Zie HR 11 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0638, rov. 5.2, en HR 17 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AC7387, NJ 1983/84 m.nt. Van Veen, rov. 8. Vgl. voorts HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, rov. 3.2.2: Ook in een geval waarin de tenlastelegging het delictsbestanddeel ‘gepleegd door twee of meer verenigde personen’ bevat, zal de rechter moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
HR, 22-06-2021, nr. 19/03411
ECLI:NL:HR:2021:979
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-06-2021
- Zaaknummer
19/03411
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:979, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑06‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:633
ECLI:NL:PHR:2021:633, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑05‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:979
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijk telen van hennep, art. 3.B Opiumwet en medeplegen diefstal elektriciteit t.b.v. hennepkwekerij, art. 311.4 en 5 Sr. Middelen klagen over bewezenverklaarde medeplegen en gebruik verklaring medeverdachte terwijl hof onderdelen van die verklaring onaannemelijk heeft geacht. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/03410.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03411
Datum 22 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juli 2019, nummer 21/005148-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
- vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 171 uren, subsidiair 85 dagen hechtenis, belopen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2021.
Conclusie 11‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijk telen van hennep, art. 3.B Opiumwet en medeplegen diefstal elektriciteit t.b.v. hennepkwekerij, art. 311.4 en 5 Sr. Middelen klagen over bewezenverklaarde medeplegen en gebruik verklaring medeverdachte terwijl hof onderdelen van die verklaring onaannemelijk heeft geacht. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/03410.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03411
Zitting 11 mei 2021
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 10 juli 2019 de verdachte wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Tot slot heeft het hof een beslissing genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Er bestaat samenhang met de ontnemingszaak tegen de verdachte (19/03410). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt – in het licht van het door de verdediging gevoerde verweer – allereerst over het onder 1 bewezen verklaarde medeplegen (van opzettelijk telen van hennep). Tevens bevat het eerste middel de klacht dat het hof de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] voor het bewijs heeft gebezigd, terwijl het hof onderdelen van die verklaring onaannemelijk heeft geacht. Het tweede middel klaagt over het onder 2 bewezen verklaarde medeplegen (van diefstal van elektriciteit). Voor zover de middelen klagen over het bewezen verklaarde medeplegen, lenen deze zich voor een gezamenlijke bespreking.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezen verklaard dat:
“1. hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 26 januari 2016 te Visvliet, gemeente Zuidhorn, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van ongeveer 530 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 26 januari 2016 te Visvliet, gemeente Zuidhorn, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid energie (elektriciteit), toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.”
6. De bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal nr. PL0100-2016023462-1 d.d. 27 januari 2016, opgenomen op pagina 10 e.v. van het proces-verbaal PL0100-2016023462, inhoudende:
als verklaring van verbalisant:
Aanleiding onderzoek
Op zondag 24 januari 2016 omstreeks 12:53 uur stelde ik een onderzoek in naar aanleiding van een melding in het BVH, d.d. 24 januari 2016. Melder is eigenaar en verhuurder van het pand aan de [a-straat 1] in Visvliet, gemeente Zuidhorn (naar het hof begrijpt: [betrokkene 2]). In verband met een achterstand van de huurbetaling is melder ter plaatse gegaan. Hier trof melder twee lege beslapen bedden in het hotel aan. Vervolgens zag hij achter op het erf dat er stroom- en waterkabels van het hoofd- naar het bijgebouw liepen. Deze zijn gewoon door de muren geboord en de kabels zijn licht ingegraven. Ook zag hij in het bijgebouw van het hotel, bij de trap naar zolder, kabels en stekkerdozen hangen. Melder wist toen gelijk dat het foute boel was en heeft de politie gebeld. Met de huurder heeft melder afgesproken dat dit niet goed was en dat ze het op moesten ruimen. Naar aanleiding van deze melding is er van zondag 24 januari 2016 op maandag 25 januari 2016 om 04.05 uur door de collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met een warmtebeeldcamera bij het pand aan de [a-straat 1] te Visvliet gekeken. Het pand is benaderd via de steeg aan de rechterzijde van het restaurant [A], hier zijn twee beelden gemaakt van de achterzijde, gezien vanaf de [a-straat]. Hier werd een warmtebron gezien aan de onderkant van het rechter bovenraam.
Binnentreden perceel
In voornoemd perceel werd op dinsdag 26 januari 2016, omstreeks 10:55 uur, ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid 1 onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, binnengetreden.
Wijze van binnentreden: Naar aanleiding van eerdere info bezoek gebracht aan het pand aan de [a-straat 1] in Visvliet. Ter plaatse bleken de deuren van het hotel en het bijgebouw open. In het bijgebouw werden drie personen van vermoedelijke Chinese afkomst aangetroffen. Met de aangetroffen personen viel niet te communiceren en de identiteiten bleven onbekend.
Duidelijk was dat de mannen een hennepkwekerij aan het ruimen waren gezien de aangetroffen voorwerpen op de begane grond van het bijgebouw. Op de bovenverdieping van het bijgebouw, bereikbaar via een ladder en een gat in het plafond, bleken twee afgetimmerde ruimtes met 33 en 35 lampen en verdere toebehoren. In het hotel waren nog eens twee personen aanwezig, eveneens van origine Chinees. Een van deze personen, [betrokkene 3], bleek redelijk goed Nederlands te spreken.
Omschrijving pand
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst.
Het pand betreft een bedrijfspand, namelijk: Een hotel/restaurant met een losstaand bijgebouw, genaamd [A].
Kweekruimte
Na het binnentreden zag ik het volgende: Op de bovenverdieping van het bijgebouw, bereikbaar via een ladder en een gat in het plafond, bleken twee afgetimmerde ruimtes ingericht als hennepkwekerij. Geen planten meer aanwezig. Vermoedelijk kort geleden geknipt. Nog wel vuilniszakken met restafval van hennepplanten aangetroffen en potten met aarde waarin de resten van hennepplanten zaten.
Het betrof 1 grote kweekruimte, opgedeeld in 2 afgetimmerde ruimten. In de ruimte aan de voorzijde van het pand, de straatkant, stonden 280 zwarte potten met aarde en in sommige nog resten van hennepplanten. In de ruimte aan de achterzijde van het pand, stonden 250 zwarte potten met aarde en in sommige nog resten van hennepplanten.
Totaal stonden er dus 530 potten met aarde op de bovenverdieping van het bijgebouw.
Bij de trap naar de bovenverdieping lag nog 1 lege pot, zonder aarde.
De twee ruimtes samen hadden de grootte van 60 m2 en waren voorzien van 70 aangesloten assimilatielampen van 600 watt en 70 armaturen. Er waren 8 assimilatielampen van 600 watt die niet waren aangesloten. De ruimte was voorzien van elektriciteitssnoeren, 1 schakelbord, 2 snelheidsregelaars en 1 tijdschakelaar.
Er waren 70 transformatoren van 600 watt. De ruimte was voorzien van 12 koolstoffilters, 4 slakkenhuizen van 550 watt, 12 kunststof ventilatoren van 40 watt, 1 temperatuurventilatieregelaar, 1 water-, beluchting- en dompelpomp van 400 watt.
De ruimte was voorzien van een sproei-installatie en tuinslang en vijverfolie. Er waren 2 stuks knipbenodigdheden en 1 overige chemicaliën en bestrijdingsmiddelen.
Verder in de ruimte onder de zolder lagen nog een grote hoeveelheid witte, dichte zakken met grond.
De plantenbakken waren gevuld met aarde met in sommige bakken nog kleine resten hennepplanten.
In totaal hingen er in de kweekruimte 78 assimilatielampen.
In de kweekruimte bevonden zich 12 koolstoffilters.
Vaststelling hennep
Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.
Stroomvoorziening
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door [betrokkene 4], fraude-inspecteur bij de netwerkbeheerder Enexis, in aanwezigheid van mij, verbalisant. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat de stroom werd afgetapt na de zekering en voor de meter. De zekeringen van 35 ampère waren vervangen door zekeringen van 80 ampère.
Door de netwerkbeheerder Enexis werd aangifte gedaan van diefstal van stroom.
2. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal nr. PL0100-2016023462-49 d.d. 7 maart 2016, opgenomen op pagina 17 e.v. van het proces-verbaal PL0100-2016023462, inhoudende:
als verklaring van verbalisant:
Door de eigenaar van het horecapand aan de [a-straat 1] te Visvliet werden de gegevens verstrekt van de twee personen die het pand vanaf november 2015 huurden.
De gegeven van deze personen stonden in het opgemaakt huurcontract.
De identiteit van de huurders is:
[betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1985 [geboorteplaats], ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats]
en
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats.
3. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt procesverbaal verhoor nr. PL0200-2015269968-44 d.d. 4 februari 2016, pagina 131 e.v. van het dossier onder 1 voornoemd, inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik verblijf op het adres [c-straat 1], [plaats]. De medebewoners van die woning zijn [betrokkene 5] en [betrokkene 3]. In de woning verblijft ook [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte], verdachte).
4. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces verbaal verhoor nr. PL0100-2016023462-44 d.d. 5 februari 2016, pagina 122 e.v. van het dossier onder 1 voornoemd, inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben huurder van een pand. Ik heb mij verantwoordelijk gesteld dan wel garant gesteld voor de huur van een pand. Maar de feitelijke huur is op naam van [verdachte] gesteld. De eigenaar van het pand heeft me gevraagd garant te staan. Dit speelde in november 2015.
[verdachte] kwam naar mij toe omdat hij als kok, een zaak, Franse keuken-restaurant, wilde openen. Afspraak was dat hij het zou runnen. [verdachte] kon de zaak zonder geld openen. De zaak moet eerst geld opleveren en meestal kan je afspraken maken met leveranciers over latere betalingen.
Ik ben 2 keer in Visvliet (het hof begrijpt: aan de [a-straat 1]) geweest. Een keer op 20 november 2015. [verdachte] was daar ook samen met de huisbaas [betrokkene 2]. Op 20 januari 2016 was ik ook in Visvliet. Ik had twee dagen eerder op 18 januari 2016 van [betrokkene 2] had gehoord dat er een hennepkwekerij zou zitten. [betrokkene 2] had mij dat telefonisch meegedeeld.
In Visvliet zag ik kabels aan de achterkant van het pand. Ik zag dat vanuit het zijpand een kabel liep naar het hoofdpand. [betrokkene 2] had mij verteld dat er in het zijpand op de bovenverdieping een hennepkwekerij was aangetroffen. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat het ontruimd moest worden.
Voor de kwekerij in Visvliet wil ik verantwoordelijk worden gesteld. Ik wist van deze kwekerij af. We (het hof begrijpt: [betrokkene 1] en verdachte [verdachte]) zouden eerst oogsten en ik zou meedelen in de winst. [verdachte] had mij gevraagd of het nog een week kon staan tot de oogst rijp was.
Ik heb opdracht gegeven aan [betrokkene 3] om de boel te ontruimen in Visvliet. Hij moest alles weggooien. [betrokkene 3] had mij verteld dat er nog een busje was de avond voor jullie ingevallen zijn. [betrokkene 3] zei tegen mij dat alle plantjes wel waren geknipt. [betrokkene 3] wist dat er een hennepkwekerij zat.
5. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces verbaal verhoor nr. PL0100-2016023462-12 d.d. 26 januari 2016, pagina 80 e.v. van het dossier onder 1 voornoemd, inhoudende:
als verklaring [betrokkene 3]:
Ik ben vanochtend aangetroffen en door de politie aangehouden in een pand in Visvliet. Ik was in Visvliet omdat die man mij vertelde dat er een huis omgebouwd moest worden. Ik moest de overgebleven spullen ophalen.
6. Een schriftelijk stuk, te weten een huurovereenkomst d.d. 1 november 2015, pagina 239 e.v.
van het proces-verbaal onder 1 voornoemd, inhoudende onder meer:
De ondergetekenden:
[betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende op [b-straat 1], [plaats], ten deze hoofdelijk aansprakelijk en handelend voor de ondergetekende, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, hierna te noemen huurder,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid:
[B] B.V, gevestigd te [plaats], vertegenwoordigd door [betrokkene 2], wonende te [plaats], [d-straat 1], hierna te noemen verhuurder,
verklaren de in het contract genoemde artikelen 1 tot en met 21 te zijn overeengekomen.
De aangehechte bijlage over de Algemene Bepalingen maakt van deze overeenkomst van huur en verhuur een onlosmakelijk deel uit.
Aldus in tweevoud getekend op 1 november 2015 door
[betrokkene 1]
[betrokkene 2] en
[verdachte]
7. Een schriftelijk stuk, te weten een aangifte diefstal energie na verbreking van verzegeling, d.d. 3 februari 2016, pagina 165 van het proces-verbaal onder 1 voornoemd, inhoudende:
als verklaring van J.J. Klinkhamer:
Namens Enexis BV, gevestigd Magistratenlaan 116 te ’s-Hertogenbosch, ben ik uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen.
Op 26 januari 2016 is door fraude-inspecteur [betrokkene 4] van Enexis B.V. onderzoek ingesteld naar de meetinrichting op het adres [a-straat 1] te Visvliet.
De inspecteur constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
*Deksel van aansluitkast ongeoorloofd open geweest.
*Illegale aansluiting op bovenzijde zekering houders.
*Manipulatie of verzwaring van de hoofdbeveiliging in de aansluitkast van Enexis.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Niemand had het recht of de toestemming van Enexis B.V. om het zegel of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Enexis B.V. op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.
8. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces verbaal verhoor nr. PL0100-2016023462-45 d.d. 4 februari 2016, pagina 100 e.v. van het dossier onder 1 voornoemd, inhoudende
als verklaring van verdachte:
De eigenaar van het pand in Visvliet vroeg mij het contract te ondertekenen.
Ik heb in januari 2015 ook een huurcontract getekend dat betrekking heeft op het pand aan de [e-straat 1] te [plaats]. Ik heb daar 500 euro voor gekregen.
9. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter ’s hofs terechtzitting d.d. 26 juni 2019:
Ik ben in China geboren maar woon al ongeveer 20 jaar in Nederland.”
7. Daarnaast heeft het hof in het bestreden arrest ten aanzien van de bewezenverklaringen het volgende overwogen:
“Verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] hebben met ingang van 1 november 2015 een pand gehuurd aan de [a-straat 1] te Visvliet. Op 24 januari 2016 meldt de verhuurder en eigenaar bij de politie dat hij in verband met achterstand van de huurbetaling naar het pand aan de [a-straat 1] te Visvliet is gegaan, dat hij daar twee lege beslapen bedden aantrof, dat hij zag dat er achter op het erf wat stroom- en waterkabels van het hoofd- naar het bijgebouw liepen, dat de kabels door de muren heen waren geboord en licht waren ingegraven, dat hij ook in het bijgebouw kabels en stekkerdozen zag hangen, dat hij toen meteen wist dat het foute boel was en de politie heeft gebeld.
In de nacht van 24 op 25 januari 2016 heeft de politie met een warmtebeeldcamera bij het bewuste pand een onderzoek ingesteld en een warmtebron waargenomen. De politie is vervolgens op 26 januari 2016 het pand binnengetreden. In het pand troffen zij een hennepkwekerij aan. Tevens werden in het pand meerdere personen van Chinese origine aangetroffen. Zij waren daar aanwezig om de hennepkwekerij te ruimen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niets van de hennepkwekerij afwist. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet wist dat hij een huurovereenkomst tekende en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het een arbeidsovereenkomst betrof.
Het hof acht deze verklaring onaannemelijk. Verdachte is weliswaar geboren in China, maar hij woont al ongeveer twintig jaar in Nederland. Het hof acht het in die context onaannemelijk dat verdachte in het geheel niet begreep dat het om een huurovereenkomst ging, temeer nu er achter de huurovereenkomst een inventarislijst met betrekking tot het restaurant is opgenomen en de eigenaar van het pand in bijzijn van verdachte de overeenkomst mede heeft ondertekend. Het hof weegt hierbij tevens mee dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie op 4 februari 2016 heeft verklaard dat hij in januari 2015, dus een aantal maanden voor het ondertekenen van het huurcontract met betrekking tot het pand in Visvliet, ook een huurovereenkomst, dat betrekking had op het pand aan de [e-straat 1] te [plaats], heeft ondertekend. Verdachte heeft daar € 500,- voor gekregen. Verdachte begreep in dat geval kennelijk ook dat het ging om een huurovereenkomst met betrekking tot een pand. Ook in die context acht het hof het onaannemelijk dat verdachte bij het pand in Visvliet dacht dat het om een arbeidsovereenkomst ging.
Medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij enkele dagen voor het binnentreden door de politie voor het eerst hoorde over de hennepkwekerij, dat hij daarover was gebeld door verhuurder [betrokkene 2] en dat hij toen verdachte heeft geconfronteerd met het bestaan van de hennepkwekerij. Het hof acht het niet aannemelijk dat medeverdachte [betrokkene 1] niet eerder van het bestaan van de hennepkwekerij afwist. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij garant stond voor de huur van het pand en dat verdachte er een restaurant zou gaan runnen. Op de vraag hoe verdachte een zaak zou kunnen openen als hij geen geld heeft, antwoordde medeverdachte dat de zaak eerst geld moest opleveren en dat je meestal afspraken kunt maken met leveranciers. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat medeverdachte [betrokkene 1] die, naar uit de verklaringen blijkt, meerdere restaurants heeft gerund, ervan uitging dat verdachte zonder startkapitaal een restaurant zou beginnen.
Uit het dossier blijkt voorts dat zowel verdachte als medeverdachte [betrokkene 1] beide verbleven in de woning van [betrokkene 3] te [plaats]. Voornoemde [betrokkene 3] werd aangetroffen in het pand in Visvliet toen de politie aldaar binnentrad. Hij heeft verklaard dat hij naar Visvliet was gestuurd om ‘overgebleven spullen’ op te halen. Medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij [betrokkene 3] had gevraagd om de boel te ontruimen in Visvliet. Het hof acht de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] in zoverre betrouwbaar nu deze ondersteund wordt door de verklaring van [betrokkene 3] op dit punt.
Het hof is van oordeel dat verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het telen van de hennep. De huurovereenkomst is door beiden ondertekend en de verklaringen over en weer dat zij niet, dan wel in een laat stadium op de hoogte waren van de hennepkwekerij, acht het hof onaannemelijk. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat verdachte en medeverdachte elkaar al jaren kenden en eerder hebben samengewerkt. Dat beiden de hennepkwekerij voor de ander zouden verzwijgen, acht het hof ook gelet op die omstandigheden niet aannemelijk.
Het hof verwerpt aldus de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, in de periode van 1 november 2015 tot en met 26 januari 2016 te Visvliet in het pand aan de [a-straat 1] hennepplanten heeft geteeld.
Uit het dossier blijkt voorts dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij buiten de meter om werd weggenomen. Zoals hiervoor door het hof is overwogen, heeft verdachte samen met zijn medeverdachte [betrokkene 1] hennep geteeld in een pand dat door verdachte werd gehuurd en waarbij medeverdachte [betrokkene 1] borg stond voor verdachte. Het kan, mede gelet op de omvang van de hennepkwekerij, niet anders dan dat beide verdachten wisten dat de elektriciteit ten behoeve van deze hennepkwekerij illegaal werd weggenomen. Het hof acht aldus bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander elektriciteit heeft gestolen.”
8. Bij de bespreking van de middelen, voor zover deze klagen over het bewezen verklaarde medeplegen, kan het volgende worden vooropgesteld. Het in deze zaak onder 2 bewezen verklaarde feit is mede geënt op de strafbepaling van artikel 311 lid 1 onder 4° en 5° Sr. Het in die bepaling opgenomen bestanddeel 'door twee of meer verenigde personen' kan worden gelijkgesteld met 'medeplegen' in de zin van artikel 47 Sr.1.
9. In arresten van 2 december 2014, 24 maart 2015 en 5 juli 2016 heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen gewijd aan 'medeplegen' en de verhouding daarvan tot de deelnemingsvorm van 'medeplichtigheid'.2.Daarbij heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de kwalificatie 'medeplegen' slechts dan is gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Voorts is ingegaan op het verschil tussen 'medeplegen' en 'medeplichtigheid' aan een strafbaar feit. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit, namelijk in de vorm van een gezamenlijke uitvoering ervan. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal, wil 'medeplegen' van een delict niettemin kunnen worden aangenomen, moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die door de Hoge Raad met medeplichtigheid in verband worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan en het helpen bij de vlucht, rust op de rechter de taak om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, dat in het kader van de bewijsvoering – in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – nauwkeurig te motiveren.
10. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat op 26 januari 2016 door verbalisanten werd binnengetreden in het pand aan de [a-straat 1] te Visvliet. Op de bovenverdieping van het bijgebouw troffen verbalisanten twee afgetimmerde ruimtes aan die waren ingericht als hennepkwekerij. In het pand werd een aantal personen aangetroffen, onder wie betrokkene [betrokkene 3]. De verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] verbleven op hetzelfde adres als [betrokkene 3]. Verder kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de huurovereenkomst d.d. 1 november 2015 voor het betreffende pand is ondertekend door de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1]. Medeverdachte [betrokkene 1] heeft onder meer verklaard dat hij, nadat de eigenaar van het pand hem op 18 januari 2016 telefonisch had meegedeeld dat er in het pand een hennepkwekerij zou zitten, tegen de verdachte heeft gezegd dat de hennepkwekerij ontruimd moest worden en dat hij vervolgens [betrokkene 3] daartoe opdracht heeft gegeven. De verdachte heeft hem toen gevraagd of ‘het’ nog een week kon staan tot de oogst rijp was. Tot slot kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat door een fraude-inspecteur van Enexis B.V. werd geconstateerd dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet correct via de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. Het deksel van de aansluitkast was ongeoorloofd open geweest.
11. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte in de hennepkwekerij zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht zoals het verzorgen of onderhouden van de hennepplanten. Bovendien kan uit de bewijsmiddelen de betrokkenheid van anderen bij de hennepkwekerij worden afgeleid. Het hof heeft in zijn bewezenverklaring daaraan ook consequenties verbonden. De vraag die derhalve voorligt is of de verdachte een voldoende significante bijdrage aan het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit heeft geleverd om de kwalificatie ‘medeplegen’ te kunnen rechtvaardigen.
12. Mijns inziens heeft het hof uit de bewijsmiddelen niet slechts kunnen afleiden dat de verdachte de medehuurder was van het pand waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen, maar heeft het hof daaruit ook kunnen afleiden dat tussen de verdachte en de medeverdachte een bewuste en nauwe samenwerking heeft bestaan die was gericht op het telen van hennep. Uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] heeft het hof niet onbegrijpelijk opgemaakt dat de verdachte zeggenschap had over het moment van oogsten. Hij heeft immers aan de medeverdachte [betrokkene 1] gevraagd of “het” [DA: ik begrijp de hennepplanten] nog een week kon blijven staan totdat de oogst rijp was. De bemoeienis van de verdachte met het moment waarop in de kwekerij zou worden geoogst, wijst op een betrokkenheid bij de exploitatie van een hennepkwekerij die verdergaat dan het enkel aan een ander gelegenheid of middelen verschaffen voor het telen van hennep.3.Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof dan ook kunnen afleiden dat tussen de verdachte en anderen een bewuste en nauwe samenwerking heeft bestaan die was gericht op het telen van hennep.4.
13. Met betrekking tot het tweede middel dat klaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen van de diefstal van elektriciteit, stel ik het volgende voorop. Voor het bewijs van het plegen of medeplegen van diefstal van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij is onvoldoende dat uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepteelt.5.Ook de omstandigheid dat de hennepkwekerij zich bevindt in de woning van de verdachte of in een door de verdachte gehuurde ruimte, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal van elektriciteit te komen.6.Voor het bewijs van diefstal door middel van verbreking dient bewezen verklaard te worden dat de stroom voor de hennepkwekerij buiten de elektriciteitsmeter om werd verkregen door de zegels van de hoofdaansluitkast te verbreken. Het enkele tot stand brengen van een dergelijke illegale aansluiting levert echter nog niet het wegnemen van elektriciteit op. Daarvoor is tevens vereist dat opzettelijk gebruik wordt gemaakt van de apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnetwerk.7.
14. In het geval van medeplegen hoeft niet bewezen te worden dat de verdachte zelf een wegnemingshandeling heeft verricht als hiervoor bedoeld, maar wel is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met degene die de wegnemingshandeling heeft verricht. Mijn voormalig ambtgenoot Knigge merkt in zijn conclusie voorafgaand aan HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390, op dat indien bewezen kan worden dat de verdachte bij het telen van de hennep zo nauw met de andere betrokkenen heeft samengewerkt dat van het medeplegen van telen kan worden gesproken en tevens blijkt dat de verdachte weet had van de illegale stroomvoorziening, daaruit in de regel kan worden afgeleid dat de diefstal van de elektriciteit onderdeel vormde van de nauwe samenwerking en dat de verdachte die diefstal derhalve heeft medegepleegd.8.
15. Ik keer terug naar de voorliggende zaak. Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij ‘buiten de meter om’ werd weggenomen. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het niet anders kan dan dat medeverdachte [betrokkene 1] en de verdachte wisten dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd weggenomen. Over dat oordeel wordt in cassatie niet geklaagd. Zoals ik hiervoor ten aanzien van het eerste middel heb opgemerkt kan verder uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen bij de hennepteelt. Gelet op het verband tussen het telen van hennep en de diefstal van de voor die hennepteelt gebruikte elektriciteit, acht ik ’s hofs kennelijke oordeel dat ook de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij onderdeel uitmaakte van de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen niet onbegrijpelijk en, in het licht van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep op dit punt is aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
16. Voor zover het eerste middel klaagt over het bewezen verklaarde medeplegen van het opzettelijk telen van hennep is het tevergeefs voorgesteld. Het tweede middel faalt eveneens.
17. Het eerste middel bevat nog een tweede klacht. Deze tweede deelklacht luidt, naar de kern bezien, dat het hof de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] voor het bewijs heeft gebezigd, terwijl het hof onderdelen van die verklaring onaannemelijk heeft geacht.
18. Het hof heeft als bewijsmiddel 4 een verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] gebezigd die onder meer het volgende inhoudt (ik herhaal):
“Ik ben huurder van een pand. Ik heb mij verantwoordelijk gesteld dan wel garant gesteld voor de huur van een pand. Maar de feitelijke huur is op naam van [verdachte] gesteld. De eigenaar van het pand heeft me gevraagd garant te staan. Dit speelde in november 2015.
[verdachte] kwam naar mij toe omdat hij als kok, een zaak, Franse keuken-restaurant, wilde openen. Afspraak was dat hij het zou runnen. [verdachte] kon de zaak zonder geld openen. De zaak moet eerst geld opleveren en meestal kan je afspraken maken met leveranciers over latere betalingen.
Ik ben 2 keer in Visvliet (het hof begrijpt: aan de [a-straat 1]) geweest. Een keer op 20 november 2015. [verdachte] was daar ook samen met de huisbaas [betrokkene 2]. Op 20 januari 2016 was ik ook in Visvliet. Ik had twee dagen eerder op 18 januari 2016 van [betrokkene 2] had gehoord dat er een hennepkwekerij zou zitten. [betrokkene 2] had mij dat telefonisch meegedeeld.”
19. Het hof heeft in het bestreden arrest daarnaast het volgende overwogen (ik herhaal):
“Medeverdachte [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij enkele dagen voor het binnentreden door de politie voor het eerst hoorde over de hennepkwekerij, dat hij daarover was gebeld door verhuurder [betrokkene 2] en dat hij toen verdachte heeft geconfronteerd met het bestaan van de hennepkwekerij. Het hof acht het niet aannemelijk dat medeverdachte [betrokkene 1] niet eerder van het bestaan van de hennepkwekerij afwist.
(…)
Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat medeverdachte [betrokkene 1] die, naar uit de verklaringen blijkt, meerdere restaurants heeft gerund, ervan uitging dat verdachte zonder startkapitaal een restaurant zou beginnen. "
20. Het hof heeft volgens zijn bewijsoverweging geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat medeverdachte [betrokkene 1] niet eerder van het bestaan van de hennepkwekerij afwist. Mijns inziens is dat oordeel niet in strijd met de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1], voor zover inhoudende dat hij op 18 januari 2016 van [betrokkene 2] hoorde dat er een hennepkwekerij in het pand zat. Uit dat onderdeel van de verklaring van [betrokkene 1] blijkt immers dat 18 januari 2016 het moment was waarop medeverdachte [betrokkene 1] van de huisbaas hoorde dat er een hennepkwekerij in het pand zat. Dit betekent echter nog niet dat dit ook daadwerkelijk het moment was waarop hij voor het eerst op de hoogte raakte van het bestaan van de hennepkwekerij. In zoverre faalt de klacht.
21. Daarnaast heeft het hof de verklaring van [betrokkene 1], voor zover inhoudende dat de verdachte een restaurant wilde openen en hij de zaak zonder geld zou openen, tot het bewijs gebezigd, terwijl het hof volstrekt onaannemelijk heeft geacht dat [betrokkene 1] ervan uitging dat de verdachte zonder startkapitaal een restaurant zou beginnen. Daarmee heeft het hof ten onrechte niet redengevende onderdelen van de verklaring van [betrokkene 1] onder de bewijsmiddelen opgenomen.9.Daarover klaagt het middel terecht. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden. Ook indien het hiervoor bedoelde onderdeel van de verklaring van de medeverdachte wordt weggedacht, is de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit voldoende met redenen omkleed. Het door het hof ten onrechte tot het bewijs gebezigde onderdeel van de verklaring van [betrokkene 1] is van ondergeschikte betekenis voor het bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep.
22. Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.
23. Het derde middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
24. Namens de verdachte is op 19 juli 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 27 mei 2020 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Dit zal moeten leiden tot strafvermindering.
25. Het eerste en tweede middel falen. Het derde middel slaagt.
26. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
27. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑05‑2021
Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis. Zie voorts: HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, en van de arresten die op 5 juli 2016 zijn gewezen in het bijzonder: HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 m.nt. Rozemond. ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323 zien (tevens) op bewijskwesties in verband met de proceshouding van de verdachte.
Voorbeelden waarin de Hoge Raad het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen van het opzettelijk telen van hennep casseerde omdat de gedragingen van de verdachte in de kern niet meer inhielden dan het aan een ander of anderen gelegenheid en middelen verschaffen voor het telen van hennep zijn: HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1794, NJ 2015/397 m.nt. Mevis (de bijdrage van de verdachte bestond uit het regelen van de mensen die de hennepplantage hebben aangelegd voor de toenmalige vriendin van de verdachte, terwijl de betaling voor de hennepplantage aan haar liep via de verdachte), HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317 (de bijdrage van de verdachte bestond uit het ter beschikking stellen van zijn woning en de daarin aanwezige voorzieningen aan een derde), HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:336 (de bijdrage van de verdachte bestond uit het als (mede)huurder van een woning wetenschap hebben van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in die woning) en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50 (de bijdrage van de verdachte aan de (door haar echtgenoot in hun woning opgezette) hennepkwekerij bestond uit de wetenschap van de kwekerij in die woning, het daaraan geen einde maken en het toestaan dat de kwekerij werd gefinancierd uit gemeenschappelijke middelen). Voorbeelden waarin een veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep stand hield zijn: HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50 (alhoewel de precieze rol van de verdachte bij de teelt niet kon worden vastgesteld kon uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte de loods waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen had gehuurd, dat de verdachte beschikte over de sleutels van de loods en regelmatig in (de buurt van) het pand werd gesignaleerd met anderen), HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:426 (het pand werd door de verdachte en de medeverdachte gehuurd, de verdachte beschikte over een sleutel die toegang gaf tot de hennepkwekerij, hij was regelmatig bij het pand gezien en had goederen ten behoeve van de kwekerij naar binnengebracht) en HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:708 (verdachte was initiatiefnemer van de kwekerij, had een belangrijke rol bij het maken van de plannen voor de kwekerij en deelde mee in de winst).
Zie voor een bespreking van de jurisprudentie van de Hoge Raad in dit verband: N. Seijlhouwer-de Visser, ‘De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand. Een verkenning en analyse van de jurisprudentie van de Hoge Raad’, Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2020/109, afl. 5, p. 349-357.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511; HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390; HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:3218.
HR 1 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0431; HR 22 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6448; HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:42.
Vgl. mijn voormalig ambtgenoot Knigge in zijn conclusie voorafgaand aan HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390 (ECLI:NL:PHR:2018:8), alsmede aan HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:42 (ECLI:NL:PHR:2018:1223). Zie ook HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3361, en HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511.
AG Knigge d.d. 9 januari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:8. Steun voor dit standpunt kan mijns inziens worden gevonden in HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1900. Ook in die zaak was – kort gezegd - ten laste van de verdachte bewezen verklaard het medeplegen van opzettelijk telen van hennep en het medeplegen van diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. Alhoewel ik in die zaak anders concludeerde en meende dat het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen wel had kunnen afleiden dat tussen de verdachte en anderen een bewuste en nauwe samenwerking had bestaan die was gericht op het telen van hennep, lag dit wat mij betreft anders ten aanzien van het medeplegen van de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. De Hoge Raad verwierp echter het cassatieberoep, inclusief het middel dat was gericht tegen het bewezen verklaarde medeplegen van diefstal van elektriciteit.
Zie o.m. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3442, en HR 17 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1358.