Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.7.1.3
6.7.1.3 Ratio beperkte aansprakelijkheid
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS359420:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
HR 3 december 1971, NJ 1972, 137.
Van Bogaert 2005, p. 307.
Vgl. Hoogenboom 1984, p. 96.
Zie § 6.3.
HR 4 oktober 1996, NJ 1998, 44 (Ten Have/Bosman); HR 13 december 1996, NJ 1998, 46. In beide zaken liet de Hoge Raad herroeping toe, terwijl het een beschikking betrof. Vgl. Van Bogaert 2005, p. 307-308. Vgl. ook Rb. ’s-Gravenhage 2 november 1995, rolnr. 95/1030 en Hof ’s-Gravenhage 17 juli 1997, NJ Kort 1997, 75. De rechter stond door een buitenwettelijk requestciviel de heropening van een reeds afgesloten procedure toe, omdat het EHRM had aangeven dat er sprake was van een schending van art. 6 EVRM.
Vgl. ook: Van den Brink 2000, p. 792; Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 241.
Van Bogaert 2005, p. 309-310. Vgl. Chr. H. van Dijk & Smit 1990, p. 92.
Wolfsbergen 1943, p. 244; Van Zeben 1972, p. 209-212; Chr. H. van Dijk & Smit 1990, p. 93-94; Chr. H. van Dijk & Drion 1998, p. 35; Van den Brink 2000, p. 793-794; Van Bogaert 2005, p. 319-330; Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 241.
Chr. H. van Dijk & Smit 1990, p. 92; Van den Brink 2000, p. 792; Van Bogaert 2005, p. 315.
Bijv. de ontbindingsbeschikking: HR 3 december 1982, NJ 1983, 182.
Van Bogaert 2009, p. 393.
Wolfsbergen 1943, p. 244; Van Zeben 1972, p. 207-208; Chr. H. van Dijk & Smit 1990, p. 93; Van den Brink 2000, p. 793; Van Bogaert 2005, p. 330.
Van den Brink 2005, p. 320-321; Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 241; Van Bogaert 2005, p. 320-321.
Van den Brink 2000, p. 794.
Van den Brink 2000, p. 794; Chr. H. van Dijk & Smit 1990, p. 93-94.
De Hoge Raad heeft in 1971 de niet-aansprakelijkheid van de Staat als uitgangspunt genomen. Uitzondering op deze regel is slechts toelaatbaar indien de rechter een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden dat niet meer van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak kan worden gesproken en er bovendien geen rechtsmiddel meer openstaat. Waarom deze beperkte aansprakelijkheid?
Ter rechtvaardiging van het uitgangspunt van niet-aansprakelijkheid noemt de Hoge Raad in het Bezorgde procuratiehoudsterarrest de onverenigbaarheid van aansprakelijkheid met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Volgens de Hoge Raad heeft de wetgever de regeling van de voor het desbetreffende geding voorgeschreven procedure bewust en met zorg onder ogen gezien en moet daarom die regeling, inhoudende hetzij dat tegen de beslissing een rechtsmiddel is toegelaten, hetzij dat daartegen geen voorziening is toegelaten, als uitputtend worden beschouwd in het licht van de bescherming van belangen van de procespartijen bij de verkrijging van een juiste beslissing. Daarmee zou onverenigbaar zijn dat de in het ongelijk gestelde partij de gelegenheid zou hebben langs de weg van een vordering tegen de Staat op grond van art. 1401 BW (thans art. 6:162 BW) de juistheid van die beslissing nogmaals tot onderwerp van een nieuw geding te maken en deze daardoor op andere wijze dan in de wet is voorzien ter toetsing te brengen.1
Volgens Van Bogaert valt op bovenstaande redenering heel wat af te dingen. Zo stelt zij dat de mogelijkheid tot het instellen van rechtsmiddelen tegen onjuist of onrechtmatig rechterlijk handelen niet bestaat voor ‘bestuurlijke’ rechtshandelingen en beslissingen in verzoekschriftprocedures bovendien vaak in eerste en hoogste aanleg worden gewezen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelenargument kan volgens haar vanwege de afwezigheid van de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen voor deze categorieën niet opgaan.2 Dit argument is naar mijn mening niet sterk. Immers, de Hoge Raad geeft duidelijk aan dat de wetgever in de bescherming van de belangen van partijen bij het verkrijgen van een juiste beslissing, uitputtend heeft voorzien, door hetzij te bepalen dat tegen de beslissing een rechtsmiddel is toegelaten, hetzij te bepalen dat tegen een beslissing geen rechtsmiddel is toegelaten.3 Sterker vind ik haar argument dat in de jurisprudentie meermalen hoger beroep is toegelaten waar de wet dat verbood4 en herroeping gehonoreerd is op basis van gronden die niet in de wet geregeld waren.5 In de praktijk is blijkbaar het gesloten stelsel van rechtsmiddelen toch niet zó uitputtend als de Hoge Raad in zijn arrest uit 1971 wilde doen geloven.6 Ten slotte is volgens Van Bogaert, in tegenstelling tot hetgeen de Hoge Raad in 1971 stelt, aansprakelijkheid uit onrechtmatige rechtspraak niet onverenigbaar met het stelsel van rechtsmiddelen. Hoewel de functie van beide ‘mechanismen’ dezelfde is, te weten herstel van rechterlijke misstappen, is volgens haar het doel van beide een ander. Het instellen van een rechtsmiddel is namelijk slechts gericht op formeel rechtsherstel (inhoudelijke correctie van de beslissing). Dit brengt echter niet automatisch ook materieel rechtsherstel mee. Daarvoor is volgens haar veelal een schadevergoedingsactie nodig.7
Naast het argument van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is de beperkte aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak in de literatuur onderbouwd met argumenten als het gezag van gewijsde van een gewezen uitspraak (rechtzekerheidsbeginsel), de onafhankelijkheid van de rechter, de gedachte dat procederen voor eigen risico is (procesrisico-argument) en het floodgate-argument.8 Zij worden echter allen niet doorslaggevend bevonden. Tegen het argument van het gezag van gewijsde kan aangevoerd worden dat formeel gezien de uitspraak blijft bestaan en volledig haar werking tussen partijen behoudt. De procedure uit onrechtmatige rechtspraak wordt op basis van andere rechtsgronden gevoerd.9 Van Bogaert noemt verder nog dat ten aanzien van bepaalde verzoekschriftprocedures het gezag van gewijsde niet geldt,10 zodat voor die gevallen het argument van de Hoge Raad dus per definitie niet opgaat en het feit dat het gezag van gewijsde in een civiel vonnis niet ambtshalve kan worden toegepast, hetgeen volgens haar eveneens afdoet aan het gewicht van de argumentatie.11 De onafhankelijkheid van de rechter wordt met eventuele staatsaansprakelijkheid voor onrechtmatig rechterlijk optreden bovendien niet beïnvloed. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht blijft bij aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak volledig buiten schot, aangezien het de rechter zelf is die oordeelt over de eventuele onrechtmatigheid van het handelen van de rechter.12 Tegen het procesrisico-argument kan worden ingebracht dat procederen niet altijd op eigen initiatief plaatsvindt en dat met rechtspraak niet alleen individuele belangen, maar ook het algemeen belang, wordt gediend.13 Ten slotte het argument dat ruimere staatsaansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak tot een te groot aantal zaken zal leiden (floodgate-argument). Volgens Van den Brink is dit geen bevredigend argument. Daarmee worden volgens hem de ogen gesloten voor de realiteit dat burgers geheel te goeder trouw enorme schade kunnen lijden als gevolg van een rechterlijke fout.14 Bovendien hoeft een ruimere aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak niet tot een enorme stroom van procedures te leiden. Een en ander hangt af van de geformuleerde maatstaf aan de hand waarvan de onrechtmatigheid van het rechterlijk handelen kan worden vastgesteld.15