Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/4.7.3
4.7.3 Verschil tussen de eigen bewijspositie en die van de wederpartij
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS602171:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Parlementaire geschiedenis herziening burgerlijk procesrecht (2002) p. 155. Idem E.M. Wesselingvan Gent (2006) p. 111. Vergelijk ook HR 20 januari 2006, NJ 2006, 78 en de conclusie A-G onder punt 2.37 bij HR 10 april 2009, NJ 2010, 471 m.nt. C.J.M. Klaassen.
Zo wordt ook algemeen aangenomen dat in ons recht geen sprake is van een bewijsplicht.
Zo is bepaald in art. 21 Rv en art. 22 Rv, in art. 88 lid 3 Rv en in art. 164 lid 3 Rv. Vergelijk J. Ekehnans (2010) p. 216-222.
Hierop zijn uitzonderingen denkbaar, bijvoorbeeld wanneer de vordering van een partij juist gericht is op het verkrijgen van de betreffende informatie.
Idem G. Knigge (2004) p. 167.
Vergelijk J. Sijmonsma (2010) p. 241; P.J. van der Korst (2007) p. 106 en p. 219 en (2006) p. 23; M. de Tombe-Grootenhuis (2000) p. 312.
Zie voor een overzicht P.J. van der Korst (2007) p. 135-141.
Vergelijk HR 20 december 2002, NJ 2004, 4 m.nt. JBMV.
Zie hierover ook W.L. Roozendaal (2008). Er zal dan wel aandacht moeten worden besteed aan het gegeven dat een partij in beginsel verplicht is om informatie die hij aan een deskundige ter beschikking stelt, ook in afschrift aan de wederpartij ter beschikking te stellen (HR 22 februari 2008, NJ 2010, 543 m.nt. J. Legemaate en C.J.M. Klaassen).
Volgens EHRM 25 februari 1997, NJ 1999, 516 (Z/Finland) kan de verplichting om gegevens in de procedure te overleggen strijd met art. 8 EVRM opleveren wanneer de vertrouwelijkheid van gegevens in de procedure niet kan worden gewaarborgd.
Dat in de meeste situaties waarin de rechter een afweging moet maken tussen vertrouwelijkheid en waarheidsvinding, het belang van waarheidsvinding zwaarder weegt, is terecht. Niet alleen omdat een partij die gegevens achterhoudt met een beroep op vertrouwelijkheid van die gegevens, de waarheidsvinding belemmert. Daarbij komt dat, zoals gezegd, een partij door het achterhouden van gegevens de bewijspositie van haar wederpartij bemoeilijkt, waarmee ook het beginsel van equality of arms in het geding is.
Anders ligt het wanneer een partij zich beroept op vertrouwelijkheid van gegevens en daarmee haar eigen bewijspositie bemoeilijkt. Er is dan minder reden om het belang van waarheidsvinding zwaarder te laten wegen dan het belang van vertrouwelijkheid. Het is de eigen keuze van een partij: ofwel de vertrouwelijke informatie prijsgeven, ofwel de procedure verliezen.1
In deze situatie zal het meestal ook niet nodig zijn om een partij feitelijk te dwingen bepaalde informatie openbaar te maken.2 De rechter kan uit het niet naleven van een informatie- of mededelingsplicht "de gevolgtrekking (...) maken die hij geraden acht".3Die gevolgtrekking zal moeten zijn: het verliezen van de procedure. Deze sanctie is in beginsel ook toereikend;4 waarheidsvinding is immers geen doel op zich zelf, maar staat ten dienste van een correcte feitenvaststelling, zodat een aanvaardbare rechterlijke beslissing kan worden genomen. Wanneer de rechter die beslissing kan nemen door de consequenties te trekken uit het niet naleven van een informatieplicht door een partij, is er geen reden voor nadere waarheidsvinding.5 Maar wanneer het gaat om informatie die de bewijspositie van de wederpartij bemoeilijkt, kan het wel nodig zijn om een partij feitelijk te dwingen de vertrouwelijke informatie te openbaren. De wet geeft al de mogelijkheid tot het opleggen van een dwangsom en bewijsbeslag; daarnaast hebben verschillende auteurs gepleit voor een uitbreiding van de sanctiemogelijkheden op het achterhouden van informatie.6
De belangentegenstelling tussen waarheidsvinding en vertrouwelijkheid is overigens niet zwart-wit. Er zijn verschillende mogelijkheden om aan het bezwaar van openbaarmaking van vertrouwelijke informatie tegemoet te komen en zo tot een soort tussenweg te komen.7 Partijen kunnen afspreken alleen de rechter inzage te geven in de stukken.8 Ook kan de informatie in geschoonde vorm of slechts gedurende korte tijd aan de wederpartij ter beschikking worden gesteld. In sommige gevallen biedt ook soelaas het uitsluitend aan een deskundige ter kennis brengen van de vertrouwelijke informatie.9
Verder geeft het recht de mogelijkheid te waarborgen dat vertrouwelijke informatie niet bekend wordt bij anderen dan partijen en de rechter.10 Zo kan bepaald worden dat de zaak achter gesloten deuren wordt behandeld (art. 27 lid 1 Rv) of dat slechts een geanonimiseerd afschrift of uittreksel uit het vonnis wordt verstrekt (art. 28 lid 2 Rv). Ook kan op de voet van art. 29 Rv aan partijen een mededelingsverbod worden opgelegd, waarmee het hen verboden is mededeling te doen over bepaalde gegevens die in de procedure zijn overgelegd. De rechter heeft dus verschillende mogelijkheden om een oplossing op maat te vinden.