Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/303
303 Wie draagt de bewijslast van de stelling dat de debiteur al of niet stuitingsbrieven heeft ontvangen?
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691777:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5122, NJ 2004/411, JBPr 2004/50 met nt. J.J. Dammingh (Visser/IDM).
In beginsel moet de verjaring worden gestuit jegens de aansprakelijkgestelde partij. Onder omstandigheden kan de eisende partij ervan uitgaan dat de aansprakelijkheidsverzekeraar gemachtigd is de correspondentie betreffende de stuiting van de verjaring in ontvangst te nemen (HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229, NJ 2010/229 (Stichting Bovenij Ziekenhuis/X; wrongful birth)).
Dit uitgangspunt geldt sinds de artikelen van Snijders 2001a en Snijders 2001b ook met betrekking tot e-mail berichten. Met behulp van leerstukken van misbruik van recht en de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid kunnen nuanceringen worden aangebracht. Zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2018/99 e.v.
A.E.B. ter Heide, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:37 BW, (waarbij hij o.m. verwijst naar HR 8 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1797, NJ 1996/567 met nt. H.J. Snijders (Gem. Tilburg/Schouten)); zie ook HR 10 augustus 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC1565, NJ 1991/229 met nt. P.A. Stein (Hoogovens Groep/Mouchkelly) en de noot sub 4. van T.F.E. Tjong Tjin Tai onder HR 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:749, NJ 2021/310.
HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, NJ 2013/391 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Centavos/St. Nieuwenhuis). Zie voor de invulling van het begrip ‘adres’: woonplaats (art. 1:10 BW) of zakelijk adres en ‘het adres waarvan de afzender mocht aannemen dat de schuldenaar daar door hem kon worden bereikt, bijv. diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt.’ Zie ook P.J.M. Ros en D.L.P.J. Ros, Prg. 2017/110. Op de betekenis van domiciliekeuze wordt in dit onderzoek geen aandacht besteed.
Indien de geadresseerde een bericht van PostNL ontvangt dat er een aangetekende brief voor hem klaarligt, maar vervolgens nalaat die brief (tijdig) op te halen bij een PostNL-locatie.
HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704, NJ 2017/113 met nt. S.D. Lindenbergh (Fa-Med).
Bij verzending van de e-mail kan de afzender vragen om een ‘delivery receipt’. In een Whatsapp bericht duiden twee grijze vinkjes erop dat het bericht is aangekomen op de telefoon van de ontvanger.
Snijders 2001a p. 438.
Zie bijv. Rb. Midden-Nederland 2 oktober 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3888, Prg. 2014/6.
Welke partij moet bewijzen of de debiteur de stuitingsbrieven heeft ontvangen? Moet de reactie van de schuldenaar (‘Een stuitingsbrief heb ik nooit of te laat ontvangen’) gekwalificeerd worden als een grondslagverweer of een bevrijdend verweer? De vraag werd beantwoord in het arrest Visser/IDM.
IDM vorderde van Visser nakoming van een contractuele verbintenis: terugbetaling van een geleende geldsom. Visser voerde aan dat sprake was van verjaring. IDM deed een beroep op het feit dat zij verschillende stuitingsbrieven had verstuurd. Visser stelde daartegenover dat stuitingsbrieven van IDM hem niet hadden bereikt.
De Hoge Raad oordeelt als volgt:
“De afzender van een aangetekende brief dient, wanneer de geadresseerde stelt dat de brief hem niet (tijdig) heeft bereikt, te bewijzen dat hij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden, en hij dient bovendien de (tijdige) correcte aanbieding aan de geadresseerde aannemelijk te maken.”1
Wanneer heeft een (stuitings)verklaring de wederpartij2 bereikt om werking te hebben (art. 3:37 lid 3 BW)?
Art. 3:37 lid 3 BW
Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen.3 De wetgever legt het bewijsrisico in beginsel bij de partij die zich op de werking van haar verklaring beroept; een en ander vloeit voort uit de keuze voor de ontvangsttheorie:4 “Bij betwisting van de ontvangst van een verklaring brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar door hem kon worden bereikt en dat de verklaring daar is aangekomen.”5 Bij een aangetekende brief kan dat zonder problemen worden bewezen.6 Is een brief niet aangetekend verzonden, dan zal bij gemotiveerde betwisting van de ontvangst van brieven de afzender concrete feiten en omstandigheden moeten aanvoeren en ligt het op de weg van de verzender om een specifiek bewijsaanbod te doen dat de geadresseerde de brief heeft ontvangen, althans met de inhoud daarvan bekend is geraakt. Betwisting van ontvangst van een (stuitings)brief kan op grond van door eiser te stellen feiten als niet geloofwaardig beoordeeld worden. In verstekzaken mag bij aantoonbare verzending ervan worden uitgegaan dat de brief op de tweede reguliere bezorgdag door de schuldenaar is ontvangen.7
De communicatiemiddelen e-mail, WhatsApp-bericht of sms zijn geen akten, maar kunnen wel worden gebruikt als bewijsmiddel in de zin van art. 152 Rv; een ontvangstbevestiging is in dit geval aan te raden.8 Betoogt de geadresseerde dat hem niet is toe te rekenen dat hij van de verklaring geen kennis heeft kunnen nemen, dan is dat verweer te beschouwen als een bevrijdend verweer.9 Er wordt dan aangeknoopt bij een in de wet geregeld geval (art. 6:74 lid 1 jo. 6:75 BW). art. 3:37 BW is van regelend recht; partijen kunnen daarvan in een overeenkomst afwijken en hun eigen regeling hiervoor in de plaats stellen (bijvoorbeeld met een zogenaamde ‘notices clause’).10