Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/4.7.6
4.7.6 Functionele verschoningsgerechtigden
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS597560:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor een overzicht F.J. Femhout (2004) p. 182 e.v.
BR 10 april 2009, NJ 2010, 471 m.nt. C.J.M. Klaassen.
BR 22 december 1989, NJ 1990, 779 m.nt. JBMV.
Tenzij in de wettelijke geheimhoudingsplicht al een verschoningsrecht besloten ligt, in die zin dat 'uit de bewoordingen, de strekking of de geschiedenis van de desbetreffende bepaling onmiskenbaar duidelijk blijkt dat de voor het aannemen van een dergelijk recht vereiste afweging door de wetgever is verricht.' Zie BR 22 december 1989, NJ 1990, 779 m.nt. JBMV.
BR 22 december 1989, NJ 1990, 779 m.nt. JBMV.
HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 47 m.nt. HJS.
HR 1 april 1913, NJ 1919 p. 958.
C.A. Kraan (2007) p. 98.
HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173.
HR 9 mei 2006, NJ 2006, 622 m.nt. J. de Boer.
Bijvoorbeeld niet in HR 9 mei 2006, NJ 2006, 622 m.nt. J. de Boer en HR 20 april 2001, IJN AB1201. Wel in HR 29 juni 2004, LIN A05070,
Onder meer HR 27 mei 2008, NJ 2008, 407 m.nt. J. Legemaate; HR 30 oktober 2007, NJ 2008, 115; HR 14 juni 2005, NJ 2005, 353; HR 30 november 1999, NJ 2002, 438. Zie voor een overzicht B.C.M. Waaijer (2008). Volgens J. Legemaate (2009) is de formule 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' — voor wat betreft het beroepsgeheim in de gezondheidszorg — inmiddels ten dele uitgewerkt, in die zin dat dan geen zware motiveringseisen meer gelden voor het doorbreken van het verschoningsrecht.
HR 21 oktober 2008, NJ 2008, 630 m.nt. J. Legemaate; HR 27 mei 2008, NJ 2008, 407 m.nt. J. Legemaate.
Zo is bijvoorbeeld het verschoningsrecht van een ambtenaar van de belastingdienst 'in het algemene belang dat het publiek waaronder in de eerste plaats de belastingplichtigen, niet van het verstrekken van inlichtingen en bescheiden aan de belastingdienst wordt weerhouden, door de vrees dat die gegevens voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt dan voor een juiste en doelmatige uitvoering van de aan de belastingdienst opgedragen taak.' Zie HR 8 november 1991, N7 1992, 277 m.nt. JBMV.
HR 7 november 1986, N7 1987, 457 m.nt. WLH.
Bij functionele verschoningsrechten gaat het om verschoningsrechten die toekomen aan personen die op grond van hun functie (beroep, ambt of betrekking) als vertrouwenspersoon en de daaraan verbonden geheimhoudingsplicht, ontheven zijn van hun verplichting om als getuige in de procedure een verklaring af te leggen over hetgeen hen in die hoedanigheid is toevertrouwd (art. 165 lid 2, sub b Rv). Anders dan bij het familiale verschoningsrecht is in de wet niet omschreven aan welke personen een functioneel verschoningsrecht toekomt. De rechter moet per functionaris bepalen of deze een verschoningsrecht heeft. In de jurisprudentie is een verschoningsrecht erkend voor onder meer de geestelijke, de advocaat, de notaris en de arts (`het klassieke kwartet'), maar ook voor functionarissen als de curator en de belastingambtenaar.1 Voor de mediator is een verschoningsrecht afgewezen.2
Voor het verkrijgen van een verschoningsrecht is vereist dat de betrokken functionaris een geheimhoudingsplicht heeft.3 Maar het bestaan van een geheimhoudingsplicht leidt zeker niet automatisch tot een verschoningsrecht.4 De rechter moet een belangenafweging maken, namelijk tussen het belang van waarheidsvinding en de belangen waarop de verplichting tot geheimhouding is gericht. De te maken belangenafweging moet worden gedifferentieerd naar gelang het gewicht van het in het concrete geval door de geheimhouding te dienen belang;
”(...) zodat het aan de rechter is om van geval tot geval uit te maken of grond bestaat voor het aanvaarden van een op deze geheimhoudingsplicht gebaseerd verschoningsrecht. Of dit recht de betrokkene toekomt kan slechts worden vastgesteld door afweging van de belangen waarop de verplichting tot geheimhouding is gericht, tegen de zwaarwegende belangen die gemoeid zijn met de waarheidsvinding in een burgerlijk process”5
Voor de notaris en de advocaat is de verplichting tot geheimhouding gericht op "het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden".6 Ook bij het verschoningsrecht van een arts staat de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt centraal, namelijk dat voorkomen wordt "dat de zieke zelve of zij, die geroepen zijn voor hen te zorgen, uit vrees voor zijn openbaarheid zich laten weerhouden geneeskundige hulp in te roepen".7 Bij het 'klassieke kwartet' is het belang van de geheimhouding dus gericht op, zo kan worden samengevat, `het maatschappelijk belang van een onbelemmerde uitoefening van vertrouwensberoepen'.8
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad weegt dit belang bijna altijd zwaarder dan het belang van waarheidsvinding. Een uitzondering geldt slechts wanneer sprake is van
"zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt (..) moet prevaleren boven het verschoningsrecht."9
Voor het aannemen van dergelijke, zeer uitzonderlijke omstandigheden, gelden zware motiveringseisen.10 In de praktijk betekent dit dat vrijwel nooit wordt aangenomen dat er aanleiding is voor doorbreking van het verschoningsrecht,11 tenzij sprake is van de verdenking van het plegen van strafbare feiten door de geheimhouder zélf.12 Een geheimhouder kan het verschoningsrecht derhalve niet inroepen om aan eigen (strafrechtelijke) aansprakelijkheid te ontkomen. Maar zelfs dan is sprake van grote terughoudendheid in de rechtspraak; er moet ook gekeken worden naar de ernst en de aard van het strafbare feit alsmede naar de andere omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de verlangde gegevens en de aanwezigheid van andere mogelijkheden om de gegevens te verkrijgen.13 Al met al zijn er dus uiterst beperkte mogelijkheden om het verschoningsrecht van het 'klassieke kwartet' te doorbreken.
Voor andere geheimhouders is het belang van geheimhouding niet zozeer gelegen in een vertrouwensrelatie, maar in andere (maatschappelijke) belangen van geheimhouding.14 Deze andere maatschappelijke belangen van geheimhouding zijn in het algemeen minder sterk dan het belang van een onbelemmerde uitoefening van vertrouwensberoepen. Vereist is dat de geheimhoudingsplicht wezenlijk is voor het maatschappelijk functioneren van de betrokkene.15 Dit is slechts bij uitzondering het geval.