Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/4.7.5
4.7.5 Waarheidsvinding en vertrouwelijke gegevens van derden
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS596374:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
J. Ekehnans (2010) p. 75, (2007-1) p. 45 en (2005) p. 61 e.v.; J.R. Sijmonsma (2010) p. 169-172 en (2007) p. 40 e.v.
Wanneer de betrokken derde zelf een verschoningsgerechtigde is, bepaalt de wet al dat hij niet gehouden is de gevorderde informatie te verstrekken (art. 843a lid 3 Rv).
J. Ekehnans (2010) p. 167-168.
Dat wil zeggen: in het kader van de civielrechtelijke informatieverplichtingen en gewezen onder het procesrecht zoals dat geldt sinds 2002. Oudere rechtspraak (van vóór 2002) was afwijzend, zie bijv. BR 18 februari 2000, 1•11 2001, 259. Inmiddels is de lagere rechtspraak ruimer. Zie J.R. Sijmonsma (2010) p. 152-153. Zie ook J. Ekehnans (2010) p. 80 en (2007-1) p. 20 e.v.
Zie idem J. Ekehnans (2007-1) p. 22 e.v.
Familiale verschoningsrechten zijn op dit punt in het algemeen minder interessant, omdat vanwege de familiale band de rechter verklaringen van deze getuigen met extra behoedzaamheid tegemoet zal treden. Zie hierover nader paragraaf 6.6.3.
Ook derden kunnen gehouden zijn informatie te verstrekken die van belang is in de procedure en ook deze derden kunnen een belang bij vertrouwelijkheid van die informatie hebben. Waar de wettelijke regelingen over de informatieplichten van procespartijen vooral zijn toegespitst op schriftelijke informatieverstrekking, staat de problematiek van informatieplichten door derden vooral in de sleutel van mondelinge informatieplichten, met name van het al of niet hebben van een getuigplicht.
Dit betekent overigens niet dat er geen plicht kan zijn voor derden om schriftelijke bescheiden over te leggen. Hoewel daar aanvankelijk nog over werd getwijfeld, is inmiddels buiten discussie dat de exhibitieplicht van art. 843a Rv ook de mogelijkheid geeft jegens derden een vordering tot openbaarmaking van gegevens in te stellen.1 Ook derden kunnen zich beroepen op 'gewichtige redenen' om de gegevens niet openbaar te maken; ook hier geldt dat de rechter een belangenafweging moet maken.2 De belangen zullen hier echter niet op precies dezelfde wijze worden gewogen. Niet alleen omdat, zo is al aangegeven, het beginsel van equality of arms hier niet rechtstreeks van toepassing is. Ook is te verdedigen dat het subsidiariteitsbeginsel meer betekenis heeft, omdat van een partij gevraagd mag worden pas gegevens bij derden op te vragen wanneer zij daarover niet zelf, of via haar wederpartij, kan beschikken.3
Er is thans nog geen rechtspraak van de Hoge Raad over (de reikwijdte van) de exhibitieplicht van derden.4 Het al of niet bestaan van een mondelinge informatieplicht van een derde, is vele malen meer uitgewerkt. Uitgangspunt daarbij is de getuigplicht: een ieder die wordt opgeroepen te getuigen, is verplicht te verschijnen en voor de rechter een verklaring af te leggen (vergelijk paragraaf 2.4.3).
In het licht van deze vergaande verplichting van derden om een mondelinge verklaring af te leggen, is het niet meer dan logisch dat er ook een ruime en algemene beginselplicht van derden bestaat om schriftelijke informatie te verstrekken.5 Het is niet goed denkbaar met welk argument kan worden verdedigd dat een derde wél mondelinge maar geen schriftelijke informatie in een procedure zou hoeven in te brengen, wanneer voldaan is aan de criteria van art. 843a Rv. Vooralsnog is echter sprake van een zekere asymmetrie, waar er een gedetailleerd stelsel is ontwikkeld voor de mondelinge informatieplichten van derden, maar de schriftelijke informatieplichten van derden nog onduidelijk zijn.
Voor wat betreft de mondelinge informatieplichten van derden is van belang de rechtspraak over functionele of professionele verschoningsrechten, als uitzondering op de algemene getuigplicht die zowel voor procespartijen als voor derden geldt. Het zal daarom met name dit onderwerp zijn waaraan aandacht moet worden besteed in het kader van de afweging tussen de informatieplicht van derden en het belang van vertrouwelijkheid. Meer specifiek zal worden ingegaan op de zogenoemde functionele verschoningsrechten in relatie tot de waarheidsvinding.6