfacturen betreffende CPU's gedaan door andere bedrijven dan aan wie is gefactureerd. Het merendeel van de uitgaande facturen betreffende de levering van CPU's is gericht aan [C] SL (Spanje), terwijl het merendeel van de betalingen (via World Wide Currencies) van deze facturen komt van het bedrijf [Z] Ltd. (UK).
33. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [F] B. V. en [F] en gericht aan [C] SL (Spanje) en [G] (Verenigd Koninkrijk) en [D] (Luxemburg) en [H] Ltd (Verenigd Koninkrijk) en [I] SL (Spanje) (Zaak 2, bijlagen D-4, D-24, D-41, D-53, D-70, D-86, D-12, D-14, D-15, D-29, D-45, D-63, D-60, D-102 en O-PV, bijlagen D-17, D-40, D-131, D-4 en D-5).
34. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-4-1), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 17], zakelijk weergegeven:
In maart/april 2004 hebben we, [verdachte] en ik, besloten om samen te werken. De werkzaamheden die [F] ging doen, was de handel in CPU's. Bij [F] zijn alleen [verdachte] en ik werkzaam. [verdachte] is in loondienst bij [F]. [verdachte] onderhoudt de contacten en het netwerk van klanten en leveranciers. [medeverdachte], de broer van [verdachte] heeft in 2004 als consultant voor [F] gewerkt. Hij moest dan klanten zoeken, eigenlijk net als [verdachte]. [verdachte] heeft [medeverdachte] verteld wat hij moest doen. [medeverdachte] is voor zichzelf begonnen met een onderneming, [J]. Ik was niet bekend met de handel in CPU's en mobiele telefoons. Dat we daarin gingen handelen was dan ook het idee van [verdachte]. Als ik weg ben, doet [verdachte] de zaken.
35. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-4-4), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 17], zakelijk weergegeven:
Verbalisanten: Gisteren heeft u het volgende verklaard: (...).
Bij ons ontstaat het volgende beeld. [F] drijft op de bijdrage van [verdachte]. [verdachte] had het idee, de contacten en de ervaringen. U doet alleen de administratieve kanten en bent formeel de directeur van [F] Consulting & Trade. [H] is volgens internet een recruitment office. Soortgelijk voor [F] Ltd, dit is een Domestic Appliances bedrijf. Geen CPU's in zicht dus. Wij houden u een gedeelte uit de verklaring van [betrokkene 16] voor. [betrokkene 16] verklaart dat hij eigenlijk een administratiekantoor van [verdachte] was. (...) Kortom het hele verhaal is [verdachte]. Zonder [verdachte] geen [F] in CPU-handel. U bent net als [betrokkene 16] een verlengstuk van [verdachte]. Wat is daarop uw reactie?
Uw samenvatting van wat ik verklaard heb, is juist. Ik kan nauwelijks geloven dat [verdachte] mij op deze manier heeft misbruikt. Ik ben het met u eens dat ik met [F] niet in de CPU-handel zou zijn gekomen als ik niet met [verdachte] was gaan praten.
36. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-4-5), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 17], zakelijk weergegeven:
Met betrekking tot de handel in mobiele telefoons moet ik bekennen dat ik daarin een beetje dezelfde rol heb vervuld zoals omschreven in de verklaring van de heer [betrokkene 16] van [B]. Waar de gelijkenis met deze [betrokkene 16] zit, is dat ik alleen maar de papierwinkel deed met betrekking tot deze transacties. [verdachte] wekte de indruk de klant en de leverancier gevonden te hebben en klaar is Kees. [verdachte] regelde alles dus hij bepaalde ook de marge. Ik heb daar zelf geen enkele invloed op uit kunnen oefenen.
37. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-4-7), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 17], zakelijk weergegeven:
Ik heb de kennis van deze handel van [verdachte] gekregen. Ik ben een marionet geweest. [verdachte] heeft mij feitelijk bestuurd en ik had het zelf niet eens in de gaten.
38. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-1), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij [F]. Naast mij werkt alleen [betrokkene 17] bij [F].
39. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-5), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
(geconfronteerd met geschriften betreffende drie vermoedelijke carrouseltransacties)
Het is gewoon een draaimolen. Deze dertien transacties zijn pure draaimolens. Ik zie dat het om BTW-carrousels gaat.
40. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Zaak 3, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 27 juni 2005 is door mij een bezoek gebracht aan [J] B.V. Gesproken is met de mij bekende [medeverdachte] en hij heeft de administratie van [J] B.V. vrijwillig ter inzage verstrekt. Daarbij is vastgesteld dat een aantal transacties met CPU's zijn gelopen via buitenlandse financiële instellingen. De bescheiden daarvan zijn eerst op 14 juli 2005 ter beschikking van het onderzoek gekomen.
Onder dossiernummer 30181949 staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken ingeschreven [J] B.V., directeuren:
- [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum]-1969 te [geboorteplaats] (Ecuador),
- [medeverdachte], geboren op [geboortedatum]-1965 te [geboorteplaats].
Aan de hand van de overgelegde administratie is een overzicht gemaakt van de in- en verkopen over de periode augustus 2004 t/m mei 2005. Er is in deze periode alleen gehandeld in CPU's. Inkopen hebben met name plaatsgevonden bij:
- [CC] (Denemarken);
- [DD] (Denemarken);
- [EE] (Denemarken);
- [FF] (Madeira);
- [GG] (Italië);
- [HH] (Monaco).
Verkopen hebben met name plaatsgevonden aan:
- [G] Ltd. (UK);
- [C] SI. (Spanje);
- [I] SL (Spanje);
- [K] (Estland);
- [BB] (Litouwen).
De betaling van de verkoopfacturen van [J] B.V. heeft herhaaldelijk plaatsgevonden door andere bedrijven dan aan wie is gefactureerd; zogeheten "Third party payments". Betalingen door
[C] SI. (Spanje);
[I] SL (Spanje);
[K] (Estland);
- [BB] (Litouwen),
konden niet worden getraceerd.
Op de verkoopfacturen van [J] B.V. staat telkens vermeld: "Please ensure that payments wilt be done today before 14.00pm/WWC account UK".
2.4
CPU's
In de administratie van [J] B.V. zijn o.a. de navolgende bescheiden aangetroffen:
- Factuur van [CC] (Denemarken) aan [J] B.V. van 19-04-2005, nr. [011], betreffende de levering van 945 stuks CPU's (D-1);
- Factuur van [CC] (Denemarken) aan [J] B.V. van 19-04-2005, nr. [012], betreffende de levering van 945 stuks CPU's (D-2);
- Inspection sheet van [X] (UK) van 20-04-2005, nr. [013], vermeldende de doosnummers […] (D-3);
Inspection sheet van [X] (UK) van 20-04-2005, nr. [014], vermeldende de doosnummers […] (D-4);
Factuur van [J] B.V. aan [K] (Estland) van 20-04-2005, nr. [015], o.a. vermeldende 1.890 stuks CPU's, factuurwaarde £ 171.423,-, stuksprijs £ 90,70 (D-5).
Resumé:
- De prijs daalt in de factuurlijn [J]->[K]->[II] van £ 90,70 naar £ 77,30; [K] zou (op papier althans) een verlies hebben genomen van £ 171.423,- -/- £ 146.097,-= £ 25.326,-.
- [II] Ltd. brengt op de factuur aan [JJ] Ltd. £ 25.732,35 aan VAT in rekening en zal dat bedrag aan de belastingdienst in de UK moeten afdragen. – [II] Ltd. ontvangt slechts £ 1.351,35 en zal om die reden alleen al de verschuldigde VAT niet kunnen afdragen.
- [II] Ltd. zou aan [K] Ou (Estland) ook nog het factuurbedrag van £ 146.097,- moeten betalen.
- [K] Ou (Estland) ontvangt kennelijk helemaal geen geld betreffende deze transactie.
- [J] geeft de goederen vrij (release) aan [G] Ltd., een bedrijf met wie zij in deze helemaal geen zaken heeft gedaan (D-12).
- [J] ontvangt het geld van de factuur aan [K] Ou (Estland) van [G] (D-129).
De goederen hebben de volgende route gevolgd: Denemarken -> UK -> USA -> Nederland.
2.4.2
Carrousel
Aan de hand van de in de administratie aanwezige unieke doosnummers is een overzicht gemaakt en daarbij is vastgesteld dat bepaalde dozen meerdere keren zijn ingekocht door [J] B.V., soms voor een lagere prijs dan waarvoor deze eerder waren verkocht en soms vier maanden later.
41. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [J] en gericht aan [K] (Estland) en [C] SL (Spanje) en [G] (Verenigd Koninkrijk) en [D] (Luxemburg) en [L] (Duitsland)(zaak 3, bijlagen D-5, D-47, D-78, D-82, D-85, D-96, D-102, D-37, D-44, D-64, D-67, D-112, D-118, D-121, D-24, D-58, D-71, D-88, D-109, D-53, D-106 en 0-pv D-85, D-107, D-116, D-139, D-101, D-126.
42. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-1), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik werk bij het bedrijf [J] B.V. Dit is het bedrijf van mijn vriendin [betrokkene 1]. Ik heb een jaar geleden in september 2004 zelf de internationale tradingactiviteiten van [J] B.V. opgezet. Deze activiteiten richten zich op de internationale handel in CPU's. Ik handel zelfstandig en ik ben zelf verantwoordelijk.
43. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-4), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
(Nadat hem diverse bescheiden zijn getoond, betrekking hebbende op en partij in beslag genomen CPU's die eerder door [J] waren geleverd aan [K] OU in Estland) Nu ik dit zo zie, vind ik dit schandalig. Ik constateer dat het fraude is.
44. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal Zaak 4, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam staat onder dossiernummer […] ingeschreven [M] B.V. Directeur: [betrokkene 18], geboren op [geboortedatum]-1959 te [geboorteplaats]. Enig aandeelhouder (sinds 06-12-2002): [J] B.V.
De CPU's zijn in 2005 verkocht aan:
- [C] SL (Spanje);
- [D] (Luxemburg).
Ook is een aantal partijen mobiele telefoons ingekocht en verkocht. Daarbij zijn de goederen na de invoer in Nederland vervoerd naar Hawk (UK).
Facturatie vond in deze gevallen plaats aan:
- [C] SL (Spanje);
- [E] (Frankrijk).
Bij Worldwide Currencies Ltd. (UK) is een account aangehouden. Via deze instelling, niet zijnde een bank maar een wisselkantoor, zijn de inkoopfacturen betaald en is het geld van de verkopen ontvangen. Voorts zijn kosten betaald en het netto-resultaat is overgemaakt naar de bankrekening van [M] B.V. bij de Rabobank, nr. [nummer].
Van [betrokkene 18] is op 11-08-2005 een "Statement from 17/03/2005 to 10/08/2005" ontvangen van Worldwide Currencies, First Choice for Currency Exchange.
Opvallend is dat de betaling van de verkoopfacturen van [B] B.V. aan:
- [C] SL (Spanje);
- [E] (Frankrijk);
- [D] (Luxemburg),
niet in alle gevallen door deze bedrijven is gedaan maar hoofdzakelijk door:
- [Y] Ltd.;
- [Z] Ltd.;
- [KK].
45. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten facturen (blijkens de opdruk afkomstig van [M] B. V. en gericht aan [C] SL (Spanje) en [AA] (Luxemburg) en [E] (Frankrijk) (zaak 4, bijlagen D-5, D-9, D-32, D-15, D-21, D-28, D-38, D-41, D-44, D-49, D-53, D-76.
46. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-6-1), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 18], zakelijk weergegeven:
Ik ben als manager finance in dienst geweest van [LL] gedurende de periode augustus 1996 tot en met februari 2003 en heb in die periode te maken gehad met zowel [medeverdachte] als [verdachte]. [J] B.V. heeft in december 2002 de aandelen van [M] B.V. gekocht met als doel tradingactiviteiten te ontwikkelen. Dit is gebeurd op initiatief van [medeverdachte]. Ook [verdachte] was daarbij betrokken. Zij werden ook de feitelijke spilfiguren in deze zaak. Ikzelf werd door [medeverdachte] benaderd om als directeur op te treden van [M] B.V. Zowel [medeverdachte] als [verdachte] hebben een hele korte periode op de loonlijst gestaan. [medeverdachte] vanaf 1 november 2003 tot 30 april 2004 en [verdachte] vanaf 1 februari 2004 tot 30 april 2004. Toen heb ik hem ontslagen omdat hij activiteiten voor [F] ging doen. De activiteiten van [M] B.V. betrof het handelen in mobiele telefoons en CPU's. De CPU's werden gekocht in Spanje en werden door de leverancier in Engeland neergezet. Onze klant was altijd een Engels bedrijf. Wij ontvingen op onze Nederlandse bankrekening het geld van onze afnemer en betaalden door aan onze leverancier. De in- en verkoop werd geregeld door [medeverdachte] en [verdachte] en ikzelf deed de administratieve afwikkeling. Alle betalingen in 2005 zijn gelopen via ons account bij Worldwide Currencies. U vraagt mij of ik kan aantonen met wie ik zaken heb gedaan. Dat kan ik niet aangeven want [verdachte] heeft deze zaken allemaal geregeld. Van hem heb ik ook een purchase order gekregen van [D] in Luxemburg. Via de fax heb ik in 2005 nooit een purchase order gekregen van [D] in Luxemburg of van [C] SL in Spanje. Van dit laatste bedrijf heb ik zelfs helemaal geen purchase order. Met niemand van deze firma's heb ik ooit contact gehad. Ikzelf heb in persoon nooit gekocht of verkocht; alles is gedaan door [verdachte]. [medeverdachte] heeft er wel bijgezeten als wij het hadden over klanten of geldstromen maar [verdachte] was de man die de contacten onderhield met de leveranciers en afnemers. [verdachte] gaf ook aan mij door dat er goederen waren verzonden en aan wie ik de verkoopfactuur moest richten. Ook bepaalde hij de verkoopprijs. Het enige dat ik deed was de verkoopfactuur opmaken en versturen. Ook heb ik steeds de purchase-order gemaakt. Dat heb ik steeds gedaan aan de hand van de inkoopfacturen die ik kreeg.
47. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-6-2), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 18], zakelijk weergegeven:
[M] B.V. is eind 2002 opgericht/aangekocht op initiatief van [medeverdachte] en [verdachte] met als doel handelstransacties te gaan doen op het gebied van mobiele telefoons en CPU's. Op 6 december 2003 ben ik directeur geworden van [M] B.V. Dit op verzoek van [medeverdachte]. In 2004 is er vervolgens een aantal transacties geweest. Die zijn allemaal geregeld door [verdachte].
48. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-3-7), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[M] B.V. is gestart op initiatief van [medeverdachte], Bas Knoop en mij.”
8.3.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte de valsheid in geschrift tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) heeft gepleegd, is gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, toereikend gemotiveerd. Voor de nauwe en bewuste samenwerking zijn de bewijsmiddelen 36, 37 en 46 illustratief. Het idee voor de werkwijze kwam van verdachte en hij regelde alles. De omstandigheid dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen niet zelf de facturen in kwestie heeft opgemaakt doet daaraan niet af. De omstandigheid dat in de bewezenverklaring de in de tenlastelegging vermelde namen van (rechts)personen zijn geschrapt, doet er niet aan af dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen medeplegen met een of meer rechtsperso(o)n(en) heeft kunnen afleiden.
8.4.
Het middel faalt.
9.1.
Het vierde middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen in de zaak met parketnummer 16-994002-07 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
9.2.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aankooporder van [O] (Denemarken) aan No. 1 [N] ltd. (Engeland), d.d. 28 april 2006 (D-la), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Qty: 1260, Description: SL7Z9, Total: 101.871,00
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuur van No. 1 [N] Ltd. Gericht aan [O], d.d. 12 mei 2006 (D-lb), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Qty: 1260, Details: (...) SL7Z9 CPU, Net Amount: 101.871,00
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een factuur van No. 1 [N] ltd. Gericht aan [O], d.d. 12 mei 2006 (D-2a), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Qty: 1260, Description: Intel SL7Z9, Total 105.525
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/21, nummer 169), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
15 mei 2006 van 15.28.32 tot 15.34.01.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[medeverdachte]: "Maar hij vroeg mij hoeveel eh ... bedrijven zitten er tussen degenen aan wie we verkopen en de uiteindelijke importeur weer in Engeland. Want hij verkoopt aan België denk ik toch of niet. " [verdachte]: "Hij koopt van de exporter, ja? " [medeverdachte]: "Hij koopt van Engeland. " [verdachte]: "Ja. " [medeverdachte]: "En hij verkoopt aan België? " [verdachte]: "[P] dus hij zit helemaal dicht. " [medeverdachte]: "Ja, maar kijk, hij wil dan weten hoeveel plekken er nog na [P] komen. " [verdachte]: "Dat is rond, dat zijn wij hier en dan gaat het naar de importer. " [medeverdachte]: "Twee buffers. Oké dat wil die minimaal hebben, dan is het goed. "
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 3, Tap-B, nummer 171), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
15 mei 2006 van 16.21.35 tot 16.54.25.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[medeverdachte]: "Zitten er op zijn minst twee bedrijven tussen, misschien zelfs drie, maar minstens twee voordat het weer naar de importeur gaat (..) en dan zijn we veilig (...). "
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/22, nummer 188), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
16 mei 2006 van 12.02.59 tot 12.09.18.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[verdachte]: "Als dat Spaanse bedrijf de importer levert dan gaat het naar de exporter toe en de exporter verkoopt die stock toch. Aan wie verkoopt hij die stock? Hij verkoopt die stock aan [betrokkene 5]. Nou [betrokkene 5] moet hem betalen. " [medeverdachte]: "Precies, die ontvangt toch zijn geld terug van [P]? " [verdachte]: "Precies, maar omdat hij het de eerste keer voorfinanciert (...). " [medeverdachte]: "Hoe lang is dat geld weg dan? Het is toch een transactie op een uur? " [verdachte]: "Ja, het is een uur weg. "(...) [medeverdachte]: "En hoeveel marge zit er tussen? " [verdachte]: "Zes procent. " [medeverdachte]: "Hoeveel gaat [P] dan erop pakken? " [verdachte]: "Die pakt het minst...die pakt gewoon een pond. "... "Wij pakken een pond. " [verdachte]: "Wat belangrijk is dat 'ie ook bij [P], als die vijf boxen levert dan moet ie ... moet hij 'm vijf andere boxen terug geven dat is... dat is logisch hé. Niet dezelfde, dat snap je natuurlijk he? [medeverdachte]: "Ja. "
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/23, nummer 253), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
17 mei 2006 van 17.28.44 tot 17.32.28
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[verdachte]: " 't Is allemaal rond, alles, prijzen, alles. [betrokkene 5] die heeft eh... zeer intensief contact met de Belgen ook met mij, ook met de exporter. " [medeverdachte]: Oké. " [verdachte]: Morgen vijf en dan vanaf vrijdag elke dag tien. " [medeverdachte]: "Ok. "
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (Ordner 1, AH-30), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
(Pagina 1)
Aan de hand van opgenomen en afgeluisterd gegevensverkeer is door mij een samenvatting gemaakt van gevoerde telefoongesprekken en verzonden/ontvangen sms-berichten.
(Pagina 3)
16-05-2006, 12.14 uur. Sms van [medeverdachte] aan vermoedelijk [betrokkene 2].
"Ben nu in gesprek met België. Ik kan deal/lijn sluiten. Kun jij leven met 2GBP. 1,50 voor jou en 50p voor mij? Wil ermee aan de slag. Akkoord? "
16-05-2006, 12.31 uur. [verdachte] belt [medeverdachte].
[medeverdachte]: "Ik heb die andere vent gevraagd om akkoord te gaan met twee, waarvan een half voor ons en de anderhalf voor hem. " [verdachte]: "Ja maar het is belangrijk dat die andere jongens in de UK uitkomen met die prijs he... (...)... dus als wij wat moeten korten dan korten wij maar wat want ik wil dit doorzetten. Want we hebben hier sowieso een pond. "
16-05-2006, 13.41 uur. Vermoedelijk [betrokkene 2] belt [medeverdachte].
[betrokkene 2]: "Ik wil mijn 1,75 hebben en wat jij daar bovenop kunt krijgen, dat is voor jou. 1,75 is wat ik normaal gesproken krijg alleen voor het laten lopen van het geld. " [medeverdachte]: "... ik denk dat ze de gewone CPU's gaan doen ". [betrokkene 2]: "Ik heb vandaag net met mijn bankmanager gesproken en zij kan alle rekeningen binnen één week openen (...) en zij zal de administratie voor ons doen van de kant van de bank. Zij heeft daar een mannetje die ons geld zal bewegen. "
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/24, nummer 300), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
18 mei 2006 van 09.32.06 tot 09.38.50.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[medeverdachte] wordt gebeld door Engels sprekende NN man. NN man zegt dat de grote baas hem heeft gebeld en dat hij ook naar Denemarken komt. NN man vraagt of [medeverdachte] de deal kent met Twe (fon) the PayM guy (fon), [medeverdachte] zegt dat [verdachte] hem gisteravond de details, over de marges en andere dingen heeft verteld. [medeverdachte] zegt dat hij zijn zorgen tegen [verdachte] heeft uitgesproken over het gebruik van de Ike-lijn. En dat [verdachte] hierna met Ike heeft gesproken dat hij nog één kans krijgt om te zorgen dat het werkt en als dat niet lukt dat zij het dan zullen cancellen. NN man zegt dat hij er problemen mee heeft om zijn geld via Ike te laten lopen. [medeverdachte] stelt voor om alle banken naar Danske Bank te verhuizen. Zou dat voor iedereen beter zijn. NN man zegt dat zou zeker beter zijn. (...) [medeverdachte] zegt dat hij zal proberen om de mensen te motiveren om bij NN man een rekening te openen in Denemarken. Het gesprek gaat verder over het aantal boxen dat besteld is en dat NN man geen zin heeft om zijn geld via Ike te laten lopen. [medeverdachte] zegt nog dat het allemaal gladjes moet verlopen omdat het anders niet dagelijks kan gaan lopen.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/25, nummer 324), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
19 mei 2006 van 12.48.23 tot 12.53.38 uur.
Beller: [telefoonnummer]. Gebelde: [telefoonnummer].
[medeverdachte] wordt gebeld door [verdachte].
[verdachte]: "Nou ik heb een gesprek gehad met [betrokkene 5], alles is goed. " [medeverdachte]: "Oké. " [verdachte]: "Maar ik moest met jou nog effe praten, voor het vertrouwen. Ik heb gezegd nou eh...[betrokkene 6] die released als wij papieren sturen dat het geld er door is. Dan hoeft het geld nog niet binnen te zijn dat doen [betrokkene 6]. " [medeverdachte]: "Oké. " [verdachte]: "Dus dan stuurt hij geld door voor de nieuwe stock. Je moet ook effe bespreken met 'm of die eh...van de vijf boxen is er één niet goed of hij misschien een box om kan ruilen. Maar dat kan ook maandag hoor dat hoeft niet nu. Laten we eerst die vier boxen maar draaien, hé. " [medeverdachte]: "Oh ja, oké...hij is bij voorbaat, weet je, is hij wat ja ...sceptischer over eh...over eh... " [verdachte]: "Ike...jaja, dat weet ik. "
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 3, Tap-C, nummer 370), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
22 mei 2006.
[medeverdachte] wordt gebeld door Engelssprekende NN.
[medeverdachte]: "Voor mij is het belangrijk (...) om jou te zien en om [betrokkene 8] en de grote man in Amsterdam te ontmoeten, om er zeker van te zijn dat voor de nieuwe lijnen, met name de Dolchit-lijn, dat dat goed loopt. "
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T04/33, nummer 442), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
7 juni 2006.
[medeverdachte] belt uit met [verdachte].
[medeverdachte].' "En als C. gewoon met S. gewoon normale ding op gang houdt. Dan hebben we in ieder geval twee vaste eh... inkomstenbronnen die los staan van eh... andere dingen. " [verdachte]: "Ja nee dat is goed jongen. "
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-3), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik wist vooraf dat er sprake zou zijn van een carrouselfraude bij de aankoop van CPU's die via de lijn [O], [P] en [S] zijn gelopen. Toen ik gesproken had met Ike, [P] en [betrokkene 2] van [O], en dat was voordat de deal plaatsvond, wist ik dat er sprake zou zijn van het opzetten van een fraude van dagelijks tussen de vijf en tien CPU-dozen die zouden rondgaan. De prijzen en dus ook de winst zijn feitelijk vastgesteld tijdens gesprekken tussen de exporter in de UK, de importer in de UK, [O] en [P]. Het is echter eenmalig geweest omdat ik van [betrokkene 6] van [P] vernam dat hij dezelfde doosnummers terugkreeg van [O]. Hij wilde dat verder niet, volgens mij omdat dan visueel zichtbaar was dat er carrouselfraude werd gepleegd. Ikzelf heb tegen [betrokkene 2] gezegd dat dit wel erg amateuristisch was.
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-1, pagina 18), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
In januari 2006 ben ik via mijn broer [medeverdachte] in contact gekomen met een jongen die [betrokkene 19] heette en betrokken was bij het Spaanse bedrijf [S]. [betrokkene 19] zat al in de handel en vroeg mij of ik hem wilde helpen, want hij wilde wel met mijn hulp meer gaan handelen. En ik had natuurlijk mijn contacten. Met name had ik contacten met [betrokkene 6] van [P]. Ik heb vervolgens [betrokkene 6] gesproken en hem verteld dat ik [betrokkene 19] had ontmoet die wel goederen wilde kopen. Vanaf dat moment zijn er contacten geweest tussen [betrokkene 19] en [betrokkene 6] en uiteindelijk heef dit geresulteerd in bepaalde transacties tussen
[P] en [S]. Ik heb in die tijd bij [betrokkene 19] thuis gezeten waar hij toen kantoor hield. In totaal heb ik voor de periode februari tot en met mei 2006 circa € 10.000 gehad van [betrokkene 19].
Op een gegeven moment ben ik gebeld door Ike die zei dat hij een exporter had die veel geld had en goederen wilde kopen. Voorwaarde was dat die goederen op dezelfde dag dat deze exporter zijn geld betaalde aan een importer, eigenlijk weer teruggekocht moesten worden. Daar wilde hij een klant voor hebben. Ik heb [medeverdachte] gevraagd of [O] goederen wilde kopen van een exporter. Hij heeft dat verder geregeld. Vervolgens heb ik [P] in de persoon van [betrokkene 6] gebeld en ik heb gevraagd of hij goederen van [O] wilde kopen. Dat is de deal die u mij heeft voorgehouden. De bedoeling was om dagelijks tien CPU-dozen te laten kopen. Uiteindelijk is dit niet goed gegaan omdat [O] weer dezelfde goederen wilde verkopen aan [P]. [P] en [S] wilden dat niet.”
9.3.
Het Hof heeft in het bestreden arrest voorts nog het volgende overwogen:
“De volgende vraag die voorligt is of verdachte een zodanige rol bij het opmaken en hanteren van de in de tenlastelegging genoemde documenten heeft gespeeld, dat geconcludeerd kan worden dat hij medepleger is van de valsheid in geschrifte.
Verdachte heeft gesteld dat zijn enige rol in deze transactie is geweest dat hij aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd of [O] een paar dozen CPU’s wilde kopen. Hij vroeg dit, zo stelt verdachte, op verzoek van Ike. Het hof acht dit ongeloofwaardig. In mei 2006 werkte verdachte bij [S]. Hij hield zich hier in het bijzonder bezig met de contacten met [P]. Deze beide vennootschappen komen in de onderhavige transactie voor. Het hof acht de stelling van verdachte dat hij enkel een contact heeft gelegd volstrekt ongeloofwaardig omdat die stelling niet te rijmen valt met de getapte telefoongesprekken. Uit die gesprekken blijkt dat verdachte intensief betrokken is bij de opzet van de hele reeks aan transacties. Het hof wijst met name op het gesprek van 16 mei 2006 waarin verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] uitlegt hoe de geldstroom van de transactie loopt, het gesprek van 17 mei 2006 waarin verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] vertelt dat [betrokkene 5] (een vertegenwoordiger van [O]) zeer intensief contact heeft met de Belgen, maar ook met hem en de exporter, en de gesprekken van 18 en 19 mei 2006, wanneer de transactie lijkt te stokken.
Verdachte heeft gesteld dat als hij een significante rol had gespeeld in deze transactie hij wel meer gesprekken met meer partijen zou hebben gevoerd. Het hof is van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat hij meer gesprekken heeft gevoerd. Alleen het Nederlandse mobiele telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] is in de periode van 15 tot en met 19 mei 2006 getapt. De telefoon van verdachte is dus niet getapt zodat geen zicht bestaat op de gesprekken die door hem gevoerd zijn. Daarbij komt dat in de getapte gesprekken van de telefoon van zijn broer wordt verwezen naar telefoongesprekken die niet in die taps van zijn broer terugkomen. Dat wijst er op dat zijn broer in de periode 15 tot en met 19 mei 2006 ook andere telefoonnummers gebruikte. Het hof verwijst bijvoorbeeld naar een gesprek van 15 mei 2006 waarin verdachte's broer stelt dat hij net C. aan de lijn had. Dat gesprek komt in de taps niet terug. Voorts blijkt uit de getapte gesprekken dat verdachte andere voor deze transactie relevante gesprekken heeft gevoerd. Het hof verwijst bijvoorbeeld naar het getapte gesprek van 19 mei 2006 waaruit blijkt dat verdachte een gesprek heeft gehad met [betrokkene 5]. Bovenal geldt echter dat de rol van verdachte zoals die oprijst uit de hiervoor genoemde getapte gesprekken, ook zonder dat van enig contact met de overige betrokken partijen sprake was, ruimschoots voldoende is om te concluderen dat verdachte zich intensief heeft beziggehouden met zowel het opzetten als de uitvoering van de transactie. Duidelijk is dat het de bedoeling was dat verdachte beloond zou worden voor zijn rol in de transactie. In de getapte telefoongesprekken is verschillende malen gesproken over de marge die met de transactie gerealiseerd zou worden en over de verdeling van die marge. Uit dit alles volgt dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat hij, met in ieder geval medeverdachte [medeverdachte], [betrokkene 2], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zich bezig hield met het opzetten en de uitvoering van de transactie. Daarmee is gegeven dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, verantwoordelijk gehouden kan worden voor het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging genoemde documenten.”
9.4.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte de valsheid in geschrift tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd, is gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, toereikend gemotiveerd. De nauwe en bewuste samenwerking komt naar voren uit verschillende bewijsmiddelen. Heel kort gezegd onder verwijzing naar de hier boven gebezigde bewijsmiddelen: 4 en 6 (informatieverstrekking over gebezigde werkwijze), 7 (vaststelling dat alles rond is), 8 (kennis omtrent de opbrengst), 10 (geven van instructies), 13 (erkenning eigen aandeel) en 14 (initiërende rol). De omstandigheid dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen niet zelf de facturen in kwestie heeft opgemaakt doet daaraan niet af. Voorts doet de omstandigheid dat in de bewezenverklaring de in de tenlastelegging vermelde namen van personen zijn geschrapt er niet aan af dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen medeplegen met een of meer ander(en) heeft kunnen afleiden.
9.5.
Het middel faalt.
10.1.
Het vijfde middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
10.2.
Het Hof heeft de bewezenverklaring van feit 2 in de zaak met parketnummer 993110-05 berust op de bewijsmiddelen zoals hierboven weergegeven onder 8.2 en het bewezenverklaarde onder 3 in de zaak met parketnummer 16-994002-07 berust op de bewijsvoering zoals hierboven onder 9.2 is genoemd. Ik zal de klachten voor beide feiten gezamenlijk bespreken.
10.3.
Ik neem aan dat de bewezenverklaring van beide feiten (overigens in nauwe aansluiting bij de tenlastelegging) een kennelijke vergissing bevat. Immers bewezen is verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die bestaat uit verdachte en (onder meer) [verdachte]. Bedoeld kan niet zijn dat verdachte deel nam aan een organisatie die (onder meer) bestond uit verdachte en verdachte, maar bedoeld zal zijn verdachte en zijn broer [medeverdachte]. Voor feit 2 in de zaak met parketnummer 993110-05 vervalt daarmee de feitelijke grondslag aan het middel voor zover dat er in de kern op neer komt dat van een criminele organisatie geen sprake kan zijn als het samenwerkingsverband slechts bestaat uit één persoon.
10.4.
Voor zover de klacht is dat niet duidelijk is met welke (rechts)personen verdachte een criminele organisatie vormde faalt het middel. Immers uit de bewijsvoering volgt niet onbegrijpelijk dat verdachte een criminele organisatie vormde met andere (rechts)personen. In zoverre is deze klacht overigens identiek aan de klacht over de andere medeplegers van valsheid in geschrift. Zie de middelen 3 en 4.
10.5.
Vervolgens wordt in dit kader nog geklaagd (tweede klacht) over het gebruik voor het bewijs van meningen, gissingen en gevolgtrekkingen (art. 344 jo 342 Sv). Allereerst gaat het om de zaakkundige bevindingen van opsporingsambtenaren (bewijsmiddel 24 en 25) waarin onder meer is gerelateerd dat het gaat om een vorm van BTW-fraude. Primair meen ik dat zaakkundige verbalisanten zulks kunnen waarnemen en voor zover zulks volgens uw Raad anders is (subsidiair) heeft het Hof kennelijk de conclusies van de verbalisanten tot de zijne gemaakt. Bewijsmiddel 34 dat als verklaring van Kwakman inhoudt dat hij oordeelt dat verdachte hem heeft misbruikt en dat hij niet in de handel terecht was gekomen als hij niet met verdachte was gaan praten berust op een ondervinding van de getuige. Dat geldt eveneens voor bewijsmiddel 37 voor zover daarin dezelfde getuige van oordeel is dat hij is misbruikt en dat hij door verdachte feitelijk is bestuurd. De getuige heeft dat kennelijk zo ervaren. Als verdachte zelf verklaart (bewijsmiddel 39) dat de ‘transacties’ pure draaimolens zijn lijkt mij dat nu echt iets wat je kunt waarnemen, kennelijk zelfs soms al binnen een dag. De draaimolen draait zelfs hard, zou de verdachte nog heel goed hebben kunnen toevoegen! Of hij er zelf ook duizelig van werd, laat ik nu maar in het midden. De constatering van broer [medeverdachte] dat hij de handelwijze schandalig vindt en dat hij constateert dat het fraude is (bewijsmiddel 43) getuigt van inzicht en is strikt genomen overbodig voor het bewijs. Desondanks meen ik wel dat het Hof ook dit onderdeel kon gebruiken voor het bewijs, al was het maar omdat het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk tot hetzelfde oordeel is gekomen. Eerlijk gezegd is niet uit te sluiten dat dit type middelen het accent nog eens extra op de onaanvaardbaarheid van het handelen van verdachte legt!
10.6.
Dan is er nog de (derde) klacht dat er namens verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (art. 359 tweede lid, tweede volzin, Sv) naar voren is gebracht. Ik zie echter in hetgeen naar voren is gebracht niet meer dan vooral een blote ontkenning van de omstandigheid dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie (voor beide feiten). Van een responsieplicht is dus geen sprake.
10.7.
Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof het samenwerkingsverband van verdachte met (onder meer) zijn broer als gestructureerd heeft aangemerkt. Beiden hebben enige tijd samengewerkt en vervulden verschillende rollen binnen het verband. Naar buiten toe opereerden zij (soms) samen. Daarmee heeft het Hof kunnen oordelen dat is voldaan aan de centrale eisen voor een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Sr.12.
10.8.
Het middel faalt.
11.1.
Het zesde middel klaagt over het bewezenverklaarde doen plegen.
11.2.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsvoering:
“15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-6-1), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 20], zakelijk weergegeven:
Ik ben directeur van […] B.V. In november 2006 heeft [verdachte] mij gebeld. Hij heeft mij gevraagd of ik voor hem salarisstrookjes kon maken. [verdachte] vertelde dat hij weer werk had gevonden bij [NN], een bedrijf voor televisieproducties. Ik heb gevraagd naar de gegevens van het bedrijf en de hoogte van zijn salaris en vanaf wanneer hij in dienst was. Op 6 december 2006 heb ik per fax een aantal door mij gevraagde gegevens ontvangen van [verdachte]. Op 7 december 2006 heb ik per fax een aantal door mij gevraagde gegevens ontvangen van [verdachte]. Vervolgens heb ik voor [verdachte] een tiental loonstroken vervaardigd over de periode maart 2006 tot en met december 2006, D/19 tot en met D/100, waarbij ik de bedragen die mij opgegeven waren door [verdachte], heb verloond. Op verzoek van [verdachte] heb ik een Melding Loonheffingen, D/86 tot en met D/89, in orde gemaakt. [verdachte] heeft mij verzocht om de salarisstroken te faxen naar mr. Dunsbergen, wat ik op 8 december heb gedaan. Op 11 december heb ik met een begeleidende brief de melding loonheffingen, de salarisstrookjes en mijn factuur naar [NN] gezonden. Ik heb alleen van [verdachte] gehoord dat hij bij [NN] in loondienst was. Het is niet een normale bedrijfsprocedure om enkel en alleen op aangeven van iemand die zegt een werknemer te zijn, loonstroken te vervaardigen.
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van telefoontap (Ordner tap 1, T05/67, nummer 681), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
7 december 2006 van 22.12.33 tot 22.15.45 uur.
[verdachte] (stemherkenning) belt [betrokkene 20].
[verdachte]: Ik heb die salarisstrookjes eigenlijk met spoed nodig.
[betrokkene 20]: Ik kan ze morgen maken.
[betrokkene 20]: Ik hoop niet dat ze veel problemen gaan geven met het...(onverstaanbaar)...dat je 15 maart in dienst bent en dat we het nu pas melden.
17. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van verdachte aan [betrokkene 20] d.d. 5 december 2006 (Ordner II, bijlage 57), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beste [betrokkene 20], hierbij mijn kvk van [NN] AV Pruductions mijn werkgever. In dienst per 15 maart 2006. Betreft salarisstroken (hebben we snel nodig).
18. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-9-1), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 21], zakelijk weergegeven:
Tot november 2006 heeft [verdachte] eigenlijk niets gedaan voor mijn bedrijf.
19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Melding Loonheffingen (bijlage D-86).
20. Geschriften als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten loonstroken ten name van verdachte (bijlagen D-91 tot en met D-100).”
11.3.
Voorts heeft het Hof te dien aanzien het volgende overwogen:
“Allereerst heeft het hof acht geslagen op de verklaring van [betrokkene 20]. Hij heeft aangegeven dat verdachte hem in november 2006 heeft gebeld met het verzoek salarisstroken op te maken. De salarisstroken zouden werkzaamheden bij [NN] betreffen voor de periode maart 2006 tot en met december 2006. Verdachte heeft hem vervolgens faxberichten met de benodigde gegevens toegestuurd. [betrokkene 20] kan zich niet herinneren of hij de eigenaar van [NN] hierover heeft gesproken en hij weet ook niet of verdachte gemachtigd was om namens het bedrijf op te treden. Het is in ieder geval niet de normale gang van zaken om enkel en alleen op aangeven van iemand die zegt een werknemer te zijn de loonstroken te vervaardigen, aldus [betrokkene 20]. De loonstroken, alsmede een melding loonheffingen, heeft hij vervolgens wel vervaardigd. Dat verdachte voornoemd verzoek aan [betrokkene 20] heeft gericht, volgt voorts uit de brief d.d. 5 december 2006, die als bijlage in het dossier is gevoegd. Het voorgaande vindt bovendien bevestiging in de tap van een telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 20], d.d. 7 december 2006. Hierin zegt [betrokkene 20] onder meer:
Ik kan ze morgen maken. Daar gaat het niet om, alleen zit er wel een probleem.. dat ik even moet weten wat voor activiteiten het bedrijf ..neemt.
Verderop in het gesprek zegt hij:
Ik hoop ook niet dat ze veel problemen gaan geven met ...dat je 15 maart in dienst bent en dat we het nu pas melden.
[betrokkene 21] heeft verklaard dat verdachte tot november 2006 eigenlijk niets heeft gedaan voor [NN]. Nadien heeft hij voor het eerst contacten gelegd voor zijn bedrijf. Het uitbetalen op commissiebasis kon niet volgens verdachte, aangezien hij failliet was verklaard. Daarom is pas zo laat besloten de loonstroken op te laten maken, aldus [betrokkene 21].
De raadsman van verdachte heeft als verweer gevoerd dat verdachte wel degelijk werkzaamheden voor [NN] heeft verricht in de periode april tot en met juni 2006. Het salaris zou echter pas worden uitbetaald, als er geld binnen was gekomen.
Het hof verwerpt voornoemd verweer, gelet op de verklaring van [betrokkene 21] dat verdachte tot november 2006 eigenlijk niets voor zijn bedrijf heeft gedaan. Bovendien is het hof van oordeel dat de stelling dat verdachte in de periode vóór november 2006 werkzaamheden zou hebben verricht, niet aannemelijk is geworden.”
11.4.
Van doen plegen kan alleen sprake zijn wanneer iemand een ander een delict laat uitvoeren waarvoor die ander niet strafbaar is. Voor het eerst in cassatie wordt nu naar voren gebracht dat het Hof niet heeft vastgesteld de materiële pleger ([betrokkene 20]) niet strafbaar is. De steller van het middel kan worden toegegeven dat [betrokkene 20] aarzelde over de toegepaste procedure en dat enige controle van zijn kant voor de hand had gelegen. Geenszins blijkt echter dat [betrokkene 20] opzettelijk enige vorm van valsheid heeft gepleegd en daarom kon het Hof er vanuit gaan dat van strafbaarheid van [betrokkene 20] geen sprake was. Daarmee was er een grond voor het Hof om te oordelen dat van doen plegen sprake was.
11.5.
Het middel faalt.
12.1.
Het zevende middel klaagt over de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit 5 (16-994002-07) als witwassen.
12.2.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsvoering:
“21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (V-2-1, pagina 18 e. v. , voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
In januari 2006 ben ik via mijn broer [medeverdachte] in contact gekomen met een jongen die [betrokkene 19] heette en betrokken was bij het Spaanse bedrijf [S]. [betrokkene 19] zat al in de handel en vroeg mij of ik hem wilde helpen, want hij wilde wel met mijn hulp meer gaan handelen. En ik had natuurlijk mijn contacten. Met name had ik contacten met [betrokkene 6] van [P]. Ik heb vervolgens [betrokkene 6] gesproken en hem verteld dat ik [betrokkene 19] had ontmoet die wel goederen wilde kopen. Vanaf dat moment zijn er contacten geweest tussen [betrokkene 19] en [betrokkene 6] en uiteindelijk heef dit geresulteerd in bepaalde transacties tussen [P] en [S]. Ik heb in die tijd bij [betrokkene 19] thuis gezeten waar hij toen kantoor hield. In totaal heb ik over de periode februari tot en met mei 2006 circa € 10.000 gehad van [betrokkene 19]. De ontvangst van dit geld heb ik niet doorgegeven aan de curator. Ik wist wel dat ik dat officieel moest doen. Ik heb een bankrekening in Andorra op naam van [medeverdachte]. [medeverdachte] zelf heeft daar ook een bankrekening. Mijn curator weet niet dat ik beschik over deze bankrekening en dat daar geld op is gestort.
22. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (Tweede aanvullend proces-verbaal, G-4-1), voor zover inhoudende als verklaring van A. Dunsbergen, curator, zakelijk weergegeven:
U houdt mij de volgende verklaring van [verdachte] voor:
"De ontvangst van dit geld heb ik niet doorgegeven aan de curator. Ik wist wel dat ik dat officieel moest doen. " "Mijn curator weet niet dat ik beschik over deze bankrekening en dat daar geld op is gestort. "
Mij is hiervan tot op heden niets bekend. De heer Heijmeriks is op 25 november 2007 nog bij mij op kantoor geweest maar ook toen heeft hij mij hiervan niets verteld. Ik heb het faillissement aangehouden omdat de heer Heijmeriks in hechtenis zat.
23. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een vonnis faillietverklaring van de rechtbank Dordrecht d.d. 9 april 2003 (dossiernummers 34521, 34952 en 34953, OPV, bijlage D-232), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De rechtbank verklaart [verdachte] in staat van faillissement.”
12.3.
Nu van enige legale herkomst van het geldbedrag niet is gebleken, kon het Hof in het totale verband van deze strafzaak er zonder meer van uit gaan dat het geld van misdrijf afkomstig was. Het Hof heeft kennelijk niet aannemelijk geacht dat verdachte bijvoorbeeld een tegenprestatie heeft verricht, dat een schuld werd ingelost of dat er een titel voor schenking was. Het is daarmee niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft bewezenverklaard dat het geld van misdrijf afkomstig was.
12.4.
Het betreft hier geld uit eigen misdrijf en dat betekent dat voor kwalificatie van het bewezenverklaarde voorhanden hebben als witwassen moet vaststaan dat verdachte handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.13.In het kader van een faillissement rust op verdachte de verplichting de staat van inkomen en vermogen te melden aan de curator.14.Dat is een bijzondere rechtsplicht en het komt mij voor dat wanneer daaraan niet voldaan wordt van verhullen of verbergen (op zijn minst tegenover de curator) kan worden gesproken.
12.5.
Het middel treft geen doel.
13. De middelen falen en de middelen 1 en 3 t/m 6 kunnen in ieder geval met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2014
Zie ook hierover: HvJ EU 11 mei 2006, C-384-04 (Federation of Technological Industries e.a.), rov. 12.
Bedoeld zal zijn: [medeverdachte]. Zie de bespreking van middel 5 onder 10.3.
H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, p. 39.
In de schriftuur “deelklacht II-invalide bewijsconstructie” genoemd.
Richtlijn 2006/112 EG (voorheen Richtlijn 77/388 EG (Zesde Richtlijn).
HvJ EG 21 februari 2006, C-255/02. Deels herhaald in HvJ EG 6 juli 2006, C-439/04 en C-440/04 (Kittel en Recolta), rov. 54.
Zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot mr. Silvis: HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6700, onder punt 42.
F.C. Bakker, Valsheid in geschrift, Arnhem: Gouda Quint 1985, p. 90.
R.A. Wolf, Carrouselfraude : een Europees probleem vanuit Nederlands perspectief; een analyse van fiscale regelgeving en jurisprudentie, Den Haag: SDU 2010, hoofdstuk 2.
HvJ EG 6 juli 2006, C-439/04 en C-440/04 (Axel Kittel tegen Belgische Staat en Belgische Staat tegen Recolta Recycling BVBA).
Zie bijvoorbeeld HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134, NJ 2008/72.
Bijvoorbeeld HR 2 juli 2013:ECLI:NL:HR:2013:121.
Het gaat om een bijzondere rechtsplicht en niet om een algemene verplichting als in HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:BX4605, NJ 2013/264.