Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.7.1.1
6.7.1.1 Motiveringsgebrek
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS355909:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Smits 2008, p. 155. Volgens Smits verdient schending van het motiveringsbeginsel wel de kwalificatie van schending van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat niet meer van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak kan worden gesproken. Vgl. ook: Kortmann 1993, p. 922; Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 239.
'Waarschijnlijk' omdat niet expliciet naar deze jurisprudentie verwezen wordt. Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle doen dit overigens wel.
Zie § 6.3.3.3.
Zie § 6.3.3.3.4.
Vgl. Smits 2008, p. 155.
Dit zien we ook terug op Straatsburgs niveau. Het blijft meestal bij de vaststelling dat het nationale gerecht art. 6 EVRM heeft geschonden door een onderdeel van zijn uitspraak niet te motiveren. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding overweegt het EHRM naar vaste rechtspraak: 'The Court cannot speculate as to what the outcome of the domestic proceedings would be if the requirements ofArticle 6 § 1 had been complied with. In view of this, there is no causal link between the violation and the alleged pecuniary damage’. Zie bijv. EHRM 1 juli 2003, nr. 37801/87, § 43 (Suominen v. Finland); EHRM 9 december 1994, nr. 18390/91, § 33 (Ruiz Torija v. Spain); EHRM 19 februari 1998, nr. 20124/92, § 48 (Higgins v. France); EHRM 6 september 2005, nr. 65518/01, § 121 (Salov v. Ukraine).
Vgl. HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257 (Baijings/mr. H). Dit wordt het leerstuk 'verlies van een kans' genoemd. Zie meer uitgebreid hieromtrent: Van der Burg 2009, p. 183-208.
Tot op heden heeft de Hoge Raad zich niet uitgesproken over de mogelijkheid de Staat aansprakelijk te stellen voor een motiveringsgebrek in een rechterlijke uitspraak. Verschillende auteurs menen echter dat schending van het motiveringsbeginsel in de visie van de Hoge Raad thans niet tot aansprakelijkheid uit onrechtmatige rechtspraak kan leiden.1 Waarschijnlijk maken zij een 'bruggetje' naar de doorbrekingsjurisprudentie van de Hoge Raad inzake motiveringsgebreken.2 Nu de Hoge Raad in die jurisprudentie overweegt dat voor een schending van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, onvoldoende is dat de uitspraak niet naar de eisen der wet is gemotiveerd,3 is aannemelijk dat de Hoge Raad ook in het kader van onrechtmatige rechtspraak schending van het motiveringsbeginsel onvoldoende zal vinden voor het aannemen van onrechtmatigheid.
Zoals betoogd is dit niet in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM.4 Nu de Hoge Raad bij het formuleren van de maatstaf voor onrechtmatig rechterlijk handelen in het Bezorgde procuratiehoudsterarrest expliciet aanknoopt bij het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door art. 6 EVRM, meen ik dat de Hoge Raad niet anders kan dan erkennen dat een motiveringsgebrek – in de zin van het ontbreken van een motivering of een zó ondeugdelijke motivering dat deze gelijk te stellen is aan geen motivering – tot de vaststelling van onrechtmatigheid van het rechterlijk handelen leidt onder het criterium voor onrechtmatige rechtspraak, zoals door de Hoge Raad in 1971 gegeven.5 De ondeugdelijke motivering – niet gelijk te stellen aan een non-motivering – hoeft gezien de eisen van art. 6 EVRM niet tot onrechtmatigheid te leiden.
Heikel punt in het kader van aansprakelijkheid uit onrechtmatige rechtspraak wegens een motiveringsgebrek is vervolgens wel de aanwezigheid van causaal verband tussen het motiveringsgebrek en de schade. Het is immers veelal onduidelijk of de uitkomst van de beslissing anders was geweest, wanneer het motiveringsgebrek zich niet had voorgedaan.6 Om dit op te lossen kan aansluiting gezocht worden bij de jurisprudentie inzake beroepsaansprakelijkheid van advocaten wegens bijvoorbeeld het niet tijdig instellen van hoger beroep. In de procedure tot schadevergoeding uit onrechtmatige rechtspraak zal nagegaan moeten worden wat de uitkomst van de beslissing was geweest indien het motiveringsgebrek zich niet had voorgedaan, althans moet een schatting van die uitkomst gemaakt worden aan de hand van de goede en kwade kansen die de eiser zou hebben gehad wanneer het motiveringsgebrek zich niet had voorgedaan.7